|
Download PDF
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 4
Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel
168. Toen de persoon, die zich er zo fel tegen verzet had dat ik de retraite zou doen, mij zag, toonde ze haar verwondering en ontevredenheid. Maar, zonder er acht op te slaan, groette ik haar hartelijk en ging bij de Heer om te weten hoe ik me moest gedragen tijdens de retraite.
169. Gesprek met Jezus bij het begin van de retraite. Jezus zei me dat deze retraite zich van de andere zou onderscheiden: "Ge gaat u inspannen om een grote vrede te verkrijgen in uw omgang met Mij. Ik zal alle twijfels daarover wegvagen. Ik wil dat gij rustig zijt terwijl Ik met u spreek, maar als Ik ophoud met spreken, begint ge weer twijfels te zoeken. Maar weet meteen dat Ik uw ziel zo goed zal versterken, dat zelfs als ge u wilt verontrusten, dit niet in uw macht zal zijn. Als bewijs dat Ik het ben die met u spreek, zult ge de tweede dag van de retraite gaan biechten bij de priester die de retraite preekt. Van zodra hij klaar is met zijn conferentie gaat ge onmiddellijk naar hem en zult ge hem al uw angsten tegenover Mij ontvouwen. Ik zal u antwoorden door zijn mond en dan zullen uw angsten vervliegen. Onderhoud in deze retraite een strenge stilte, alsof er rond u niets bestond. Spreek alleen met Mij en met deze biechtvader, aan uw oversten vraagt ge alleen om boeteoefeningen." Ik beleefde een enorm geluk te zien dat de Heer Jezus mij zoveel welwillendheid betoonde en zo diep tot mij neerdaalde.
170. Eerste dag van de retraite. 's Morgens trachtte ik de eerste in de kapel te zijn. Vóór de meditatie had ik nog een moment om tot de Heilige Geest en de Allerheiligste Moeder te bidden. Ik vroeg vurig de Moeder Gods om de genade te bekomen trouw te zijn aan de innerlijke inspraken en trouw de wil van de Vader te kunnen volbrengen, wat die ook zij. Ik ben die retraite met uitzonderlijke moed begonnen.
171. Strijd om het zwijgen te bewaren. Zoals naar gewoonte verzamelen zich de zusters uit alle huizen voor de retraite. Een zuster die ik lang niet gezien had, kwam in mijn cel en zei dat ze mij iets wou zeggen. Ik antwoordde niet en ze zag dat ik het zwijgen niet wou verbreken. Ze zei: "Ik wist niet dat ge zo'n buitengewone waart," en ze ging weg. Ik heb begrepen dat deze persoon geen andere bedoeling had dan haar nieuwsgierige eigenliefde te bevredigen. O mijn God, bewaar mij in de trouw.
172. De Pater [59] die de retraite predikte kwam van Amerika. Hij was voor een kort verblijf naar Polen gekomen en de omstandigheden hadden er voor gezorgd dat hij onze retraite predikte. Een diep innerlijk leven straalde uit deze mens. Zijn persoon verraadde de grootheid van zijn geest. Versterving en ingetogenheid kenmerkten deze priester. Maar ondanks de grote deugden van deze priester, kostte het mij veel moeite mijn ziel, voor wat de genaden betrof, aan hem te ontvouwen. Voor de zonden is het altijd gemakkelijk, maar voor de genaden moest ik werkelijk een grote inspanning doen en dan nog zei ik niet alles.
173. Bekoringen van Satan tijdens de meditatie. Een vreemde angst greep me aan dat de priester mij niet zou begrijpen of me niet genoeg tijd zou gunnen om mij helemaal uit te drukken. Hoe hem spreken over dit alles? Indien het nog ging over Pater Bukowski, dan zou ik het nog gemakkelijker kunnen, maar het was de eerste maal dat ik deze Jezuiet zag. Hier herinnerde ik me een raad van Pater Bukowski die me gezegd had dat wanneer ik een retraite deed, ik enkele nota's moest nemen van het licht dat God me zendt, en hem er minstens een kort verslag van geven. Mijn God, anderhalve dag ging alles zo goed - en nu begint een strijd op leven en dood. Binnen een half uur begint de conferentie en dan moet ik gaan biechten. satan probeerde mij te overtuigen: als de oversten gezegd hebben dat mijn innerlijk leven een illusie is, waarom de biechtvader dan nog ondervragen en vermoeien?
"Moeder X heeft gezegd dat Jezus geen diepe omgang heeft met zo'n ellendige zielen. Deze biechtvader zal u hetzelfde antwoorden. Waarom er over spreken? Het zijn geen zonden en Moeder heeft u heel duidelijk gezegd dat deze vertrouwelijkheid met Jezus maar dromerij of pure hysterie is, waarom dan er met de biechtvader over spreken? Ge doet er beter aan al deze illusies te verwerpen. Zie, ge hebt weeral zoveel vernederingen ondergaan, en vele wachten u nog en de zusters weten dat ge hysterisch zijt". "Jezus" heb ik geroepen met al de kracht van mijn ziel.
174. Op dat moment begon de pater zijn conferentie. Hij sprak maar kort, alsof hij zich haastte. Na de conferentie ging ik naar de biechtstoel. Ik kijk: geen enkele zuster gaat er naartoe. Ik ben van mijn bidstoel opgestaan en knielde al in de biechtstoel. Ik had geen tijd om na te denken. In plaats van aan de Pater al mijn twijfels te zeggen die men over mijn omgang met Jezus gezegd had, begon ik hem te spreken over al de bekoringen die ik hoger beschreef. Maar de biechtvader begreep onmiddellijk de situatie en zei: "Gij wantrouwt de Heer Jezus omdat Hij zo welwillend met u omgaat. Maar, zuster, wees volledig gerust. Jezus is uw Meester en uw omgang met Jezus is noch hysterisch, noch dromerij, noch illusie. Geloof dat ge op de goede weg zijt. Probeer trouw te zijn aan deze genaden en het is verboden hen te ontwijken. Met uw oversten moet ge over deze innerlijke genaden helemaal niet te spreken, alleen wanneer Jezus u een duidelijk bevel geeft en ook dan moet ge u eerst verstaan met uw biechtvader. Maar als Jezus iets vereist dat uiterlijk is, dan moet ge, na overleg met de biechtvader, volbrengen wat de Heer vereist, zelfs als u dat veel moet kosten. Anderzijds moet ge alles aan uw biechtvader mededelen. Zuster, er is voor u absoluut geen andere weg. Bid om een geestelijke begeleider te hebben want anders zult ge deze grote gaven van God verspillen. Ik herhaal het nog eens, wees gerust, ge zijt op het goede spoor. Let op niets maar wees trouw aan de Heer Jezus, het heeft geen belang wat men over u zegt. Het is juist met zo'n ellendige zielen dat de Heer Jezus omgang heeft en hoe meer ge u vernedert hoe meer Hij zich met u zal verenigen".
175. Toen ik uit de biechtstoel kwam, overstroomde een onzegbare vreugde mijn ziel, zodat ik me op een eenzame plaats in de tuin terugtrok om mij voor de zusters te verbergen en mijn ziel de kans te geven zich geheel in God te verliezen. De goddelijke aanwezigheid doordrong mij en op een moment verzonk mijn hele nietigheid helemaal in God en ik voelde, 't is te zeggen, ik onderscheidde dan de Drie Goddelijke Personen die in mij verbleven en beleefde zo'n grote vrede in mijn ziel dat het mij verwonderde dat ik me zo had kunnen verontrusten.
176. Voornemen: Trouw aan de innerlijke ingevingen wat het mij ook moge kosten. Niets uit mijzelf doen zonder instemming van mijn biechtvader.
177. Hernieuwing van de geloften. Vanaf de ochtend, toen ik wakker werd, was mijn geest geheel ondergedompeld in God, de oceaan van liefde. Ik voelde dat ik helemaal in Hem verzonken was. Tijdens de heilige Mis bereikte mijn liefde voor Hem een grote kracht. Na de hernieuwing van de geloften in de heilige Communie zag ik plots de Heer Jezus, die me met veel welwillendheid zei: "Mijn dochter kijk in Mijn barmhartig Hart. Als ik mijn blik vestig op dit Allerheiligste Hart zie ik dat er stralen als van bloed en water uit neerdalen, dezelfde als op de Beeltenis, en ik begrijp hoe groot de barmhartigheid van de Heer is." En opnieuw zegt Jezus mij met welwillendheid: "Mijn dochter, spreek met de priesters over mijn onvatbare barmhartigheid. De vlammen van Mijn barmhartigheid verteren Mij, Ik wil ze uitgieten over de zielen, maar de zielen willen niet geloven in mijn goedheid." En opeens verdween Jezus.
Mijn geest bleef de ganse dag ondergedompeld in de tastbare aanwezigheid van God. Dat stoorde mij niet. Mijn geest was in God, zelfs als ik uiterlijk deelnam aan de gesprekken, en ik ben zelfs Derdy [60] gaan bezoeken.
178. Vandaag beginnen we aan de derde proeftijd. We zijn alle drie bijeengekomen bij Moeder Malgueriet, want de andere zusters hadden hun derde proeftijd in het noviciaat. Moeder Malgueriet begon met een gebed, ze legde ons uit waarin de derde proeftijd bestond en herinnerde hoe groot de genade van de eeuwige geloften is. Plots begon ik luid te wenen. In één oogwenk verschenen al de genaden van God voor de blik van mijn ziel en zag ik mij zo ellendig en ondankbaar tegenover God. De zusters begonnen mij te berispen: "Waarom barst zij in tranen uit?" Maar de moeder meesteres nam mij in bescherming en zei dat het haar niet verwonderde.
Toen het uur voorbij was, ben ik naar het Allerheiligste Sacrament gegaan en in de grootste ellende en nietigheid vroeg ik aan Gods barmhartigheid dat het Hem gelieve mijn arme ziel te genezen en te zuiveren. Toen hoorde ik deze woorden: "Mijn dochter, al uw ellenden zijn opgebrand in het vuur van Mijn liefde, zoals een grassprietje in een onmetelijke vuurpoel geworpen. Door deze vernedering trekt ge over u en andere zielen heel de oceaan van Mijn barmhartigheid." Ik antwoordde: "Jezus, vorm mijn arm hart om naar Uw goddelijk welbehagen".
179. Tijdens de ganse proeftijd had ik als taak de zusters van de vestiaire [61] te helpen. Deze taak gaf mij vele gelegenheden de deugden in praktijk te brengen. Soms moest men met de was driemaal naar bepaalde zuster teruggaan en dan kon men ze nog niet tevreden stellen. Maar ik heb ook grote deugden van sommige zusters ontdekt die altijd vroegen hen het slechtste te geven dat er in de voorraad was. Ik bewonderde deze geest van nederigheid en versterving.
180. Tijdens de advent ontwaakte in mijn ziel een groot verlangen naar God. Met al de krachten van mijn wezen ging mijn geest uit naar God. En de Heer verleende mij talrijke verlichtingen in de kennis van Zijn eigenschappen.
De eerste eigenschap die God mij leerde kennen is Zijn heiligheid. Deze heiligheid is zo groot dat alle Machten en Krachten voor Hem beven. De zuivere geesten versluieren hun aangezicht en verliezen zich in een onophoudelijke aanbidding. De uitdrukking van hun hoogste aanbidding is alleen een: Heilig... De heiligheid van God verspreidt zich over Zijn Kerk en over elke ziel die in Haar leeft, maar niet in dezelfde mate. Er zijn zielen die gans doordrongen zijn van God en er zijn er die nauwelijks leven.
De tweede kennis die God mij verleende, is Zijn gerechtigheid. Zijn gerechtigheid is zo groot en zo doordringend dat ze de dingen in hun wezen bereikt en alles biedt zich aan Hem in zijn naakte waarheid aan, en niets zou Hem kunnen weerstaan.
De derde eigenschap is de liefde en de barmhartigheid. En ik heb begrepen dat de liefde en de barmhartigheid de grootste eigenschap is. Ze verenigen schepsel en Schepper. Ik heb de opperste liefde en de afgrond van barmhartigheid gekend in de Vleeswording van het Woord, in Zijn verlossing, en het is zo dat de ontdekking van deze eigenschap de grootste is in God.
181. Vandaag deed ik het onderhoud van de kamer van één van de zusters. Ik probeerde zo zorgvuldig mogelijk te kuisen, terwijl die persoon mij overal volgde en zei: "hier een stofje en daar een vlekje op de plankenvloer." Op elk van haar opmerkingen verbeterde ik een detail tot tienmaal hetzelfde met de bedoeling haar tevreden te stellen.
Het is niet het werk dat vermoeit, maar dat gebabbel en die ongematigde eisen. Mijn martelaarschap van de hele dag was haar nog niet genoeg, ze is zich nog gaan beklagen bij de meesteres: "Mijn moeder, wat is die zuster weinig zorgzaam, ze kan zich niet haasten." De volgende dag ben ik zonder protest dezelfde taak gaan doen. Toen ze mij opnieuw begon op te jagen, dacht ik: "Jezus, men kan een stille martelares zijn. Het is niet het werk dat mij verzwakt, maar het martelaarschap."
182. Ik heb gemerkt dat sommigen een speciale gave hebben om anderen lastig te vallen. Ze zetten er zich tot het uiterste voor in en de arme ziel die in hun handen valt, kan er niets aan doen, de beste dingen worden vervormd.
+ Kerstavond
Vandaag was ik innig verenigd met de Moeder Gods en ik heb Haar innerlijke momenten beleefd. 's Avonds vóór het breken van de oplatek [62] ben ik naar de kapel gegaan om in de geest te delen met de personen die me dierbaar zijn, en ik heb aan de Moeder Gods voor hen genaden gevraagd. Mijn geest was gans verdiept in God. Tijdens de middernachtmis zag ik het Jezuskindje in de Hostie. Mijn geest heeft zich in Hem gestort. Hoewel een klein Kindje, overstroomde Zijn majesteit mijn ziel. Ik was diep doordrongen van dit mysterie, deze diepe nederbuiging van God. Zijn onpeilbare ontlediging. Dit gevoel bleef leven in mijn ziel gedurende al de feesten. O, wij zullen nooit deze diepe nederbuiging van God begrijpen. Hoe meer ik ze beschouw... [63]
183. Op een ochtend, na de heilige Communie hoorde ik deze stem: "Ik wens dat ge Mij vergezelt wanneer ik naar de zieken ga." Ik antwoordde dat ik akkoord ging, maar na een moment nadenken, vroeg ik me af hoe ik dat zou doen, want de zusters van het tweede koor [64] vergezellen het Allerheiligste niet, het zijn de zusters directricen die dit altijd doen.
Ik dacht dat Jezus het wel zou verhelpen. Kort daarna zond moeder Rafaëla iemand om mij te halen en zei me: "Mijn zuster, gij zult de Heer Jezus vergezellen wanneer de priester bij de zieken gaat." En tijdens de gehele tijd van de proeftijd mocht ik de godslamp dragen en de Heer vergezellen. Zoals een ridder van Jezus probeerde ik me altijd te omgorden met een ijzeren gordel [65], want zo maar naast de Koning gaan, doet men toch niet. En ik offerde deze versterving op voor de zieken.
184. + Heilig uur. Tijdens dit uur trachtte ik het lijden van de Heer te overwegen. Maar vreugde overstroomde mijn ziel en plots zag ik het kleine Jezuskindje. Maar Zijn majesteit doordrong mij zodanig dat ik zei: "Jezus, Gij zijt zo klein maar ik weet dat Gij mijn Schepper en mijn Heer zijt." Jezus antwoordde: "Ja dat ben Ik. Toch ga ik met U om als een klein Kindje om u de nederigheid en de eenvoud te leren."
Van al mijn pijnen en moeilijkheden maakte ik een ruiker om hem Jezus aan te bieden op de dag van ons eeuwig huwelijk. Niets was mij moeilijk wanneer ik me herinnerde dat het voor mijn Bruidegom was, als bewijs van mijn liefde voor Hem.
185. + Mijn stilte voor Jezus. Ik probeerde voor Jezus een grote stilte te bewaren. Midden het grootste lawaai, vond Jezus altijd de stilte in mijn hart, ook al kostte mij dit soms veel. Wat zou te veel zijn voor Jezus, voor Degene die ik bemin met gans de kracht van mijn ziel.
186. + Vandaag heeft Jezus mij gezegd: "Ik verlang dat gij de liefde voor de zielen waarvan Mijn Hart brandt beter kent, ge zult ze begrijpen als ge Mijn lijden overweegt. Roep mijn barmhartigheid over de zondaars af, Ik verlang hun heil. Als ge voor een zondaar dit gebed met een berouwvol hart en met geloof verricht, zal ik hem de genade geven van de bekering. Ziehier dit klein gebed:
187. O Bloed en Water, als Bron van barmhartigheid voor ons uit het Hart van Jezus ontsprongen, ik vertrouw op U."
188. Tijdens de laatste dagen van de carnaval, toen ik mijn heilig uur deed, zag ik de Heer Jezus de geseling verduren. O welk een ondenkbare marteling! Welke vreselijke pijnen heeft Jezus doorstaan tijdens de geseling. Arme zondaars, hoe gaat ge op de oordeelsdag Jezus, die ge nu zo martelt, ontmoeten? Zijn bloed is op de grond gelopen, het vlees begon op sommige plaatsen los te komen. En ik heb op zijn rug enkele van vlees ontblote beentjes gezien. Jezus kreunde zacht en zuchtte.
189. Eens liet Jezus mij verstaan hoe aangenaam Hem een ziel is die trouw de Regel onderhoudt. Een ziel ontvangt een grotere beloning voor het nakomen van de regel dan voor boete en grote verstervingen. Als deze naast de regel ook worden beoefend, ontvangen ze ook hun beloning, maar ze overtreffen de regel niet.
190. Tijdens een aanbidding verlangde Jezus van mij dat ik een bepaald lijden als genoegdoening zou offeren, niet alleen voor de zonden van de wereld in het algemeen, maar in het bijzonder voor de fouten in dit huis begaan. Op hetzelfde ogenblik stemde ik in. Maar Jezus gaf mij te kennen dat ik ging lijden en in één ogenblik speelt zich heel de marteling van mijn ziel voor mijn ogen af. Vooreerst zullen mijn bedoelingen misverstaan worden, dan verschillende verdenkingen en wantrouwen, vernederingen en tegenkantingen van alle slag, en ik noem niet alles op.
Al deze dingen stonden mij voor de ogen als een donker onweer waaruit weldra de bliksems zouden neerkomen, ze wachtten alleen op mijn toestemming. Voor een moment verschrikte mijn natuur. Plots luidde de klok voor het middageten. Ik kwam bevend en onbeslist uit de kapel. Maar dit offer stond mij onophoudelijk voor de geest. Ik had niet besloten tot aanvaarding noch tot weigering aan de Heer. Ik wou het overlaten aan Zijn wil. Als Jezus Zelf het mij oplegt, ben ik er al voor gereed. Maar Jezus liet mij weten dat ik er zelf vrijwillig moest mee instemmen en het heel bewust aanvaarden, dat het anders geen waarde zou hebben. Heel de kracht lag in mijn vrijwillige daad tegenover Hem, maar tegelijk liet Jezus verstaan dat dit in mijn macht lag. Ik kon het doen maar ik kon het ook niet doen. Toen antwoordde ik: "Jezus, ik aanvaard alles, alles wat Gij mij wilt overzenden. Ik heb vertrouwen in Uw goedheid". En op dat moment voelde ik dat ik door deze daad veel eer aan God had gegeven. Ondertussen wapende ik mij met geduld. Van zodra ik uit de kapel kwam, stootte ik de realiteit. Ik wil ze niet in alle onderdelen beschrijven, maar het was juist zoveel als ik dragen kon, niet één druppel meer had ik kunnen verdragen.
191. + Op een morgen hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Ga naar de algemene moeder overste en zeg dat deze zaak in een bepaald huis Mij niet bevalt." Ik kan hier niet zeggen over welk huis en welke zaak het ging, maar ik heb het aan de algemene overste gezegd, hoewel me dat veel gekost heeft.
192. Eens heb ik een vreselijke bekoring van een meisje van ons huis van Warzawa op mij genomen. Het was de bekoring van zelfmoord. Ik heb gedurende zeven dagen geleden en toen gaf Jezus haar de gevraagde genade, en is mijn lijden ook opgehouden. Het was een groot lijden. Ik neem dikwijls de kwellingen van onze meisjes op mij. Jezus staat het mij toe en mijn biechtvader eveneens.
193. Mijn hart is de blijvende woonplaats voor Jezus. Buiten Hem heeft niemand er toegang. Bij Jezus put ik de kracht voor de strijd met moeilijkheden en tegenkantingen. Ik heb het verlangen in Jezus omgevormd te worden om mij helemaal aan de zielen te kunnen geven. Zonder Jezus zou ik de zielen niet kunnen benaderen, want ik weet wat ik uit mijzelf ben. Ik neem God in mij op, om Hem aan de zielen door te kunnen doorgeven.
194. + 27.3. Ik heb het verlangen mij in te spannen, te werken, me te ontledigen voor ons werk der redding van onsterfelijke zielen. Het heeft geen belang dat deze inspanningen mijn leven kunnen verkorten, want het behoort mij niet meer toe, maar het is eigendom van de Congregatie. Ik verlang voor de gehele Kerk nuttig te zijn door mijn trouw aan onze Congregatie.
195. O Jezus, vandaag is mijn ziel door lijden somber geworden. Niet één lichtstraaltje. Het onweer woedt en Jezus slaapt. O mijn Meester, ik zal U niet wekken, ik zal uw zoete slaap niet onderbreken. Ik denk dat Gij mij de kracht geeft zonder dat ik het weet.
Urenlang aanbid ik U, o levend Brood, midden grote zieledorheid. O Jezus, zuivere liefde, ik heb geen nood aan vertroostingen. Ik voed me met Uw wil. O Machtige, Uw wil is het doel van mijn bestaan. Ik heb de indruk dat heel de wereld mij dient en van mij afhangt. Gij, Heer, Gij begrijpt mijn ziel en al haar verzuchtingen.
Jezus, nu ik U zelf geen liefdeshymne kan zingen, bewonder ik de zang van de Serafijnen die door U zozeer bemind worden. Ik verlang op hun wijze in U te verzinken. Niets kan zulk een liefde nog in de weg staan, want geen macht heeft daar vat op. Het is zoals de bliksem die de duisternis verlicht, maar er niet blijft. O mijn Meester, vorm mijn ziel naar Uw wil en Uw eeuwige plannen.
196. Een zekere persoon heeft er haar werk van gemaakt mij op verscheidene wijzen in de deugd te oefenen. Zekere dag houdt ze mij in de gang staande en om te beginnen, zegt ze, dat ze geen enkel motief heeft om mij opmerkingen te maken, maar mij toch het bevel geeft gedurende een half uur recht te blijven staan, tegenover de kleine kapel [66], en daar de overste af te wachten, en wanneer ze na de recreatie voorbijkomt, mij van allerhande dingen te beschuldigen die ze mij beveelt te zeggen. Ook al had ik in mijn ziel van die zaken geen enkel idee, toch was ik gehoorzaam en wachtte ik een volle halfuur op de overste. Iedere zuster die voorbijkwam, bekeek mij met een glimlach. Toen ik mij bij moeder overste beschuldigde, zond ze mij naar de biechtvader; onder de biecht merkte de priester onmiddellijk dat het iets was dat niet uit mijn ziel kwam en dat ik geen idee had waarover het ging. Hij was heel verwonderd dat die persoon het waagde mij zo iets te bevelen.
197. O Kerk van God, Gij zijt de beste aller moeders, gij alleen kunt een ziel opvoeden en doen groeien. O wat een grote liefde en wat een achting heb ik voor U, de beste aller moeders.
198. Op een bepaald moment zegt de Heer: "Mijn dochter, uw vertrouwen en uw liefde weerhouden Mijn gerechtigheid en Ik kan niet straffen, want gij verhindert het Mij. O wat een grote kracht bezit de vertrouwvolle ziel."
199. Als ik denk aan de eeuwige geloften en wie Hij is die verlangt Zich met mij te verbinden, dan slorpt die gedachte mij hele uren op terwijl ik aan Hem denk. Hoe kan dit gebeuren, want Gij zijt God en ik, Uw schepsel, Gij zijt de onsterfelijke koning en ik een bedelares en de ellende zelf. Maar nu is alles mij duidelijk, want Uw genade en Uw liefde, Heer, gaan die afgrond vullen. Deze liefde gaat de afgrond vullen die bestaat tussen U, Jezus, en mij.
200. O Jezus, wat is de ziel diep gewond als ze tracht oprecht te zijn en men haar van huichelarij verdenkt en met wantrouwen behandelt. O Jezus, en Gij hebt ook zo geleden om Uw Vader genoegdoening te geven.
201. Ik verlang mij zo goed te verstoppen dat geen enkel schepsel mijn hart kent. Jezus alleen kent mijn hart en bezit het geheel en al. Niemand kent ons geheim; wij verstaan elkaar met een blik. Sinds het moment dat wij kennis hebben gemaakt, ben ik gelukkig. Uw grootheid is mijn vervulling. O Jezus, als ik de laatste ben, lager nog dan de postulanten, zelfs dan de jongste, dan voel ik me op mijn plaats. Ik wist niet dat de Heer in deze donkere hoekjes zoveel geluk gelegd heeft. Ik begrijp nu dat zelfs in de gevangenis uit een zuivere inborst, geheel de volheid van de liefde naar U, Heer, kan vloeien. De uiterlijke zaken hebben geen belang voor de zuivere liefde, ze doordringt alles. De poorten van de gevangenis noch die van de hemel hebben macht tegen haar. Ze bereikt God zelf en niets kan haar doen sterven. Er is geen hindernis voor haar, ze is vrij als een koningin en ze kan vrij overal doorgaan. De dood zelf moet voor haar het hoofd buigen...
202. Vandaag is mijn zus [67] mij komen bezoeken. Toen ze mij haar plannen vertelde, was ik ontdaan dat zoiets mogelijk is. Deze kleine ziel is zo mooi voor God, toch kwam over haar grote duisternis en kon ze zich niet behelpen. Ze zag alles zwart in. De goede God heeft haar aan mij toevertrouwd en twee weken lang mocht ik mij met haar bezighouden. Maar hoeveel offers heeft deze ziel mij gekost, God alleen weet het. Voor geen enkel ziel bracht ik vóór de troon van God zoveel offers, lijden en gebeden, als voor haar.
Ik voelde dat ik God geweld heb aangedaan om haar genaden te geven. Wanneer ik over dit alles nadenk, is het een waar wonder. Nu zie ik welke grote kracht het gebed van voorspraak bij God heeft.
203. Nu tijdens deze vasten ervaar ik dikwijls in mijn lichaam het lijden van de Heer Jezus. Alles wat Jezus geleden heeft, doorsta ik diep in mijn hart en niets verraadt uiterlijk dit lijden, alleen mijn biechtvader kent het.
204. Een kort gesprek met moeder meesteres [68]. Toen ik haar enkele raadgevingen vroeg in verband met de houding in het innerlijke leven, heeft deze heilige moeder mij met grote klaarheid geantwoord. Ze zei: "Mijn zuster, wanneer ge met de genade Gods zo verder meewerkt, zijt ge maar één pas verwijderd van de innige vereniging met God. Gij begrijpt, mijn zuster, wat ik wil zeggen. Uw eigen weg moet de trouw zijn aan de genade van de Heer. God leidt niet alle zielen langs deze weg."
205. + De verrijzenis. Vandaag, tijdens het feest der verrijzenis, zag ik de Heer Jezus in grote helderheid naar mij toe komen en Hij zei: De vrede zij met u, mijn kinderen, en Hij hief zijn hand op en zegende ons. De wonden in Zijn handen, Zijn voeten en Zijn zijde waren niet verborgen maar lichtend. Toen Hij met zo'n welwillendheid en liefde naar mij keek, ging geheel mijn ziel in Hem op. Hij zei: "Gij hebt voor een groot deel aan mijn lijden deelgenomen, daarom geef Ik dit groot aandeel aan Mijn glorie en Mijn vreugde." Heel het verrijzenisfeest kwam mij voor als één minuut. Een wonderlijke ingetogenheid greep mijn ziel en bleef voor geheel de duur van de feesten. De goedheid van Jezus is zo groot dat ik het niet kan verwoorden.
206. De volgende dag hoorde ik na de heilige Communie een stem: "Mijn dochter, kijk naar de afgrond van Mijn barmhartigheid, vereer en verheerlijk Mijn barmhartigheid en doe dat op de volgende wijze: verzamel al de zondaars van de gehele wereld en stort ze in de afgrond van Mijn barmhartigheid. Ik verlang Mij aan de zielen te geven, Ik verlang de zielen, Mijn dochter. Tijdens Mijn feest, het feest van de Barmhartigheid, gaat ge de hele wereld doorkruisen en alle bezwijkende zielen naar de bron van Mijn Barmhartigheid brengen. Ik zal hen genezen en versterken."
207. Vandaag heb ik gebeden voor een stervende ziel, die zonder de heilige Sacramenten stierf en er nochtans vurig naar verlangde. Maar het was te laat. Het is een familielid, de vrouw van mijn oom. Deze ziel was aan God aangenaam. Op dat moment bestond de afstand niet tussen ons.
208. O gij, kleine dagelijkse offertjes, gij zijt voor mij als veldbloemen, waarmee ik de voeten van mijn welbeminde Jezus bedek. Soms vergelijk ik deze kleine dingen met heldhaftige deugden: wat ze voortdurend hernieuwen, vraagt heldhaftigheid.
209. In het lijden zoek ik geen hulp bij de schepselen, maar God is alles voor mij, hoewel het soms lijkt dat zelfs Jezus me niet hoort; dan bewapen ik mij met geduld en stilte, als een duif die niet klaagt en geen verbittering kent wanneer men haar jongen wegneemt. Ik wil zweven in de hitte zelf van de zon en ik wil me niet ophouden in de nevels. Ik zal niet verzwakken, want van U krijg ik alles, o Gij mijn kracht.
210. Ik bid de Heer vurig dat Hij gelieve mijn geloof te versterken om in de grijsheid van het dagelijks leven me niet te gedragen naar de menselijke ingesteldheid, maar naar de geest. O, hoe trekt alles de mens naar de aarde, maar het levend geloof houdt de ziel in de hogere sferen en zet de eigenliefde op haar plaats, namelijk de laatste.
211. Opnieuw daalt de duisternis over mijn ziel. Het lijkt me of ik onder de invloed van de verbeelding ben. Toen ik ging biechten om licht en vrede te putten, heb ik die niet gevonden. De biechtvader heeft nog meer twijfels geschapen dan er eerst waren. Hij heeft mij gezegd: "Zuster, ik kan niet onderscheiden welke kracht op u werkt, wellicht God of wellicht de kwade geest." Toen ik uit de biechtstoel wegging, overwoog ik deze woorden. Hoe meer ik ze overwoog hoe dieper mijn ziel in de duisternis stortte. Jezus, wat dan? Toen Jezus mij met welwillendheid naderde, vreesde ik. "Zijt Gij echt Jezus?" Langs een kant trekt de liefde mij aan en langs de andere weerhoudt de angst mij. Wat een foltering, ik kan het niet beschrijven.
212. Toen ik opnieuw ging biechten, kreeg ik dit antwoord: "Ik begrijp u niet, zuster, het zou beter zijn dat ge niet bij mij komt biechten." Mijn God, ik moet mezelf geweld aan doen om wat dan ook over mijn innerlijk leven te zeggen en dan krijg ik als antwoord: "Zuster, ik begrijp u niet."
213. Toen ik de biechtstoel verliet, viel de marteling met alle macht op mij. Ik ben vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en heb gezegd: "Jezus, red mij, Gij ziet goed dat ik zwak ben". Plots hoorde ik deze woorden: "Tijdens de retraite vóór de geloften zal Ik u een hulp geven." Getroost door deze woorden ben ik beginnen vooruitgaan, zonder nog aan iemand raad te vragen; maar ik ondervond zo'n wantrouwen tegenover mijzelf dat ik besloot voor eens en altijd gedaan te maken met die twijfels. Ik wachtte dus heel bijzonder de retraite af die de eeuwige geloften zou voorafgaan. Enige dagen voordien bad ik God voortdurend om licht voor de priester die mijn biecht zou horen, zodat hij eens en voor altijd duidelijk uitmaken of ja dan neen, en ik dacht reeds: "Ik ga voor eens en altijd gerust zijn". Maar ik ontstelde bij de gedachte dat niemand mij in al deze zaken zou willen aanhoren. Ik besloot over dit alles niet meer na te denken en helemaal te vertrouwen op de Heer. De woorden: "tijdens de retraite" bleven in mijn oren naklinken.
214. Alles is reeds voorbereid, morgen gaan we naar de retraite in Krakow. Vandaag ben ik de kapel binnengegaan om God te danken voor de ontelbare genaden die Hij mij tijdens deze vijf maanden heeft verleend. Mijn hart was geheel vertederd bij het zien van zoveel genaden en de bescherming van de oversten.
215. "Mijn dochter, wees gerust, Ik neem alles op Mij. Ik ga zelf de zaken regelen met uw oversten en met de biechtvader. Spreek met Pater Andrasz zoals ge met Mij spreekt, met dezelfde eenvoud en hetzelfde vertrouwen."
216. 18.4.1933. We zijn vandaag in Krakow aangekomen. Wat een vreugde mij terug hier te bevinden waar ik mijn eerste stappen in het geestelijk leven leerde zetten. De lieve moeder novicenmeesteres [69] is nog altijd dezelfde, blij en vol naastenliefde. Ik ben een moment in de kapel gegaan en vreugde overstroomde mijn ziel. In één lichtflits heb ik mij de genadevloed herinnerd die mij hier als novice verleend werd.
217. En vandaag verzamelen wij ons om een uur in het noviciaat door te brengen. Moeder meesteres, moeder Jozefa, sprak enkele woorden tot ons en bereidde het programma van de retraite voor. Terwijl ze ons toesprak, zag ik vóór mijn ogen al het goede dat deze lieve moeder voor ons deed. Ik voelde in mijn ziel een grote erkentelijkheid jegens haar. Een smart beklemde mijn hart, het is de laatste maal dat ik in het noviciaat ben. Van nu af moet ik strijden met Jezus, werken met Jezus, lijden met Jezus of in één woord: leven en sterven met Jezus. Van nu af gaat de meesteres mij niet meer stap voor stap volgen, hier om mij te onderrichten of te waarschuwen, daar om mij te vermanen, te bemoedigen of terecht te wijzen. Ik heb een eigenaardige angst om alleen te blijven. Jezus, doe iets. Natuurlijk zal ik altijd een overste hebben, ja dat is waar, maar men is meer aan zichzelf overgelaten.
218. Krakow, 21.4.1933
+ Tot meerdere eer van God.
Retraite van acht dagen vóór de eeuwige geloften.
Vandaag begon ik de retraite. Jezus, mijn Meester, leid mij volgens Uw wil, zuiver mijn liefde opdat ik U waardig worde, doe met mij wat Uw zeer barmhartig Hart verlangt. Jezus, wij zullen deze dagen alleen blijven, onder ons twee, tot op het moment van onze vereniging. Bewaar mij, Jezus, in de ingetogenheid van geest.
219. 's Avonds zegt de Heer mij: "Mijn dochter, dat niets u verschrikke, niets u vertroebele, bewaar een diepe vrede, alles is in Mijn hand, Ik zal u alles laten begrijpen door de mond van Pater Andrasz. Wees voor hem als een kind."
220. Een moment vóór het Allerheiligste Sacrament.
O mijn Heer en mijn eeuwige Schepper, hoe moet ik U danken voor deze grote genade dat Gij U gewaardigd hebt om mij als Uw bruid te kiezen, mij ellendige, om mij met U te verenigen door de eeuwige geloften. O welbeminde schat van mijn hart, ik leg vóór U alle aanbiddingen en dankzeggingen neer van de heilige zielen, van alle engelenkoren, mij bijzonder verenigend met Uw Moeder. O Maria, mijn Moeder, ik vraag U nederig, bedek mijn ziel met uw maagdelijke mantel op dit zo belangrijk moment van mijn leven, zodat ik dierbaarder word aan Uw Zoon en dat ik waardig Zijn barmhartigheid kan verheerlijken ten aanzien van de hele wereld en voor heel de eeuwigheid.
221. Vandaag kon ik de meditatie niet verstaan. Mijn geest was zo buitengewoon in God verzonken. En ik kon er mij nu niet toe dwingen te denken aan wat de Pater tijdens de retraite zei. Dikwijls is het mij niet mogelijk te mediteren volgens de opgegeven punten, mijn geest is bij de Heer en dat is mijn overweging.
222. Enkele woorden over mijn onderhoud met moeder meesteres Maria Josefa. De moeder heeft mij veel zaken verhelderd en gerustgesteld wat mijn innerlijk leven betreft, dat ik op het goede spoor ben. Ik heb de Heer Jezus bedankt voor deze grote genade, want zij is de eerste van de oversten die over dat onderwerp geen twijfels geeft. O, wat is God oneindig goed.
223. Levende Hostie, mijn enige Kracht, Bron van liefde en barmhartigheid, overmeester de hele wereld, versterk de bezwijkende zielen. O gezegend moment waarop Jezus ons Zijn allerbarmhartigst Hart naliet.
224. Lijden, zonder te klagen, anderen troosten en eigen lijden onderdompelen in het Allerheiligste Hart van Jezus.
Ik zal al mijn vrije uren aan de voeten van het Allerheiligste Sacrament doorbrengen. Aan de voeten van Jezus ga ik licht zoeken, troost en kracht. Zonder ophouden ga ik de Heer mijn erkentelijkheid betuigen voor Zijn grote barmhartigheid jegens mij, zonder ooit de weldaden te vergeten die de Heer mij verleend heeft, en vooral de genade van de roeping.
Ik zal mij tussen de zusters verbergen als een klein viooltje tussen de lelies. Ik wil bloeien voor mijn Schepper en mijn Heer, mijzelf vergeten, me volledig ontledigen tot welzijn van de onsterfelijke zielen, ziedaar wat mijn genoegen uitmaakt.
225. + Enige raadgevingen voor mij.
Wat betreft de heilige biecht, zoeken wat mij het meest vernedert en mij het meest kost. Soms kost een nietigheidje mij meer dan iets belangrijker. Bij elke biecht me het lijden van Jezus herinneren en zo spijt opwekken in mijn hart. Met Gods genade mij altijd zoveel mogelijk oefenen in het volmaakt berouw. Ik zal daar meer tijd aan besteden. Alvorens de biechtstoel te naderen, zal ik eerst het open en zeer barmhartig Hart van de Heiland binnentreden. Na de biecht zal ik in mijn hart diepe erkentelijkheid tot de Heilige Drievuldigheid opwekken voor dit wonderlijk en onpeilbaar wonder der barmhartigheid dat zich in mijn ziel voltrekt. Hoe ellendiger mijn ziel is des te meer voel ik dat de oceaan van de goddelijke barmhartigheid mij onderdompelt en mij kracht en vrede schenkt.
226. De regels waarover ik het meest val: ik verbreek soms de stilte, ik gehoorzaam niet op het teken van de klok, ik bemoei mij soms met de taken van anderen. Ik zal mijn uiterste best doen mij hiervan te beteren.
De zusters die morren, vermijden en als ik ze niet kan vermijden, minstens zwijgen bij hen, om te tonen hoe pijnlijk het is dergelijke zaken te aanhoren.
Geen aandacht schenken aan de mening van anderen, maar naar mijn eigen geweten luisteren, om te weten welk getuigenis het over mij aflegt. God als getuige hebben van al onze daden. Mij nu zo gedragen en ook al mijn zaken regelen zoals ik me zou willen gedragen en ze regelen op het moment van mijn dood. Daarom in alles voortdurend God voor ogen hebben.
De veronderstelde [70] toelating mijden. Indien mogelijk zelfs de geringste zaken nauwkeurig uitleggen aan de oversten; trouw zijn aan de oefeningen en niet gemakkelijk vrijstelling zoeken. Zwijgen buiten de recreatie, groepjes vermijden en scherpzinnige woorden die tot lachen wekken en de stilte verbreken, buitengewoon belang hechten aan de geringste voorschriften. Me niet laten opslorpen door de draaikolk van het werk, maar een moment kunnen onderbreken om naar de hemel te zien. Weinig met de mensen spreken, maar veel met God. Vertrouwelijkheid vermijden, geen rekening houden met wie voor mij of tegen mij is, geen mededelingen doen van eigen ervaringen, vermijden luid op met iemand te spreken tijdens het werk, vrede en gelijkmoedigheid bewaren in het lijden. In moeilijke momenten mijn toevlucht nemen tot de wonden van Jezus, in Hem en troost zoeken, verlichting, licht en kracht.
227. + In de beproevingen ga ik proberen de liefhebbende hand van God te zien. Er is niets zo bestendig als het lijden, het houdt de ziel altijd trouw gezelschap. O Jezus, in mijn liefde tot U laat ik mij door niemand inhalen.
228. + Jezus, verborgen in het Allerheiligste Sacrament, Gij ziet dat ik, door mijn eeuwige geloften uit te spreken, vandaag het noviciaat [71] verlaat. Gij kent mijn zwakheid en kleinheid, wel, vanaf vandaag, ga ik op een heel bijzondere wijze over naar Uw noviciaat. Ik blijf novice, maar Uw novice, Jezus, en Gij zult mijn Meester zijn tot op de laatste dag. Ik zal alle dagen komen les volgen aan Uw voeten. Ik zal niet het geringste uit mijzelf doen, zonder U eerst geraadpleegd te hebben als mijn Meester. Jezus, ik ben zo gelukkig dat Gij mij tot Uw noviciaat getrokken en aanvaard hebt, 't is te zeggen tot het tabernakel. Als ik mijn eeuwige geloften uitspreek, ben ik helemaal geen volmaakte kloosterlinge: neen, neen. Ik blijf een heel klein en zwak noviceke van Jezus en ik ga proberen de volmaaktheid te bereiken zoals tijdens de eerste dagen van het noviciaat en ik ga me geheel inspannen dezelfde instelling van ziel te hebben als de eerste dag, toen de poort van het klooster zich voor mij opende.
Met het vertrouwen en de eenvoud van een klein kindje geef ik mij vandaag over aan U, Jezus, mijn Meester, ik laat u de volledige vrijheid in het besturen van mijn ziel. Leid mij langs de wegen die Gij wilt, ik zal niet proberen uw redenen te doorgronden. Vertrouwvol zal ik U volgen. Uw barmhartig Hart kan alles.
De kleine novice van Jezus, Zr Faustina.
229. + In het begin van de retraite zegt Jezus tot mij: "Tijdens deze retraite ga Ikzelf uw ziel leiden; Ik wil u in vrede en in de liefde bevestigen." En zo verliepen de eerste dagen. De vierde dag begonnen twijfels mij te kwellen: ben ik niet in valse vrede? Plots hoorde ik deze woorden: "Mijn dochter, stel u voor dat ge de heerseres zijt van de ganse aarde, en de mogelijkheid hebt over alles naar goeddunken te beschikken. Ge hebt alle macht om het goede te doen zoals dit u goeddunkt en plots klopt een klein kindje aan de deur: het staat te beven, met tranen in de ogen, maar met een groot vertrouwen in uw goedheid vraagt het een stukje brood om niet van honger te sterven, hoe zult gij handelen met dit kind? Antwoord, mijn dochter." En ik heb gezegd: "Jezus, ik zou het alles geven wat het vraagt en nog duizendmaal meer." En de Heer zei me: "Ik handel op dezelfde wijze met uw ziel. In de loop van deze retraite verleen Ik u niet alleen vrede, maar ook zo'n ingesteldheid van de ziel dat, zelfs al wou ge u ongerust maken, ge het niet meer kunt. Mijn liefde heeft uw ziel bemachtigd en ik wil dat ge er u in vestigt. Neig uw oor naar mijn Hart, vergeet alles en overweeg Mijn onvoorstelbare barmhartigheid. Mijn liefde zal u de kracht en de moed geven die ge in deze zaken nodig hebt."
231. Als ik bedenk dat God Zich door de geloften met mij verenigt, t.t.z. mij met Hem, kan niemand zich voorstellen wat mijn hart voelt. Nu reeds geeft God mij de ongehoord grote liefde te kennen waarmee Hij mij voor alle eeuwen beminde, en ik ben Hem maar beginnen liefhebben in deze tijd. Zijn liefde was groot, zuiver en onbaatzuchtig en mijn liefde voor Hem komt voort uit het feit dat ik Hem begin te kennen. Hoe beter ik Hem ken, hoe meer ik Hem altijd maar vuriger en krachtiger bemin, en mijn daden worden altijd maar volmaakter. Wanneer ik me ondertussen herinner dat ik binnen enkele dagen door de eeuwige geloften één moet worden met de Heer, is mijn ziel overstroomd van een onbeschrijflijk, onvatbaar geluk. Bij mijn eerste ontmoeting met de Heer, verzonk de blik van mijn ziel in Hem voor eeuwig. Telkens de Heer tot mij nadert en ik Hem daardoor dieper ken, groeit er een volmaaktere liefde in mijn ziel.
232. Vóór de biecht hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn dochter zeg hem alles en ontvouw uw ziel zoals gij het doet voor Mij. Vrees niets, het is om u gerust te stellen dat Ik deze priester tussen u en Mij plaats, en de woorden waarmee hij u antwoordt zullen de Mijne zijn. Onthul hem de geheimste dingen van uw ziel. Ik zal hem licht geven dat hem uw ziel doet kennen."
233. Toen ik de biechtstoel naderde, voelde ik in mijn ziel een zo grote gemakkelijkheid om met hem over alles te spreken dat ik er zelf naderhand zeer verwonderd over was. Zijn woorden brachten in mijn ziel een diepe vrede tot stand. Zijn woorden waren, zijn en blijven altijd de lichtbakens die niet zullen ophouden mijn ziel licht te geven in haar streven naar heiligheid.
De aanwijzingen die ik kreeg van Pater Andrasz heb ik elders in dit schrift genoteerd.
234. Na deze biecht verzonk mijn geest in God en bleef ik drie uur in gebed, maar het leken mij maar enkele minuutjes. En sindsdien maak ik geen hindernissen meer voor de genade die in mijn ziel doorwerkt. Jezus wist waarom ik voor de omgang met Hem vreesde [72], en dat heeft Hem in het geheel niet beledigd. Sinds de biechtvader mij verzekerd heeft dat het geen illusie is maar Gods genade, probeer ik in alles trouw te zijn aan God. Ik zie nu dat er weinig priesters zijn die de hele diepte van de goddelijke werking in de ziel begrijpen. Van dan af heb ik mijn vleugels opengespreid om te vliegen en ik verlang te zweven in de hitte zelf van de zon. Mijn vlucht zal maar ophouden als ze voor de eeuwigheid in God rust. Als wij zeer hoog vliegen, bevinden alle dampen, nevels en wolken zich onder onze voeten en geheel onze zinnelijkheid moet aan de geest onderworpen zijn.
235. O Jezus, ik verlang het heil van de zielen, de onsterfelijke zielen. Het is in het offer dat ik de vrije loop geef aan mijn hart, in een offer dat niemand vermoedt. Op onzichtbare wijze ga ik mij ontledigen en mij verteren in de heilige vlammen van Gods liefde. De goddelijke aanwezigheid is de hulp voor de volmaaktheid en zuiverheid van mijn offer.
236. O hoe bedrieglijk is uiterlijke schijn en oordelen onrechtvaardig. O Hoe dikwijls lijdt de deugd alleen maar omdat ze zwijgzaam is. Oprechte omgang hebben met degene die u zonder ophouden prikken, vereist veel zelfverloochening. De mens voelt dat zijn bloed wegstroomt, maar ge ziet de wonden niet. O Jezus, hoeveel zal pas op de laatste dag aan het licht komen. Wat een vreugde, van onze inspanningen gaat niets verloren.
237. Het heilig uur. Tijdens dit uur aanbidding erkende ik de afgrond van mijn ellende. Alles wat ik aan goeds in mij heb is van U, Heer, maar omdat ik klein en ellendig ben, heb ik het recht op Uw oneindige barmhartigheid te rekenen.
238. De avond: "Jezus, morgenochtend moet ik mijn eeuwige geloften [73] uitspreken." Ik heb heel de hemel en heel de aarde gebeden en ik heb al wat bestaat opgeroepen God te danken voor deze onmetelijke onvatbare genade. Plots hoorde ik de woorden: "Mijn dochter, uw hart is voor Mij de hemel." Nog een moment van gebed, en dan moeten we verdwijnen, want men verjaagt ons overal, men maakt alles klaar voor morgen, de kapel, de eetzaal, de zaal, de keuken, en wij, we moeten gaan slapen. Maar van inslapen is geen sprake. De vreugde heeft de vaak verdreven. Ik dacht, wat zal de hemel zijn, als hier, in dit ballingsoord, God mijn ziel zo vervult.
239. Gebed tijdens de heilige Mis, de dag van de eeuwige geloften. Ik leg vandaag mijn hart op deze pateen waarop Uw Hart rust, Jezus, en ik offer mij vandaag, met U, aan God, Uw Vader en de mijne, als offer van liefde en aanbidding. Vader van barmhartigheid, werp een blik op het offer van mijn hart, maar doorheen de wonde van het Hart van Jezus.
1 Mei 1933
Vereniging met Jezus, de dag van mijn eeuwige geloften. Jezus, Uw hart is mijn bezit sinds vandaag en mijn hart is uitsluitend Uw eigendom. Alleen al het noemen van Uw Naam, Jezus, vervult mijn hart met zaligheid. Waarlijk, ik zou geen moment kunnen leven zonder U, Jezus. Vandaag is mijn ziel in U verzonken, als in haar enige Goed. Mijn liefde kent geen hindernis om aan mijn Welbeminde liefdesbewijzen te geven.
Woorden van Jezus tijdens de eeuwige geloften: "Mijn bruid, voor eeuwig zijn onze harten verenigd. Gedenk voor wie gij uw geloften hebt uitgesproken... Niet alles kan gezegd worden."
Mijn verzoek toen ik in kruisvorm onder het baarkleed [74] op de grond lag: Ik bad de Heer om de genade Hem nooit, zelfs niet de kleinste zonde, te beledigen, zelfs niet door een vrijwillige of bewuste onvolmaaktheid.
Jezus, ik vertrouw op U. Jezus, ik bemin U met heel mijn hart. In de moeilijkste ogenblikken zijt Gij mijn Moeder. Uit liefde tot U, Jezus, sterf ik vandaag aan mijzelf en begin ik te leven tot meerdere eer van Uw heilige Naam.
+ Liefde, uit liefde, o Allerheiligste Drieëenheid, geef ik mij U als offer, als lofoffer, als brandoffer dat zich zelf volledig verbrandt, en door dit verliezen van mezelf, verlang ik, Heer, dat Uw Naam worde geheiligd. Als een klein rozenknopje, Heer, werp ik me aan Uw voeten. De geur van die bloem zult alleen Gij kennen.
240. Drie verzoeken op de dag van mijn eeuwige geloften. Ik weet, Jezus, dat Gij mij vandaag niets zult weigeren.
Eerste verzoek. Jezus, mijn welbeminde Bruidegom, ik vraag U de triomf van de Kerk, vooral in Rusland en in Spanje, de zegen voor de Heilige Vader Pius XI en heel de geestelijkheid, de genade van de bekering voor de verstokte zondaars. Ik vraag U, Jezus, een bijzondere zegen en licht voor al de priesters waarbij ik ga biechten gedurende geheel mijn leven.
Tweede verzoek. De zegen voor onze Congregatie, een vurige ijver in de Congregatie. Zegen Jezus, de algemene moeder overste, de moeder meesteres en heel het noviciaat en alle oversten, zegen mijn geliefde ouders. Verleen, Jezus, Uw genade aan onze meisjes, versterk hen machtig in Uw genade, opdat zij die onze huizen verlaten U niet meer door enige zonde beledigen. Jezus, ik bid voor mijn vaderland, verdedig het tegen de aanvallen van zijn vijanden.
Derde verzoek. Jezus, ik bid U voor de zielen die het meest gebed nodig hebben. Ik bid U voor de stervenden, wees barmhartig jegens hen. Ik bid U ook, Jezus, voor de verlossing van alle zielen van het vagevuur.
Jezus, ik beveel U bepaalde personen aan: mijn biechtvaders, de personen aan mijn gebeden aanbevolen, een zekere persoon..., Pater Andrasz, eerw. Heer Czaputa [73] en de priester die ik in Wilno [74] leerde kennen en mijn biechtvader moet worden, een bepaalde ziel..., een bepaalde priester, een bepaalde kloosterling, aan wie ik, Gij weet het Jezus, zoveel te danken heb en al de personen die zich in mijn gebeden hebben aanbevolen.
Jezus, op deze dag kunt Gij alles doen voor de personen voor wie ik U bid. Voor mezelf, Jezus, vraag ik U, vorm mij helemaal om in U, bewaar mij voortdurend in een heilige ijver voor Uw glorie, geef mij de genade en de geesteskracht om in alles Uw heilige Wil te volbrengen. Ik dank U, mijn welbeminde Bruidegom, voor de waardigheid die Gij mij verleend hebt en speciaal voor de koninklijke wapens die mij vanaf vandaag sieren en die de engelen zelfs niet bezitten, namelijk het Kruis, het Zwaard en de Doornenkroon. Maar, o mijn Jezus, bovenal dank ik U voor Uw Hart, het is mij in alles genoeg.
Moeder Gods, Allerheiligste Maria, mijn Moeder, Gij zijt nu heel bijzonder mijn Moeder omdat Uw beminde Zoon mijn Bruidegom is, zo zijn we beiden uw kinderen. Omwille van Uw Zoon moet gij mij beminnen. Maria, mijn geliefde Moeder, bestuur mijn innerlijke leven zodat het welgevallig is aan Uw Zoon.
+ Heilige en Almachtige God, op dit moment dat Gij mij de grote genade verleent door mij met U voor eeuwig te verenigen, werp ik mij, een klein niets, aan Uw voeten met de diepste dankbaarheid, zoals een klein onbekend bloempje, en de geur van dit liefdebloempje gaat elke dag opstijgen tot Uw troon.
Op momenten van strijd en lijden, van duisternis en stormen, van smachtend verlangen en verdriet, op momenten van harde beproeving en op momenten waarop ik door geen enkel schepsel begrepen word en zelfs door iedereen veroordeeld en veracht word, zal ik deze dag van mijn eeuwige geloften gedenken, de dag van onbegrijpelijke goddelijke genade.
241. + J.M.J. 1.5.1933
Bijzondere voornemens van de retraite
Naastenliefde:
- ten eerste: dienstvaardigheid jegens de zusters
- ten tweede: niet spreken over afwezigen en de eer van de naaste verdedigen
- ten derde: me verheugen in het welslagen van de naaste.
242. + O God, hoe verlang ik een klein kindje [75] te zijn. Gij zijt mijn Vader, Gij weet hoe klein en zwak ik ben, ik smeek U dus, houd mij bij U alle dagen van mijn leven, en vooral in het uur van de dood, Jezus, ik weet dat Uw goedheid die van de tederste moeder overtreft.
243. Ik zal Jezus danken voor elke vernedering, ik zal bijzonder bidden voor de persoon die mij de kans geeft mij te vernederen. Ik zal mij slachtofferen ten voordele van de zielen. Geen offer tellen, mij uitstrekken als een tapijt onder de voeten van de zusters waarop ze niet alleen kunnen stappen maar ook hun voeten vegen. Mijn plaats is onder de voeten van de zusters. Ik zal trachten dit in praktijk te brengen op een voor menselijke ogen onzichtbare wijze. Het volstaat dat God het ziet.
244. De dagelijkse grijze dagen zijn al herbegonnen. De plechtige tijd van de eeuwige geloften is voorbij, maar de grote genade blijft in mijn ziel. Ik voel dat ik geheel van God ben, ik weet dat ik Zijn kind ben, ik voel dat ik geheel en al eigendom ben van God. Ik ervaar dit zelfs op lichamelijke en voelbare wijze. Ik ben volmaakt rustig in alles, want ik weet dat het voor de goede zaak is.
129. Uit de diepte, terwijl de klokken luiden als voor een begrafemis. De celebrant, meestal een bisschop, besprenkelt de zusters met wijwater terwijl hij zegt: "Sta op, ge zijt dood voor de wereld en Jezus zal u verlichten..." van mijn Bruidegom is aan mij te denken. Ik heb mezelf volledig vergeten. Mijn vertrouwen in Zijn allerbarmhartigste Hart is zonder grenzen. Ik ben onophoudelijk met Hem verenigd. Het lijkt mij alsof Jezus zonder mij niet gelukkig zou zijn, noch ik zonder Hem. Ik begrijp ook wel dat, vermits Hij God is, Hij in Zichzelf gelukkig is en voor Zijn geluk helemaal geen schepsel nodig heeft, maar Zijn goedheid dringt Hem Zich aan Zijn schepselen te geven, en dat met een onbegrijpelijke mildheid.
245. Mijn Jezus, ik ga mij nu inspannen voor de eer en de glorie van Uw Naam, strijdend tot de dag dat Gij Zelf mij zult zeggen "genoeg". Jezus, elke ziel die Gij mij toevertrouwt, wil ik ondersteunen door gebed en offer, zodat Uw genade in hen kan handelen. O mijn Jezus, grote vriend der ziellen, ik dank U voor het groot vertrouwen waarmee Gij de zielen aan onze bescherming toevertrouwd hebt. Grijze en zware werkdagen, gij zijt helemaal niet eentonig, want elk moment brengt nieuwe genaden en nieuwe mogelijkheiden om goed te doen.
246. + 25.4.1933
Maandelijkse toelatingen [76]
Binnengaan in de kapel bij het langskomen. Bidden tijdens de vrije momenten. Kleine dingen aannemen, geven, lenen. Voor het tweede ontbijt en vieruurtje. Soms niet aan de recreatie kunnen deelnemen. Soms ook niet kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke oefeningen. Soms zal ik niet in de gemeenschap het avond- en morgengebed kunnen verrichten. Soms een moment bij mijn taken blijven na negen uur en soms de oefeningen na negen uur verrichten. Iets opschrijven of optekenen op een vrij ogenblik. Telefoongesprekken. Het huis verlaten. De kerk bezoeken als ik in de stad ben. De zieke zusters bezoeken. In geval van nood binnengaan in de cel van een andere zuster. Soms buiten de voorgeschreven tijd wat water drinken.
Kleine verstervingen.
Met de armen in kruisvorm, de rozenkrans van de goddelijke Barmhartigheid bidden. Op zaterdag, een rozenhoedje met uitgestrekte armen. Soms een gebed met uitgestrekte armen. Donderdag, het heilig uur. Vrijdag, een iets grotere versterving voor de stervende zondaars.
247 Jezus, Vriend van het eenzaam hart, Gij zijt mijn haven, Gij zijt mijn vrede, Gij zijt mijn eeuwige redding, Gij zijt de kalmte in mijn strijd en in de oceaan van mijn twijfels. Gij zijt de lichtende straal die de weg van mijn leven verlicht. Gij zijt alles voor de eenzame ziel. Gij begrijpt de ziel, zelfs als ze zwijgt. Gij kent onze zwakheden, zoals een goede geneesheer, troost en verzorgt Gij en spaart Gij ons voor lijden, want Gij kent ons goed.
[59] P. Edmond Elter S.J. (1887-1955) leidde de retraite. [60] Een klein landgoed op 1 km van Walendow, waar de Congregatie in een vroegere hoeve een internaat heeft voor weeskinderen. Tot 1947 hing dit huis af van Walendow. [61] De kleedkamer waar het wasgoed gestreken en versteld werd en nieuwe habijten gemaakt werden. [62] Oplatek: Poolse traditie, een soort zeer fijn ongedesemd brood (ouwel) dat men tijdens de Kerstwake verdeelt terwijl men wensen uitdrukt. [63] Hier wordt de gedachte afgebroken. [64] In de congregatie van de M.G.D.B. waren twee soorten zusters: de directricen of het eerste koor en de coadjutricen. De raad van de Congregatie besliste over de rang naargelang het intellectueel niveau, de leeftijd en de geschiktheid der zusters. De directricen bestuurden de congregatie en de vormingshuizen, de coadjutricen deden het handwerk en hielpen de directricen. [65] Een ijzeren gordel was gemaakt van een netwerk met fijne punten dat als boetegordel gebruikt werd. De zusters mochten die slechts dragen met toestemming van de overste en voor een beperkte tijd. [66] Tegenover de kleine kapel [zie Db 18] was er een vergaderzaal voor de kloostergemeenschap. [67] Wanda Kowalska [geboren in 1920] was de jongere zus van Z.F. Naar het getuigenis van haar oudere zus, Jozefien, trad ze kort voor de tweede wereldoorlog in bij de Ursulinen. Onder de oorlog werd ze door de Nazi's naar een dwangarbeidskamp in Duitsland gedeporteerd. Na de bevrijwing ging ze terug naar Polen, huwde met een engelsman en ging met hem naar Engeland. Kort nadien overleed haar man. Ze kwam nog eens naar Polen, maar vertrok na enkele dagen terug naar Engeland. Jaren later ontving de familie het bericht van een priester dat ze in het hospitaal zwaar ziek was. Nadien verloor men haar spoor. [68] Het betreft hier moeder Margareta Gimbutt. [69] Het betreft hier moeder Maria Jozefa Brzoza. [70] Een "veronderstelde toelating" is gebaseerd op de veronderstelling dat de overste de toelating zou geven voor wat men zonder de uitdrukkelijke toestemming doet. [71] De zusters beëindigden het hun derde probata in het noviciaatshuis. [72] Z.F. vreesde dat haar innerlijke visioenen illusies waren, vooral omdat sommige oversten en biechtvaders dat dachten. [73] Door de eeuwige geloften belooft men aan God eeuwige zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. Alleen die Heilige Stoel kan ze ontbinden. [74] Het baarkleed is een groot stuk zwarte stof waarop een wit kruis genaaid is en waarmee de zusters bedekt worden terwijl ze languit op de grond liggen, om aan te duiden dat ze dood zijn voor de wereld. De zusters die deelnemen aan de ceremonie bidden ondertussen luidop Psalm 129 Uit de diepte, terwijl de klokken luiden als voor een begrafemis. De celebrant, meestal een bisschop, besprenkelt de zusters met wijwater terwijl hij zegt: "Sta op, ge zijt dood voor de wereld en Jezus zal u verlichten..." [75] Zie Db 56. [76] In de Congregatie van de M.G.D.B. is het de gewoonte elke maand aan de overste de toelating te vragen voor kleine verstervingen, niet gebruikelijke gebeden en kleine persoonlijke noodwendigheden en om dispensatie te vragen van sommige voorschriften die in de gegeven omstandigheden moeilijk te onderhouden zijn.
Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken
|
|