|
Download PDF
Het Sacrament van het Doopsel Inleiding
Het is nodig ons te verdiepen in de ware betekenis van het doopsel.
Meestal wordt dit sacrament gewoon begrepen als: 'je wordt een kind van God.'
Zijn niet-gedoopten dan geen kind van God?
Hoe staat het met mensen die het christelijk geloof nooit gekend hebben, die nooit de kans gehad hebben om zich te laten dopen?
Is de kinderdoop nu eigenlijk noodzakelijk of niet?
Wie mag er dopen?
Wat als je je laten dopen hebt in een andere Kerk? Is het dan nog noodzakelijk om je terug te laten dopen?
Hoe staat het met het populaire ‘ontdopen’? Kan dat?
Wat is de diepe betekenis van ons doopsel? Waarom is dit noodzakelijk?
Tijdens de volgende weken, zullen jullie op deze en waarschijnlijk op nog andere vragen antwoord krijgen.
Laten we ons onderrichten door onze Moeder, de Heilige Kerk.
Het is nodig, vooral in deze tijd van onwetendheid ondanks al de informatie, ons te gaan herbronnen aan de rijkdom van dit sacrament. Zo kunnen we ook anderen antwoord geven op hun vragen, indien ze gesteld worden.
Zo staan we ook sterker in onze schoenen als ons heikele vragen worden gesteld om ons in de val te lokken.
Open jullie hart!
Catechismus
Het heilig doopsel is het fundament van heel het christelijk leven, de toegangspoort tot het leven in de Geest [vitae spiritualis ianua] en de deur die toegang verleent tot de andere sacramenten.
Door het doopsel zijn wij van de zonde bevrijd en, herboren tot kinderen van God, worden wij ledematen van Christus, ingelijfd in de kerk en haar zending deelachtig gemaakt:
'Het doopsel is het sacrament van de wedergeboorte door het water in het woord'
1. Hoe wordt dit sacrament genoemd?
In het Latijn wordt dit sacrament baptisma genoemd, naar de centrale rite waardoor het tot stand komt: baptizare [in het Grieks baptizein] betekent 'duiken', 'onderdompelen'; de 'onderdompeling' in het water is het symbool van de begrafenis van de geloofsleerling in de dood van Christus, waaruit hij door de verrijzenis met Hem weer opstaat, als 'nieuwe schepping' [2 Kor. 5,17] en [Gal. 6,15]. Dit sacrament wordt ook 'het bad van wedergeboorte en vernieuwing door de heilige Geest' [Tit. 3,5] genoemd, omdat het de geboorte uit water en geest aanduidt en verwezenlijkt, zonder welke 'niemand het rijk Gods kan binnengaan' [Joh. 3,5].
'Dit waterbad wordt 'verlichting' genoemd, omdat zij die deze ervaring ondergaan, geestelijk worden verlicht'. De gedoopte heeft in het doopsel het Woord, 'het ware licht dat iedere mens verlicht' [Joh. 1,9], ontvangen. 'Na het licht ontvangen te hebben' [Heb. 10,32] is hij 'kind van het licht' [1 Tess. 5,5] en zelf 'licht' [Ef. 5,8] geworden:
"Deze verlichting is de mooiste en prachtigste van alle gaven Gods [...]. Wij noemen het gave, genade, onderdompeling, zalving, verlichting, kleed van onvergankelijkheid, bad van wedergeboorte, zegel en alles wat maar kostbaar is. Gave, omdat het toegediend wordt aan wie niets met zich meebrengen; genade, omdat het zelfs aan schuldigen gegeven wordt; onderdompeling, omdat de zonde in het water begraven wordt; zalving, omdat het heilig en koninklijk is [zoals ook de gezalfden het zijn]; verlichting, omdat het een schitterend licht is; kleed, omdat het onze schaamte bedekt; bad, omdat het schoonwast; zegel, omdat het ons behoedt en waarmerkt als bezit van God."
2. Het Doopsel in het Heilsbestel
De voorafbeeldingen van het Doopsel in het Oude Verbond
Bij de zegening van het doopwater in de liturgie van de paasnacht gedenkt de kerk op plechtige wijze de grote gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis die reeds een voorafbeelding waren van het mysterie van het doopsel:
God, met onzichtbare macht bewerkt Gij door de sacramenten wonderbare dingen en op velerlei wijzen hebt Gij het water, uw schepping, toebereid om de genade van het doopsel aan te duiden.
Sinds het ontstaan van de wereld is het water, dat nederig en wonderlijk schepsel, de bron van leven en vruchtbaarheid. Volgens de heilige Schrift 'bebroedt' de Geest van God het als het ware:
In het begin van de wereld zweefde uw Geest over de wateren, opdat zij toen reeds kracht zouden ontvangen om te heiligen.
De kerk heeft in de ark van Noach een voorafbeelding van het heil door het doopsel gezien. Door haar bleven inderdaad 'slechts enkelen, niet meer dan acht personen, behouden te midden van het water' [1 Petr. 3,20].
De zondvloed hebt Gij gemaakt tot beeld van de wedergeboorte, zodat hetzelfde water het einde der zonde en het begin van nieuw leven betekende.
De voorafbeeldingen van het Doopsel in het Oude Verbond
Terwijl bronwater symbool is voor het leven, is zeewater dat voor de dood.
Daarom kon het water een beeld zijn van het mysterie van het kruis.
Deze symboliek maakt dat het doopsel de gemeenschap met de dood van Christus aanduidt. Vooral de doortocht door de Rode Zee, de ware bevrijding van Israël uit de Egyptische slavernij, kondigt de bevrijding door het doopsel aan:
Gij hebt de kinderen van Abraham droogvoets door de Rode Zee laten trekken, opdat zij die uit de slavernij van Farao waren bevrijd, een voorafbeelding zouden zijn van het volk der gedoopten.
Tenslotte is ook de doortocht door de Jordaan een voorafbeelding van het doopsel. Toen verkreeg het Volk van God het land dat beloofd was aan het nageslacht van Abraham, beeld van het eeuwig leven. De belofte van dit gelukzalig erfdeel wordt vervuld in het Nieuwe Verbond.
Het Doopsel van Jezus
Alle voorafbeeldingen van het Oude Verbond worden in Jezus Christus tot vervulling gebracht.
Hij begint zijn openbaar leven nadat Hij zich door de heilige Johannes de Doper heeft laten dopen in de Jordaan en, na zijn verrijzenis, geeft Hij de volgende zending aan zijn apostelen:
'Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb' [Mt. 28,19-20].
Onze Heer heeft zich uit vrije wil aan het doopsel van de heilige Johannes, dat bestemd was voor de zondaars, ondergaan om 'de gerechtigheid volledig te vervullen' [Mt. 3,15]. Deze daad van Jezus is een uiting van zijn 'zelfontlediging' [Fil. 2,7].
De Geest die over de wateren van de eerste schepping zweefde, daalt dan neer over Christus, als voorspel van de nieuwe schepping, en de Vader openbaart Jezus als zijn 'veelgeliefde Zoon' [Mt. 3,16- 17]. In zijn Pasen heeft Christus de bronnen van het doopsel voor alle mensen geopend. Hij had inderdaad reeds gesproken over zijn lijden dat Hij te Jeruzalem zou ondergaan, als over een 'doopsel' waarmee Hij gedoopt moest worden [Mc. 10,38]. Het bloed en het water die uit de doorstoken zijde van de gekruisigde Jezus vloeiden [Joh. 19,34], zijn voorafbeeldingen van het doopsel en de eucharistie, sacramenten van het nieuwe leven: sindsdien is het mogelijk 'geboren te worden uit water en geest' om het rijk Gods binnen te gaan [Joh. 3,5].
Kijk waar gij gedoopt zijt. Waar komt het doopsel anders vandaan, dan van het kruis van Christus, van de dood van Christus. Heel het mysterie is hierin gelegen, dat Hij voor u geleden heeft. In Hem zijt gij vrijgekocht, in Hem zijt gij gered.
Het Doopsel in de Kerk
De kerk heeft vanaf de dag van Pinksteren het heilig doopsel gevierd en toegediend.
De heilige Petrus verklaart inderdaad aan het volk dat diep getroffen was door zijn prediking: 'Bekeert u, en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zijn zonden. Dan zult gij de gave van de heilige Geest ontvangen' [Hand. 2,38].
De apostelen en hun medewerkers dienen het doopsel toe aan al wie in Jezus gelooft: joden, zij die God vrezen, heidenen.
Altijd blijkt het doopsel verbonden te zijn met het geloof:
'Geloof in de Heer Jezus, dan zult gij en uw huis gered worden', verklaart de heilige Paulus aan zijn gevangenbewaarder te Filippi. Het verhaal gaat verder: 'Terstond daarna werd hij met al de zijnen gedoopt' [Hand. 16,31-33].
Volgens de heilige apostel Paulus deelt de gelovige door het doopsel in de dood van Christus: hij wordt met Hem begraven en verrijst met Hem: "Gij weet toch dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden." [Rom. 6,3-4] De gedoopten zijn 'met Christus bekleed.' [Gal. 3,27]. Door toedoen van de heilige Geest is het doopsel een bad dat zuivert, heiligt en rechtvaardigt. Het doopsel is dus een waterbad waarin 'het onvergankelijke zaad' van het woord van God zijn levenwekkende uitwerking heeft. De heilige Augustinus zegt over het doopsel: 'Het woord voegt zich bij het element en het wordt een sacrament'.
3. Hoe wordt het Sacrament van het Doopsel gevierd?
De Christelijke initiatie
Vanaf de apostolische tijd wordt men stapsgewijze christen door een initiatie in meerdere fasen. Men kan langer of korter over deze weg doen, maar altijd zullen enkele wezenlijke elementen aanwezig moeten zijn: de verkondiging van het woord, de aanvaarding van het evangelie, die een bekering met zich meebrengt, de belijdenis van het geloof, het doopsel, de uitstorting van de heilige Geest, de toegang tot de eucharistische communie.
Deze initiatie heeft in de loop der eeuwen en naargelang van de omstandigheden verschillende vormen gehad. In de eerste eeuwen van de kerk heeft de christelijke initiatie een grote ontplooiing gekend, met een lange periode voor het katechumenaat en een reeks voorbereidingsriten die liturgisch de weg uitstippelden van de katechumenale voorbereiding en die uitmondden in de viering van de initiatiesacramenten.
Waar het doopsel van kinderen de gebruikelijke vorm van de viering van dit sacrament is geworden, vindt hij in één enkele, doorlopende handeling plaats die op zeer verkorte wijze de aan de christelijke initiatie voorafgaande etappes in zich opneemt. De aard van het doopsel van kinderen zelf vereist een katechumenaat na het doopsel. Het gaat niet enkel om de noodzaak van een onderrichting na het doopsel, maar om de noodzakelijke ontplooiing van de doopgenade in de groei van de persoon. Hier heeft de katechese haar geëigende plaats.
Het tweede Vaticaans concilie heeft voor de Latijnse kerk 'het katechumenaat voor volwassenen hersteld; het is over een aantal etappes verdeeld'.
De riten hiervan vindt men in de Ordo inititationis christianae adultorum [1972]. Bovendien heeft het concilie toegestaan dat men in de missiegebieden, 'naast de initiatie-elementen die in de christelijke traditie liggen vervat, ook elementen opneemt die bij een bepaald volk in gebruik zijn, voor zover zij aan het christelijk ritueel kunnen worden aangepast'.
Tegenwoordig begint dus in alle Latijnse en oosterse riten de christelijke initiatie van de volwassenen op het ogenblik dat zij het catechumenaat binnentreden, om haar hoogtepunt te bereiken in één enkele viering van de drie sacramenten van het doopsel, het vormsel en de eucharistie. In de oosterse ritussen begint de christelijke initiatie van de kinderen met het doopsel, waarop onmiddellijk het vormsel en de eucharistie volgen, terwijl in de Romeinse ritus de initiatie wordt gevolgd door verschillende jaren van katechese en pas later haar voltooiing vindt in het vormsel en de eucharistie, het hoogtepunt van de christelijke initiatie.
De Viering als inwijding in het mysterie
De zin en de genade van het sacrament van het doopsel komen duidelijk naar voren in de riten van de viering. Door de handelingen en de woorden van deze viering te volgen en er met aandacht aan deel te nemen, worden de gelovigen ingewijd in de rijkdom die dit sacrament in elke pasgedoopte uitbeeldt en verwezenlijkt.
Het kruisteken, waarmee de viering begint, drukt het stempel van Christus op degene die Hem zal toebehoren, en duidt de genade van de verlossing aan die Christus door zijn kruis voor ons heeft verworven.
De verkondiging van het woord van God verlicht de kandidaten en de verzamelde gelovigen met de geopenbaarde waarheid en wekt het geloofsantwoord op, onafscheidelijk verbonden met het doopsel.
Het doopsel is inderdaad op bijzondere wijze 'het sacrament van het geloof', omdat het de sacramentele toegang is tot het geloofsleven.
Aangezien het doopsel de bevrijding betekent van de zonde en van de duivel die ertoe aanzet, spreekt men over de dopeling een [of verschillende] exorcisme[n] uit.
Hij wordt gezalfd met de olie van de geloofsleerlingen of de celebrant legt hem de handen op, en hij verzaakt uitdrukkelijk aan de satan.
Na deze voorbereiding kan hij het geloof van de kerk belijden waaraan hij zal worden 'toevertrouwd' door het doopsel.
Vervolgens wordt het doopwater gezegend door een epiklesegebed [hetzij op dat moment zelf, hetzij in de paasnacht].
De kerk vraagt God dat, door zijn Zoon, de kracht van de heilige Geest over dit water mag neerdalen, opdat zij die erin worden gedoopt, 'geboren worden uit water en geest' [Joh. 3,5].
Dan volgt de wezenlijke ritus van het sacrament: het doopsel in de eigenlijke zin van het woord.
Het duidt aan en verwezenlijkt de dood aan de zonde en het binnentreden in het leven van de allerheiligste Drieëenheid door de gelijkvormigheid met het paasmysterie van Christus.
Het doopsel wordt op de meest sprekende wijze voltrokken door de drievoudige onderdompeling in het doopwater. Maar vanaf de oudheid kan het ook toegediend worden door driemaal water uit te gieten over het hoofd van de dopeling.
In de Latijnse kerk laat de bedienaar driemaal water over het hoofd vloeien, terwijl hij zegt: 'N., ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.'
'In de oosterse liturgieën zegt de priester, terwijl de geloofsleerling naar het oosten gekeerd staat: 'De dienaar Gods N. wordt gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.'
En bij de aanroeping van elke persoon van de allerheiligste Drieëenheid, dompelt hij hem onder in het water en richt hem weer op.
De zalving met het heilig chrisma, welriekende olie gewijd door de bisschop, duidt de gave van de heilige Geest aan de pasgedoopte aan. Hij is christen geworden, dit wil zeggen 'gezalfd' met de heilige Geest, ingelijfd in Christus die tot priester, profeet en koning gezalfd werd.
In de liturgie van de oosterse kerken wordt de zalving na het dopen beschouwd als het sacrament van de zalving met het chrisma [het vormsel].
In de Latijnse liturgie kondigt zij een tweede zalving met het heilig chrisma aan, die door de bisschop toegediend zal worden: het sacrament van het vormsel, het sacrament dat als het ware de zalving na het dopen 'bevestigt' en voltooit. 'Vormsel' komt van het Middelnederlandse 'virmen' of 'vermen', dat afkomstig is van het Latijnse 'firmare', wat 'bevestigen, verstevigen' betekent.
Het witte doopkleed drukt symbolisch uit dat de gedoopte zich 'met Christus bekleed' heeft [Gal. 3,27]: hij is met Christus verrezen.
De kaars die aan de paaskaars ontstoken wordt, duidt aan dat Christus de pasgedoopte [neofiet] heeft verlicht. In Christus zijn de gedoopten 'het licht der wereld' [Mt. 5,14].
De pasgedoopte is nu kind van God in de eniggeboren Zoon. Hij kan nu het gebed van de kinderen van God zeggen: het Onze Vader. De eerste eucharistische communie.
Kind van God geworden en 'met het bruidskleed getooid', wordt de pasgedoopte toegelaten 'tot de bruiloft van het Lam' en ontvangt hij het voedsel van het nieuwe leven, het lichaam en bloed van Christus.
Vanuit een levend bewustzijn van de eenheid van de christelijke initiatie wordt in de oosterse kerken de heilige communie gegeven aan allen die pas gedoopt en gevormd zijn, zelfs aan kleine kinderen, het woord van de Heer indachtig: 'Laat de kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen' [Mc. 10,14].
In de Latijnse kerk, waar het deelnemen aan de heilige communie voorbehouden wordt aan hen die de jaren van verstand bereikt hebben, wordt de samenhang tussen doopsel en eucharistie uitgedrukt door het pasgedoopte kind bij het altaar te brengen alwaar het Onze Vader gebeden wordt.
De viering van het doopsel wordt afgesloten met de plechtige zegen. Bij het doopsel van pasgeborenen neemt de zegen van de moeder een bijzondere plaats in.
4. Wie kan het Doopsel ontvangen?
'Bekwaam tot het ontvangen van het doopsel is ieder mens die nog niet gedoopt is, en alleen deze'.
Het doopsel van volwassenen
Sinds het ontstaan van de kerk is in die streken waar nog niet lang geleden het evangelie verkondigd is, het doopsel van volwassenen de meest voorkomende situatie. Aan het katechumenaat [voorbereiding op het doopsel] is dan een belangrijke plaats voorbehouden. Het is een inwijding in het geloof en het christelijk leven en het moet de kandidaten ontvankelijk maken voor de gave Gods in het doopsel, het vormsel en de eucharistie. Het katechumenaat of de vorming van de geloofsleerlingen heeft tot doel hen, als antwoord op het goddelijk initiatief en in vereniging met een kerkelijke gemeenschap, de mogelijkheid te bieden hun bekering en hun geloof tot rijpheid te laten komen. Het gaat om 'een oefenschool voor het algehele christelijke leven waardoor de leerlingen met Christus, hun Leraar, worden verbonden. De geloofsleerlingen moeten daarom op passende wijze worden ingewijd in het heilsmysterie en de beoefening van de evangelische leefwijze en door heilige riten, op achtereenvolgende tijden te vieren, worden ingeleid in het leven van', geloof, liturgie en liefde van het Volk van God'. De geloofsleerlingen 'zijn al met de kerk verbonden, zijn reeds huisgenoten van Christus en leiden niet zelden een leven van geloof, hoop en liefde'. 'Hun moeder de kerk omringt hen reeds als haar kinderen met liefdevolle zorg'.
Het doopsel van kinderen
Aangezien kinderen geboren worden met een gevallen natuur en besmet met de erfzonde, hebben ook zij de nieuwe geboorte in het doopsel nodig, om aan de machten van de duisternis ontrukt te worden en overgebracht te worden naar het domein van de vrijheid van de kinderen Gods, waartoe alle mensen geroepen zijn. Het doopsel van kinderen laat heel duidelijk zien dat de genade van het heil louter om niet gegeven wordt. De kerk en de ouders zouden het, kind dan ook de onschatbare genade om kind van God te worden ontzeggen, indien zij het niet kort na de geboorte zouden laten dopen. Christelijke ouders zullen erkennen dat deze praktijk ook overeenstemt met hun rol als verzorgers van het leven, dat God hun heeft toevertrouwd. De doop van kleine kinderen is sinds onheuglijke tijden een traditie in de kerk. Sinds de tweede eeuw wordt er uitdrukkelijk van getuigd. Het is echter goed mogelijk dat reeds vanaf het begin van de apostolische prediking er ook kinderen gedoopt werden1, toen hele gezinnen het doopsel ontvingen.
Geloof en Doopsel
Het doopsel is het sacrament van het geloof. Om te geloven heeft men echter de gemeenschap van gelovigen nodig. Enkel binnen het geloof van de kerk kan iemand gelovig zijn. Het geloof dat voor het doopsel vereist wordt, is niet een volmaakt en rijp geloof, maar een beginnend geloof dat geroepen is zich te ontwikkelen. Men vraagt aan de geloofsleerling of aan zijn peter: 'Wat vraagt u van de kerk Van God?' En hij antwoordt: 'Het geloof!' Bij alle gedoopten, zowel kinderen als volwassenen, moet het geloof na het doopsel groeien. Daarom ook viert de kerk elk jaar in de paasnacht de vernieuwing van de doopbeloften. De voorbereiding op het doopsel voert enkel tot de drempel van het nieuwe leven. Het doopsel is de bron van het nieuwe leven in Christus, waaruit heel het christelijk leven ontspringt. Voor de ontplooiing van de doopgenade is de hulp van de ouders belangrijk. Hier ook ligt de rol van de peter of de meter, die overtuigde gelovigen moeten zijn, in staat en bereid om de pasgedoopte, kind of volwassene, te helpen op de weg van het christelijk leven. Hun taak is werkelijk een kerkelijke functie [Officium]. Heel de kerkelijke gemeenschap draagt een deel van de verantwoordelijkheid voor de ontplooiing en het behoud van de doopgenade.
5. Wie mag dopen?
De gewone bedienaars van het doopsel zijn de bisschop en de priester, en in de Latijnse kerk ook de diaken. In geval van nood mag iedereen die met de vereiste intentie bezield is, zelfs een niet- gedoopte, het doopsel toedienen. De vereiste intentie bestaat hierin, dat men wil doen wat de kerk doet als ze het doopsel toedient, en dat men de trinitaire doopformule gebruikt. De reden voor deze mogelijkheid ziet de kerk in de universele heilswil van God en in de noodzaak van het doopsel voor het heil.
6. De noodzaak van het doopsel
De Heer zelf bevestigt dat het doopsel noodzakelijk is voor het heil. Hij heeft dan ook aan zijn leerlingen bevolen het evangelie te verkondigen en alle volkeren te dopen.
Het doopsel is heilsnoodzakelijk voor hen aan wie het evangelie verkondigd werd en die de mogelijkheid hebben gehad dit sacrament te vragen.
De kerk kent geen ander middel dan het doopsel om de toegang tot de eeuwige gelukzaligheid te verzekeren. Daarom hoedt zij zich ervoor de zending te verwaarlozen die zij van de Heer ontvangen heeft om al wie het doopsel kan ontvangen te doen 'herboren worden uit water en geest'.
God heeft het heil verbonden met bet sacrament van het doopsel; Hijzelf is echter niet aan zijn sacramenten gebonden.
Altijd heeft de kerk de vaste overtuiging gehad dat zij, die omwille van het geloof de dood ondergaan zonder het doopsel ontvangen te hebben, gedoopt worden door hun dood voor en met Christus.
Dit doopsel van bloed levert evenals het doopsel van begeerte de vruchten van het doopsel op zonder evenwel sacrament te zijn.
Voor de geloofsleerlingen die sterven voordat zij het doopsel ontvangen hebben, geldt dat hun uitdrukkelijk verlangen om het doopsel te ontvangen, het berouw over hun zonden en hun liefde, hun het heil verzekert dat zij niet door middel van het sacrament hebben kunnen verkrijgen. 'Omdat Christus voor allen gestorven is en omdat de mens slechts één uiteindelijke roeping heeft, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden dat de heilige Geest allen in staat stelt om, op een wijze die God kent, aan het paasmysterie deel te hebben'.
Ieder die zonder het evangelie van Christus en zijn kerk te kennen, de waarheid zoekt en de wil van God doet, in de mate waarin deze hem bekend is, kan gered worden.
Men mag veronderstellen dat zulke mensen het doopsel uitdrukkelijk verlangd zouden hebben, indien zij er de noodzakelijkheid van hadden gekend.
Wat betreft de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn: die kan de kerk enkel aan de barmhartigheid van God toevertrouwen, zoals zij dit ook doet in de uitvaartliturgie voor hen. De grote barmhartigheid van God die wil dat alle mensen gered worden1, en de genegenheid van Jezus voor de kinderen, die blijkt uit zijn woorden: 'Laat de kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen' [Mc. 10,14], staan ons toe te hopen dat er voor de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn, inderdaad een weg ten heil bestaat. Des te dringender is dan ook de oproep van de kerk om kleine kinderen niet te verhinderen tot Christus te komen en hun het heilig doopsel te geven.
7. De genade van het Doopsel
De verschillende vruchten of uitwerkingen van het doopsel worden aangeduid door de zintuiglijke elementen van de sacramentele ritus.
De onderdompeling in het water roept de symboliek van de dood en de zuivering op, maar ook van de wedergeboorte en de vernieuwing.
De twee voornaamste vruchten zijn dus de zuivering van de zonden en de nieuwe geboorte in de heilige Geest.
Ter vergeving van de zonden
Door het doopsel worden alle zonden vergeven, de erfzonde en alle persoonlijke zonden, evenals alle zondestraffen. In allen die opnieuw geboren zijn, blijft inderdaad niets over van wat hen zou kunnen verhinderen het rijk Gods binnen te gaan, noch de zonde van Adam, noch de persoonlijke zonde, noch de gevolgen van de zonde, waarvan de scheiding van God het ergste is.
Wel blijven er in de gedoopte nog enkele tijdelijke gevolgen van de zonde, zoals lijden, ziekte, dood, of de broosheden eigen aan het leven, zoals karakterzwakheden enz., evenals een neiging tot de zonde, door de Overlevering in het Latijn concupiscentia genoemd, of overdrachtelijk 'fomes peccati' [zondehaard]: 'Omdat deze begeerlijkheid in de mens achtergebleven is met het oog op de strijd, is zij niet bij machte mensen te schaden die er niet mee instemmen en er zich moedig tegen verzetten met behulp van de genade van Christus Jezus. Sterker nog, 'hij die zich in de strijd aan de regels houdt, zal gekroond worden' [2 Tim. 2,5].
Een nieuwe Schepping
Het doopsel zuivert niet enkel van alle zonden, het maakt van de pas gedoopte ook 'een nieuwe schepping' [2 Kor. 5,17], een aangenomen kind van God die 'deel heeft gekregen aan Gods eigen wezen' [2 Petr. 1,4], lidmaat van Christus en erfgenaam tezamen met Hem [Rom. 8,17], tempel van de heilige Geest. De allerheiligste Drieëenheid geeft aan de gedoopte de heiligmakende genade, de genade van de rechtvaardiging die: - hem in staat stelt in God te geloven, op Hem te hopen en Hem te beminnen door de theologale deugden; - het hem mogelijk maakt te leven onder de leiding van de heilige Geest en te handelen door de gaven van de heilige Geest; - hem in staat stelt te groeien in het goede door de morele deugden. Heel het organisme van het bovennatuurlijk leven van de christen heeft dus zijn wortels in het heilig doopsel.
Ingelijfd in de Kerk, het Lichaam van Christus
Door het doopsel zijn wij ledematen van het lichaam van Christus geworden. 'Daarom [...] zijn wij elkanders ledematen' [Ef. 4,25]. Door het doopsel worden wij in de kerk ingelijfd. Uit de doopvont wordt het ene Volk van God van het Nieuwe Verbond geboren, dat alle natuurlijke of menselijke grenzen van de volken, culturen, rassen en geslachten overschrijdt: 'Wij zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden' [1 Kor. 12,13].
De gedoopten zijn 'levende stenen' geworden voor 'de bouw van een geestelijke tempel', voor 'een heilig priesterschap' [1 Petr. 2,5].
Door het doopsel hebben zij deel aan het priesterschap van Christus, aan zijn profetische en koninklijke zending.
Zij zijn 'een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen Volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die [hen] uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht' [1 Petr. 2,9].
Het doopsel maakt de gedoopte het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen deelachtig. Als lidmaat van de kerk behoort de gedoopte niet meer zichzelf toe [1 Kor. 6,19]1, maar Hem die voor ons gestorven en verrezen is. Hij is nu geroepen om aan anderen onderdanig te zijn, hen te dienen in de gemeenschap van de kerk, 'gehoorzaam en volgzaam' te zijn jegens de kerkelijke leiders [Heb. 12,17]5, hen met eerbied en genegenheid te bejegenen.
Zoals uit het doopsel verantwoordelijkheden en plichten voortkomen, zo geniet de gedoopte ook rechten in de kerk: hij heeft het recht de sacramenten te ontvangen, gevoed te worden met het woord van God en steun te ondervinden van de andere geestelijke hulpmiddelen van de kerk.
'Tot kinderen Gods herboren, moeten [de gedoopten] het geloof dat zij van God door de kerk verkregen hebben tegenover de mensen belijden' en deelnemen aan de apostolische en missionaire activiteit van het Volk van God.
De sacramentele band van de eenheid der Christenen
Het doopsel vormt de grondslag voor de eenheid onder alle christenen, ook met hen die nog niet ten volle in gemeenschap met de katholieke kerk leven
'Want zij die in Christus geloven en geldig gedoopt zijn, treden in een zekere, zij het niet volkomen gemeenschap met de katholieke kerk. (...)
In het doopsel, gerechtvaardigd door het geloof, worden zij in Christus ingelijfd.
Zij voeren daarom met recht de naam van christenen en door de zonen en dochters van de katholieke kerk worden zij terecht als broeders en zusters in de Heer erkend."
'Het doopsel vormt daarom de sacramentele band van de eenheid tussen allen die erdoor zijn wedergeboren.'
Een onuitwisbaar geestelijk merkteken
Door het doopsel ingelijfd in Christus, is de gedoopte gelijkvormig geworden met Christus. Het doopsel tekent de christen met het onuitwisbaar geestelijk merkteken (character) van zijn toebehoren aan Christus.
Dit merkteken wordt door geen enkele zonde uitgewist, zelfs als de zonde het doopsel verhindert heilzame vruchten te dragen.
Het doopsel wordt eens voor altijd gegeven en kan dus niet herhaald worden. Door het doopsel ingelijfd in de kerk, hebben de gelovigen het sacramentele merkteken gekregen dat hen heiligt voor de christelijke eredienst.
>Het zegel van het doopsel maakt het de christenen mogelijk en verplicht hen ertoe, God te dienen door van harte aan de heilige liturgie van de kerk deel te nemen en hun gemeenschappelijk priesterschap uit te oefenen door het getuigenis van een heilig leven en daadwerkelijke liefde.
Het 'zegel van de Heer' ('dominicus character') is het zegel waarmee de heilige Geest ons getekend heeft 'voor de dag der verlossing' (Ef. 4,30).
Het doopsel is inderdaad het zegel van het eeuwige leven.'
De gelovige die 'het zegel bewaard zal hebben' tot op het einde, dit wil zeggen: die trouw zal zijn gebleven aan de eisen van zijn doopsel, zal heen kunnen gaan 'gemerkt met het teken van het geloof', met het geloof van zijn doopsel, in afwachting van de zalige aanschouwing van God - de voltooiing van het geloof - en in de hoop op de verrijzenis.
Het sacrament van het doopsel in het kort
De christelijke initiatie bestaat uit een geheel van drie sacramenten:
- het doopsel dat het begin is van het nieuwe leven
- het vormsel dat er de bevestiging van is
- en de eucharistie die de leerling voedt met het lichaam en bloed van Christus met het oog op zijn omvorming in Christus. 'Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb' (Mt. 28,19-20)
Het doopsel is de geboorte tot het nieuwe leven in Christus. Het is naar de wil van de Heer noodzakelijk voor het heil, net zoals de kerk, waarvan het doopsel de poort is.
De wezenlijke rite van het doopsel bestaat in het onderdompelen van de dopeling in het water of in het gieten van water over zijn hoofd, onder aanroeping van de allerheiligste Drieëenheid, dit wil zeggen van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
De vrucht van het doopsel of de doopgenade is een rijke werkelijkheid met als inhoud:
- de vergeving van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden
- de geboorte tot het nieuwe leven waardoor de mens een aangenomen kind van de Vader, een lidmaat van Christus, een tempel van de heilige Geest wordt.
- Door het feit zelf wordt de gedoopte ingelijfd in de kerk, het lichaam van Christus, en wordt hij het priesterschap van Christus deelachtig.
Het doopsel drukt in de ziel een onuitwisbaar geestelijk merkteken, dat de gedoopte heiligt voor de christelijke eredienst. Vanwege het merkteken kan het doopsel niet herhaald worden.
Zij die omwille van het geloofde dood ondergaan, de geloofsleerlingen en alle mensen die, onder stuwkracht van de genade, zonder de kerk te kennen, in alle eerlijkheid God zoeken en er zich op toeleggen zijn wil te doen, worden gered, zelfs als zij het doopsel niet ontvangen hebben.
Sinds de vroegste tijden wordt het doopsel aan kinderen toegediend, want het is een genade en gave van God die geen menselijke verdiensten veronderstelt:
- de kinderen worden gedoopt in het geloof van de kerk.
- Het binnentreden in het christelijk leven geeft toegang tot de ware vrijheid.
- Wat betreft de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn, nodigt de liturgie van de kerk ons uit te vertrouwen op de goddelijke barmhartigheid en te bidden voor hun heil.
In geval van nood kan iedereen dopen, als hij maar de intentie heeft te doen wat de kerk doet en water giet over het hoofd van de dopeling met de woorden: "Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest."
Anne Van Der Sloten
|
|