|
Download PDF
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 2
Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel
61. Jezus, ik dank U voor deze grote genade, namelijk voor de biechtvader die Gij U gewaardigd hebt voor mij te kiezen, en die Gij mij in een visioen hebt leren kennen nog vóór ik hem ooit had ontmoet. Toen ik bij Pater Andrasz biechtte, dacht ik dat hij mij van de innerlijke ingevingen zou vrijmaken. Maar de pater zei dat hij mij daar niet kon van vrijstellen, "maar bid, zuster, om een geestelijke begeleider."
Na een kort vurig gebed zag ik een tweede keer E.H. Sopocko, in onze kapel, tussen de biechtstoel en het altaar. Ik was toen in Krakow. Deze twee visioenen sterkten mij geestelijk, des te meer, omdat ik hem juist zo aantrof als ik hem in mijn visioenen gezien had, zowel in die van Warzawa tijdens mijn derde probata [33] als die van Krakow. Jezus, ik dank U voor deze grote genade.
Vrees bevangt mij nu als ik de zielen hoor zeggen dat ze geen eigenlijke biechtvader, dus geen geestelijke begeleider, hebben. Want ik weet welke grote schade ik heb ondervonden toen ik deze hulp nog niet had. Zonder begeleider kan men gemakkelijk afdwalen.
62. O grijs en eentonig leven hoeveel schatten rusten in u! Geen uur lijkt op het andere. De eenzijdigheid en grijsheid van het alledaagse verdwijnen als ik alles met de ogen van het geloof beschouw. De genade die mij op dit uur gegeven wordt, zal zich niet op een ander uur herhalen, die zal mij op het volgende uur gegeven worden, maar het zal niet meer dezelfde genade zijn. De tijd gaat voorbij en keert nooit terug. Wat hij in zich bevat, verandert nooit, het is verzegeld tot in de eeuwigheid.
63. + Eerwaarde Heer Sopocko moet zeer geliefd zijn door God. Ik zeg dit omdat ik heb ondervonden hoe krachtig God hem op bepaalde momenten verdedigt. Ik zie dat en verheug me buitengewoon dat God zo een uitverkorene heeft.
64. Uitstap naar Kalwaria [34]
Ik werd gedurende twee maanden naar Wilno gezonden om een zuster te vervangen die naar haar derde 'probata' ging. Ik bleef echter wat langer dan twee maanden. Op een zekere dag wou de moeder me plezier doen en stemde toe dat ik in gezelschap van een andere zuster naar Kalwaria zou gaan, om er de zogenoemde "Omgang der drie kleine wegen" te doen. Ik was daar zeer blij om. Wij moesten per boot gaan, al was het niet ver, maar zo was de wens van moeder overste. De vooravond zei Jezus: "Ik verlang dat gij thuisblijft." Ik antwoordde: "Jezus, alles is klaar om morgen vroeg te vertrekken, wat moet ik nu doen?" De Heer antwoordde mij: "Deze uitstap zou schadelijk zijn voor uw ziel." Ik antwoordde: "Gij kunt er iets op vinden, regel de omstandigheden zo dat Uw wil geschiede." Op dat ogenblik luidde de klok vóór het slapengaan. Met een blik zei ik Jezus goede nacht en ging mijn cel binnen.
Een prachtige morgen brak aan. Mijn begeleidster verheugde zich, hoe prettig het ging zijn om van alles te kunnen bezoeken. Maar ik was zeker dat we niet zouden gaan, ook al was er tot nu toe geen hindernis.
We zouden de heilige Communie vroeger ontvangen en onmiddellijk na de dankzegging vertrekken. Plots, tijdens de heilige Communie, draaide het prachtige weer helemaal om. Wie weet, waar vandaan, kwamen wolken de hemel verduisteren, en de regen stortte in stromen neer. Iedereen was verwonderd dat het bij zo'n mooi weer zo kon regenen, niemand had verwacht dat het in zo korte tijd zo veranderen kon.
Moeder overste zei mij: "Zusters, ik vind het zo spijtig dat ge niet hebt kunnen vertrekken." Ik antwoordde: "Lieve moeder, het is niets dat we niet kunnen vertrekken, het is de wil van God dat we thuisblijven." En niemand wist dat het de wens van Jezus was dat ik thuisbleef. Ik bleef de hele dag ingetogen in meditatie: ik dankte de Heer dat Hij mij thuisgehouden had. Die dag gaf God mij vele hemelse vertroostingen.
65. Eens in het noviciaat, plaatste de novicenmeesteres mij in de meisjeskeuken. In het begin deed me dat veel leed want ik kon de kookpotten niet baas, ze waren heel groot. Het ergste was de aardappelen afgieten, dikwijls viel de helft eruit. Toen ik dat aan de novicenmeesteres zegde, antwoordde zij dat ik er stilaan zou aan wennen en het zou leren door ervaring. Nochtans bleef de moeilijkheid want mijn krachten namen met de dag af en wegens dit gebrek aan kracht, maakte ik mij uit de buurt als het moment van het afgieten van de aardappelen kwam. De zusters merkten dat ik mij aan deze taak onttrok en ze waren zeer verwonderd. Ze wisten niet dat ik ondanks alle moeite en zelfoverwinning hen niet kon helpen. 's Middags bij het gewetensonderzoek klaagde ik bij God om mijn gebrek aan kracht. Toen hoorde ik deze woorden in mijn ziel: "Vanaf vandaag zal het u zeer gemakkelijk zijn, Ik zal uw krachten versterken." 's Avonds als het ogenblik van deze taak gekomen was, haastte ik mij als eerste, vertrouwend op de woorden van de Heer. Ik nam de kookpot met gemak op en goot het water perfect af. Maar wanneer ik het deksel wegnam om de aardappelen te laten uitdampen, zag ik in de kookpot, in plaats van aardappelen, bundels rode rozen, zo mooi dat het moeilijk is ze te beschrijven. Ik had er nog nooit zo'n mooie gezien. Dat verwonderde me zeer en ik begreep de betekenis daarvan niet, maar dan hoorde ik in mijn ziel de stem: "Ik verander uw zware arbeid in de mooiste bloemruikers en hun geur stijgt op tot Mijn troon." Van toen af probeerde ik de aardappelen af te gieten, niet enkel in de week dat ik keukendienst had, maar ik probeerde ook de zusters te vervangen voor die taak als het hun week was. Ik probeerde me eerst aan te bieden, niet alleen voor die taak, maar voor alle zware werken, want ik had ervaren hoezeer dit God behaagt.
66. O onuitputtelijke schat van de zuivere intentie, die al onze daden vervolmaakt en aan God zeer welgevallig maakt. O Jezus, Gij ziet hoe zwak ik ben, wees dus altijd bij mij, bestuur mijn daden, geheel mijn wezen. Gij, mijn allerbeste Meester! In waarheid, o Jezus, de angst overvalt mij als ik mijn ellende zie, maar tegelijk kalmeer ik als ik Uw onpeilbare Barmhartigheid zie, die een ganse eeuwigheid mijn ellende overstijgt. En deze ingesteldheid bekleedt mij met Uw macht, en met vreugde, vanwege het kennen van mijzelf, o Gij, onveranderlijke waarheid, Gij duurt eeuwig.
67. Toen ik vlak na de eerste geloften ziek werd en, ondanks de liefdevolle en aandachtige zorgen van mijn oversten en de moeite van de dokter, mij beter noch slechter voelde, vernam ik geruchten dat ik veinsde. En daar begon mijn lijden, het verdubbelde. Dat duurde redelijk lang. Eens klaagde ik bij Jezus dat ik een last was voor de zusters. Jezus antwoordde mij: "Gij leeft niet voor uzelf maar voor de zielen. Uw lijden gaat aan andere zielen ten goede komen. Uw aanhoudend lijden zal hen licht en kracht geven om mijn Wil te aanvaarden."
68. Het lijden dat mij het zwaarst woog, was dat het mij leek dat noch mijn gebeden noch mijn goede werken God behaagden. Ik durfde niet naar de hemel opkijken. Dit veroorzaakte een zo groot lijden dat, toen ik in de kapel was voor de gemeenschappelijke geestelijke oefeningen, moeder overste mij na de oefeningen bij zich riep en zei: "Vraag aan God, zuster, genade en troost, want zoals ik het zelf zie en de zusters het mij komen vertellen, wekt enkel u te zien reeds medelijden op. Ik weet werkelijk niet wat ik met u moet doen. Ik beveel u, doe uzelf niet langer afzien".
Maar dit onderhoud met moeder overste bracht mij geen verlichting en ook geen klaarheid. Nog dikkere duisternis verborg God voor mij. Ik zocht hulp in de biechtstoel, maar daar vond ik er ook geen. Een heilige priester wou mij helpen, maar ik was zo ongelukkig dat ik mijn lijden zelfs niet kon beschrijven en dat deed mijn leed nog toenemen. Een dodelijke droefenis doordrong dermate mijn ziel dat ik ze niet meer verbergen kon en dat het uiterlijk zichtbaar werd. Ik verloor de hoop. De nacht werd almaar donkerder. De priester bij wie ik biechtte, zei mij: "Ik zie in u bijzondere genaden en ik ben over u volkomen gerust; waarom kwelt gij u dan zo?" Maar toen begreep ik hem niet en daarom was ik zeer verbaasd dat hij mij als penitentie een Te Deum of een Magnificat gaf, en dikwijls moest ik 's avonds in de tuin rondlopen of tien maal per dag luidop lachen. Deze penitenties verbaasden mij zeer en deze priester was voor mij toch geen grote hulp. Blijkbaar wou God dat ik Hem verheerlijkte door mijn lijden. De priester zocht mij te troosten door te zeggen dat ik zo aangenamer was aan God dan wanneer ik in overvloed de grootste vertroostingen zou genieten. "Zuster, wat een grote genade van God, deze toestand van kwelling waarin gij u bevindt; niet alleen beledigt gij God niet, maar bovendien probeert gij u nog te oefenen in de deugd. Als ik in uw ziel kijk, zie ik grote plannen van God en bijzondere genaden, en als ik dat allemaal zie, dank ik de Heer." Ondanks dat lag mijn ziel op de pijnbank en ten prooi aan onzegbare folteringen. Ik deed zoals een blinde die zich aan zijn gids toevertrouwt en zijn hand stevig vasthoudt. Ik verwijderde mij geen ogenblik van de gehoorzaamheid die voor mij de reddingsplank werd in deze vuurproef.
72. Jezus, eeuwige Waarheid, ons Leven, ik bid en bedel om uw Barmhartigheid voor de arme zon-daars. Zeer zoet Hart van mijn Heer, vol medelijden en ondoorgrondelijke Barmhartigheid, ik smeek U voor de arme zondaars. O Allerheiligste Hart, bron van Barmhartigheid waarvan de onbegrijpelijke genadestralen zich over de hele mensheid uitstorten, ik smeek U, geef licht aan de arme zondaars. O Jezus, gedenk Uw bit-ter lijden en laat niet toe dat er zielen verloren gaan die met uw zo kostbaar heilig Bloed werden gekocht. O Jezus, wanneer ik de kostbaarheid van Uw Bloed beschouw, verheug ik mij in haar onschatbare waarde, want één druppel zou volstaan hebben voor alle zondaars. Hoewel de zonde een afgrond van boosheid en ondank-baarheid is, kan de voor ons betaalde prijs niet geëvenaard worden; - daarom, moge elke ziel vertrouwen op het lijden van de Heer, haar hoop op zijn Barmhartigheid stellen. God weigert niemand zijn Barmhartigheid. Hemel en aarde kunnen veranderen, maar de Barmhartigheid van God geraakt nooit uitgeput. O mijn Jezus, welke vreugde brandt in mijn hart, als ik uw onbegrijpelijke Goedheid zie. Ik verlang alle zondaars aan uw voeten te brengen, opdat ze eeuwig Uwe oneindige liefde zouden loven.
73. Mijn Jezus, hoewel de nacht rondom mij donker is en donkere wolken de horizon verstoppen, weet ik toch dat de zon niet uitdooft. O Heer, ook al kan ik U niet begrijpen, noch uw handelen verstaan, toch vertrouw ik op uw Barmhartigheid. O Heer, als het Uw wil is, dat ik voor altijd in deze duisternis leef, wees ge-zegend. Ik vraag één ding, mijn Jezus, laat niet toe dat ik U in wat dan ook beledig. O mijn Jezus, Gij alléén kent de verlangens en de pijnen van mijn hart. Het verheugt mij dat ik een weinig voor U mag lijden. Wanneer ik voel dat het lijden mijn krachten te boven gaat, dan neem ik mijn toevlucht tot de Heer in het Allerheiligste Sacrament en een diepe stilte is mijn wijze van spreken tot de Heer.
74. De biecht van één onzer leerlingen.
Eens, toen een zekere kracht mij dreef stappen te ondernemen voor het feest en het schilderen van de Beeltenis, vond ik geen rust. Iets doorboorde mij helemaal en angst maakte zich van mij meester: leef ik niet in een illusie. Wel kwamen deze twijfels altijd van buitenaf, want in de diepte van mijn ziel voelde ik dat de Heer, die mijn ziel doordringt, daar is. De biechtvader bij wie ik toen biechtte zei me dat men soms illusies kan hebben en ik voelde dat die priester bang leek te zijn om mijn biecht te horen. Het was voor mij een marteling. Toen ik zag dat ik niet veel hulp van de mensen kon verwachten, liep ik des te meer naar Jezus, deze onvergelijkelijke Meester. Eens toen de onzekerheid mij overviel, of de stem die tot mij sprak die van de Meester is - heb ik mij innerlijk zonder woorden tot de Heer gewend. Onmiddellijk doordrong een kracht mijn ziel, ik zei: "Als Gij in waarheid mijn God zijt die met mij omgang hebt en met mij spreekt, dan vraag ik U dat deze leerling vandaag nog biecht, dit teken zal mij geruststellen. Op dat moment vroeg het meisje te mogen biechten.
75. De klasmoeder was verwonderd over deze plotselinge verandering, maar ze probeerde onmiddellijk een priester te vinden en het meisje biechtte met groot berouw. Toen hoorde ik in mijn ziel deze stem: Gelooft ge Mij nu?" En weer doordrong een wondere kracht mijn ziel, ze stelde mij gerust en versterkte mij zozeer dat ik zelf verbaasd was dat ik mij door twijfel had laten overmeesteren.
Die twijfels kwamen altijd van buitenaf, zodat ik nog meer geneigd was mij dieper in mezelf op te sluiten. Wanneer ik de onzekerheid zie van de priester in de biecht, dan open ik mijn ziel niet tot in de diepte, maar beschuldig ik mij alleen van mijn zonden. Een priester die niet in vrede is met zichzelf kan geen vrede inspireren in een andere ziel.
O priesters, lichtende kaarsen die de zielen verlicht, moge uw klaarheid nooit verduisteren. Ik heb toen begrepen dat het niet de wil van God was dat ik mijn ziel in de diepte onthulde. Later gaf God mij die genade.
76. Mijn Jezus, bestuur mijn geest, neem mijn wezen in bezit, sluit mij op in de diepte van uw Hart en verdedig mij tegen de aanvallen van de vijand. In U is mijn enige hoop. Spreek door mijn mond als ik bij de machtigen en de wijzen ben, ik, de grootste ellende, zodat ze erkennen dat deze zaak de Uwe is en van U komt.
77. Duisternis en bekoringen.
Mijn geest was op zonderlinge wijze verduisterd, geen enkele waarheid leek mij duidelijk te zijn. Wanneer men van God sprak, was mijn hart als een rots. Ik kon er geen enkel gevoel van liefde voor Hem uithalen. Wanneer ik probeerde door wilskracht bij God te blijven, onderging ik grote kwellingen en het leek mij dat ik bij God nog grotere woede uitlokte. Ik kon niet meer mediteren zoals vroeger. Ik voelde in mijn ziel een grote leegte die ik met niets kon vullen. Ik begon te lijden van honger en heimwee naar God, maar ik zag heel mijn onmacht. Ik poogde langzaam te lezen, zin voor zin, en op die wijze te mediteren, maar ook dat was tevergeefs. Ik kon niets begrijpen van wat ik gelezen had. De afgrond van mijn ellende was onophoudelijk voor de ogen van mijn ziel. Telkens ik voor een oefening de kapel binnenkwam, onderging ik de ergste martelingen en bekoringen. Soms streed ik geheel de heilige Mis tegen godslasterlijke gedachten die zich naar mijn lippen drongen. Ik voelde een afkeer voor de heilige sacramenten. Het leek mij dat ik geen enkele vrucht bekwam van de heilige sacramenten. Ik ontving ze alleen uit gehoorzaamheid aan mijn biechtvader, en deze blinde gehoorzaamheid was voor mij de enige weg waarop ik moest gaan, mijn reddingsplank. Toen de priester mij uitlegde dat het beproevingen waren door God toegelaten: "in de toestand waarin ge u bevindt beledigt ge niet alleen God niet, maar zijt ge Hem ook zeer aangenaam. Wanneer Hij u met dergelijke beproevingen treft, is het een teken dat Hij u enorm bemint en een groot vertrouwen in u stelt."
Deze woorden troostten mij in het geheel niet, het leek mij dat ze helemaal niet op mij van toepassing waren. Eén ding verwonderde mij. Het gebeurde vaak, wanneer ik erg leed, dat deze vreselijke kwellingen verdwenen op het ogenblik dat ik de biechtstoel naderde, maar wanneer ik mij terug van de biechtstoel verwijderde, grepen ze me nog heviger aan. Toen viel ik met het gezicht tegen de grond voor het allerheiligste Sacrament en ik herhaalde deze woorden: "Zelfs als Ge mij doodt, zal ik U nog altijd vertrouwen" [36]. Het leek mij dat ik door deze kwellingen in doodstrijd verkeerde. Het was vreselijk te denken dat ik door God verworpen was. En dan kwamen andere gedachten: waarom proberen deugden te verwerven en goede daden stellen? Waarom zich versterven en zichzelf verloochenen? Waarom geloften uitspreken? Waarom bidden? Waarom zich opofferen en zich vernietigen? Waartoe is het goed bij elke stap mijzelf op te offeren? Waarvoor dient het wanneer men al door God verworpen is? Waarom al die moeite. En hier weet God alleen wat zich in mijn hart afspeelde.
78. Eens toen dit vreselijk lijden me verpletterde, ging ik de kapel binnen en sprak ik uit de grond van mijn ziel: "Jezus, doe met mij wat Gij wilt. Ik zal U overal aanbidden. Dat Uw Wil in mij geschiede, o mijn Heer en mijn God, en ik zal de lof zingen van uw oneindige Barmhartigheid. Door deze daad van onderwerping vervlogen mijn vreselijke kwellingen. Opeens zag ik Jezus die mij zei: Ik ben altijd in uw hart. Een onuitsprekelijke vreugde doordrong mijn ziel en vervulde haar met een grote liefde tot God, wat mijn arm hart ontvlamde. Ik zag dat God nooit méér toelaat dan we dragen kunnen. O, ik ben voor niets meer bang, wanneer God de ziel zo'n kwellingen overzendt, steunt Hij haar met nog grotere genaden, ook al zijn we ons daar niet van bewust. In zulke ogenblikken geeft een akte van vertrouwen God meer eer dan urenlang troostvol gebed. Ik zie nu dat, wanneer God een ziel in het duister wil houden, noch boek noch biechtvader haar kunnen verlichten.
79. Maria, mijn Moeder en Koningin, ik vertrouw U toe, mijn ziel en mijn lichaam, mijn leven en mijn dood en al wat erop volgt. Ik leg alles in uw handen, o mijn Moeder; bedek mijn ziel met uw maagdelijke mantel en geef mij de genade van de zuiverheid van hart, van ziel en van lichaam, en, door uw macht, verdedig mij tegen alle vijanden, vooral tegen hen die hun boosheid verstoppen onder het masker van de deugd. O wondermooie lelie, Gij zijt voor mij een spiegel, o mijn Moeder.
80. Jezus, goddelijke Gevangene van de Liefde, als ik Uw liefde voor mij en Uw zelfverloochening aanschouw, begeven mijn zinnen het. Gij verstopt uw onbegrijpelijke majesteit en Gij verlaagt U tot mij, ellendige. O Koning van glorie, ook al verstopt Gij uw pracht, de blik van mijn ziel verscheurt de sluier. Ik zie de engelenkoren die niet ophouden U te eren en alle hemelse machten, die U zonder einde hulde brengen en zeggen: Heilig, Heilig, Heilig.
O, wie zal uw liefde en uw onpeilbare Barmhartigheid voor ons begrijpen. O gevangene van de Liefde, ik sluit mijn arm hart op in dit tabernakel, zodat het U zonder ophouden aanbidt, dag en nacht. Ik ken geen hindernis voor deze aanbidding, en hoewel ik lichamelijk van U verwijderd ben, is mijn hart altijd bij U. Niets kan mijn liefde voor U tegenhouden. Hindernissen bestaan niet voor mij. O mijn Jezus, ik zal U troosten voor al de ondankbaarheid, godslasteringen, koude, haat van goddelozen en heiligschennissen. O Jezus, ik verlang te branden als een zuiver en zich verterend offer vóór de troon waar Gij U verbergt. Ik smeek U zonder ophouden voor de stervende zondaars.
81. O Heilige Drie-eenheid, Ondeelbare, Enige God, wees gezegend voor deze onmetelijke gave en dit testament van de barmhartigheid. Mijn Jezus, ter genoegdoening voor de godslasteraars zal ik de stilte bewaren als men mij ten onrechte terechtwijst, om zo toch een weinig te herstellen. Ik zing U een onophoudelijk lied in mijn ziel, en niemand zal het vermoeden of begrijpen. Het lied van mijn ziel wordt alleen door U gekend, o mijn Schepper en mijn Heer.
82. Ik zal niet toelaten dat de draaikolk van het werk mij zo opslorpt dat ik God vergeet. Ik zal al mijn vrije ogenblikken doorbrengen aan de voeten van de Meester, verborgen in het Allerheiligste Sacrament. Daar onderricht Hij mij vanaf mijn prilste jeugd.
83. Schrijf het volgende: "Nog vóór Ik als rechtvaardige Rechter komen zal, kom Ik eerst als Koning van Barmhartigheid. Vóór de dag der gerechtigheid aanbreekt, zal aan de mensen volgend teken in de hemel gegeven worden: Alle licht aan de hemel zal gedoofd worden en grote duisternis zal over de gehele aarde zijn. Dan zal het teken van het Kruis aan de hemel verschijnen en uit de openingen, waar de doorboorde handen en voeten van de Verlosser waren, zullen grote lichten vloeien die gedurende enige tijd de aarde zullen verlichten. Dit zal kort vóór de laatste dag geschieden."
84. O Bloed en Water, die stromen uit het Hart van Jezus als bron van Barmhartigheid voor ons, ik vertrouw op U!
85. Wilno, 2.8.1934
Vrijdag, na de heilige Communie, werd ik in de geest vóór de troon van God gebracht. Vóór deze troon zag ik de hemelse Machten die zonder ophouden God prijzen. Achter de troon zag ik een klaarte die voor de schepselen ontoegankelijk blijft. Alleen het Vleesgeworden Woord treedt daar binnen als Bemiddelaar. Toen Jezus deze klaarte betrad hoorde ik deze woorden: Schrijf onmiddellijk wat ge hoort: "Ik ben in Wezen de Heer en ken bevelen noch noden. Indien Ik het schepsel tot leven roep, is dat de afgrond van Mijn Barmhartigheid. En op dit ogenblik bevond ik mij terug in de kapel op mijn knielbank. De heilige Mis eindigde. Deze woorden had ik reeds opgeschreven."
86. + Toen ik zag hoeveel mijn biechtvader ging te lijden hebben omwille van dit werk dat God door hem ging verwerkelijken, greep de angst me een ogenblik aan en zei ik: "Jezus, dit is Uw zaak, waarom handelt Gij dan zo met hem? Het lijkt me dat Gij moeilijkheden voor hem maakt terwijl Gij hem toch gebiedt zo te handelen."
"Schrijf dat dag en nacht Mijn blik op hem rust en als Ik tegenkantingen toelaat, is dit om zijn verdienste te vermeerderen. Het is niet het welslagen dat Ik beloon, maar het geduld en de moeite, voor Mij doorstaan."
87. Vrijdag, toen ik met de meisjes van de tuin terugkwam voor het avondeten, het was tien vóór zes, zag ik de Heer Jezus boven onze kapel, zoals Hij was toen ik Hem voor de eerste maal zag, juist zoals Hij op de Beeltenis geschilderd is. De twee stralen die uit het Hart van Jezus kwamen, bedekten onze kapel en de ziekenafdeling, dan heel de stad en ze spreidden zich uit over de hele wereld. Dat duurde ongeveer vier minuten, en dan verdween alles. Eén van de meisjes die met mij een beetje achter de anderen kwam, zag ook die stralen, maar ze zag Jezus niet, en ze wist niet waar deze stralen vandaan kwamen. Ze was zeer getroffen en vertelde daarover aan de andere meisjes. Die lachten haar uit en zeiden dat ze zich wat inbeeldde of dat het misschien lichten van een vliegtuig waren geweest, maar zij hield vol en zei dat ze nog nooit in haar leven zulke stralen gezien had. Toen de anderen opperden dat het misschien een schijnwerper was, antwoordde zij dat ze heel goed wist wat het licht van een schijnwerper was, maar dat ze zo'n stralen nog nooit gezien had. Na het avondeten kwam dit meisje naar mij en zei dat deze stralen haar zo hadden aangegrepen dat ze niet stil kon blijven. Ze kon er blijven over spreken en nochtans had ze Jezus niet gezien. Ze kwam zonder ophouden terug op die stralen, wat mij in een moeilijk parket bracht, want ik kon haar niet zeggen dat ik de Heer Jezus gezien had. Ik bad voor deze kleine ziel dat de Heer haar de genade zou geven die ze zo nodig had. Mijn hart verheugde zich dat Jezus Zichzelf in Zijn werken te kennen geeft. Al veroorzaakte me dit grote ongemakken, toch kon ik alles voor Jezus verdragen.
88. Tijdens de aanbidding voelde ik de nabijheid van God. Na een tijdje zag ik Jezus en Maria. Deze verschijning vervulde mijn ziel met vreugde. En ik vroeg aan de Heer: "Wat is Uw wil, Jezus, in de zaak waarover mijn biechtvader mij opdroeg met U te spreken?" Jezus antwoordde: "Het is Mijn wil dat hij hier blijft en zich zelf van niets vrijstelt". Ik vroeg aan Jezus: "Kan het op schrift als volgt zijn: Christus, Koning van Barmhartigheid?" Jezus antwoordde: "Ik ben de Koning van Barmhartigheid", en Hij heeft niet gezegd "Christus". "Ik verlang dat deze Beeltenis openbaar uitgesteld wordt op de eerste zondag na Pasen. Deze zondag is het Feest van de Barmhartigheid. Door het Vleesgeworden Woord maak Ik de afgrond van Mijn Barmhartigheid bekend."
89. + Het is verwonderlijk: het gebeurde zoals de Heer het vereiste. Op de eerste zondag na Pasen werd voor de eerste keer de Beeltenis door het grote publiek vereerd [37]. Drie dagen lang was de Beeltenis openlijk uitgesteld en ontving ze publieke verering; ze was in de "Ostra Brama", in het gevelvenster uitgesteld en kon van verre gezien worden. In Ostra Brama vierde men drie dagen de plechtige sluiting van het jubileum van de Verlossing van de wereld, 1900 jaar na het lijden van onze Verlosser. Ik begrijp nu dat het Verlossingwerk verbonden is met het werk van de Barmhartigheid dat onze Heer vereist.
90. Eens zag ik innerlijk hoeveel mijn biechtvader ging lijden. Uw vrienden gaan u in de steek laten, iedereen gaat u tegenwerken en uw lichamelijke krachten zullen afnemen. Ik zag u als een druiventros door de Heer uitgekozen en in de perskuip van het lijden geworpen. Uw ziel, Pater, zal op sommige momenten vervuld zijn van twijfel over dit werk en over mij. Ik zag alsof God zelf tegen u was en ik vroeg aan de Heer waarom Hij zo met u handelde, als het ware om moeilijk te maken wat Hijzelf u opdroeg.
En de Heer zei: "Ik handel zo tegenover hem als bewijs dat dit werk het Mijne is. Zeg hem niets te vrezen. Mijn blik is dag en nacht op hem gericht. Zo veel kronen als er zielen zijn die door dit werk gered worden, zullen zijn kroon vormen. Niet het welslagen van de arbeid beloon Ik maar het lijden."
91. Mijn Jezus, Gij weet zelf hoeveel vervolgingen ik hierom lijd, alleen maar omdat ik U trouw ben en Uw vereisten aanvaard. Gij zijt mijn kracht. Ondersteun mij dat ik altijd trouw volbreng wat Gij van mij vereist. Uit mijzelf kan ik niets, maar als Gij mij ondersteunt, zijn alle moeilijkheden niets. O mijn Heer, ik zie heel goed dat, vanaf het moment dat mijn ziel de mogelijkheid kreeg U te kennen, mijn leven een voortdurende strijd werd, die steeds verbetener wordt. Bij iedere ochtendmeditatie bereid ik me voor op de strijd voor de ganse dag, en de heilige Communie is mijn waarborg dat ik zal overwinnen, en het is zo. Ik vrees de dag dat ik geen heilige Communie ontvang. Dit brood der sterken geeft mij alle kracht die ik nodig heb om mijn zending te volbrengen en de moed om te doen wat de Heer vereist. Moed en sterkte in mij zijn niet van mij maar van Degene die in mij verblijft, door de Eucharistie.
Mijn Jezus, wat zijn de misverstanden groot: als de Eucharistie er niet was, zou ik soms de moed niet hebben verder te gaan op de weg die Gij mij getoond hebt.
92. Vernedering is mijn dagelijks brood. Ik begrijp dat de bruid deelheeft aan alles wat de Bruidegom aanbelangt en zo moet Zijn mantel van de bespotting ook mij bedekken. Als ik erg lijd, probeer ik te zwijgen, want ik vertrouw de tong niet, die in zulke ogenblikken geneigd is over zichzelf te spreken, maar ze moet mij tot lof van God dienen, voor zoveel weldaden en gaven die mij verleend zijn. Wanneer ik Jezus ontvang in de Communie bid ik vurig dat Hij mijn tong geneest, dat ik door haar God noch de naaste beledig. Ik verlang dat mijn tong niet ophoudt God te loven. Groot zijn de fouten van de tong. Een ziel bekomt geen heiligheid als ze geen achtslaat op de tong.
93. Samenvatting van de Catechismus van de religieuze geloften [38].
V. Wat is een gelofte? A. De gelofte is een belofte vrijwillig aan God gedaan, het volmaaktere te volbrengen.
V. Is de gelofte bindend in zaken die door een gebod geregeld worden? A. Ja, de uitoefening van een daad in zaken door een gebod opgelegd is van dubbele waarde en verdienste, en omgekeerd, het verzuim is een dubbele misdaad en kwaad, want als men een gelofte breekt, voegt men aan de zonde tegen het gebod die van heiligschennis toe.
V. Waarom hebben religieuze geloften zo'n waarde? A. Omdat ze het fundament zijn van het religieuze leven, dat door de Kerk goedgekeurd is, en waarin de leden die verenigd zijn in een religieuze gemeenschap, zich ertoe verbinden altijd de volmaaktheid na te streven door de drie religieuze raden: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, nageleefd volgens de regel.
V. Wat wil zeggen volmaaktheid nastreven? A. Volmaaktheid nastreven wil zeggen dat de religieuze staat de volmaaktheid niet reeds vooraf vereist, maar wel dat hij verplicht, op straffe van zonde, dagelijks te werken om ze te bereiken. Een religieus die niet naar de volmaaktheid streeft, verwaarloost zijn voornaamste plicht van staat.
V. Wat zijn plechtige religieuze geloften? A. Plechtige religieuze geloften zijn zo absoluut dat, in uitzonderlijke gevallen, alleen de Heilige Vader ze kan ontbinden.
V. Wat zijn eenvoudige geloften? A. Het zijn minder absolute geloften. De Heilige Stoel kan de eeuwige en tijdelijke geloften ontbinden.
V. Wat is het verschil tussen de gelofte en de deugd? A. De gelofte omvat alleen wat opgelegd wordt op straffe van zonde, de deugd verheft zich hoger en vergemakkelijkt het naleven van de gelofte, en omgekeerd, bij het breken van de gelofte komt men tekort aan de deugd en schaadt men ze.
V. Waartoe verplichten religieuze geloften? A. De religieuze geloften verplichten tot het zich inspannen de deugden te verwerven en tot het zich volledig onderwerpen aan de oversten en aan de van kracht zijnde Regel. Zo geeft een religieus zijn persoon aan de orde verzaakt aan alle rechten over zijn persoon en zijn daden die hij aan de dienst van God wijdt.
De gelofte van armoede
De gelofte van armoede is een vrijwillig verzaken aan het recht op bezit of op het gebruik van dit bezit, met het doel God te behagen.
V. Welke dingen hebben betrekking op de gelofte van armoede? A. Alle goederen en voorwerpen die toebehoren aan de congregatie. Alles wat men heeft gegeven, zaken of geld; wanneer die gaven aanvaard zijn, heeft men er geen recht meer op. Alle gaven of geschenken, ontvangen uit dankbaarheid of om een andere reden, behoren van rechtswege aan de congregatie. Men kan niet, zonder de geloften te breken, gebruik maken van gelijk welke arbeidsvergoeding met inbegrip van het pensioen.
V. Wanneer breekt of schaadt men de gelofte in verband met het zevende gebod. A. Men breekt ze wanneer men iets dat aan het huis toebehoort voor zichzelf of voor iemand anders neemt. Wanneer men zonder toestemming iets houdt om het zich toe te eigenen. Wanneer men zonder toestemming iets dat aan de congregatie behoort, verkoopt of omruilt. Wanneer men een voorwerp voor iets anders gebruikt dan waarvoor de overste het bestemd heeft. Wanneer men iets weggeeft of aanneemt zonder toestemming. Wanneer men door nalatigheid iets vernietigt of beschadigt. Wanneer men zonder toestemming iets meeneemt bij het verhuizen naar een ander huis. Bij het breken van de gelofte van armoede is de religieuze verplicht tot schadeherstel tegenover de Congregatie.
De deugd van armoede
Dit is een evangelische deugd, die het hart neigt zich te bevrijden van de gehechtheid aan tijdelijke zaken. Op grond van zijn gelofte is de religieus daar streng toe verplicht.
V. Wanneer zondigt men tegen de deugd van armoede? A. Als men iets in tegenspraak met deze deugd verlangt. Als men zich hecht aan iets en als men overbodige dingen gebruikt.
V. Hoeveel en welke zijn de graden van armoede? A. Er zijn in de praktijk vier graden van armoede volgens de professie: over niets beschikken zonder de toestemming van de overste [de strikte materie van de gelofte]; het overbodige vermijden, zich tevreden stellen met het noodzakelijke [daarin bestaat de deugd]; zich vrijwillig tevreden stellen met het minste, wat betreft de cel, de kledij, het voedsel, enz. er een innerlijke tevredenheid bij ondervinden; zich verheugen om een tekort. De gelofte van kuisheid
V. Waartoe verplicht deze gelofte? A. Tot het verzaken aan het huwelijk en tot het vermijden van alles wat door het zesde en het negende gebod verboden is.
V. Is een fout tegen deze deugd een breken van de gelofte? A. Een fout tegen deze deugd is tegelijk een overtreding van de gelofte, want hier is geen verschil tussen de gelofte en de deugd, zoals er wel is bij de armoede en de gehoorzaamheid.
V. Is elke slechte gedachte zondig? A. Elke slechte gedachte is niet zondig, ze wordt het maar als bij de overweging van het verstand zich het welgevallen en de toestemming van de wil voegen.
V. Wat schaadt, buiten de zonde tegen de kuisheid, nog deze deugd? A. De vrijheid van de zintuigen, de vrijheid van de verbeelding en de vrijheid van de gevoelens, de vertrouwelijkheid en de zinnelijke vriendschappen brengen schade toe aan de deugd.
V: Hoe overwinnen we de bekoringen?
|
|