|
|
|
|
Download PDF
Hoofdstuk 7. Vicaris-kapelaan te Ars Jean-Marie vertrok op 9 februari 1918 naar de Dombes. Zoals gewoonlijk ging hij te voet, maar hij was niet alleen, hij was vergezeld van "Moeder Bibost," een roddeltante uit Ecully, de meid van de pastorie ten tijde van M. Balley. Op een karretje werden de kledij, enkele meubelen en boeken die de hulppastoor had geërfd van zijn geestelijke vader, meegetrokken. Jean-Marie was boven zijn soutane gekleed in een zwart, wijd en lang bovenkleed met wijde mouwen [tabbaard] en droeg eveneens een zwarte, driekantige hoed.
Tijdens de ochtend van deze februaridag was dit gevaarlijke gedeelte van het departement, vol van vijvers en zilverberken, bedekt met een dikke laag mist. Men zag maar zo weinig dat het kleine konvooi al spoedig de weg kwijt was. Hij raakte in de nevel en modder de weg kwijt, tot hij een paar kinderen hoorde die op de hoogvlakte schapen hoedden. Een van hen, Antoine Givre, wees hem de weg naar Ars, waarop Jean hem toevoegde: "Jij hebt mij de weg naar Ars gewezen, ik zal jou de weg naar de hemel wijzen."
Standbeeld op de plaats waar J.M. Vianney de weg naar Ars-sur-Formans werd gewezen door de kleine Antoine Givre Na deze kleine onoplettendheid in de mist, nam Jean-Marie de eerste dicht op elkaar staande, grijze, oude huizen waar, die de kleine herder hem had aangewezen. Deze huizen bevonden zich rond een kerk, in een erbarmelijke staat, waarvan de klokken werden gesloopt tijdens de terreur. In de verte bevond zich een oud en vervallen, stenen feodaal kasteel. Het was echter nog steeds bewoond.
"Wat is dit klein," riep de nieuwe kapelaan het uit, "deze kerk zal nooit groot genoeg zijn voor allen die hier later zullen heenkomen." Deze profetische uitspraak kan men een beetje beschouwen als het voorteken van de daaropvolgende mirakelen: het getuigde er alleszins van dat deze nieuwe dienstdoende pastoor een "heldere kijk" had op de zaken.
Hij was 32 jaar toen hij de verlaten drempel van zijn bouwvallige kerk betrad, bedekt met halmen stro. Deze vereringplaats was waarlijk rustiek en Jean-Marie was maar vicaris-kapelaan.
In die tijd werd het kasteel bewoond door gravin des Garets, een vrome juffrouw van 64 jaar die de Revolutie gelukkig ongemoeid had laten verder wonen in het verblijf van haar voorouders: zij had zich toegewijd aan het gebed en de liefdadigheid, omgeven door oude dienaars. Haar neef, erfgenaam van het kasteel en graaf des Garets van Ars, leefde te Parijs en kwam slechts naar de Dombes tijdens de zomer en het jachtseizoen.
Heilige Philomena toont de weg naar Ars Toen de oude dame kwam te overlijden verbleef hij meer en meer in het kasteel en in 1838 werd hij zelfs burgemeester van het dorpje. Hij zou dit ambt behouden tot 1879.
Terwijl de weduwe Bibost begon met het inrichten van de pastorie, bemeubeld door de kasteelheren, maar sinds de laatste bezitter verwaarloosd, werd de kapelaan, in zijn taak om de parochie te beheren, geholpen door de vrome kasteelvrouw. Hij moest meer dan 60 huisgezinnen bezoeken. Hij moest zich naar een reeks boeren begeven die de Revolutie ontkerkelijkt had en die hierdoor veel meer landgebied bezaten dan gebieden in de hemel, zo ver waren ze verwijderd van het geloof.
Het merendeel van de jongelingen van ongeveer 25 jaar, die waren opgegroeid onder de Revolutie, was niet eens gedoopt. Opgegroeid in een goddeloos tijdperk, stonden ze zeer weerspanning tegenover de regels van de kerk en hielden ze zich het voornemen om enkel maar te handelen naar hun eigen instincten. Wat een werk moest hier worden verwezenlijkt! Wat zou het nodig zijn dat de Heer de vicaris-kapelaan zou bijstaan, die, als een goede, bezorgde priester van zo vele zielen die zich in gevaar bevonden, dag en nacht met vuur bad om genoeg genaden te ontvangen om zich op een waardige manier met deze menigte bezig te houden, die de Voorzienigheid aan zijn leiding had toevertrouwd.
Al spoedig werden de inwoners van het dorp er zich van bewust dat de man die hen door het aartsbisdom was toegewezen "anders dan de anderen" was. Eerwaarde Vianney, die opstond voor dag en dauw, liep met de lantaarn in de hand tussen de nederige kruisen van het kerkhof rondom de pastorie: hij begaf zich naar de kerk, stortte zich neer voor het altaar en bekloeg zich met tranen in de ogen: "honderd jaren van intense pijn heb ik nodig om deze kudde schapen te bekeren."
De nabije buren, aangetrokken door het licht, waren eveneens voor dageraad opgestaan, nog voor de hanen de dag aankondigden. Zij benaderden de kapel en zagen door de rampen van het heilige plaats, de donkere en magere schaduw, met de aangestoken lantaarn naast hem, verzonken in een heilige en onuitsprekelijke hartstocht, waarbij hij zijn leven opofferde voor de redding van hun zielen.
"Neen, het was geen mens zoals de anderen," mompelden ze onder elkaar. Onder hen bevonden er zich enkel vol berouw die al spoedig de kasteelvrouw hierover gingen inlichten, die hierover uiteraard opgetogen was.
"Dat de genaden die over dit dorp zijn gekomen nu niet wegsmelten," mijmerde de erfgename van de graven van Ars.
Kasteel en Gravin des Garets Weduwe Bibost, die ondertussen bevreesd geworden was voor de jongeren en de strenge verstervingen die de vicaris-kapelaan zichzelf oplegde, was intussen gaan lopen, niet zonder haar voorzorgen te hebben genomen om te voorzien in een vervangster, de weduwe Renard, een dorpsbewoonster die niet deelde in het ascetische bestaan van de toekomstige heilige, die zijn gebeden liet vergezellen van harde tucht: hij geselde ongenadig zijn rug, die er als een geraamte uitzag: men kon de sporen van het bloed op de muren waarnemen.
"Men moet duur betalen om de zielen terug te winnen!" herhaalde hij keer op keer.
Weduwe Bibost, buiten zichzelf door zijn toestand, ging naar Ecully en bracht Gothon, de zus van Jean-Marie mee, in de hoop dat zijn "kleine zus" hem een beetje meer rede zou kunnen bijbrengen.
"Mijn arme vriendinnen," jammerde de priester, toen hij zijn bezoeksters aanschouwde, "ik heb u niets anders dan dat te offeren."
Met "dat" bedoelde hij een schaal met enkele reeds dagen geleden gekookte aardappelen, en waar reeds een laag dons op stond. De twee vrouwen gingen hiermee helemaal niet akkoord en terwijl de priester de huizen van zijn parochie afliep, begonnen zij met een inzameling in het dorp. Zij brachten boter, tarwemeel en eieren bij elkaar en maakten er "matefaims" van, een soort dikke pannenkoek, die zij maken in de streek van Lyon. Ze smeekten God om genade, want het menu leek hen een beetje sober: twee duiven kirden zonder enig wantrouwen in de tuin van de pastorie.
Matefaims aux pommes Door hen graan toe te gooien, slaagden zij erin om hen te vangen. Zonder genade werden de beestjes gedood, van de pluimen ontdaan, en lagen ze netjes gebraden tussen de aardappelen die ze gekookt hadden. Daarenboven hadden ze het geheel met salade versierd. Moet het worden gezegd dat zij geen succes hadden van diegene voor wie ze het maal zo zorgvuldig hadden voorbereid.
Tuin van de pastorij te Ars "Beklagenswaardig!" riep hij het uit, toen hij het hoofdgerecht aanschouwde, "u hebt mijn vrienden gedood en gebraden. Mag de Heer het u vergeven!" Hij stemde wel in met het opeten van de "matefaims."
Vertaling: Chris De Bodt
|
|
|
|
|