|
Download PDF
Heilige Etheldreda [636 - 679]
Koningin van Zuid Gyrwe Koninging van Northumbrië Abdis van Ely
Heilige Etheldreda Etheldreda was de derde dochter van Koning Anna van Oost Anglië en z’n vrouw Saewara. Anna stamde af van de familie van de Uffingas, afstammelingen van de Noorse God Odin. Hij was een Christen die veel deed voor de bekering van z’n eigen koninkrijk en dat van Wessex, onder bewind van zijn woeste aartsvijand Penda, de heidense koning van Mercië.
Etheldreda werd geboren te Exning in Suffolk, rond het jaar 636. Ze werd opgevoed in een vrome omgeving. Haar ambitie was non te worden zoals haar zussen, maar ze zou haar doel pas bereiken nadat ze tweemaal getrouwd was geweest. In 652 werd ze tegen haar wil aan Tondbert gegeven, de koning van Zuid Gyrwe, een Oost Angelsaksisch subkoninkrijk in de Fens [een laaggelegen gebied in het Oosten van Engeland, nabij de Noordzee]. Als deel van hun huwelijksovereenkomst gaf Tondbert z’n vrouw een landgoed dat Elge noemde. Later werd de naam veranderd in Ely. Tondbert gaf Etheldreda de toestemming om de drie jaren van hun huwelijk als non te leven: uit respect en sympathie met haar kloosterroeping, of gewoon omdat zij hem onverschillig liet. Tijdens die periode werd haar vader, koning Anna, verslagen en gedood door Penda van Mercië [654], en werd hij opgevolgd door haar broer Aethelhere.
Na de dood van haar echtgenoot en haar vader, vestigde Etheldreda zich op haar persoonlijk landgoed te Ely, met de bedoeling daar de rest van haar leven in religieuze teruggetrokkenheid door te brengen. In 660 huwde ze echter met Egfried, de tweede zoon van Oswiu, Koning van Northumbrië. Het huwelijk kwam er om familiale redenen, vermoedelijk om een alliantie tegen de agressieve Merciërs te verzekeren tussen het huis van de Uffingas en het machtige Koninkrijk van Northumbrië.
Kaart van Midden en Noord-Engeland rond 802 Egfried was nog maar een kind toen hij trouwde. Etheldreda won direct z’n achting en affectie, en kreeg heel vlug een zuiverende en veredelende invloed op hem. Hij beschouwde haar als "verheven en heilig." Hij zat aan haar voeten en ze leerde hem wijsheid en zelfverloochening. Hij hielp haar ook in haar goede werken.
In 670 besteeg Egfried op vierentwintig jarige leeftijd ... maar niet zonder moeite ... de troon van Northumbrië. Hoewel ze koningin was, hield Etheldreda van de wereld van monniken en nonnen, en ze nodigde diegene uit die het vroomst waren en het meest geschikt waren om te leren. Eén van hen was de H. Cuthbert, de jonge kloosteroverste van Lindisfame aan wiens klooster ze veel persoonlijke giften deed. Om hem een bewijs te geven van haar aanzien voor hem, en opdat hij haar zeker in z’n gebeden zou gedenken, borduurde ze voor hem ook een stola en een manipel. Een geschenk dat hij enkel in aanwezigheid van God zou dragen en hem aan haar deed denken tijdens het opdragen van de Mis. Een andere vriend, en tevens haar adviseur, was de H. Wilfred. Ze schonk hem veel land in Hexham dat ze oorspronkelijk als geschenk van haar echtgenoot had gekregen. Wilfred bouwde er de grootste kerk die in die tijd ten noorden van de Alpen bestond.
Hoewel Egfried twaalf jaar lang enkel een nederig aanbidder van z’n mooie echtgenote geweest was, was hij nu een man geworden, met mannelijke verlangens. Zijn affectie was uitgegroeid tot een liefde die niet langer bevredigd kon worden door haar op afstand te aanbidden. Tot hier toe had hij Ehteldreda toegestaan om in z’n huis te leven als een non in haar klooster, maar nu wilde, en eiste hij zelfs meer. Hij smeekte Wilfred om z’n vrouw te beïnvloeden en haar aan te zetten om te worden wat ze, tot nu toe, enkel in naam was geweest. Hij beloofde Wilfred grootse dingen voor zichzelf en z’n kerken als hij de koningin kon overtuigen dat haar plicht t.o.v. God de plicht t.o.v. haar echtgenoot was. Wilfred deed alsof hij het standpunt van de koning deelde, maar moedigde in feite de koningin aan om door te zetten in haar celibatair leven. Hij adviseerde haar zelfs om toestemming te vragen om het hof te mogen verlaten om non te worden. Egfried heeft hem dit nooit vergeven.
Na veel pijnlijke toestanden gaf de koning met tegenzin zijn toestemming. Maar al gauw berouwde hij zich z’n keuze. Voordat hij z’n toestemming kon intrekken, was Etheldreda echter naar Coldingham gevlucht, waar de tante van Egfried, de H. Ebbe de Oudere, abdis was. Voor Egfried was het leven ondraaglijk zonder Etheldreda, en hij was vastberaden haar terug te brengen, met of zonder haar goedkeuren. De H. Ebbe trok partij voor Etheldreda. Ze wist echter dat, als Egfried zou aandringen om z’n echtgenote terug mee te nemen, ze hem niet zou kunnen tegenhouden. Daarom raadde ze Etheldreda aan om, verkleed als bedelaarster, Coldingham te ontvluchten. Etheldreda volgde haar raad op, bijgestaan door twee nonnen van Coldingham, de zusters Sewara en Sewenna. Ze ging niet naar de zus van haar tante, de H. Hilda, te Whitby, vermits die in zou gaan tegen alles wat Wilfred adviseerde. Maar ze besloot om terug te keren naar haar eigen landgoed te Ely. Er doen vele verhalen de ronde over haar avonturen tijdens haar reis, en ze zijn vaak het onderwerp geweest van beeldhouwwerken en glasramen in de Engelse kloosterkerken.
Coldingham, resten van de oude abdij Op de eerste dag van haar vlucht werd Etheldreda bijna ingehaald door haar echtgenoot. Ze kwam aan bij een kaap, Colbert’s Head, die in de zee uitstak. En haar vrome bedoelingen werden beschermd door het tij, dat plots tot een ongeziene hoogte rond de rots steeg en de plaats ontoegankelijk maakte voor haar achtervolgers. Egfried besloot te wachten tot het water terugtrok en de weg voor hem vrijmaakte. Maar in plaats van een paar uren, duurde het zeven dagen voordat het terug laagtij werd. De onthutste achtervolger besefte dat een grotere kracht dan de zijne Etheldreda en haar gelofte onder z’n bescherming had genomen. En dus zag hij af van het idee om haar te dwingen om met hem mee te gaan, en keerde hij terug naar huis.
Later op haar reis werd Ehteldreda op een snikhete dag overmand door vermoeidheid. Ze stak haar staf in de grond en legde zich op de open vlakte neer om te rusten. Toen ze wakker werd waren er takken en bladeren aan haar staf gegroeid, en later werd hij een reusachtige eik die groter was dan alle anderen in de wijde omtrek.
Uiteindelijk, na vele dagen wandelen, kwam de heilige aan op haar eigen landgoed te Ely. Hier was een stuk goed, stevig en vruchtbaar land, dat zeshonderd gezinnen onderhield en in een wijde omtrek omringd was door moerassen, die een veel betere beschutting waren dan muren of gewoon water.
Hier bouwde Etheldreda in 673 een groot, dubbel klooster. Wilfred, die z’n oude vriendin nooit uit het oog verloor, stelde haar aan als abdis en stelde haar eerste nonnen aan. Hij verkreeg van de Paus speciale privileges voor haar, en bezocht haar regelmatig en stond haar bij met de raad die nuttig was voor het beheer van haar grote instelling. Zeven jaar lang bestuurde Etheldreda haar klooster, en ze was een groot voorbeeld van vroomheid en onthouding en alle andere kloosterdeugden.
Ely, Klooster Hoewel ze een grootse dame was, droeg ze nooit linnen kledij, maar enkel ruwe, wollen kleding. Ze ontzegde zichzelf het genot van een warm bad, een veelgebruikte luxe bij de Engelsen in haar tijd. Enkel bij de vier grote feestdagen van het jaar [waaronder Pasen, Pinksteren en Driekoningen] nam ze een bad, en zelfs dan gebruikte ze het badwater dat reeds voor de andere nonnen had gediend. Ze at zelden meer dan één maaltijd per dag en bracht vaak een deel van de nacht biddend door. Sommigen zeiden dat ze de gave had om voorspellingen te doen, en dat ze niet alleen de aandoening voorspelde die tot haar dood zou leiden, maar ook hoeveel er in het klooster aan die aandoening zouden sterven.
Veel van haar oude vrienden, relaties en hovelingen volgden haar voorbeeld. Want men kwam hier om volgens haar regels te leven of om hun dochters onder haar hoede te plaatsen. Er kwamen ook veel heilige mannen en priesters die haar als geestelijke begeleidster kozen. Eén van de bloedverwante prinsessen die door Etheldreda’s goeie kwaliteiten en de roem van haar heiligheid werd aangetrokken, was haar zus, de H. Sexburga, koningin van Kent, die haar eigen stichting in Minster-in-Sheppey verliet om volgens de regels van Etheldreda te leven. Ze volgende haar zus op als abdis, toen Etheldreda in 679 overleed.
Toen Etheldreda ziek werd en een grote tumor onder de kaak ontwikkelde, beschouwde ze dit als een straf voor haar voormalige liefde voor kleding en, in het bijzonder, voor het dragen van juwelen rond haar nek. Men vroeg een chirurg om de tumor open te snijden en het giftige vocht te laten wegvloeien. De twee volgende dagen voelde ze zich wat beter, maar op de derde dag kwam de pijn terug en overleed ze.
Etheldreda is één van de populairste Engelse heiligen en is de patrones van hen die lijden aan keelaandoeningen. Er zijn meer toewijdingen in haar naam in Engeland dan aan eender welke naam van een vrouwelijke heilige in de vroege Angelsaksische Kerk. Haar feestdag is op de dag van haar overlijden, 23 juni.
Het wordt gezegd dat toen ze deze tumor kreeg, samen met de pijn in haar kaak en haar hals, ze zei: "Ik besef heel goed dat ik deze lastige ziekte in mijn hals verdien, want vroeger, toen ik een meisje was, droeg ik juwelen rond m’n hals. En ik geloof dat God in Zijn goedheid wilt dat ik deze pijn doorsta, zodat ik moge ontslagen worden van de schuld van mijn onnodige ijdelheid. Dus nu draag ik een brandende rode tumor aan m’n hals in plaats van goud en parels."
In 696 besloot de H. Sexburga om het lichaam van Etheldreda te laten opgraven, in een nieuwe kist te laten leggen en naar de kerk te laten overbrengen. Ze droeg een aantal van de broeders op om steen te zoeken om de kist te maken. Vermits het gebied omringd was door zee en moerassen, namen ze een boot, en ze kwamen aan bij de ruïnen van een kleine stad die de Engelsen Grantchester noemen. Bij de stadsmuren ontdekten ze een witte, marmeren sarcofaag. Ze beseften dat God hun reis vruchtbaar had gemaakt, bedankten hem en namen de sarcofaag mee naar het klooster.
Toen het lichaam van Etheldreda uit het graf werd gehaald, was het niet alleen intact, maar had het een jeugdige frisheid die reeds lang verdwenen was bij de levende Etheldreda. De chirurg die haar behandeld had bij haar laatste ziekte, bevestigde dat de wonde aan haar keel door het opensnijden van de tumor, volledig genezen was. Van de gapende wonde waarmee ze begraven was, was nog amper een litteken te zien.
De linnen doeken waarin het lichaam was gewikkeld leken zo fris en nieuw alsof ze nog maar pas rond haar zuivere lichaam waren gewikkeld. Bij de aanraking van deze doeken werden duivels uitgedreven en werden soms ook andere klachten genezen. Men zegt dat de kist waarin ze de eerste keer was begraven geweest, oogziekten genas bij wie biddend z’n hoofd op de kist legde.
Er gebeurden veel mirakels door haar, en vermits haar opvolgsters prinsessen uit dezelfde familie waren, was de abdij van Ely vele jaren heel beroemd en heel erg rijk. In 1109 werd de abdij een kathedraal.
Kathedraal van Ely Het leven en de verdiensten van Etheldreda waren het favoriete studiemateriaal van middeleeuwse schrijvers en er bestaan nog veel berichten van haar. In de kunst wordt ze voorgesteld met de symbolen van de adel en als haar rang van abdis, soms met een boek en soms met een kroon van bloemen, of gekroond en met een staf. In de Kathedraal van Ely stellen de lantaarnpilaren haar slapend voor, met haar hoofd op de schoot van een non, een boek in haar hand en een bloeiende boom boven haar. Ze is ook gekend onder de troetelnaam Audrey.
In Londen, Ely Place staat de kerk van de H. Etheldreda, waar een hand van haar bewaard wordt. Dit is ook één van de eerste kerken die na de Reformatie terug zijn gegeven aan de katholieke eredienst.
London, Ely Place, Kerk van de H. Etheldreda
Reliek met de hand van de Heilige Etheldreda In de middeleeuwen werd er op haar feestdag, "St. Audrey’s," op 23 juni, een belangrijke jaarmarkt gehouden in Ely. De volgelingen en bewonderaars van de H. Etheldreda kochten daar keurige kanten kleding. Deze kleding raakte uit de mode en, speciaal in de puriteinse periode van het midden van de zeventiende eeuw, werd erop neergekeken. De bescheiden kanten kleding werd langzamerhand gezien als goedkoop, ouderwets, en van matige kwaliteit. Daarom werd "St. Audrey" verbasterd tot "tawdry," een Engels woord dat nog steeds in deze betekenis gebruikt wordt.
Vertaling: Mario Lossie
|
|