Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Carla Ronci. Italië, kleermaakster [1936-1970]

  
 
Download PDF

Carla Ronci. Italië, kleermaakster [1936-1970]

Carla Ronci was een mooi meisje die van het leven en de mensen hield. De talrijke foto’s die we van haar hebben, tonen haar met een brede glimlach die een vreugdevolle en innemende persoonlijkheid onthuld. Ze was al zo tijdens haar kinderjaren in Torre Pedrena, als dochter van Mario en Iolanda Ronci, die een groenten- en fruitwinkel hadden. Ze werd geboren op 11 april, en ten gepaste tijde deed ze haar Eerste Communie en ontving ze het H. Vormsel.


Haar tijdsgenoten herinneren haar als levendig en ondeugend, vriendelijk en hartelijk, wilskrachtig, beleefd en soms irriterend. Haar leraar uit het derde leerjaar herinnerde haar als een voorbeeldige leerlinge, vriendelijk, hartelijk, goedhartig, en ijverig. Maar Carla herinnerde zich haar kinderjaren anders. Ze schreef:

"Ik ga in gedachten terug naar mijn verleden ... maar ik kan het voor u niet verbergen dat het me pijn doet, wanneer ik me herinner wat er in die dagen gebeurd is, vooral tot mijn veertien jaar. De zonden die ik begaan heb, en de slechte daden die ik verricht heb. Reeds op vroege leeftijd begon ik naar dansavonden en de bioscoop te gaan. Ik las ondeugende tijdschriften en vertoefde in slecht gezelschap. Je kan je wel voorstellen hoe mijn ziel er uit zag onder de leiding van zulke ‘leraars’, en wat er zou gebeurd zijn als de Heer, in Zijn goddelijke genade, me niet uit de klauwen van het kwaad had gerukt, want dat was waar ik in verzeild geraakt was... Tot de leeftijd van tien jaar, heb ik een vage herinnering dat ik een klein meisje was die noch heel braaf, noch heel stout was. De vier daaropvolgende jaren echter, zondigde ik en ik besefte dat ik verantwoordelijk was voor wat ik deed, want de Heer liet Zijn aanwezigheid voelen door voortdurend mijn geweten te prikkelen."

Carla herinnerde zich, dat op veertienjarige leeftijd: "Ik hunkerde naar alles waarvan ik dacht dat het de leegte en de angst in mezelf zou opvullen; ik wilde mijn zintuigen verdoven met het ene pleziertje na het andere, maar tevergeefs." Haar biechtvader, Vader Napoleone, zei dat ondanks Carlas negatieve zienswijze op haar vroege leven, hij er van overtuigd is dat ze "haar morele onschuld ongeschonden hield."

Dan kwam het Heilige Jaar 1950, en haar "spirituele heropleving." Tijdens dat jaar ontmoette Carla een groep Ursulinennonnen, die zich toewijdden aan het helpen van verlaten kinderen en de armen. Deze ontmoeting had zo’n indruk op Carla, dat ze vond dat ze hetzelfde apostolaat moest opnemen, vooral nadat ze een missie in haar parochiekerk bijwoonde die haar leven veranderde. Haar moeder schreef: "Die avond zag ik dat mijn Carla volledig veranderd was; ik nam in haar onmiddellijk een zeldzame vreugde waar, gemengd met een rustige droefheid. Tot voor dat moment had ze genoten van plezier, reizen, tijdschriften lezen, dansen en films. Daarna verdwenen er heel wat andere zaken uit haar dagelijkse leven. Ze begon vaker naar de Mis te gaan, ze begon de sacramenten serieuzer te nemen, en behandelde mij, haar papa en haar kleine zus veel beter. Ze vroeg minder en minder om geld om naar de bioscoop te gaan, en ze werd meer en meer open naar anderen toe."

Carla studeerde voor kleermaakster. Ze werd heel bedreven en voerde dit beroep een aantal jaren uit. Ze maakte ook kledij voor zichzelf en leden van haar gezin. Door haar vaardigheden kleedde ze zich elegant in bescheiden ontwerpen, gemaakt van eenvoudige materialen. Haar vrije tijd bracht ze door in de winkel van haar ouders, of ze hielp bij de activiteiten van de Katholieke Actie.

Tijdens het Heilige Jaar begon Carla een dagboek bij te houden, dat ons de vooruitgang van haar spiritualiteit toont, en de graad van perfectie die ze bereikte. Het toont ons ook dat ze in 1956 geconsecreerd werd aan de Heilige Moeder, volgens de manier van de H. Louis Grignon de Montfort.

Op 3 februari 1958, toen ze tweeëntwintig jaar was, werd ze aanvaard als aspirante bij de Ursulinenorde. Jammer genoeg bleef ze slechts vier maanden bij de nonnen, en keerde dan omwille van haar gezondheid terug naar huis. De nonnen hadden eveneens de beslissing genomen dat ze geen roeping had binnen hun orde. De terugkeer naar huis was, zonder twijfel, een hele teleurstelling voor Carla, die het als de wil van God aanvaardde.

Ze hervatte onmiddellijk haar oude taken bij de Katholieke Actie, en opende een kleine naaischool. Carla voelde zich nog steeds geneigd om een religieuze organisatie te vervoegen, dus zocht ze naar een orde die haar als derderangs wilde aanvaarden, als reservelid. Haar gebeden werden verhoord door het Instituut van de Dienstmaagden van de Moeder van Genade, waar ze op 6 januari 1961 een verzoek tot intrede deed. Haar verzoek werd aanvaard, en terwijl ze in opleiding was, volgde ze verscheidene cursussen en werd op 6 januari 1963 tot de religieuze stand toegelaten. Hierdoor kon ze terug naar huis keren als een ingewijde leek. In die tijd schreef ze: "Ik ben nu de bruid van Jezus."

Maar het was niet allemaal rozengeur en maneschijn. Carla kreeg al snel moeilijkheden toen ze, wat men noemde, de ‘Nacht van de Geest’ meemaakte. Ze werd bestookt met kwade gebeurtenissen, verleidingen, ontmoediging, lichte depressies, angsten, en obstakels. Maar door haar levenswijze van "niet toe te geven," en "verder te gaan," ging de beproeving na verloop van tijd voorbij, en vond ze de rust en de blijdschap terug die iedereen bewonderde.

Haar spirituele begeleider liet haar toe om een gelofte van kuisheid af te leggen, en het daaropvolgende jaar mocht ze een gelofte van armoede afleggen, waarbij ze zichzelf toewijdde aan het bidden voor priesterroepingen en missionarissen. In haar dagboek schreef ze: "Voor u, Jezus, zal ik leven, zal ik liefhebben, zal ik lijden..."

Voor haar activiteiten bij de Katholieke Actie, verplaatste ze zich naar en van haar verschillende opdrachten eerst per fiets, dan een motorfiets en vervolgens een Fiat 500. Foto’s van haar op deze motorfietsen tonen haar trots lachend, met haar "moderne" en geriefelijke vervoersmiddelen. Naast haar andere activiteiten, bereidde ze ook kinderen voor op hun Eerste Communie, en onderwees ze de catechismus aan zowel kleine als grote klassen van kinderen. Ze leidde ook sportevenementen voor hen, van balspelletjes tot roeien. En, als demonstratie van haar blije kijk op het leven, speelde ze ook in een komediefilm. Door haar toewijding en harde werk, kreeg ze ook verantwoordelijkheidsposities. Ze werd verkozen tot districtsleidster voor verscheidene parochies. Ze was jeugdleidster, leidster bij de jonge mensen en kinderen, en sectieleidster. Bovenop haar werk voor de Katholieke Actie, het onderwijzen van de catechismus, en het plannen van parochiefeesten, was ze ook heel erg begaan met religieuze roepingen, en ze bad hier vurig voor.


Iemand die Carla tijdens deze jaren kende schreef: "...Men vond alle deugden terug in Carla ...Ze probeerde zichzelf onder te dompelen in bezinning en overpeinzing. Haar conversatie was blij, stil, en sereen. Gods aanwezigheid in haar scheen er doorheen. Haar ontmoeten alleen al waren opwekkend voor de geest en men voelde zich verheven en aangemoedigd omdat Carla de levende uitwerking was van het Evangelie. Ze was niet bang om te lijden, welke moeilijkheden er ook op haar pad kwamen, ze aanvaardde ze met vreugde. Ze had de rijpe vreugde van een ziel die naar God verlangt, en was bereid om alles te laten vallen om enkel Hem te bezitten."

Teresa Dotti, die ook Carla kende, schreef over haar: "Wanneer men met haar sprak, voelde men de aanwezigheid van iemand die niet van deze wereld is. Op een keer troffen we haar in de werkplaats aan, toen ze een kind met z’n huiswerk hielp. Ze zag er veranderd uit. Ze was nog steeds heel mooi, maar magerder en, volgens mij, vooral rijper naarmate ze naar Jezus Christus toegroeide. Ze verwelkomde ons met grote vreugde, en terwijl ze ons rondleidde in haar werkplaats, vertelde ze ons over haar apostelschap. Op de terugweg naar huis, voelden we een grote blijdschap. Mijn vriend vergeleek het met de ervaring van een spirituele retraite."

Tijdens de zomer van 1969, vertoonde ze voor het eerst symptomen van de kwaal die haar het leven zou kosten. Hoewel ze voelde dat ze moest rusten, bleef ze haar moeder thuis en in de winkel helpen, en ze ging ook door met haar parochiewerk. Ze kreeg een hardnekkige hoest, dan pijnen in de borstkas, koorts, en ernstige ongemakken, wat allemaal leidde tot de diagnose van een longtumor. Tijdens het eerste deel van 1970 begon ze met een ander dagboek, waarin ze haar toestand beschreef, en haar vertrouwen in Gods hulp om te doorstaan wat Hij voor haar in petto had.

Op 21 januari 1970 werd ze naar het H. Orsolaziekenhuis in Bologna gebracht. Het ziekenhuis stond onder leiding van haar dierbare Ursulinenorde. Ze onderging een lange reeks van onderzoeken en testen, en in haar dagboek schreef ze: "Heer, u kan niet meer in uw eigen lichaam lijden, neem dus het mijne om uw Lijden en Verlossing verder te zetten." Vermits men niets meer kon doen om haar gezondheid te laten terugkeren, werd ze na een maand terug naar huis gestuurd, maar ze werd al gauw naar Villa Maria gebracht, een verpleegtehuis in Rimini. Daar overleed ze, op 2 april 1970, op vierendertigjarige leeftijd, nadat ze luidop had gebeden: "Hier komt hij. Jezus komt eraan.. Hij lacht naar mij."

Haar begrafenis werd bijgewoond door haar biechtvader, een aantal priesters, en door al diegenen die haar en haar liefdadigheidswerken bewonderden. Haar biechtvader verklaarde waarom hij de liturgie van de engelen had gekozen, ondanks het feit dat de parochie in diepe rouw was. Hij sprak ook over de heiligheid van haar leven, en van de enorme erfenis van goedheid, geloof, liefdadigheid, hoop, en zuiverheid die ze nagelaten had. Hij stelde haar bij de congregatie ook voor als "een authentieke engel". Ze werd begraven op het kerkhof in Rimini.

Een aantal jaren lang werden er herdenkingsdiensten gehouden en werden er biografieën geschreven. Door alle aandacht die men haar gaf, kwam er ook interesse van kranten en tijdschriften. Er verschenen uiteindelijk tachtig verschillende biografieën.

In 1982, slechts twaalf jaar na haar dood, werd de Reden tot zaligverklaring van Carla Ronci geopend. Op 7 juli 1997 werd ze door Paus Johannes Paulus II als eerbiedwaardig verklaard.

Bron: Joan Carroll Cruz

Vertaling: Mario Lossie