Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

mei

03



Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 5

  
 
Download PDF

Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 5

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

248. Woorden van de bisschop [77] onder de ceremonie van de eeuwige geloften: "Aanvaard deze kaars als een teken van het hemels licht en de ontvlamde liefde".

Bij het geven van de ring: "Ik verenig u met Jezus Christus, Zoon van de Vader, de Allerhoogste, dat Hij u beware zonder smet. Ontvang deze ring als teken van de eeuwige verbintenis die gij aangaat met Christus, de Bruidegom der maagden. Moge Hij voor u de ring zijn van het geloof, het teken van de Heilige Geest, opdat gij bruid van Christus genoemd wordt en als ge Hem trouw dient, voor eeuwig gekroond wordt".

249. + Jezus, ik vertrouw op U, ik vertrouw op de oceaan van Uw Barmhartigheid, Gij zijt mijn Moeder.

250 + Dit jaar 1933 is bijzonder plechtig voor mij, want in dit jubeljaar van het lijden des Heren, heb ik mijn eeuwige geloften uitgesproken en heb ik mijn offer heel bijzonder verenigd met het offer van de gekruisigde Jezus, om daardoor welgevallig te zijn aan God. Ik vervul al mijn daden met Jezus, door Jezus en in Jezus.

251. Na mijn eeuwige geloften bleef ik nog geheel de maand mei in Krakow, ik moest naar Rabka gaan of naar Wilno. De algemene overste vroeg me eens: "Wel, mijn zuster, waarom blijft ge zo stil en vertrekt ge nergens naartoe?" Ik antwoordde: "Ik verlang de zuivere wil van God te volbrengen, waar gij me beveelt te gaan, dierbare moeder, daar is voor mij [zo zal ik het weten] de zuivere wil van God, zonder toevoeging van mijzelf".

"Zeer goed," antwoordde zij. De volgende dag riep de algemene overste mij bij zich en zei: "Zuster, vermits gij, de zuivere wil van God wou hebben, zult ge vertrekken naar Wilno." Ik bedankte haar en wachtte op de dag van mijn vertrek. Vreugde vermengd met angst vervulde mijn ziel. Ik voelde dat God mij daar grote genaden maar ook groot lijden voorbereidde. Ik ben in Krakow gebleven tot 27 mei. Daar ik geen vaste taak had en enkel in de tuin ging helpen en alleen werkte, heb ik gedurende een hele maand de "Oefeningen" van Sint Ignatius kunnen doen. Al nam ik deel aan de gemeenschappelijke recreatie, toch deed ik de "Oefeningen". Gedurende deze tijd heb ik veel goddelijk licht ontvangen.

252. + Vier dagen na mijn eeuwige geloften. Ik trachtte het heilig uur te doen. Het was de eerste donderdag van de maand. Van bij het intreden in de kapel werd ik van de aanwezigheid van God doordrongen. Ik voelde duidelijk dat de Heer bij mij was. Na enige tijd zag ik de Heer geheel bedekt met wonden, en Hij zei me: "Zie met Wie je gehuwd bent." Ik heb de betekenis van die woorden begrepen en antwoordde de Heer: "Jezus, wanneer ik U zo verwond en vernietigd zie, bemin ik U nog meer dan wanneer ik U in Uw majesteit zou zien." Jezus vroeg me: "Waarom?" Ik antwoordde: "Een grote majesteit beangstigt mij, kleine niets dat ik ben, terwijl Uw wonden mij naar Uw hart trekken en mij spreken van Uw grote liefde voor mij". Na dit gesprek heerste er een stilte. Ik vestigde mijn ogen op Zijn wonden en ik voelde mij gelukkig samen met Hem te lijden. Zo lijdend, leed ik eigenlijk niet, want ik voelde mij gelukkig en erkentelijk voor de diepte van Zijn liefde, en dit uur verliep als een minuut.

253. + Nooit iemand oordelen, een milde blik hebben voor de anderen en een strenge voor mezelf. Alles aan God toevertrouwen en me aan mijn eigen ogen tonen zoals ik ben, namelijk de allergrootste ellende en het grootste niets. Het geduld en de gemoedsrust bewaren in het lijden, wel wetend dat alles met de tijd voorbijgaat.

254. + Over de ogenblikken die ik beleefde tijdens de geloften moet men niet spreken.

Ik ben in Hem, en Hij in mij. Op het moment dat de bisschop de ring aan mijn vinger stak, nam God heel mijn wezen in, en daar ik dat niet kan uitdrukken, zwijg ik over dit ogenblik. Sinds mijn eeuwige geloften is mijn omgang met God inniger dan ik het vroeger ooit gekend heb. Ik voel dat ik God bemin en dat Hij mij bemint. Mijn ziel, die God geproefd heeft, zou niet meer kunnen leven zonder Hem. Een uur doorgebracht in de grootste zieledorheid aan de voet van het altaar is mij aangenamer dan honderd jaar plezier in de wereld. Ik verkies in het klooster een onbeduidende assepoester te zijn, eerder dan een koningin in de wereld.

255. + Vóór de ogen van de mensen ga ik verbergen wat ik aan goeds zou kunnen doen, zodat God alleen mijn beloning is. Zoals het kleine viooltje, in het gras verborgen, de menselijke voet die het vertrapt en niet verwondt, maar zijn geur uitademt en zichzelf volledig vergeet, en toch probeert de persoon die het vertrapt plezier te doen. Dat is heel hard voor de natuur, maar de genade van God komt mij te hulp.

256. + Dank U Jezus voor de grote genade dat Gij mij toeliet de afgrond van mijn ellende te meten. Ik weet dat ik een afgrond van nietigheid ben, en indien Uw genade mijn niet zou ondersteunen, keerde ik ogenblikkelijk terug in het niets. Door elke hartslag dank ik u, mijn God, voor Uw grote barmhartigheid jegens mij.

257. Morgen moet ik naar Wilno vertrekken. Vandaag ben ik te biechten geweest bij pater Andrasz, een priester in wie Gods Geest woont. Hij heeft mijn vleugels losgemaakt om mij toe te laten naar de verhevenste hoogten te vliegen. Hij heeft mij in alles gerustgesteld en beveelt mij te geloven in de goddelijke Voorzienigheid: "Heb vertrouwen en vorder dapper."

Na deze biecht werd me een buitengewone genade geschonken. De pater drong aan op trouw aan de goddelijke genade en hij heeft mij gezegd: "Er zal u geen kwaad overkomen indien gij in de toekomst dezelfde eenvoud en dezelfde gehoorzaamheid van nu behoudt. Heb vertrouwen in God, gij zijt op het goede spoor en in goede handen, in de handen van God."

258. + 's Avonds ben ik wat langer in de kapel gebleven. Ik sprak met de Heer over een bepaalde ziel. Aangemoedigd door Zijn goedheid, heb ik gezegd: "Jezus, Gij hebt mij deze priester gegeven die mij heeft begrepen wat mijn ingevingen betreft, en nu ontneemt Gij hem mij opnieuw. Wat ga ik daar in Wilno doen? Ik ken er niemand, zelfs de taal [78] van de mensen daar ken ik niet. En de Heer zei mij: "Wees niet bevreesd, Ik zal u niet alleen laten." Mijn ziel stortte zich dan uit in een dankgebed voor al de genaden die God mij door bemiddeling van Pater Andrasz verleende.

Opeens herinnerde ik mij het visioen waarin ik een priester zag tussen het altaar en de biechtstoel, met de hoop eens met hem kennis te maken, de woorden die ik toen vernam, weerklonken levendig in mijn oren: "Hij zal u helpen Mijn wil op aarde te volbrengen."

259. Vandaag, 27 [mei 1933], vertrek ik naar Wilno. Toen ik het huis verliet, keek ik naar de tuin, het huis, en toen mijn blik stilstond op het noviciaat, kwamen mij plots de tranen in de ogen. Ik herinnerde mij al de weldaden en genaden die de Heer mij verleende. Plots, op het onverwachts, zag ik naast het bloemenbed de Heer die me zei: Ween niet, Ik ben altijd met U. De aanwezigheid van God die me omgaf, terwijl Jezus tot mij sprak, duurde de hele reis.

260. Ik kreeg toestemming om in Czestochowa binnen te gaan. Toen ik 's morgens om vijf uur naar het heiligdom ging, en men de afbeelding ontsluierde, zag ik voor het eerst de Moeder Gods. Ik bad zonder onderbreking tot elf uur en het leek mij dat ik pas binnenkwam. Moeder overste van daar zond iemand om mij te halen voor de maaltijd. Ik was ongerust dat ik mijn trein zou missen. De Moeder Gods zei me veel dingen. Ik heb mijn eeuwige geloften aan haar toevertrouwd. Ik voelde dat ik haar kind was en Zij mijn Moeder. Zij heeft mij niets geweigerd van wat ik haar vroeg.

261. + Vandaag ben ik in Wilno. De kleine verspreide huisjes vormen samen het klooster. Dat lijkt vreemd vergeleken met de grote gebouwen van Jozefow. Er zijn maar achttien zusters. Het huis is klein, maar het gemeenschapsleven is bewonderenswaardig. Alle zusters ontvingen mij zeer hartelijk. Dit was voor mij een grote bemoediging om de moeilijkheden die me te wachten stonden te doorstaan. Zuster Justyna had zelfs voor mijn aankomst de vloer gekuist.

262. Toen ik naar de zegen ging, verlichtte Jezus mij hoe ik mij tegenover bepaalde personen moest gedragen. Ik heb mij met al mijn krachten tegen het allerzoetste Hart van Jezus aangedrukt, toen ik zag hoezeer ik hier uitwendig ging blootgesteld zijn aan verstrooiing wegens de taak die ik hier in de tuin ga hebben, die me zal verplichten contact te hebben met leken.

263. + De week van de biecht kwam en, tot mijn grote vreugde, zag ik de priester die ik al kende vóór ik naar Wilno kwam. Ik kende hem door hem in een visioen gezien te hebben. Ik hoorde toen in mijn ziel deze woorden: "Ziedaar mijn trouwe dienaar, hij zal u helpen Mijn wil op aarde te volbrengen." Maar ik gaf mij aan hem niet te kennen zoals de Heer het van mij verlangde. Gedurende enige tijd weerstond ik aan de genade. Bij elke biecht doordrong de goddelijke genade mij buitengewoon, nochtans ontvouwde ik mijn ziel niet aan deze priester en ik nam mij voor bij hem niet meer te biechten.

Van toen ik deze beslissing nam, was mijn ziel ten prooi aan vreselijke onrust. God berispte mij zeer krachtig. Toen ik heel mijn ziel aan deze priester ontvouwd had, stortte Jezus in mijn ziel een oceaan van genaden. Nu begrijp ik wat trouw is aan een bijzondere genade, ze trekt een hele reeks andere genaden aan.

264. + O mijn Jezus, houd mij dicht bij U, zie hoe ik, alleen, zwak ben; alleen kan ik geen stap vooruitzetten. Gij moet dus, Jezus, voortdurend bij mij zijn, zoals een moeder bij een zwak kind, en meer nog.

265. De dagen van werk, strijd en lijden zijn begonnen. Het kloosterleven gaat zijn gang. Men is altijd novice, men moet veel leren, want al is het dezelfde regel, elk huis heeft zijn eigen gewoonten, elke verandering is dus een klein noviciaat.

266. 5.8.1933. Feest van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid [79].

Vandaag heb ik, louter innerlijk, een grote en onvoorstelbare genade ontvangen, waarvoor ik God in dit leven en voor de eeuwigheid dankbaar ben.

267. Jezus zei me dat ik Hem het meest welgevallig ben als ik zijn smartelijk Lijden overweeg en dat deze overweging talrijke verlichtingen over mijn ziel zal doen neerdalen. Wie de ware nederigheid wil leren, overwege de Passie van Jezus. Als ik de Passie van Jezus overweeg, heb ik een klaar inzicht in veel zaken die ik tevoren niet kon begrijpen. Ik wil gelijken op U, Jezus, op U de gekruisigde, gemartelde, vernederde. Jezus, prent Uw nederigheid in mijn ziel en in mijn hart. Ik bemin u uitzinnig, Jezus, U, de vernietigde, die de Profeet [80] beschrijft, als kon hij in U Uw menselijke gestalte niet meer herkennen, zo groot waren Uw pijnen. Het is in die toestand dat ik U, Jezus, uitzinnig bemin. Eeuwige en oneindige God, wat heeft de liefde van U gemaakt...?

268. 11.10.1933. Donderdag. Ik trachtte het heilig uur te houden, maar ik begon met veel moeite. Een zeker heimwee begon mijn hart te verscheuren. Mijn geest versomberde zodanig dat ik de eenvoudige gebedsformules niet kon begrijpen. Zo verliep een uur van gebed, of eerder van strijd. Ik besloot een tweede uur te bidden, maar het innerlijke lijden vergrootte:  grote dorheid en ontmoediging. Ik besloot een derde uur te bidden. Tijdens dit uur dat ik zonder steunpunt op de knieën wou bidden, begon mijn lichaam wat rust op te eisen. Maar ik heb het niets toegegeven. Ik heb de armen uitgestrekt en, zonder een woord, volhardde ik door een wilsdaad. Na enige tijd nam ik de ring van mijn vinger en vroeg aan Jezus naar het teken van onze eeuwige vereniging te zien en ik offerde Hem al de gevoelens van de dag van mijn eeuwige geloften. Na een tijdje voelde ik dat een liefdegolf mijn hart begon in te palmen; de geest werd plots ingetogen, de zintuigen werden stil, de aanwezigheid van God doordrong mijn ziel. Ik weet niets dan dit: er is alleen Jezus en ik. Ik zie Hem zoals ik Hem onmiddellijk na mijn eeuwige geloften, tijdens het heilig uur, gezien heb. Jezus bevond zich plots vóór mij, van zijn klederen ontbloot, het lichaam geheel bedekt met wonden, de ogen verdronken in bloed en tranen, het aangezicht vervormd en met speeksel bevlekt. Toen zei de Heer mij: "De bruid moet gelijkvormig worden aan haar Bruidegom." Ik heb deze woorden grondig begrepen. Hier is geen schijn van twijfel. Mijn gelijkheid met Jezus passeert door lijden en moeilijkheden: "Zie, mijn dochter, wat de liefde voor de mensen van Mij gemaakt heeft. In uw hart vind Ik alles wat een groot aantal zielen Mij weigert. Uw hart is Mijn rust; dikwijls behoud Ik grote genaden tot het einde van het gebed."

269. Eens toen ik een noveen tot de Heilige Geest gedaan had voor mijn biechtvader [81], antwoordde Jezus mij: "Ik heb hem u leren kennen voordat uw oversten u naar hier zonden; Ik zal met u handelen zoals gij met uw biechtvader handelt. Als ge hem iets verbergt, al is het de kleinste genade, zal Ik me ook voor u verbergen en zult ge alleen blijven." Ik schikte mij dus naar het verlangen van God en een diepe vrede heerste in mijn ziel. Ik begrijp nu hoe God de biechtvaders verdedigt en hoe Hij achter hen staat.

270. Raad van eerwaarde heer Sopocko.

"Zonder nederigheid kunnen we aan God niet welgevallig zijn. Oefen u in de derde graad van nederigheid [82], namelijk wanneer men ons iets verwijt, niet alleen niets uitleggen noch u verrechtvaardigen, maar u ook verheugen in die vernedering.

Indien de dingen waarover gij mij spreekt werkelijk van God komen, bereidt u dan voor op groot lijden. Ge zult afkeuring en vervolging ontmoeten. Ge zult voor een hysterische doorgaan, een excentrieke, maar God zal niet karig zijn met Zijn genaden. De ware werken van God stoten altijd op moeilijkheden en zijn getekend met het zegel van het lijden. Wanneer God iets tot een goed einde wil brengen, zal Hij er, vroeg of laat, in slagen ondanks moeilijkheden, en gij, ondertussen, bewapen u met een groot geduld."

271. Toen E.H. Sopocko naar het Heilig Land vertrok, hoorde Pater Dabrowski S.J. [83] de biecht in de Congregatie. Tijdens één van de biechten vroeg hij of ik mij bewust was van het verheven leven van mijn ziel, dat een zeer hoog niveau bereikt. Ik bevestigde dat ik er mij van bewust was en dat ik wist wat er in mijn binnenste omging. Waarop de Pater antwoordde: "Het is niet toegestaan, mijn zuster, dit in uw ziel te vernietigen noch er iets aan te veranderen. Het geluk van een hoog innerlijk leven is niet zichtbaar in elke ziel, bij u, mijn zuster, is het dat wel zo, omdat het zeer verheven is. Wees voorzichtig zo een grote genade niet te verspillen, een grote... [84]

272. Nochtans heeft deze pater mij eerst aan veel beproevingen onderworpen. Toen ik hem gezegd heb wat de Heer van mij vereiste [85], heeft hij mij uitgelachen en mij gezegd om 's avonds om acht uur te komen biechten. Toen ik om acht uur kwam, sloot een broeder reeds de kerk. Toen ik hem vroeg aan de pater te melden dat ik er was zoals hij mij opgedragen had, is de brave broeder hem gaan verwittigen. De pater liet mij antwoorden dat ze op dit uur geen biecht meer horen. Ik ben onverrichter zake naar huis teruggekeerd. Ik heb opgehouden bij hem te biechten, maar ik heb een uur aanbidding gedaan en bepaalde verstervingen om Gods licht voor hem te bekomen, opdat hij de zielen zou kennen. Toen eerw. heer Sopocko vertrok en hij hem verving, moest ik wel bij hem gaan biechten. Hoewel hij mij eerst niet had willen geloven, verplichtte hij mij nu tot grote trouw aan de innerlijke ingevingen. God staat dit soms toe, en Hij weze in alles geprezen. Maar men heeft grotere genade nodig om niet te wankelen.

273. Jaarlijkse retraite, 10.2.1934.

"Mijn Jezus, opnieuw nadert het moment waarop ik met U alleen blijf. Jezus, ik bid U met heel mijn hart, laat mij weten wat U in mij niet behaagt en leer me tegelijk wat ik moet doen om U aangenaam te zijn. Weiger mij deze genade niet en blijf met mij. Ik weet dat zonder U, Heer, mijn inspanningen tot niet veel leiden. O, hoe verheug ik mij in Uw grootheid, Heer, hoe meer ik U ken, hoe meer ik dorst naar U."

274. Jezus heeft mij de zelfkennis verleend. In dit goddelijk licht heb ik mijn hoofdfout gezien: het is de hoogmoed die de vorm heeft aangenomen van een terugplooien op mijzelf en een gebrek aan eenvoud jegens moeder overste.

Het tweede licht betreft het woord. Soms spreek ik te veel. Twee of drie woorden zouden volstaan om een zaak te regelen en ik steek er te veel tijd in. En Jezus zou willen dat ik die tijd doorbreng in gebed voor de lijdende zielen uit het vagevuur. En de Heer zegt mij dat op de dag van het oordeel elk woord zal gewogen worden.

Het derde licht betreft onze regel. Te zelden mijd ik de gelegenheden die tot het verbreken van de regel leiden, vooral wat de stilte betreft. Vanaf nu zal ik handelen alsof de regel alleen voor mij werd geschreven. Hoe de anderen handelen, gaat mij niet aan, als ik maar handel zoals God het verlangt.

Voornemen: Als het over uiterlijke zaken gaat, alles wat Jezus van mij eist, onmiddellijk aan de oversten gaan zeggen. In mijn omgang met de overste zal ik me inspannen direct en oprecht te zijn als een kind.

275. Jezus bemint de verborgen zielen. Een verborgen bloem bevat de sterkste geur. In het binnenste van de ziel een stille plaats voor het Hart van Jezus bereiden. Op lastige en pijnlijke momenten voor U, o mijn Jezus, een hymne van vertrouwen neuriën, want bodemloos is de afgrond van mijn vertrouwen op U, op Uw barmhartigheid.

276. Sinds ik het lijden ben gaan liefhebben, heeft het voor mij opgehouden lijden te zijn. Het lijden is het voortdurend voedsel van de ziel.

277. Ik ga niet met een bepaalde persoon spreken want ik weet dat dit Jezus mishaagt en men haalt er geen enkel voordeel uit.

278. Aan de voeten van de Heer. Verborgen Jezus, eeuwige Liefde, ons Leven, goddelijke Dwaas, U Zelf hebt Gij vergeten om alleen ons te zien. Alvorens de hemel en de aarde te scheppen, hieldt Gij ons reeds in Uw Hart. O Liefde, o diepte van Uw nederdaling, o Mysterie van geluk, waarom kennen U zo weinig zielen? Waarom vindt Gij geen wederliefde? O goddelijke Liefde, hoe meer ik U ken, hoe minder ik U begrijp, maar omdat ik U niet kan begrijpen, vat ik beter Uw grootheid. Ik benijd het vuur van de Serafijnen niet, want in mijn hart is een grotere gave gelegd. In verrukking bewonderen zij U, maar Uw Bloed verenigt zich met het mijne. Liefde, dat is de hemel die ons reeds hier op aarde gegeven wordt. O, waarom verbergt Gij U in het geloof. De liefde verscheurt de sluier. Voor de blik van mijn ziel is er geen sluier, want Gij Zelf hebt mij voor eeuwig aangetrokken naar de schoot van Uw mysterievolle Liefde. Eer en lof zij U, o ondeelbare Drieëenheid, enige God vóór alle eeuwen.

279. God liet mij verstaan waarin de ware liefde bestaat, en Hij heeft mij licht gegeven om te weten hoe ze Hem in praktijk te betuigen. De ware liefde van God bestaat erin de goddelijke Wil te volbrengen. Om de liefde van God in daden om te zetten, moet alles, zelfs het kleinste, voortvloeien uit onze liefde tot God. En de Heer zegt mij: "Mijn kind, gij zijt Mij het meest welgevallig door het lijden. Mijn dochter, zoek geen medelijden bij de schepselen in uw lichamelijk en moreel lijden. Ik wil dat de geur van uw lijden zuiver en onvermengd is. Ik eis dat gij u onthecht, niet allen aan de schepselen, maar ook aan uzelf. Mijn dochter, Ik wil mijn dorst lessen aan de liefde van uw hart, een zuivere, maagdelijke liefde, zonder enige schaduw. Hoe meer gij het lijden liefhebt, mijn dochter, hoe reiner uw liefde voor Mij zal zijn."

280. Jezus beveelt mij op de eerste zondag na Pasen het feest van de goddelijke Barmhartigheid te vieren door innerlijke ingetogenheid en uitwendige versterving. Gedurende drie uur heb ik de boetegordel gedragen en zonder ophouden gebeden voor de zondaars en om barmhartigheid voor de gehele wereld. En Jezus zei mij: "Vandaag rust Mijn blik met voorliefde op dit huis."

281. Ik voel goed dat mijn zending met mijn dood niet zal eindigen, maar dat ze dan zal beginnen. O zielen die twijfelen, ik zal voor u de sluier van de hemel wegnemen om u te overtuigen van de Gods goedheid, opdat ge door uw wantrouwen, het allerzoetste Hart van Jezus niet meer zoudt verwonden. God is Liefde en Barmhartigheid.

282. Eens zei de Heer mij: "Mijn dierbaar kind, toen Ik u tot flarden verscheurd zag door het grote lijden dat ge doorstaan hebt met berouw over uw zonden, was Mijn hart door grote Barmhartigheid tot u ontroerd. Ik zie uw zo reine en oprechte liefde zodat Ik u voorrang geef onder de maagden, gij zijt de eer en de glorie van Mijn lijden. Ik zie elke vernedering van uw ziel en niets ontsnapt aan Mijn aandacht. Ik verhef de nederigen tot Mijn troon, want dat is Mijn wil."

283. Enige God in de Heilige Drievuldigheid, ik verlang U te beminnen zoals nog geen menselijke ziel U bemind heeft, en ondanks mijn ellende en kleinheid, werp ik het anker van mijn vertrouwen diep in de afgrond van Uw barmhartigheid, mijn God en mijn Schepper. Ondanks mijn grote ellende vrees ik niets, maar blijf ik hopen eeuwig Uw loflied te zingen. Geen enkele ziel mag twijfelen, zelfs de ellendigste niet, zolang ze in leven is, kan ze een grote heilige worden, want groot is de macht van Gods genade. Aan ons is het om aan de goddelijke werking geen weerstand te bieden.

284. O Jezus, kon ik een mist worden en de aarde ermee afdekken vóór U, zodat Uw heilige blik er de vreselijke misdaden niet van ziet. Jezus, wanneer ik de wereld en zijn onverschilligheid jegens U zie, komen mij telkens de tranen in de ogen, maar als ik de onverschilligheid zie van een kloosterziel, bloedt mijn hart.

285. 1934. Eens toen ik in mijn kamer kwam, was ik zo uitgeput dat ik eerst wat moest rusten voordat ik me kon uitkleden en, toen ik reeds uitgekleed was, kwam een van de zusters mij vragen haar heet water te brengen. Ondanks mijn vermoeidheid heb ik mij vlug aangekleed en haar het water gebracht dat ze verlangde, al was de afstand tussen de keuken en de cel zeer groot en met modder tot aan de enkels bedekt. Toen ik mijn cel binnentrad, zag ik een ciborie met het Allerheiligste Sacrament en ik hoorde deze stem: "Neem deze ciborie en breng ze naar het tabernakel." Eerst aarzelde ik, maar toen ik naderde en de ciborie aanraakte, hoorde ik de woorden: "Met die liefde waarmee ge Mij benadert, benader daarmee elke zuster, en al wat ge voor hen doet, doet ge voor Mij."

286. + Eens, na een aanbidding voor ons Vaderland, werd mijn ziel door smart bevangen en begon ik te bidden: "Zeer barmhartige Jezus, ik vraag U, op voorspraak van de heiligen en vooral van Uw beminnenswaardige Moeder, die U sinds Uw kindsheid gekoesterd heeft, smeek ik U mijn Vaderland te zegenen. Jezus let niet op onze zonden maar op de trouw van de kleine kinderen, op de honger en de koude die zij lijden. Jezus, omwille van deze onschuldige wezentjes, verleen mij de genade die ik voor mijn Vaderland vraag." Op dat moment zag ik Jezus, de ogen vol tranen, Hij zei me: "Zie, mijn dochter, hoe Ik medelijden heb met hen, weet dat zij het zijn die de wereld instandhouden."

287. + Mijn Jezus, wanneer ik het leven der zielen beschouw, zie ik er velen die U dienen met een zeker wantrouwen. En vooral op sommige momenten als ze de gelegenheid hebben hun liefde voor God te tonen, zie ik hoe ze het strijdperk ontvluchten. En op een bepaald moment zegt Jezus mij: "Wilt gij, Mijn kind, ook zo handelen?" Ik heb de Heer geantwoord: "O neen, mijn Jezus, ik zal het strijdperk niet verlaten zelfs wanneer het doodzweet mijn voorhoofd overstroomt, mijn hand zal het zwaard niet loslaten tot ik rust aan de voeten van de Heilige Drieëenheid." Wat ik ook doe, ik reken niet op mijn eigen krachten, maar op Gods genade. Met Gods genade kan de ziel de grootste moeilijkheden zegevierend doormaken.

288. + Eens, toen ik zeer lang met Jezus sprak over onze leerlingen en door Zijn goedheid aangemoedigd, vroeg of er onder onze leerlingen zielen waren die Zijn Hart verheugden, antwoordde de Heer: "Ja, maar hun liefde is zwak, daarom stel Ik hen onder uwe bijzondere bescherming, bid voor hen."

O grote God, ik bewonder Uw goedheid. Gij de Heer van de hemelse heerscharen, Gij verlaagt U tot het ellendigste schepsel. O hoe vurig verlang ik U met elke hartslag te beminnen. De uitgestrektheid van de aarde is me niet genoeg, de hemel is te klein, de ruimten zijn niets, Gij alleen volstaat mij, eeuwige God. Gij alleen kunt de diepte van mijn ziel vullen.

289. Mijn gelukkigste uren zijn deze waarin ik onder vier ogen alleen blijf met de Heer. Tijdens die uren ontdek ik de grootheid van God en mijn ellende. Eens zei Jezus me: "Wees niet verwonderd soms onverdiend verdacht te worden. Ik heb het eerst de kelk van onrechtvaardig lijden gedronken."

290. Eens toen ik door de eeuwigheid en haar mysteries gegrepen werd, begon mijn ziel zich te verontrusten; toen ik de overweging nog wat verlengde, begonnen allerlei onzekerheden mij te kwellen. Plots zei Jezus me: "Mijn kind, vrees niet voor het huis van uw Vader. Laat die ijdele bedenkingen over aan de wijzen van deze wereld, Ik wil u altijd als een klein kind zien. Vraag alles in eenvoud aan uw biechtvader, Ik zal u antwoorden door zijn mond."

291. Ik ontmoette eens iemand die van plan was een doodzonde te bedrijven. Ik heb toen de Heer gebeden om mij de grootste kwellingen over te zenden zodat deze ziel gered werd. Plots voelde ik de wrede pijnen van de doornenkroon op mijn hoofd. Dit duurde redelijk lang, maar deze persoon bewaarde Gods genade. O mijn Jezus, hoe gemakkelijk is het zich te heiligen, er is alleen wat goede wil voor nodig. Wanneer Jezus dat minimum goede wil in de ziel ontdekt, geeft Hij zich haastig aan haar en niets kan Hem tegenhouden, fouten noch vallen, helemaal niets. Jezus is erop uit deze ziel te helpen en als die ziel aan de genade Gods getrouw is, kan ze op korte tijd komen tot de hoogste heiligheid die een schepsel hier beneden kan bereiken. God is zeer mild en weigert niemand Zijn genade: Hij geeft zelfs meer dan wij vragen. De trouw aan de ingeving van de heilige Geest, dat is de kortste weg.

292. + Wanneer de ziel God oprecht bemint, moet ze in haar geestelijk leven voor niets bang zijn. Dat ze zich late beïnvloeden door de genade en haar vereniging met God geen beperking oplegge.

293. + Toen Jezus mij met Zijn schoonheid verrukte en me naar Zich toetrok, zag ik wat Hem in mijn ziel mishaagt en besloot ik het tot alle prijs te verwijderen, en met Gods genade heb ik het onmiddellijk verwijderd. Deze grootmoedigheid beviel de Heer en sindsdien is Hij begonnen mij hogere genaden te verlenen. Ik redeneer niet in mijn innerlijk leven en ik ontleed niet langs welke wegen Gods Geest me leidt, het volstaat te weten dat ik bemind wordt en dat ik bemin. De zuivere liefde leert mij God kennen en veel mysteries te begrijpen. Mijn biechtvader is mijn maatstaf, zijn woord is heilig voor mij: ik zeg dat over mijn begeleider [86].

294. Jezus zei me eens: "Handel als een bedelaar, die niet weigert een grote aalmoes aan te nemen, maar er des te meer voor dankt. Jij ook moet je niet terugtrekken wanneer Ik grotere genaden schenk en niet zeggen dat je het onwaardig bent. Ik weet dat, maar verheug je liever en neem zoveel schatten uit Mijn hart als je kunt dragen, want zo ben je Mij welgevallig. Ik voeg hier nog aan toe: neem deze genaden niet alleen voor u zelf, maar ook voor de anderen, Ik wil zeggen: moedig de zielen waarmede je in contact bent aan om vertrouwen te hebben in Mijn oneindige barmhartigheid. O hoe bemin ik de zielen die een volledig vertrouwen in Mij stellen, Ik zou alles voor hen doen."

295. Op dat moment vroeg Jezus mij: "Mijn kind, hoe gaat uw retraite?" Ik antwoordde: "Jezus, Gij weet het." "Ja, Ik weet het, maar Ik wil het horen uit uw mond, uit uw hart." "O mijn Meester, als Gij mij leidt, gaat alles gemakkelijk, ik smeek U, verlaat mij nooit". En Jezus: "Ja, Ik zal altijd dicht bij u zijn als ge een klein kindje blijft en niets vreest, zoals Ik hier uw begin was, zo zal Ik ook uw eind zijn. Vertrouw niet op de schepselen, zelfs niet voor de kleinste dingen, want dat bevalt mij niet. Ik wil alléén zijn in uw ziel. In uw ziel zal Ik u sterken en verlichten. Door de mond van degene die Mijn plaats inneemt, zult gij leren dat Ik in u ben, en uw ongerustheid zal als de mist door de stralen van de zon verdwijnen."

296. + Mijn opperste God, ik verlang U te beminnen zoals niemand U ooit heeft bemind op aarde. Ik wens U te loven op elk moment van mijn leven en mijn wil zeer nauw overeenstemmen met Uw heilige wil. Mijn leven is noch eentonig noch grijs maar zo afwisselend als een tuin met geurige bloemen, ik weet niet welke bloem eerst te plukken: de lelie van het lijden, de rozen van de naastenliefde of het viooltje van de nederigheid. Ik ga deze schatten die ik elke dag in overvloed heb niet opsommen. Het is zeer voornaam het huidig moment te kunnen benutten.

297. + Jezus, opperste Licht, maak dat ik mezelf leer kennen en doordring mijn duistere ziel met Uw licht, vervul de afgrond van mijn ziel met Uzelf, want alleen Gij Zelf...

298. O mijn Jezus, Leven, Weg en Waarheid, ik smeek U, houd mij dicht bij U, zoals een moeder haar kindje tegen haar boezem drukt, want ik ben niet alleen een hulpeloos kind maar een opeenhoping van ellende en niets.

299 + Het geheim van de ziel. Wilno, 1934.

Toen mijn biechtvader me eens beval aan de Heer Jezus te vragen wat de twee stralen betekenen die op de Beeltenis [87] staan, antwoordde ik het aan de Heer te zullen vragen. Tijdens het gebed hoorde ik innerlijk deze woorden: "Deze twee stralen verwijzen naar het Bloed en het Water; de witte straal betekent het Water dat de zielen rechtvaardigt, de rode het Bloed, dat het leven van de zielen is... Deze twee stralen ontsprongen uit het diepste van Mijn barmhartigheid, toen Mijn Hart, stervend op het kruis door de lans werd geopend. Deze stralen beschermen de zielen tegen de toorn van Mijn Vader. Gelukkig wie in hun schaduw leeft, want de gerechtige hand van God zal hem niet bereiken. Ik verlang dat de eerste zondag na Pasen het feest van de barmhartigheid wordt.

300. + Vraag aan Mijn trouwe dienaar dat hij op die dag tot de ganse wereld spreke over mijn grote barmhartigheid, dat allen die op die dag naderen tot de Bron van Leven, een volledige kwijtschelding van hun schuld en straffen zullen bekomen. De mensheid zal geen vrede kennen zolang ze zich niet met vertrouwen tot Mijn barmhartigheid wendt.

+ O, hoe verwondt Mij dat ongeloof van de ziel. Zo een ziel belijdt dat Ik Heilig en Rechtvaardig ben maar gelooft niet dat Ik de Barmhartigheid ben: ze wantrouwt Mijn goedheid. De duivels verheerlijken ook Mijn gerechtigheid, maar zij geloven niet in Mijn Goedheid. Mijn Hart verheugt zich in deze titel van 'Barmhartigheid'.

301. Verkondig dat de Barmhartigheid de grootste eigenschap is van God en dat al de werken van Mijn handen zijn."

302. + O eeuwige Liefde, ik verlang dat alle zielen die Gij geschapen hebt U kennen. Ik zou graag priester worden en zonder ophouden over Uw barmhartigheid willen spreken tot de zondige zielen die in wanhoop ondergedompeld zijn. Ik wou graag missionaris zijn en het licht van het geloof brengen in de wilde landen om U aan de zielen te leren kennen, en voor hen geslachtofferd, als martelares sterven, zoals Gij voor mij en voor hen gestorven zijt. O Jezus, ik weet heel goed dat ik priester, missionaris, predikant kan zijn, dat ik de marteldood kan sterven door mij geheel te ontledigen en mezelf geheel te verloochenen uit liefde tot U, Jezus, en tot de onsterfelijke zielen.

303. Grote liefde kan kleine dingen omvormen tot grote en alleen de liefde geeft waarde geeft aan onze daden. Hoe zuiverder onze liefde wordt, hoe minder het vuur van het lijden in ons moet verteren zodat het lijden dan voor ons ophoudt lijden te zijn. Zo wordt het voor ons een zaligheid. Door Gods genade heb ik nu deze ingesteldheid van hart ontvangen zodat ik nooit zo gelukkig ben als wanneer ik lijd voor Jezus die ik met elke hartslag liefheb.

Toen ik op een zekere dag een groot lijden meemaakte, heb ik mijn werk in de steek gelaten om bij de Heer te gaan en Hem te bidden om mij Zijn kracht te schenken. Na een zeer kort gebed, ben ik vol vuur en vreugde terug naar mijn taak gegaan.

Toen zei één van de zusters mij: "Gij moet vandaag veel vertroostingen hebben, zuster, want gij zijt zo stralend; God zend u zeker geen enkel lijden, maar alleen maar vertroostingen". Ik antwoordde: "Gij vergist u erg, zuster, want het is juist wanneer ik veel lijd dat mijn vreugde het grootst is, wanneer ik minder lijd is mijn vreugde ook geringer." Toch liet die ziel mij verstaan dat ze mij daarin niet begreep. Ik heb geprobeerd het haar uit te leggen: dat wanneer wij veel lijden hebben, we een mooie gelegenheid om aan God te tonen dat wij Hem beminnen, wanneer wij weinig lijden hebben we maar weinig mogelijkheden om Hem onze liefde te betonen, en wanneer wij niet lijden, dan is onze liefde groot, noch zuiver. We kunnen door Gods genade bereiken dat voor ons het lijden in heerlijkheid verandert: in zuivere zielen kan de liefde dat bewerken."

304. + O mijn Jezus, mijn enige hoop, ik dank U voor dit boek dat Gij voor de ogen van mijn ziel geopend hebt. Dit boek is uw lijden dat Gij verduurd hebt uit liefde tot mij. In dat boek heb ik geleerd God en de zielen te beminnen. In dat boek zijn voor ons onuitputtelijke schatten besloten. O Jezus, hoe weinig zielen begrijpen U in Uw lijden uit Liefde. O hoe groot is het vuur van de zuiverste liefde dat in Uw heilig Hart brandt. Zalig de ziel die de liefde van het Hart van Jezus begrepen heeft.

305. Het is mijn grootste verlangen dat de zielen weten dat Gij hun eeuwig geluk zijt, dat ze in Uw goedheid geloven en Uw oneindige barmhartigheid verheerlijken.

306. Ik heb God gebeden mij de genade te verlenen dat mijn natuur bestand zou zijn en sterk genoeg tegen de invloeden die mij soms van de geest van de regel en kleine voorschriften willen verwijderen, het zijn immers kleine roofwormpjes die in ons het innerlijk leven willen vernietigen, en ze vernietigen het zeker als de ziel niet bewust is van deze lichte fouten en hen verwaarloost omdat het kleine dingen zijn. Ik zie dat in het religieuze leven niets klein is. Het heeft geen belang dat ik mij aan ongemakken en kwaadwillige toespelingen blootstel, als mijn geest maar in overeenstemming is met de geest van de regels, de geloften en de kloosterstatuten.

O mijn Jezus, heerlijkheid van mijn ziel, Gij kent mijn verlangens, ik zou mij voor de menselijke blikken willen verbergen opdat ik al levend zou zijn als leefde ik niet. Ik wil zuiver leven zoals een veldbloem, ik wil dat mijn liefde steeds naar U gekeerd is zoals een bloem die zich altijd naar de zon richt. Ik verlang dat de geur en de frisheid van de bloem van mijn hart U altijd uitsluitend toegewijd blijven. Ik wil onder Uw goddelijke blik leven, want Gij alleen zijt mij genoeg. Ik vrees niets wanneer ik met U ben, Jezus, want niets kan me schaden.

307. + 1934. Eens tijdens de Vasten zag ik boven de kapel en boven ons huis een grote klaarte en een grote duisternis. Ik zag de strijd tussen de twee machten...

308. 1934. Witte Donderdag. Jezus zegt mij: "Ik verlang dat ge een akte van opoffering doet van uzelf voor de zondaars en in het bijzonder voor de zielen die het vertrouwen in de goddelijke Barmhartigheid verloren hebben."

309. God en de zielen. Akte van opoffering.

In aanwezigheid van de hemel en de aarde, in aanwezigheid van de engelenkoren, in aanwezigheid van de Allerheiligste Maagd Maria, in aanwezigheid van de hemelse machten, verklaar ik aan God, de Drieëenheid, dat ik mij vandaag in eenheid met Jezus Christus, Redder van de zielen, vrijwillig aanbied als offer voor de bekering van de zondaars en in het bijzonder voor de zielen die hun hoop op de goddelijke Barmhartigheid verloren hebben. Dit offer bestaat erin dat ik met volledige onderwerping aan de goddelijke Wil, het lijden, de angsten en verschrikkingen, waarvan de zondaars vervuld zijn, aanvaard en hen in ruil al de vertroostingen van mijn ziel geef die voortvloeien uit mijn innige omgang met God. In één woord, ik offer alles voor hen: de heilige Missen, de heilige Communies, de boete en verstervingen, de gebeden. Ik vrees geen slagen, slagen van de goddelijke gerechtigheid, want ik ben verenigd met Jezus. O mijn God, ik verlang op deze wijze eerherstel te brengen voor de zielen die niet in Uw goedheid geloven. Ik vertrouw, tegen alle hoop in, op de oceaan van Uw barmhartigheid. Mijn Heer en mijn God, mijn deel voor eeuwig, ik doe deze akte van opoffering en reken niet op mijn krachten maar op de macht die voortvloeit uit de verdiensten van Jezus Christus. Ik zal deze akte van opoffering elke dag herhalen door het volgende gebed te bidden dat Gij Zelf, Jezus, mij geleerd hebt: "O Bloed en Water, voor ons als een bron van Barmhartigheid ontsprongen aan het Hart van Jezus, ik vertrouw op U." [Zuster M. Faustyna van het Allerheiligste Sacrament. Witte Donderdag, tijdens de heilige Mis. 29.3.1934.]

310. "Ik geef U een klein aandeel in de verlossing van de mensheid. Gij zijt Mijn verkwikking in Mijn doodstrijd."

311. Toen ik van mijn biechtvader de toestemming kreeg deze akte van opoffering te doen, heb ik vlug begrepen dat ze aangenaam was aan God, want ik begon onmiddellijk de gevolgen ervan te ervaren. In één ogenblik werd mijn ziel een rots, droog, vol kwellingen en onrust. Allerhande godslasteringen en vervloekingen drongen mijn oren binnen. Wantrouwen en wanhoop namen hun intrek in mijn hart. Dat is de toestand van de armen die ik op mij nam. Aanvankelijk had ik schrik van de gruwelen, maar bij de eerste biecht werd ik gerustgesteld.

312. + Eens toen ik buiten het klooster ging om te biechten, was mijn biechtvader [88] juist de heilige Mis aan het opdragen. Na een poos zag ik het Kindje Jezus op het altaar dat teder en vrolijk Zijn handjes uitstrekte naar hem.Weldra nam de priester het mooie Kindje, brak het en at het levend op. Ik voelde eerst een afkeer van deze priester omdat hij zo met Jezus gehandeld had, maar dadelijk werd ik verlicht en begreep ik dat deze priester zeer aangenaam was aan God.

313. + Toen ik eens bij de kunstenaar [89] was die de Beeltenis aan het schilderen was, zag ik dat het niet zo mooi was als Jezus werkelijk is. Dat bedroefde mij ten zeerste, maar ik heb mijn ontgoocheling diep in mijn hart verborgen. Bij het buitengaan, bleef moeder overste voor verscheidene zaken in de stad en kwam ik alleen thuis. Ik ben onmiddellijk naar de kapel gegaan en heb daar veel geweend. Ik heb aan Jezus gezegd: "Wie zal U zo mooi schilderen als Gij zijt?" Plots hoorde ik deze woorden: "Het is niet in de schoonheid van de kleuren noch in die van de penseeltrekjes dat de grootheid van de Beeltenis ligt, maar in Mijn genade."

314. + Toen ik op een middag in de tuin ging zei mijn Engelbewaarder mij: "Bid voor de stervenden." Ik ben onmiddellijk met de tuinmeisjes het rozenhoedje beginnen bidden voor de stervenden. Na het rozenhoedje hebben we verschillende gebeden voor de stervenden gebeden. Toen het gebed gedaan was, begonnen de meisjes vrolijk met elkaar te spreken. Ondanks het lawaai dat ze maakten, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Bid voor mij." Omdat ik deze woorden niet goed kon verstaan, heb ik mij enkele passen van de meisjes verwijderd terwijl ik me afvroeg wie me wel om een gebed kwam vragen. Plots hoorde ik de woorden: "Ik ben zuster ..." Op dat moment was deze zuster in Warzawa en ik in Wilno. "Bid voor mij tot ik u zeg op te houden. Ik ben in doodstrijd". Onmiddellijk begon ik vurig en zonder ophouden tot het Hart van Jezus in doodstrijd te bidden, en bad zo van drie uur tot vijf uur. Om vijf uur hoorde ik het woord "Dank u". Ik begreep dat ze gestorven was. Toch heb ik de volgende dag in de heilige Mis vurig voor haar ziel gebeden. In de namiddag is een briefkaart aangekomen met de aankondiging dat zuster ... op dat uur gestorven was. Ik begreep dat het op het moment was waarop ze mij vroeg: "bid voor mij."

315. + Moeder Gods, Uw ziel was in een zee van bitterheid gestort, zie naar Uw kind en leer het lijden en in lijden lief te hebben. Sterk mijn ziel zodat de smart haar niet breekt. Moeder van genade, leer mij met God leven.

316. Eens is de Moeder Gods mij komen bezoeken, ze was bedroefd en met neergeslagen ogen. Zij liet mij verstaan dat ze me iets te zeggen had maar het leek me dat ze het niet wilde zeggen. Toen ik het begreep begon ik tot haar te bidden het mij te zeggen en naar mij te zien. Op een bepaald moment bekeek Maria me met een glimlach en zei: "Gij zult een bepaald lijden doormaken vanwege uw ziekte en de dokters, door die Beeltenis zal veel lijden over u komen, maar vrees niet." De volgende dag was ik ziek en leed ik veel zoals de Moeder Gods mij gezegd had, maar mijn ziel was bereid dat lijden te doorstaan. Het lijden is de trouwe gezel van mijn leven.

317. O, Mijn God, mijn enige hoop, ik heb al mijn vertrouwen op U gesteld en ik weet dat ik niet zal teleurgesteld worden.

318. Soms voel ik na de heilige Communie, op een bijzondere tastbare wijze, de aanwezigheid van God. Ik voel dat God in mijn hart is. En het feit dat ik Gods aanwezigheid in mijn hart voel, stoort mij niet in het volbrengen van mijn plichten. Zelfs in de belangrijkste zaken die mijn aandacht opeisen, verlies ik niet de aanwezigheid van God in mijn ziel, en ik blijf nauw met Hem verenigd. Met Hem ga ik naar mijn werk, met Hem ga ik naar de recreatie, met Hem lijd ik, met hem verheug ik mij, ik leef in Hem en Hij in mij. Ik ben nooit alleen want in alle momenten Hij is mijn gezel. Hij is bij mij aanwezig op elk ogenblik. Onze vereniging is inniger dan de eenheid van bloed en leven.

319. 9.8.1934. Nachtaanbidding van de donderdag [90]. Van elf uur tot middernacht hield ik mijn uur aanbidding. Ik heb deze aanbidding opgeofferd voor de verstokte zondaars en bijzonder voor hen die het vertrouwen in de goddelijke barmhartigheid verloren hebben. Ik overweeg hoeveel God geleden heeft en wat een onmetelijke liefde Hij ons betoond heeft, maar wij geloven niet dat God ons zo bemint. O, Jezus, wie zal het begrijpen? Wat een pijn voor onze Redder en hoe zal Hij ons overtuigen van zijn liefde als zelfs zijn dood ons niet kan overtuigen? Ik heb de hele hemel uitgenodigd met mij eerherstel te brengen aan de Heer voor de ondankbaarheid van bepaalde zielen.

320. Jezus liet mij verstaan hoe aangenaam het eerherstel Hem is. Hij zei me: Het gebed van een nederige en beminnende ziel ontwapent de toorn van Mijn vader en maakt stortvloeden van Zijn zegen vrij. Na de aanbidding, halverwege mijn cel, omringde mij een groot aantal zwarte honden, ze sprongen en huilden en wilden mij verscheuren. Ik besefte dat het geen honden waren maar duivels. Een van hen sprak woedend: "Het is omdat gij ons vannacht zoveel zielen hebt ontnomen dat wij u in stukken gaan scheuren." Ik antwoordde: "als dat zo de wil is van God, de Allerbarmhartigste, verscheur mij dan in stukken, want ik heb het terecht verdiend omdat ik de ellendigste zondares ben en God altijd heilig is, rechtvaardig en oneindig beminnelijk". Op deze woorden antwoordden alle duivels samen: "Laten we vluchten want ze is niet alleen, de Almachtige is met haar." En ze verdwenen als stof, als straatlawaai en ik ging rustig tot aan mijn cel, een Te Deum voortzingend tot verering van de oneindige onpeilbare barmhartigheid van God.

321. Plots onwel worden, een doodslijden. Het was niet de dood, de overgang naar het echte leven, maar een vuurproef van dat lijden. De dood is vreselijk, hoewel ze ons in het eeuwig leven brengt. Plots voelde ik mij onwel bij gebrek aan adem, mijn gezicht verduisterde, ik voelde het afsterven van mijn ledematen, dit verstikken is schrikwekkend. Eén enkel moment van zo'n verstikking lijkt buitengewoon lang... Er komt daarbij ook nog een vreemde angst ondanks het vertrouwen. Ik verlangde de laatste sacramenten te ontvangen. Maar de heilige biecht veroorzaakte bij mij veel moeilijkheden, ondanks mijn verlangen te biechten. Men weet niet wat men zegt, men begint met één zaak en eindigt met een andere. O dat God er elke ziel voor behoede de biecht tot het laatste uur uit te stellen. Ik begreep de buitengewone macht die de priesterlijke woorden op de ziel van de zieke doen neerkomen. Toen ik aan mijn geestelijke begeleider vroeg of ik gereed was om vóór God te verschijnen en of ik gerust kon zijn, ontving ik dit antwoord: "Ja, ge kunt nu helemaal gerust zijn, niet alleen nu, maar na elke wekelijkse biecht". Groot is Gods genade die deze woorden van de priester vergezelt. De ziel voelt kracht en moed voor de strijd.

322. O mijn Congregatie, mijn moeder, hoe zoet is het in u te leven, maar zoeter nog er te sterven.

323. Na het ontvangen van de laatste sacramenten vond er een volledige verbetering plaats. Ik bleef een half uur alleen en toen kwam de aanval terug, maar reeds minder erg want de medische zorgen stoorden hem.

Ik verenigde mijn lijden met het Lijden van Jezus en ik offerde het voor mezelf en voor de bekering van de zielen die de goddelijke goedheid wantrouwen. Plots was mijn cel vol zwarte wezens, vol woede en haat tegen mij. Een van hen zei: "Wees vervloekt, gij en Degene die in u is, want gij kwelt ons zelfs in de hel." Ik zei: "En het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond" en op slag verdwenen deze wezens met veel lawaai.

324. De volgende dag voelde ik mij zeer zwak maar ik had geen enkel lijden meer. Na de heilige Communie zag ik Jezus zoals tijdens de aanbidding. De blik van de Heer doorboorde mijn ziel en niet een stofje ontsnapte aan zijn aandacht. En ik zei Hem: "Jezus, ik dacht dat Gij mij kwam halen", en Jezus antwoordde: "Mijn wil is nog niet volledig voltrokken in u, gij blijft nog op de aarde maar niet voor lang. Uw vertrouwen is Mij zeer welgevallig maar uw liefde moet nog vuriger zijn. De zuivere liefde geeft de ziel kracht in de doodstrijd zelf. Toen Ik stierf op het kruis dacht Ik niet aan Mijzelf maar aan de arme zondaars en Ik bad Mijn Vader voor hen. Ik wil dat uw laatste ogenblikken ook gelijken op de Mijne op het kruis. Er is maar één prijs waardoor men de zielen terugkoopt en dat is het lijden verenigd met Mijn lijden op het Kruis. De zuivere liefde begrijpt deze woorden maar de vleselijke liefde zal ze nooit begrijpen."

325. 1934. De dag van de Tenhemelopneming van Onze Lieve Vrouw nam ik niet deel aan de heilige Mis, de dokter [91] had het me verboden, maar ik bad vurig in mijn cel. Na korte tijd zag ik de Moeder Gods, in onuitsprekelijke schoonheid. Ze zei me: "Mijn dochter, ik verwacht van u gebeden, gebeden en nog eens gebeden voor de wereld en in het bijzonder voor uw Vaderland. Ontvang gedurende negen dagen de heilige Communie tot kwijtschelding en verenig u innig met het offer van de heilige Mis. Houd u gedurende deze negen dagen voor God als offerande, overal, altijd, op elke plaats en op elk ogenblik, dag en nacht. Bid in de geest bij elk ontwaken. In de geest kan je altijd in gebed blijven."

326. Eens zei Jezus mij: "Mijn blik op deze Beeltenis is dezelfde als Mijn blik op het kruis."

327. Eens vroeg mijn biechtvader [92] mij hoe het opschrift best kon aangebracht worden, want er was op het schilderij geen plaats genoeg. Ik heb geantwoord dat ik zou bidden en hem de volgende week antwoorden. Toen ik de biechtstoel verliet en voorbij het allerheiligste Sacrament ging, ontving ik de innerlijke kennis hoe het opschrift te plaatsen. Jezus herinnerde mij, aan wat Hij de eerste maal gezegd had, namelijk dat het opschrift Jezus, ik vertrouw op U goed zichtbaar moest zijn. Ik begreep dat Jezus de hele tekst wilde hebben, maar het niet zo uitdrukkelijk beveelt als voor het opschrift. "Ik geef aan de mensen een beker waarmee ze uit de bron van de Barmhartigheid genaden kunnen scheppen. Deze beker is de Beeltenis met het opschrift: Jezus, ik vertrouw op U."

328. O zuiverste Liefde, heers in heel Uw volheid in mijn hart en help mij zeer getrouw Uw heilige Wil te volbrengen.

329. Op het eind van de driedaagse retraite zag ik me op een hobbelige weg stappen en voortdurend bij elke pas struikelen, en ik zag een persoon die me volgde en me aanhoudend ondersteunde. Ik was ontevreden en vroeg hem zich te verwijderen want ik wilde alleen gaan. Maar die persoon die ik niet kon herkennen liet mij geen ogenblik alleen. Dat deed me mijn geduld verliezen en ik heb me omgedraaid en hem weggeduwd. Op dat moment herkende ik moeder overste [93] in die persoon, en onmiddellijk zag ik dat het niet moeder overste was, maar de Heer Jezus die mij diep aankeek en me liet begrijpen dat het Hem pijn deed dat ik de wil van de overste niet volbracht tot in de kleinste dingen: "dat is Mijn wil." Ik heb vergeving gevraagd aan de Heer en de waarschuwing diep ter harte genomen.

330 + Eens vroeg mijn biechtvader te bidden voor zijn intentie, en ik ben een noveen begonnen tot de Moeder Gods. De noveen bestond uit negenmaal "Salve Regina". Tegen het eind van de noveen zag ik de Moeder Gods met het Kindje Jezus in Haar armen en ik zag ook mijn biechtvader geknield voor Haar voeten en met Haar spreken. Ik begreep niet waarover hij sprak met de Moeder Gods want ik onderhield me met het Kindje Jezus dat uit de armen van Zijn Moeder was afgedaald en mij genaderd was. Ik bekwam niet van mijn verwondering bij het zien van Zijn schoonheid. Ik hoorde enkele van de woorden die de Moeder Gods richtte tot de priester, maar niet alle. Die woorden zijn de volgende: "Ik ben niet alleen de Koningin van de hemel, maar ook de Moeder van barmhartigheid en uw Moeder." Toen strekte Zij Haar rechterhand uit waarin Zij Haar mantel hield en bedekte er de priester mee. Op dit moment verdween het visioen.

331. O wat is het een grote genade een geestelijke begeleider te hebben. Men vordert sneller in de deugd, kent duidelijker de goddelijke Wil en volbrengt hem trouwer.Men bewandelt een veilige weg zonder gevaren. De begeleider helpt klippen, waarop de ziel zou kunnen stranden, te vermijden. God verleende me deze genade redelijk laat, maar ik verheug me zeer, daar ik zie dat God zich neigt naar de wensen van mijn begeleider. Ik zal één feit vermelden uit de duizend die mij overkwamen. Zoals gewoonlijk had ik 's avonds de Heer Jezus gebeden om mij de punten van de meditatie [94] voor de volgende dag te geven. Ik ontving het volgende antwoord: "Overweeg de profeet Jonas en zijn zending." Ik heb de Heer bedankt maar begon te denken "wat een verschillende meditatie in vergelijking met de andere. Toch trachtte ik ze met al de krachten van mijn ziel te overwegen en herkende mezelf terug in deze profeet in die zin, dat ik ook vaak een uitvlucht geef aan God, door te denken dat iemand anders beter Zijn heilige Wil zou kunnen volbrengen. Ik begreep niet dat God alles kan, dat God Zijn almacht des te meer openbaart naarmate het instrument slecht is. God verlichtte mij aldus. In de namiddag had de biecht van de congregatie plaats. Toen ik aan mijn geestelijke begeleider de angst bekendmaakte die me aangreep voor de opdracht [95], waardoor God Zich van mij bedient als van een ongeschikt instrument, antwoordde mijn geestelijke vader dat, goedschiks kwaadschiks wij de wil van God moeten volbrengen en hij gaf mij het voorbeeld van de profeet Jonas. Na de biecht vroeg ik me af hoe de biechtvader wist dat God mij over Jonas had doen mediteren, daarover had ik hem niet gesproken. Plots hoorde ik deze woorden: "Wanneer een priester Mijn plaats inneemt, is hij het niet die handelt, maar Ik handel door hem, zijn wensen zijn de Mijne." Ik zag hoe Jezus degenen verdedigt die zijn plaats innemen. Hijzelf grijpt in al hun werken in.

332. + Donderdag. Toen ik het heilig Uur begon, wou ik me verdiepen in de doodstrijd van Jezus in de Hof van Olijven. Plots hoorde ik een stem in mijn ziel: "Overweeg het mysterie van de Menswording." En meteen verscheen mij het Jezuskind in stralende schoonheid. Hij zei me hoezeer de eenvoud van geest Hem welgevallig is: "Al is mijn grootheid onvatbaar, Ik blijf alleen bij de kleinen. Ik verlang van u de geestelijke kindsheid."

333. Nu zie ik duidelijk hoe God handelt door de biechtvader en hoe trouw Hij is aan zijn beloften. Vóór twee weken beval mijn biechtvader me na te denken over de geestelijke kindsheid. Dat was in het begin redelijk moeilijk, maar mijn biechtvader sloeg geen acht op mijn moeilijkheden en deed me opnieuw nadenken over de geestelijke kindsheid. In de praktijk uit zich deze kindsheid aldus: een kind houdt zich niet bezig met het verleden noch met de toekomst, het geniet alleen van het huidig moment. "Ik wil deze geestelijke kindsheid voor u benadrukken, mijn zuster, en ik leg daar de nadruk op".

334. Ik zie hoezeer de Heer de wensen van mijn biechtvader tegemoet komt, want op dat moment verschijnt Hij me niet als Meester in de volheid van Zijn macht en in Zijn volwassen mensheid, maar als een klein kind. Deze onvatbare God verlaagt Zich zozeer voor mij in de gestalte van een kindje. Nochtans de blik van mijn ziel blijft niet staan bij dit voorkomen. Ook al neemt Gij de gestalte van een kindje, ik zie in U de Heer der Heren, onsterfelijk en oneindig, Hem die de zuivere geesten dag en nacht loven, voor Wie de Serafijnenkoren ontvlammen in het vuur van de zuiverste liefde. O Christus, o Jezus, ik verlang hen te overtreffen in hun liefde voor U. Ik vraag u vergeving, zuivere geesten, van mij met u te durven vergelijken, ik, afgrond van ellende. Maar Gij, o God, de onpeilbare afgrond van barmhartigheid, slorp mij op zoals de gloed van de zon de dauwdruppels opslorpt. Uw liefdevolle blik overstelpt elke afgrond. Ik verheug me oneindig in de grootsheid van God, dat is voor mij meer dan genoeg om de hele eeuwigheid gelukkig te zijn.

335. Eens toen ik Jezus onder de gestalte van een kindje zag, vroeg ik Hem: "Jezus, waarom deelt Gij U mee in het uiterlijk van een kindje? Ondanks alles zie ik in U de oneindige God, mijn Schepper en mijn Heer." Jezus antwoordde mij dat zolang ik niet de eenvoud en de nederigheid heb geleerd, Hij met mij zal omgaan onder de gedaante van een kindje.

336. + 1934. Tijdens de heilige Mis waarin Jezus in het Allerheiligste Sacrament was uitgesteld, zag ik, vóór de heilige Communie, twee stralen ontspringen aan de Allerheiligste Hostie, dezelfde als die geschilderd zijn op de Beeltenis: de ene rood, de andere een witte. En ze schenen op elk van de zusters en de leerlingen, maar niet op dezelfde wijze. Op sommigen waren ze nauwelijks afgetekend. Het was de laatste dag van de retraite voor de meisjes.

337. 22.11.1934. + Eens beval mijn biechtvader [96] me goed na te denken over mezelf en goed te onderzoeken om te zien of ik niet gehecht was aan iets of aan een schepsel, of aan mezelf en of er in mij geen ijdel gebabbel was, want dat alles verhindert Jezus om vrij in uw ziel te handelen. God is jaloers op onze harten, en Hij wil dat we Hem alleen beminnen".

[77] Hier gaat het over Mgr Respond, hulpbisschop van Krakow, die een vriend was van de Congregatie en lange jaren bij de ceremonies van de inkleding en de professie voorging. Bij de inkleding kregen de nieuwe novicen het ordeskleed en een witte sluier; bij de tijdelijke professie een kruis, de gordel, een rozenkrans en een zwarte sluier; bij de eeuwige geloften een brandende kaars en een ring als teken van hun eeuwige verloving met Jezus.
[78] In Wilno wordt Lithauwens gesproken. De Polen die er verblijven gebruiken een eigen dialekt dat verschilt van het algemeen Pools.
[79] Het patroonfeest van de Congregatie van de M.G.D.B. wordt op 5 augustus gevierd.
[80] Jes. 53,2-9.

[81] Zie Db 53 en 67.
[82] De meesters van het geestelijk leven delen de deugd van nederigheid in meerdere graden. De Congregatie van de M.G.D.B. volgde de spiritualiteit van de heilige Ignatius die in de nederigheid drie graden onderscheidt.
[83] P. Casimier Dabrowski S.J. (1890-1976), was predikant en biechtvader.
[84] Z.F. onderbreekt hier haar gedachten.

[85] Namelijk de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen en een nieuwe congregatie te stichten.
[86] Het betreft hier E.H. Sopocko.
[87] Hier wordt de door E. Kazimirowski geschilderde Beeltenis bedoeld.
[88] Dat was in de Sint-Michielskerk waar E.H. Sopocko Rector was.
[89] Die kunstenaar was E. Kazimirowski die te Rossa in Wilno woonde.

[90] In de congregatie van de M.G.D.B. was het de gewoonte dat de gezonde zusters de donderdagavond van 21 tot 22 uur "Heilig Uur" deden tot eerherstel voor de zonden. De eerste vrijdag van de maand was er de ganse nacht aanbidding. Elk uur losten de zusters elkaar af.
[91] Mw. Dr. Helena Maciejewska [1888-1965], was arts van de zusters van het huis van Wilno.
[92] E.H. Sopocko.

[93] Moeder Irène Krzyzanowska.
[94] De meditatie is de overweging van de goddelijke waarheden die eindigt met een practisch voornemen. De zusters deden elke dag een halfuur meditatie, over een zelf te kiezen onderwerp. De avond tevoor bereidde men de punten van de meditatie voor.
[95] De uitbreiding van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid [zie Db 47-50 en 481].
[96] Bedoeld is E.H. Sopocko.

Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken