Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter B

  
 
Download PDF

Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter B

Bannus

Bannus was een heremiet die in de woestijn van Judea leefde rond het midden van de eerste eeuw na J.C. De enige informatie die we over hem hebben komt van Flavius Josephus. In zijn autobiografie vertelt de historicus dat, na wat experimenteren met verschillende levenswijzen, volgens de filosofie van de farizeeërs, de sadduceeërs en de Esseners, hij besloot om de woestijn in te trekken. Josephus beschrijft hem als een man van de woestijn, met schors en bladeren gekleed en gevoed met vruchten der aarde. Om ritueel zuiver te blijven waste Bannus zich veel met koud water. Zijn levenswijze doet denken aan Johannes de Doper die sprinkhanen en wilde honing at en die doopte door mensen onder te dompelen (Mk 1,6). Meer nog, zoals de Doper had hij leerlingen. De herhaalde baden van Bannus doen ook denken aan de onderdompelingen van de Essenen. Maar, daar hij niet in een opgerichte gemeenschap leefde, was Bannus waarschijnlijk geen lid van de beweging der Essenen.

Een heremiet is een monnik die in afzondering leefde in een kluis, kluizenarij of hermitage, ver buiten de bewoonde wereld. De eerste mensen die heremiet genoemd werden waren Christelijke monniken die zich in de tweede eeuw afzonderden in de woestijn van Egypte, zoals in Wadi Natroen. Zij waren nogal eens voor de Christenvervolgingen gevlucht, die regelmatig in het Romeinse Rijk plaatsvonden, en hadden ontdekt dat stilte, eenzaamheid en matigheid in voedsel, drank en slaap een vruchtbare grond voor het gebed konden vormen. De beroemdsten van deze kluizenaars zijn de heilige Paulus van Thebe en de heilige Antonius van Egypte. Zij kregen vele navolgers, die steeds verder de woestijn introkken, en uiteindelijk ook de gemeenschappen stichtten waaruit later het christelijke kloosterwezen ontstond. Naast de kloosters zijn er altijd ook kluizenaars gebleven, zowel in het Oosten als het Westen.

Gedurende de hele middeleeuwen waren er in Europa overal kluizenaars, die zich ophielden in afgelegen oorden zoals in de wouden en hoog in de bergen, maar ook dichter bij de bewoonde wereld. Vrouwen lieten zich zelfs nogal eens inmetselen in een cel die aan een stadskerk was vastgebouwd. Sommige heremieten stonden hoog aangeschreven om hun wijsheid en waren geliefde raadgevers (soms van edelen en vorsten,) anderen waren zeer eenvoudige (vaak ongeletterde) broeders die zich vooral bezighielden met het herhalen van eenvoudige mondgebeden en het onderhoud van een afgelegen kapel.

Onder invloed van de barokspiritualiteit ontstonden er nogal wat kleine bedevaartkapellen op afgelegen plaatsen. Deze werden nogal eens voorzien van een kluis met bijbehorende heremiet. Deze hield het heiligdom schoon en bad de rozenkrans met de pelgrims. Ook begonnen verschillende kluizenaars met het geven van cathechismusles aan de jeugd en het waken bij stervenden. Hierdoor verwaterde het ideaal van een eenzaam leven natuurlijk wel.

Barnabas

Barnabas was van Joodse afkomst uit de stam Levi, heette oorspronkelijk Jozef Justus en was afkomstig van Cyprus, waar zijn ouders een groot landgoed hadden. Zij stuurden hem naar Jeruzalem om, net als Paulu, in de leer te gaan bij de grote rabbi Gamaliël. Alhoewel hij niet behoorde tot de Twaalf, wordt hij toch gerekend tot Jezus' eerste leerlingen. De overlevering is ervan overtuigd dat hij zich bevond onder de [tweeën]zeventig, die de Heer voor zich uitzond [Lukas 10:01]. Na Jezus' hemelvaart had hij alles verkocht om zich voorgoed bij zijn aanhangers aan te sluiten. Door de vervolgingen van de kant der joden, had hij zich genoodzaakt gezien met een aantal mede-leerlingen uit te wijken naar de Syrische stad Antiochië, waar Jezus' leerlingen voor het eerst 'christenen' genoemd werden [Handelingen 11:26].

In de Handelingen van de Apostelen horen we herhaaldelijk over hem. Daar wordt hij beschreven als "een goed man, vol van Heilige Geest en geloof. Veel mensen werden voor de Heer gewonnen." Vandaar, dat hij van Jezus' medeleerlingen de bijnaam Barnabas [Zoon van de Vertroosting] had gekregen [Handelingen 4:36]. Hij was het, die Paulus na zijn omstreden bekering bij de leerlingen introduceerde [Handelingen 9:27]. Op Paulus' eerste zendingsreis was hij diens trouwe metgezel. Hij moet ook een imposante verschijning geweest zijn. Anders is het niet te verklaren, dat de inwoners van het kleine boerendorp Lystra, gelegen in het midden van het huidige Turkije, hem voor een personificatie van de oppergod Zeus hielden.

Toen Barnabas vanuit Jeruzalem gezonden werd om de Kerk van Antiochië op te richten en een oponthoud had in Tarsus, overtuigde hij Saul-Paulus om hem te vergezellen. De twee mannen werden naar Jeruzalem gestuurd om er het in Antiochië verzamelde geld over te maken aan de broeders van Judea die leden onder de grote hongersnood die de streek trof onder het bewind van keizer Claudius en die door de profeet Agabus was voorspeld.

Op hun terugreis naar Antiochië vergezelde Johannes, bijgenaamd Marcus en neef van Barnabas, hen. Samen vertrokken ze voor hun eerste zending. Ondertussen had Barnabas de leiding aan Paulus afgestaan. Zij werden meerdere malen vervolgd en zelfs gestenigd. Toen uit een groep joden uit Judea onenigheid en twist ontstond, omdat zij de besnijdenis voorstonden, keerden Barnabas en Paulus naar Jeruzalem terug en hielden het later genoemde apostelconvent of eerste concilie. Met de regels voor de 'heidenen' vertrokken zij opnieuw naar Antiochië in gezelschap van Judas ook wel Justus genoemd en Mattias. Na zijn terugkeer te Antiochië kreeg Barnabas onenigheid met Paulus, omdat hij op de tweede missiereis Johannes Marcus mee wilde nemen, Paulus verzette zich daartegen. Barnabas vertrok met Johannes Marcus naar Cyprus; terwijl Paulus met Silas naar Syrië en Seleucië trok.

In Galaten 2:1 werkt Paulus na 14 jaar weer samen met Barnabas in Jeruzalem. In Galaten 2:9 herinnert Paulus hen eraan dat door Jakobus, Petrus en Johannes aan hem en Barnabas het apostelschap werd opgedragen om tot zowel joden als heidenen te prediken. Uit Galaten 2:11-14 blijkt dat Barnabas een hechte band had met de groep van Jakobus en Cefas [Petrus].

In de jaren 485/486 zou te Salamis, op Cyprus, Barnabas' graf herontdekt zijn. Men had er, naar zeggen, in de sarcofaag een afschrift aangetroffen van het Mattheus-evangelie, waarvan men geloofde, dat Barnabas het eigenhandig had afgeschreven. Keizer Zeno zou vervolgens zijn relieken, inclusief het evangelie-handschrift hebben overgebracht naar de St-Barnabaskerk in Constantinopel.

De naam van Barnabas klinkt door in de orde van de Barnabieten. Deze werd in 1530 gesticht door Sint Antonius Maria Zaccaria. De eigenlijke naam luidt Orde van de Reguliere Klerken van Sint Paulus, maar omdat zij verbonden waren aan de Milanese San Barnaba-kerk, werden zij Barnabieten genoemd. In 1533 volgde de officiële erkenning door paus Clemens VII.

Barnabas is patroon van Cyprus, Florence en Milaan; daarnaast van kuipers en wevers. In de Bourgondische stad Paray-le-Monial waren de snijders en kleermakers verenigd in een St-Barnabasbroederschap. Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen inslag van hagel [houdt verband met de steniging waardoor hij de marteldood zou hebben ondergaan] en als vredestichter.

Hij wordt afgebeeld als apostel met baard en reisstaf die het evangelie van Matteüs in de hand houdt, dat immers in zijn graf werd aangetroffen. Verder wordt hij nog afgebeeld met stenen of keien in de hand [steniging], met een lans en een enkele keer met bijl of hellebaard en met olijftakje in de hand [vooral in Florence: vredes- en zegeteken].

Van het epistel van Barnabas, een document van het primitieve christendom opgesteld tussen 70 en 135 na J.C. en dat uitgesproken antisemitische vooroordelen uitdrukt, is intussen geweten dat het niets te maken heeft met de Barnabas uit de Handelingen der Apostelen.

Bartholomeüs

Volgens de Synoptieken en de Handelingen der Apostelen was Bartolomeus één van de twaalf apostelen van Jezus [Mk 3, 16-19, Mt 20, 2,4, Lk 6, 14,16, Ac 1, 12,14], maar zijn naam komt niet voor in het evangelie van Johannes. Maar soms wordt de Nathanaël Bar-Tolmai van Johannes die de apostel Philippus naar Jezus bracht [Joh 1, 45-46] geïdentificeerd met de apostel Bartolomeus. Hij werd geboren in Kana in Galilea. Noch het Nieuwe Testament noch een latere en historisch betrouwbare bron leren ons iets over apostel Bartolomeus. De Kerkhistoricus Eusebius (vierde eeuw) vermeldt een legende die vertelt dat Bartolomeus naar Armenië, India en Mesopotamië zou vertrokken zijn om er de Blijde Boodschap te prediken en hij zou er een kopie van het Evangelie van Mattheus in het Aramees achtergelaten hebben.


Beroemd was Bartolomeus vooral om zijn genezingen van geesteszieken. Ook zou hij de dochter van de Armeense koning van haar bezetenheid genezen hebben. Hierna bekeerde de gehele hofhouding zich tot het christelijk geloof. Woedende heiden priesters stookten de broer van de koning daarop op de bevolking tegen Bartolomeus te keren. Hij werd door soldaten gevangen genomen en gemarteld. Hij kreeg de Perzische doodstraf. (levend gevild). Zo stierf hij de marteldood en moest hij de beker drinken die Jezus hun voorzegd had.

Zijn lichaam werd eerst naar het eiland Lipari, ten noorden van Sicilië, overgebracht en van daar naar Benevento om ten slotte in Rome op het eiland in de Tiber te belanden. Zijn gedenkdag, 24 augustus, is de dag van zijn overbrenging naar Rome.

De naam van de heilige is op een wrange manier verbonden met de Bartholomeüsnacht of de Parijse Bloedbruiloft, de moordpartij op de hugenoten [protestanten], door katholieke aanhangers van de Franse koning [maar eigelijk op aanstoken van Catharina de' Medici], die in Parijs plaatsvond in de nacht van 23 op 24 augustus 1572. Hierbij stierven 20 á 30.000 mensen.

De apostel Bartholomeüs is de patroonheilige van de boekbinders, mijnwerkers, slagers, kleermakers, boeren, bakkers, herders, schoenmakers, wijnboeren, leerlooiers en de beschermheilige tegen zenuwziekten, stuiptrekkingen en huidziekten.

Berenice

Berenice was de dochter van koning Agrippa I en de zuster van koning Agrippa II. Ze behoort tot de doelwitten bij uitstek van de roddelaars uit de Oudheid. Ze had drie echtgenoten. De eerste was Marcus Julius Alexander, zoon van Alexander de Alabarch, een Joods zakenman uit Alexandrië, en de broer van Tiberius Alexander, de Romeinse procurator van Judea tussen 46 en 48 na J.C. die de neef van Philon van Alexandrië was.

Na de dood van haar eerste man huwde Berenice, zoals vele Herodiaanse prinsessen deden, met een van haar ooms Herodes van Chalkis. In 48 na J.C. werd ze opnieuw weduwe. Daarna werd ze veel gezien met haar broer Agrippa II. Zowel in Palestina als onder de Romeinse elite ging het gerucht de ronde dat ze minnaars waren. Om de roddels de kop in te drukken overtuigde Berenice de koning van Cilicië, Polemon I, om met haar te trouwen. Maar ze scheidde weldra en ging terug bij Agrippa wonen. Josephus en de Latijnse dichter Juvenal vermelden deze liefdesverhouding. De beroemde satirist vertelt dat een diamanten ring zijn vermaardheid te danken heeft aan de vinger van Berenice omdat hij geschonken werd door Agrippa aan zijn incestueuze zus.

De grote overwinning van Berenice blijft echter Titus, zoon van Vespasianus die, keizer uitgeroepen in 69 na J.C., zijn zoon gelaste de oorlog tegen de Joodse opstandelingen af te werken. Volgens Romeinse roddels dateerde hun verhouding in Palestina van voor 69. De Latijnse historicus Tacitus schrijft aan de ‘brandende liefde’ van Titus voor koningin Berenice zijn onmiddellijke terugkeer uit Judea toe, na zijn zending naar Rome, waar zijn vader hem zond na de dood van Nero, om de politieke toestand van de hoofdstad te bewaken. Na het einde van de oorlog met de Joden in 75 na J.C. was Berenice weer de maîtresse van Titus in Rome.

Volgens de geruchten was Titus zo verliefd op haar dat de aankondiging van hun huwelijk geen geheim meer was: ‘vanwege zijn vurige passie voor koningin Berenice aan wie hij het huwelijk beloofd had’ staat te lezen in Suetonius [Divus Titus VVV, 1]. Schijnbaar liet hij haar toe zich als echtgenote te gedragen [Cassius Dio]. Maar, na de dood van Vespasianus in 79 na J.C. besteeg zijn zoon Titus de keizerlijke troon en moest hij realistisch zijn: nooit zou het Romeinse volk hem toelaten Berenice te huwen. ‘Ondanks hij, ondanks zij’ [invitus invitam, Suetonius VII, 2], was hij verplicht haar uit Rome te verwijderen. Ondanks haar bestaan van plezier en seksuele vrijheid leefde Berenice de Joodse godsdienstplichten na, zoals de geloften van het naziraat in de Tempel. In het Nieuwe Testament vermelden de Handelingen der Apostelen de aanwezigheid van Berenice te Caesarea in 60 na J.C. tijdens de beroemde bijeenkomst waarin Paulus zijn religieuze gedachten uiteenzet aan haar broer Agrippa II in het paleis van Romeins procurator Porcius Festus. Ze is de gelijknamige heldin van de tragedie in verzen geschreven door de grote Franse dramaturg Jean Racine rond 1670.

Vertaling: Broeder Joseph