Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Jezus' Lijdensverhaal volgens Mattheüs

  
 
Download PDF

Jezus' Lijdensverhaal volgens Mattheüs

Het Laatste Avondmaal

Op de eerste dag van het feest van het Ongegiste Brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: "Waar zullen wij het paasmaal voor u klaarmaken?" Jezus zei: "Ga naar de stad, naar die-en-die, en zeg hem: De meester laat u weten: mijn uur nadert; ik wil met mijn leerlingen bij u het paasmaal eten." De leerlingen deden zoals Jezus hun gezegd had en maakten het paasmaal klaar. Toen het avond was geworden, ging Jezus met de twaalf aan tafel. Onder het eten zei hij: "Ik verzeker jullie: een van jullie zal mij uitleveren." De leerlingen werden erg verdrietig en begonnen hem een voor een te vragen: "U bedoelt mij toch niet, Heer?" Hij antwoordde: "Hij die tegelijk met mij zijn brood in de schaal doopt, zal mij uitleveren. De Mensenzoon gaat heen, zo staat over hem geschreven, maar wee de mens die de Mensenzoon uitlevert! Het zou voor hem beter zijn geweest als hij niet geboren was." En Judas, die hem zou uitleveren, vroeg: "Bedoelt u mij soms, rabbi?" Jezus antwoordde: ‘Jij hebt het zelf gezegd.’


Onder het eten nam Jezus het brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood in stukken en gaf het aan de leerlingen en zei: "Neem dit en eet het op; dit is mijn lichaam." Toen nam hij de beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker door met de woorden: "Drink er allen uit, want dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van hun zonden. Ik zeg jullie, van nu af aan zal ik geen wijn meer drinken tot de dag dat ik met jullie nieuwe wijn zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader." Toen zongen zij de lofpsalmen en gingen op weg naar de Olijfberg.

De verloochening voorzegd

Jezus zei tegen hen: "Deze nacht zullen jullie mij allemaal in de steek laten. Want er staat geschreven: Ik zal de herder doden en zijn schapen zullen uiteengejaagd worden. Maar wanneer ik door God ben opgewekt, zal ik vóór jullie uit gaan naar Galilea." Petrus wierp tegen "Al laat iedereen u in de steek, ik nooit," wierp Petrus tegen. "Ik verzeker je, Petrus," antwoordde Jezus, "in deze nacht, nog vóór de haan kraait, zul je driemaal beweren dat je mij niet kent." Maar Petrus zei: "Ik zal nooit beweren dat ik u niet ken, ook al moet ik met u sterven!" Dat zeiden ook alle andere leerlingen.

In Getsemane

Jezus ging met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane heet, en zei tegen hen: "Blijven jullie hier zitten, ik ga daar verderop bidden." Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Hij begon bedroefd en bang te worden. En hij zei tegen hen: "Ik ben diep bedroefd, tot stervens toe. Blijf hier en waak met mij."Hij liep nog wat verder, ging voorover liggen en bad: "Vader, als het mogelijk is, laat dan deze beker aan mij voorbijgaan. Maar: niet zoals ik wil, maar zoals u wilt." Toen keerde hij terug naar de drie leerlingen en vond hen in slaap. "Ach, konden jullie nog geen uur met mij waken" vroeg hij aan Petrus. "Blijf wakker en bid dat jullie niet bezwijken in de beproeving. Want jullie zijn wel van goede wil, maar als het eropaan komt, zijn jullie zwak." Hij ging voor de tweede maal weg en bad: "Vader, als deze beker niet voorbij kan gaan zonder dat ik hem drink, laat dan uw wil gebeuren." Hij keerde terug en vond hen weer in slaap. Ze konden hun ogen niet openhouden.Hij liet hen nu met rust, ging weer weg en bad voor de derde maal met dezelfde woorden. Toen kwam hij bij de leerlingen terug en zei: "Slaap nu maar rustig door. Het beslissende uur is gekomen! De Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondige mensen. Sta op, laten we gaan. Kijk, hij die mij uitlevert, komt eraan."


Hij was nog niet uitgesproken of Judas, een van de twaalf, kwam eraan. Hij was in gezelschap van een menigte die gewapend was met zwaarden en stokken. Ze waren eropuit gestuurd door de opperpriesters en de oudsten van het volk. Hij die hem uitleverde, had een teken met hen afgesproken: "De man die ik begroet met een kus, die is het. Hem moeten jullie arresteren." Hij ging recht op Jezus af, zei: "Ik groet u, rabbi," en kuste hem. "Vriend, doe waarvoor je hier bent!" antwoordde Jezus hem. Toen kwamen ze naar voren, grepen Jezus en namen hem gevangen. Een van de leerlingen trok zijn zwaard, haalde uit naar de dienaar van de hogepriester en sloeg hem een oor af.Maar Jezus zei: "Steek je zwaard weer bij je. Want iedereen die het zwaard trekt, zal ook door het zwaard omkomen. Denk je soms dat ik mijn Vader niet te hulp zou kunnen roepen? Als ik hem erom vroeg, zou hij me dadelijk bijstaan met meer dan twaalf legers engelen. Maar hoe zou dan de Schriften in vervulling gaan, die zegt dat het zo moet gebeuren?" Toen richtte hij zich tot de menigte: "Ben ik soms een misdadiger dat u met zwaarden en stokken eropuit bent getrokken om mij gevangen te nemen? Elke dag gaf ik in de tempel onderricht en toen hebt u mij niet opgepakt. Maar door dit alles wordt vervuld wat de profeten hebben geschreven." Toen vluchtten alle leerlingen en lieten hem in de steek.

Jezus voor de Hoge Raad

Ze voerden Jezus gevangen weg naar het huis van de hogepriester Kajafas, waar de schriftgeleerden en de oudsten bij elkaar gekomen waren. Petrus volgde hem op ruime afstand tot de binnenplaats van het huis van de hogepriester. Hij ging naar binnen en ging tussen het dienstvolk zitten om te zien hoe het zou aflopen. De opperpriesters en alle andere leden van de Raad probeerden een valse aanklacht tegen Jezus te vinden waarop ze hem ter dood zouden kunnen veroordelen. Ze konden echter niets vinden, hoewel er veel mensen kwamen die hem vals beschuldigden. Ten slotte kwamen er twee naar voren die verklaarden: "Hij heeft beweerd: Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen." De hogepriester stond op en vroeg: "Hebt u niets te zeggen op de beschuldiging die deze mensen tegen u inbrengen?" Maar Jezus zweeg. "Ik bezweer u bij de levende God," hernam de hogepriester, "zeg ons, bent u de Christus, de Zoon van God?" "U hebt het zelf gezegd," antwoordde Jezus. "Maar ik verzeker u: van nu af zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterzijde van de almachtige God en u zult hem zien komen op de wolken van de hemel." Daarop scheurde de hogepriester zijn gewaad en riep uit: "Dit is godslastering! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt nu zelf gehoord hoe hij God lastert. Wat is uw oordeel?" "Hij is schuldig en verdient de doodstraf," antwoordden zij. Toen spuugden ze hem in het gezicht en stompten hem. Anderen sloegen hem en riepen: ‘Laat eens zien, Christus, dat je een profeet bent. Wie heeft je geslagen?"

Petrus verloochent Jezus

Petrus zat nog steeds buiten op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe. "Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea," zei ze. Maar hij beweerde van niet, waar iedereen bij was. "Ik weet niet waar je het over hebt," zei hij. Hij verliet de binnenplaats en ging naar de poort, maar daar zag een ander dienstmeisje hem. "Hij hoorde ook bij Jezus van Nazareth," zei ze tegen de mensen die daar stonden. Maar Petrus ontkende opnieuw: "Ik zweer dat ik die man niet ken." Even later kwamen de omstanders naar hem toe. "Inderdaad, jij bent ook een van hen," zeiden ze. "Trouwens, het is aan je spraak te horen!" Toen begon Petrus te vloeken en te zweren: "Ik ken die man niet."

Onmiddellijk kraaide er een haan. Toen herinnerde Petrus zich dat Jezus gezegd had: "Nog vóór de haan kraait, zul je driemaal beweren dat je mij niet kent." En hij ging naar buiten en huilde bittere tranen.

’s Morgens vroeg besloten alle opperpriesters en oudsten van het volk dat Jezus ter dood gebracht moest worden. Ze lieten hem geboeid wegvoeren en leverden hem uit aan Pilatus, de gouverneur.

De dood van Judas

Toen Judas, die hem uitgeleverd had, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverstukken terug naar de opperpriesters en de oudsten. "Ik heb verkeerd gedaan, ik heb een onschuldige uitgeleverd," zei hij. "Wat hebben wij daarmee te maken?" antwoordden zij, "dat is uw zaak." Toen gooide Judas de zilverstukken de tempel in, hij liep weg en hing zich op.

De opperpriesters raapten de zilverstukken op en zeiden: "We mogen het niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld."En ze besloten er de akker van de pottenbakker voor te kopen als begraafplaats voor vreemdelingen. Daarom heet dat stuk land nog steeds "De Bloedakker". Zo ging in vervulling wat de profeet Jeremia had gezegd: Zij pakten de dertig zilverstukken, het geld dat de Israëlieten hem waard vonden, en zij gaven die voor de akker van de pottenbakker. Zo had de Heer het mij opgedragen.


Jezus voor Pilatus

Jezus werd voor de gouverneur geleid en die vroeg hem: "Bent u de koning van de Joden?" "U zegt het zelf," antwoordde Jezus. De opperpriesters en de oudsten beschuldigden hem, maar Jezus zei niets. Pilatus vroeg: "Hoort u niet waarvan ze u allemaal beschuldigen?" Maar Jezus gaf hem geen enkel antwoord, en dat verbaasde de gouverneur zeer.

Nu was het de gewoonte dat de gouverneur bij elk feest een gevangene vrijliet. Het volk mocht kiezen wie. Op dat moment zat er een berucht man gevangen, die Barabbas heette. Pilatus vroeg aan de mensen die te hoop gelopen waren: "Wat willen jullie? Moet ik Barabbas vrijlaten of Jezus die Christus wordt genoemd?" want Pilatus wist dat ze hem uit afgunst uitgeleverd hadden.

Terwijl hij op zijn rechterstoel zat, stuurde zijn vrouw hem een boodschap. "Houd je erbuiten," waarschuwde ze hem, "die man is onschuldig. Vannacht heb ik in een droom veel om hem geleden."

Maar intussen hadden de opperpriesters en de oudsten de menigte bewerkt: ze moesten Barabbas kiezen en Jezus laten doden. "Wie van de twee willen jullie nu vrij hebben?" vroeg Pilatus hun. "Barabbas!" antwoordden ze. "Maar wat moet ik dan doen met Jezus die Christus wordt genoemd?" "Kruisigen!" riepen ze allemaal. Maar waarom? Wat heeft hij dan gedaan?" Maar zij schreeuwden nog harder: "Aan het kruis met hem!" Pilatus merkte dat hij niets bereikte: het tumult werd alleen maar groter. Daarom liet hij een schaal met water brengen, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: "Ik ben onschuldig aan het vergieten van zijn bloed. Het is jullie zaak." Maar het hele volk riep: "Zijn bloed op ons en onze kinderen!" Toen liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen. Daarna leverde hij hem uit om gekruisigd te worden.

Jezus bespot

De soldaten van de gouverneur namen Jezus mee het gerechtsgebouw in en haalden er de hele afdeling bij. Ze trokken zijn kleren uit en deden hem een donkerrode mantel om. Ze vlochten een krans van doorntakken en zetten die op zijn hoofd en in zijn rechterhand gaven ze hem een stok. Toen knielden ze voor hem neer en ze zeiden spottend: "Wij groeten u, koning van de Joden!" en ze spuugden naar hem, trokken de stok uit zijn hand en sloegen hem ermee op zijn hoofd. Na deze bespotting deden ze hem de mantel af, trokken hem zijn kleren weer aan en brachten hem weg om hem te kruisigen.

Jezus gekruisigd

Toen ze de stad uit gingen, kwamen ze een man tegen die uit Cyrene kwam. Hij heette Simon. Hem dwongen ze de kruisbalk van Jezus te dragen. Zo kwamen ze op een plek die Golgota heette. Dat betekent Schedelplaats. Ze gaven Jezus wijn te drinken, vermengd met bittere kruiden. Maar, toen hij ervan geproefd had, wilde hij het niet. Ze sloegen hem aan het kruis en ze verdeelden zijn kleren door erom te dobbelen. Zittend hielden ze bij hem de wacht. Boven zijn hoofd hadden ze een opschrift aangebracht met de reden van zijn veroordeling. Er stond: "Dit is Jezus, de koning van de Joden." Samen met Jezus werden twee misdadigers aan het kruis geslagen, de ene rechts, de andere links van hem. Voorbijgangers beledigden hem en riepen smalend: "Jij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red nu jezelf, als je de Zoon van God bent, en kom van het kruis af!" Zo dreven ook de opperpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten de spot met hem: "Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël? Laat hij maar van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven. Hij vertrouwt op God. Laat God hem dan redden, als hij van hem houdt! Hij heeft toch gezegd dat hij Gods Zoon is." Zo hoonden hem ook de misdadigers die met hem waren gekruisigd.

De dood van Jezus

Van twaalf uur tot drie uur ’s middags werd het over het hele land donker. Omstreeks drie uur riep Jezus luid: "Eli, Eli, lema sabachtani?" Dat betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? Een paar omstanders die het hoorden, zeiden: "Hij roept om Elia." Meteen ging een van hen een spons halen, hij doopte die in water, stak hem op de punt van een stok en wilde Jezus ervan laten drinken. "Wacht," zeiden de anderen, "nu kunnen we zien of Elia hem komt redden." Opnieuw riep Jezus luid en hij stierf.


Op dat moment scheurde het gordijn in de tempel in tweeën, van boven tot onderen. Er volgde een aardbeving en de rotsen spleten. Graven gingen open en de lichamen van veel heilige mensen die waren gestorven, werden uit de dood opgewekt. Zij verlieten hun graven en gingen na Jezus’ opstanding naar de heilige stad waar ze aan velen verschenen. De commandant en zijn soldaten, die Jezus bewaakten, hadden de aardbeving gevoeld en zagen wat er gebeurde. Ze werden erg bang en zeiden: "Die man was werkelijk de Zoon van God." Op een afstand stonden veel vrouwen toe te kijken. Ze waren Jezus vanaf Galilea gevolgd en hadden voor hem gezorgd. Onder hen bevonden zich ook Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.

Jezus wordt begraven

Tegen de avond kwam er een rijke man, die Jozef heette en uit Arimatea kwam. Hij was ook een leerling van Jezus. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Pilatus gaf opdracht het aan hem af te staan. Jozef nam het lichaam, wikkelde het in schoon linnen en legde het in zijn eigen grafkamer, die hij pas in de rotsen had laten uithakken. Hij rolde een grote steen voor de ingang en ging weg. Maria van Magdala en de andere Maria waren daarbij aanwezig: ze zaten tegenover het graf.

De wacht bij het graf

De volgende dag, de dag na de voorbereiding op de sabbat, gingen de opperpriesters en de Farizeeën samen naar Pilatus en zeiden: "Heer, wij herinneren ons dat die bedrieger bij zijn leven heeft gezegd: Na drie dagen zal ik door God worden opgewekt. Kunt u geen opdracht geven het graf te beveiligen tot de derde dag? Want anders komen zijn leerlingen zijn lichaam ongemerkt weghalen en dan zeggen ze tegen de mensen: God heeft hem uit de dood opgewekt. En die laatste leugen zou nog erger zijn dan de eerste." Pilatus antwoordde hen: "U krijgt wachters. Ga dan het graf beveiligen, zo goed als u kunt." Zij gingen naar de grafkamer en beveiligden die door de steen te verzegelen en er wachters bij te plaatsen.

De opstanding

De sabbat was voorbij. Tegen de ochtend van de eerste dag van de week gingen Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling was er een zware aardbeving, want een engel van de Heer daalde af van de hemel. Hij ging naar het graf toe, rolde de steen weg en ging erop zitten. Hij zag eruit als een bliksemflits en zijn kleren waren wit als sneeuw. De bewakers beefden van angst en werden lijkbleek. De engel zei tegen de vrouwen: "Wees niet bang. Ik weet dat u Jezus zoekt die gekruisigd is. Hij is hier niet, want hij is door God opgewekt zoals hij gezegd had. Kom maar kijken naar de plaats waar hij heeft gelegen. Ga snel tegen zijn leerlingen zeggen: Hij is uit de dood opgewekt en gaat nu vóór jullie uit naar Galilea; daar zullen jullie hem zien. Dat is wat ik u te zeggen had."

Zij verlieten snel het graf, bang en tegelijk vol vreugde, en ze liepen vlug door om het nieuws over te brengen aan zijn leerlingen. Toen kwam Jezus de vrouwen tegemoet en hij groette hen. Zij gingen naar hem toe, vielen voor hem op de knieën en pakten zijn voeten vast. Hij zei: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze mij zien.’

Het verhaal van de wachters

Toen de vrouwen nog onderweg waren, gingen een paar van de wachters naar de stad en vertelden de opperpriesters alles wat er gebeurd was. De opperpriesters en de oudsten kwamen bij elkaar en ze besloten tot de volgende maatregel. Zij gaven de soldaten een behoorlijke som geld en zeiden: "Jullie moeten zeggen: ’s Nachts kwamen zijn leerlingen en toen wij sliepen, hebben zij zijn lichaam ongemerkt weggehaald. En mocht dat ter ore komen van de gouverneur, dan zullen wij hem wel overreden en zorgen dat hij jullie ongemoeid laat." De wachters pakten het geld aan en deden wat hun was gezegd. En dat verhaal gaat rond onder de Joden tot op de dag van vandaag.

De opdracht aan de leerlingen

De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg die Jezus hun genoemd had. Toen ze Jezus zagen, vielen ze voor hem op de knieën, maar sommigen twijfelden nog. Jezus kwam dichterbij en zei tegen hen: "God heeft mij alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Trek eropuit en maak alle volken tot mijn leerlingen en doop ze in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige Geest. Leer hun alles onderhouden wat ik jullie heb opgedragen. En, wees er zeker van: ik ben bij jullie, van dag tot dag, tot aan de voltooiing van de wereld."