|
Download PDF
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 5. De beslissende stappen Hoofdstuk 5: De beslissende stappen
1949 was een beslissend jaar in de geschiedenis van de Gemeenschap en het leven van Broeder Roger. Voor het eerst ging hij naar Rome met Max Thurian en ontmoette hij er Pius XII. Het was ook het jaar van de eerste ‘verbintenissen voor het leven’. Benamingen en titels krijgen een vaste vorm. In de briefwisseling en documenten van de jaren 1949-1950 hebben Schutz en Thurian aan de benaming ‘Gemeenschap van Cluny’ verzaakt en spreken nu over de ‘Gemeenschap van Taizé-bij-Cluny’ of ‘Gemeenschap van Taizé’. De titels dringen zich op: Roger Schutz is ‘prior’, Max Thurian ‘onderprior’. De andere zijn allen ‘Broeders’.
Eerste ontmoeting met Pius XII
Na het strenge monitum van 1948 wou kardinaal Gerlier, aartsbisschop van Lyon, meewerken om naar een meer ontspannen klimaat terug te keren door rechtstreekse ontmoetingen te bevorderen. Door zijn toedoen maakten verschillende protestantse prominenten de reis naar Rome.
In december 1948 had kardinaal Gerlier gesproken over Taizé aan Mgr. Montini (later Paulus VI), substituut voor lopende Zaken aan het Staatssecretariaat, en gaf hem twee vertrouwelijke nota’s enkele maanden eerder door het bisdom Autun opgesteld. Hij sprak ook over de Gemeenschap met Pius XII, indachtig dat rechtstreekse contacten tussen de Heilige Stoel en de Gemeenschap de vooroordelen van beide kanten zouden doen verdwijnen. Meer nog, hij hoopte de bekering tot het katholieke geloof van sommige leden te bevorderen.
Begin maart 1949 schreef hij dus naar Mgr. Montini: "Er kan uiteraard niet gezegd worden dat de Gemeenschap van Cluny op de vooravond van haar bekering tot het katholicisme staat. Maar het is ontegensprekelijk dat ze, onder al de protestantse groeperingen die ik ken, degene is die ons het dichtst nabij is en dat de mogelijkheid van enkele persoonlijke bekeringen als redelijk mag worden ingeschat." In dezelfde brief vraagt hij een audiëntie bij Pius XII aan voor Roger Schutz en Max Thurian: "Een onderhoud met de paus zou, denk ik, zal grote gevolgen met zich meebrengen, op korte misschien maar zeker op lange termijn. Daartegen vreesde ik hun ontgoocheling als ze niet door de Vicaris van Jezus Christus werden ontvangen."
De reis vond dus plaats. Hun gewoonte van geheimhouding getrouw, wachtten Roger Schutz en Max Thurian bijna een jaar om het bekend te maken en dan nog slechts aan acht uitgekozen correspondenten, in ‘vertrouwelijk opzicht’: de eerwaarde Couturier en zijn medewerker pater Villain, de dominicaan Yves Congar, de jezuïeten Jean Daniélou en Robert Rouquette, de anglicanen Neill en Tomkins en Visser ’t Hooft.
De moeder van de prior en zijn zus Geneviève vergezelden hem. Aangekomen in Rome op 11 maart werden Roger Schutz en Max Thurian al ’s anderendaags in het Vaticaan toegelaten: op de twaalfde woonden ze in de Sixtijnse Kapel de mis bij, opgedragen voor de tiende verjaardag van de kroning van Pius XII. ’s Anderendaags werden ze op de Gregoriaanse universiteit ontvangen door de jezuïet Charles Boyer, docent theologie en verantwoordelijk voor het blad Unitas. In Rome was hij een van de meest opmerkelijke figuren in het katholieke unionisme, ook bezorgd om de houding van de Heilige Stoel te verdedigen. Hij vroeg zijn protestantse bezoekers om begrip en geduld, terwijl hij een positieve mening uitte over de conferentie van Amsterdam waarin hij een ‘verkondiging van de Geest’ ontwaarde. Later schreef hij: "Ze verduidelijkten me dat de professie drie geloften inhield: persoonlijke armoede, eeuwig celibaat, gehoorzaamheid aan de prior." Dergelijk perspectief kon Rome alleen maar behagen.
Op 15 maart werden de twee stichters op het Staatssecretariaat ontvangen door Mgr. Montini die ze als ‘bijzonder verstandig en diep spiritueel’ bestempelden, onder de indruk van zijn openheid en zijn streven naar bedaren.
Mgr. Montini nochtans ‘rechtvaardigt de stroeve katholieke houding in de oecumenische dialoog’: "Rome komt hard over, maar dit is haar zending. De Kerk is op Petrus gebouwd en die steen is soms hard." De twee bezoekers waren ook gevoelig voor de ‘enkele mogelijke hervormingen die de rechterarm van de paus niet uitsloot, zowel over de taal in de liturgie als het celibaat voor de priesters.
Roger Schutz en Max Thurian weerhielden alleen de positieve kanten van hun audiëntie bij de paus op 16 maart. De heilige vader liet een mogelijkheid doorschemeren tot ‘officieuze’ deelname van de katholieke Kerk aan de toekomstige bijeenkomsten met ‘waarnemers’ en liet hopen op een oproep tot gebed voor de eenheid van de Kerk ter gelegenheid van het aankomende Heilig Jaar.
"Deze reis werd gezegend, geloof ik, en kan vruchtbaar zijn," schreef Max Thurian korte tijd naar zijn thuiskomst.
De verbintenis ‘voor het leven’
De banden ontstaan in de zomer van 1948 tussen de Gemeenschap en de Kleine Broeders van Jezus waren uitgemond op een gezamenlijk opzet: in de zomer van 1949 een groep postulanten ontvangen voor een retraite die hun noviciaat voorafging.
Maar de bisschop van Autun en de katholieke overheid van de Kleine Broeders van Jezus weigerden deze gewichtige nieuwigheid: een postulaat van een katholieke congregatie oprichten in een protestantse abdij.
De prior van Taizé betreurde lange tijd die gemiste kans. Hij dacht zelfs dat, indien het opzet was doorgegaan, zijn gemeenschap de congregatie van de Kleine Broeders van Jezus had kunnen vervoegen: "toen was ik me bewust dat hun komst ons kon leiden op een gezamenlijke weg. Ik dacht: waarom een nieuwe gemeenschap stichten als de kleine broeders van Charles de Foucauld een gelijkaardige roeping beleven?"
Uiteindelijk volgde de gemeenschap van Taizé een eigen weg. De ‘verbintenissen voor het leven’ van de lente 1949 gaven haar voorgoed een religieus uitzicht en brachten haar nader bij het katholieke monachisme.
Het begrip geloften was grondig veranderd sinds 1942. De verbintenissen tot celibaat, armoede en gehoorzaamheid van de inwonende leden waren tijdelijk en jaar na jaar hernieuwd: ‘ze weigeren eeuwige geloften af te leggen’ schreef Roger Schutz en bedoelde daarmee zijn broeders en hijzelf. Volgens Luther schatten ze dat kloostergeloften geen enkele basis hadden in de Schrift, dat ze de gelovige belasten met een zuiver menselijke wet en zijn geestelijke vrijheid prijsgaven.
Een kentering in het perspectief bracht de Gemeenschap van Taizé ertoe te overwegen dat een levenslange verbintenis mogelijk was: niet door zich te onderwerpen aan een wet door anderen beslist, maar een ‘roep van God’ te beantwoorden door een hoopvolle houding: ‘Is het jawoord van het celibaat geen jawoord van vertrouwen, zoals in het huwelijk?’ vroeg Roger Schutz.
Onder de bestaande gemeenschappen bij de protestanten in Duitsland, namelijk deze van de Zusters van Maria in Darmstadt was de verbintenis voor het leven een feit sinds 1947. Roger Schutz en Max Thurian kenden dat voorbeeld en daarbij namen de Zusters van Darmstadt later deel aan sommige activiteiten in Taizé.
Een andere belangrijke invloed kwam van Suzanne de Dietrich die met Roger Schutz in contact kwam op het congres van Amsterdam in 1939. Ze verlichtte hem op beslissende wijze en nam zijn laatste twijfels weg. De prior van Taizé vernoemde haar nooit, maar ze is te herkennen achter zijn woorden: "Ik had een tekst geschreven over onze zoektocht en ik kan een onderhoud met een vrouw die mijn tekst las niet vergeten. Ik had een diep respect voor haar. Van geboorte invalide schreef ze en kende ze grondig het Nieuwe Testament. Ze zei me: Je vreest niet te kunnen volharden? Maar de Heilige Geest is aanwezig en sterk genoeg om een heel leven lang een roeping te ondersteunen."
Toen bezat de Gemeenschap nog geen schriftelijke regel. Voor de aankomende viering stelde de prior de preek en de formulering van de ‘verbintenis voor het leven’ op, zoals tot op heden gebruikt wordt voor nieuwe Broeders.
Op paaszondag 17 april 1949 zetten de prior en de zes eerste Broeders de beslissende stap. Na de preek van de prior begon een plechtige samenspraak met iedereen:
- Wil je uit liefde voor Christus je met heel je wezen toewijden aan hem?
Dat wil ik.
- Wil je voortaan de dienst van God volbrengen, verbonden met je broeders?
Dat wil ik.
- Wil je door aan elke eigendom te verzaken leven met je broeders, niet alleen in gemeenschap van goederen, maar ook van spirituele rijkdom door te trachten naar openheid van hart?
Dat wil ik.
- Wil je, om meer bereid te zijn je broeders te dienen en je onverdeeld over te geven aan de liefde van Christus, het celibaat beleven?
Dat wil ik.
- Wil je, opdat we één in hart en ziel zouden zijn en onze eenheid van dienst volledig werkelijkheid wordt, de beslissingen van de gemeenschap door de prior uitgesproken aanvaarden?
Dat wil ik.
- Wil je, door Christus en je broeders te ontwaren, waken over hen in goede en kwade dagen, in overvloed en armoede, in pijn en vreugde?
Dat wil ik.
De gebeurtenis verliep onopvallend. Buiten een oecumenisch informatiebulletin, de SŒPI, bracht de protestantse pers geen verslag over het gebeuren. Een enkele geestelijke woonde de viering bij, de anglicaan Oliver Tomkins die Roger Schutz had leren kennen in Amsterdam en 1939, die bisschop van Bristol werd en nauw verbonden bleef met Taizé waar hij meerdere malen terugkwam.
De afwezigheid van vertegenwoordigers van de Franse en Zwitserse hervormde Kerken spreekt boekdelen over de afstand die ze wilden bewaren tegenover een gemeenschap die toen nochtans zichzelf ‘hervormd protestants’ noemde. Noch Roger Schutz, noch Max Thurian behoorden tot de hervormde Kerk van Frankrijk [ERF]. In die tijd stonden hun namen zelfs niet op de lijst van dominees van het Protestantse Jaarboek. Trouwens, een verkeerde informatie vanwege de oecumenische pers- en informatie dienst van Genève die aankondigde dat ‘de gemeenschap officieel herkend werd door de hervormde Kerk van Frankrijk’ werd krachtdadig rechtgezet door het Bureau van de nationale Raad van ERF.
Enkele maanden later vergezelde een jonge artiest, Eric de Saussure, zijn vader dominee Jean de Saussure op bezoek in Taizé. Het werd een openbaring: "Roger Schutz startte zijn gemeenschap op en mijn vader was de enige dominee in Genève die zijn project ondersteunde, omdat het door velen in strijd werd geacht met de protestantse geest. Ik wist niet goed wat me te wachten stond. We kwamen bij valavond aan en ’s anderendaags nam ik mijn beslissing nadat ik met Broeder Roger gesproken had. Het was niet echt een keuze, eerder een antwoord op een innerlijke oproep: Ga die weg op!"
De motieven die een jongeman bereid vinden om zijn leven aan God toe te wijden zijn niet allen redelijk. Eric de Saussure stak de diepe indruk, die zijn ontmoeting en gesprek met Roger Schutz naliet, niet weg. Later is het de beurt aan Jean Jaquenod, een groot musicus: "[...] op mijn negentiende ben ik verleid door een religieuze gemeenschap, de Gemeenschap van Taizé, toen ik er naartoe ging en Max Thurian ontmoette. Ik denk dat ik daar beelden uit mijn kinderjaren heb gevonden: mannen om te vrezen en te bewonderen, enkele uitverkorenen en een dichterlijke godsdienst. Ik heb een wereld gezien zonder vrouwen, zonder seks, zonder geld." Hij werd Broeder en bleef tweeëntwintig jaar in de Gemeenschap voor deze te verlaten.
Andere getuigen hebben de mengeling van zachtheid en gezag die van de prior uitging vermeld: zijn ‘moederlijke’ kant, het vrouwelijke dat van hem uitging en tegelijk de voorrang die hij wilde bewaren, de uiteindelijke beslissing die hij opdrong na meerdere adviezen te hebben ingewonnen. Het charisma van de leider of de stichter legde hij eerst zichzelf op, scherpzinnig of onbescheiden: "Dienaar of dienares van de eensgezindheid zijn in een gemeenschap." Soms vertaalt zich dat in eenzelfde persoon, door een manhaftig temperament verbonden aan een bijna moederlijke houding van onthaal.
Johannes XXIII had dit alles in zich, tot de barmhartige moederschoot toe. De heilige Theresia van Avila verenigde haar zin voor moederschap en harding als stichtster.
Het gezang in Taizé
"Vanaf de eerste jaren van de gemeenschap ben ik met mijn broeders begonnen te zingen. Enkelen konden muziek lezen, meerstemmig, wondermooie koren. Toen heb ik begrepen dat gezang een onvervangbare steun is voor het gezamenlijk gebed," vertrouwde de stichter van Taizé toe, die in een muzikale familie was opgegroeid. De ontmoeting in 1949 me pater Gelineau, pionnier van de Franstalige liturgische zang, was beslissend.
Als jonge jezuïet afkomstig uit de Anjou, musicus en vroegrijpe componist, begon hij vanaf 1946 te werken met het Centrum voor het Liturgisch Pastoraat, zojuist gesticht door de paters dominicanen Pie Duployé en Aymon-Marie Roguet. In 1949 was hij al begonnen enkele psalmen te componeren. Dit werk bracht dominee Schutz in vervoering. Al bij zijn eerste bezoek vroeg hij hem hoe de gebruikte aanroeping die de Getijden opende en in het Frans kon gezongen worden: Deus, in adjutorium meum intende/Domine, ad adjuvandum me festina. ‘Op een hoek van de tafel schreef pater Gelineau een melodie voor aangepaste vertaling: ‘God, kom me te hulp/Heer onze toevlucht’. Dit openingsvers ontstond in Taizé, werd beroemd en aanvaard in tal van katholieke gemeenschappen.
Pater Gelineau werd dikwijls gevraagd door Taizé om muziek en ook volledige missen te componeren. Zodra de vertaling van de ‘24 meest gezongen psalmen’ af was en door hem op muziek gezet, werd zijn werk in Taizé gebruikt, nog voor het werd opgenomen.
Broeder Robert, die een zo belangrijke rol speelde in de muziek en de zang van Taizé, bekende: "Begin de jaren 1950 beantwoordde de nieuwe vorm van psalmodie van Joseph Gelineau, juist op tijd, aan de noden van onze dagelijkse liturgie."
Terug naar Rome
Op 23 december 1949, ter gelegenheid van Kerstmis en het openen van het Heilig Jaar, richtte Pius XII aan de wereld een oproep tot de eenheid onder de christenen. In tegenstelling met de oecumene van doctrinetoenadering die de COE en de Groep van Dombes voorstelden sprak de paus uitsluitend in de zin van een ‘terugkeer’ van de ‘afgescheurde’ christenen naar de ‘enige ware Kerk’: alleen de Heilige Stoel is ‘het anker des Heils voor heel de wereld’.
Enkele weken later werd een Instructie van het Heilig Officie over de ‘Oecumenische beweging’ gepubliceerd. Veel meer uitgebreid dan het korte droge monitum van 1948 had ze een open toon. Heel voorzichtig verbood ze ‘de vergaderingen en gemengde conferenties met katholieken en niet katholieken’ niet, maar onder strenge voorwaarden. In ieder geval bleef het bijwonen van niet katholieke diensten verboden, maar een gezamenlijk gebed mocht als het een ‘Onze Vader’ of een ‘door de katholieke Kerk erkend gebed’ was.
Eens te meer vroegen Roger Schutz en Max Thurian aan kardinaal Gerlier om verschillende audiënties in Rome te bekomen om ‘onze vreugde en de weerklank die de instructie genoot te uiten’.
Vreemd genoeg, ze kregen tegelijkertijd van dominee Visser ’t Hooft de zending om ‘de kwaadaardige indruk’ bekend te maken die de Instructie in niet katholieke kringen teweeg bracht’ en de Romeinse overheid te polsen over het zenden van katholieke waarnemers naar de grote oecumenische conferentie voorzien in het Zweedse Lund voor 1952.
In Rome aangekomen op 19 juni werden de twee stichters op de twintigste ontvangen door twee Franse prelaten, Mgr. Veuillot van het Staatssecretariaat en daarna Mgr. Baron, rector van Saint-Louis-des-Français. Beiden maakten hen de vele ontmoetingen tijdens hun verblijf een stuk makkelijker. Met Mgr. Montini op 21 juni werd de kwestie van de waarnemers op oecumenische conferenties aangekaart.
Daarna deelden ze de protestantse kritiek mee, na de laatste instructie over de ‘oecumenische beweging’, en brachten verslag uit over de reacties van sommige protestantse prominenten op de ‘uitspattingen’ van de Mariaverering in sommige streken van de wereld en die, volgens hen, ‘nieuwe en diepe kloven sloegen onder de christenen [...] en een nieuwe reden en oorzaak van verdeeldheid waren’.
Pater Boyer die ze ’s anderendaags ontmoetten sprak verzoenende woorden. Aangaande Mgr. Ottaviani, die al vroeg de naam van ‘karabinier van het geloof’ meekreeg, deze was niet vijandig gezind tegenover deelname van katholieke theologen aan de komende oecumenische conferenties, op voorwaarde dat het onder de controle van de Heilige Stoel verliep.
Tot slot, daags voor hun vertrek uit Rome, werden ze op 24 juni kort door Pius XII ontvangen ... twaalf minuten ... daar het Heilig Jaar de paus verplichtte, in die periode van het jaar, het aantal en de duur van de private audiënties te beoperken. Als we hun ‘strikt vertrouwelijk verslag’, voorbehouden aan enkele katholieke vrienden en aan Visser ’t Hooft mogen geloven, hebben de twee dominees zich zeer direct opgesteld bij de uiting van hun ongerustheid: "We zeggen hem de verwachting in het niet katholieke milieu van een werkelijk ‘profetische’ tekst over eenheid, dat zijn Kersttoespraak vele protestanten heeft geërgerd, dat de uitdrukking ‘terugkeer’ psychologisch onaanvaardbaar is." Aangaande het dogma van de Maria-Hemelvaart dat binnenkort zal verkondigd worden, "zeggen we hem dat dit oecumenisch zeer ongelegen komt [...] en voor ons een Bijbels en historisch probleem stelt, en dat er voor ons geen enkele grondslag bestaat voor dit dogma."
Per toeval konden ze de heiligverklaring van Maria Goretti bijwonen en waarover ze zeiden ‘diep onder de indruk te zijn’ omdat ze er grootse betoging van katholieke eenheidszin waarnamen. Enkele dagen eerder hadden ze aan kardinaal Gerlier geschreven: "We zijn werkelijk blij hier te zijn, te midden van verscheidene bedevaarten die Rome nog meer katholiek maken."
Tegelijk hoopvol en een beetje ontgoocheld na hun tweede Romereis, kregen Roger Schutz en Max Thurian de steun van Mgr. Chevrot, pastoor van de Parijse parochie Saint-François-Xavier en vriend van Couturier: "Hoe meer ik nadenk over God en het eenheidsprobleem, hoe meer ik me ervan overtuig dat Hij zijn geheim prijsgeeft in de Bijbel. Onze verdeeldheid zal verdwijnen zoals het schisma tussen Israël en Juda na het gezamenlijk lijden in Babylon. Misschien zien we een ballingschap maar niet Esdras. Meerdere generaties ondergrondse Kerk zullen het katholiek geloof uitzuiveren en de christenen van alle belijdenissen zullen [vanuit de basis] één worden."
Toch ging Rome verder met aanwijzingen van voorzichtigheid uit te zenden, ondanks een welwillende houding tegenover de stichters van Taizé. Zo kreeg de bisschop van Autun strenge richtlijnen van Mgr. Montini voor een bezoek aan de Broeders van Taizé: "[...] het betaamt niet te doen alsof we daar ons licht gingen opsteken. Vergeet niet dat ze dwalen. Sint Franciscus van Sales in de Chablais navolgen." Dit wil zeggen ze met zachte overtuiging naar het katholiek geloof leiden.
Maria-Hemelvaart
Om 1 november 1950 verkondigde Pius XII, zijn onfeilbaarheid indachtig, plechtig het dogma van Maria-Hemelvaart in zijn bul Munificentissimus Deus: "Wij verkondigen, verklaren en bepalen dat het een door God geopenbaard dogma is dat de maagd Maria, de Onbevlekte Moeder Gods, aan het einde van haar aardse bestaan, met lichaam en ziel opgeheven werd in de hemelse glorie."
Hoewel verwacht, was dit een aanzienlijk gebeuren. In de Gemeenschap werd het stil en droevig onthaald: "In Taizé luisterden we op de radio naar de viering in Rome. Toen we hoorden dat de paus zijn onfeilbaarheid inriep, werden we stil."
De stilte duurde niet lang. Het blad Verbum Caro wijdde een volledig nummer aan het onderwerp en Max Thurian nam het grote deel ervan op zich met twee uitvoerige artikelen en een nawoord: "Hoe zouden we nalaten onze katholieke broeders weer te zeggen dat we nooit, in geen enkele theologische discussie, beter op ons gemak waren, zekerder en sterker" om te protesteren "tegen een duidelijke misvorming van het geloof?"
Veel meer nog dan het dogma zelf, betreurde Max Thurian dat het aan alle katholieken werd opgedrongen via de pauselijke onfeilbaarheid. Met harde woorden meende hij dat ‘de bron van het geloof’ zich nu bevindt in het gezag van de paus door de Heilige Geest bijgestaan: "We hebben niet meer te doen met het christianisme, nog met het katholicisme (die het geloof in Christus en in de Geest in de Kerk zijn), maar een godsdienst die alleen maar ‘papalisme’ kan genoemd worden."
Deze kritiek was breed verspreid in de protestantse middens. Dominee Boegner, toen voorzitter van de protestantse Vereniging van Frankrijk en een van de zes verkozen ondervoorzitters van het COE, drong aan: "De ontwikkeling van het mariaal dogma [die niet voltooid schijnt met de afkondiging van het dogma van Maria-Hemelvaart] en de Mariaverering verandert in onze ogen het essentiële karakter van het christianisme en toont ons een godsdienst die diep verschilt met deze waarvan het Nieuwe Testament getuigt."
De afkondiging van het dogma zal niet zonder gevolgen zijn voor de oecumenische dialoog.
De eerste fraterniteit
Eind 1950 telt de Gemeenschap twaalf leden waarvan vijf in dit jaar hun geloften hadden afgelegd: Alain Giscard, André Berruex, Eric de Saussure, Philippe Brandon en Ami Guignard.
Dit symbolisch getal bereikt [de prior had het liever daarbij gelaten] werd beslist dat de Broeders Taizé zouden verlaten om op zending de wereld in te trekken. Een idee dat reeds dateerde uit 1948.
Dergelijke experimenten groeiden in de katholieke Kerk die al enkele jaren ‘priesterarbeiders’ had. Die poging begon in 1943: Frankrijk, dat nu ‘missiegebied’ was, had behoefte aan een nieuw type priester. Een priester die de "toog ruilde voor het werkpak, in de fabriek werkte, de helse cadans en de kapitalistische uitbuiting onderging, in de meest belazerde volksbuurten woonde: een man die niet te onderscheiden was tussen de vrouwen en mannen en waarmee hij ten volle de levenswijze [misschien zijn naastenliefde], zijn blijvende beschikbaarheid voor allen en alles deelde."
Jonge religieuze congregaties waren eenzelfde weg opgegaan. In 1946 hadden de Kleine Zusters van Jezus en, een jaar later, de Kleine Broeders van Jezus, fraterniteiten opgericht in de arbeidswereld, beiden in Aix-en-Provence. Het was er om te doen aanwezig te zijn in ‘het hart van de massa’ om de beroemde titel te gebruiken van het boek dat René Voillaume begin 1951 publiceerde.
Enkele maanden na die uitgave stichtte Taizé een eerste fraterniteit in de nabije industriestad Montceau-les-Mines. Twee onder de oudste Broeders, Pierre Souverain en Daniel de Montmollin vestigden zich daar in 1951. Een symbolisch gebaar vergezelde hun vertrek na het morgengebed: Op de drempel van het grote huis legde de prior de handen op aan de, naast hun bagage geknielde Broeders. Een foto vereeuwigt dit tafereel.
De twee Broeders lieten zich aannemen in een mijn om ten volle het lot van de werknemers te delen en, zoals veel priesterarbeiders ‘meteen in de vakbondstrijd te stappen’ vertelt Broeder Roger. Deze keuze deed hen al vlug de werkloosheid ervaren en het kostte hen veel moeite om ander werk in de streek te vinden.
De fraterniteit van Montceau-les-Mines bestond slechts twee jaar. Een andere werd opgericht in Marseille en later ook in andere steden, andere landen, andere werelddelen. Kortstondig of blijvend, velen zijn verdwenen, andere bestaan reeds veertig jaar, in Brazilië bijvoorbeeld.
Opgesteld in 1953 houdt de Regel van Taizé een lange passage in over de ‘uitgezonden Broeders’ dat steunt op de ervaring van Montceau-les-Mines. "Zoals de apostelen twee per twee werden uitgezonden, zijn de uitgezonden Broeders getuigen van Christus. Mogen ze tekenen van Zijn aanwezigheid onder de mensen en dragers van Zijn vreugde zijn. Ze moeten leven volgens de tuchtregels van de Gemeenschap met ‘een in de raad bekeken aanpassing." De band met en de gehoorzaamheid aan de prior blijven onaangeroerd: de Broeders ‘op zending’ (of ‘in fraterniteit’) ‘houden de prior regelmatig op de hoogte van hun leven. Ze wagen zich niet aan een nieuwe onderneming zonder zijn toestemming, want hij moet het advies van de raad inwinnen. Als de Broeders op zending dit nauw contact niet onderhouden, gaat de eenheid verloren.’
Dominee in Mâcon
In die periode nam Roger Schutz zich voor het eerst voor om zijn officie als dominee te beoefenen in een protestantse parochie. De parochie van Mâcon die in het twaalfde district van de Franse hervormde Kerk lag en afhing van het Consistorie van Lyon zat zonder dominee sinds 1950. Dominee Schutz aanvaardde ze te bedienen maar zonder de hervormde Kerk van Frankrijk te vervoegen. Hij werd nooit op de rol van de ERF ingeschreven, noch erdoor vergoed.
De dienst ging door om 10,30 uur in de tempel, rue Gambetta. De dominee moest ook de tempel van Cluny bedienen (eens per maand met een dienst op zondagnamiddag) en meer onregelmatig de tempel van Saint-Laurent-les-Mâcon in het departement Ain.
Na tien jaar atypische dienst in Genève en daarna in Taizé keerde dominee Schutz terug naar een meer klassiek officie met gelovigen van alle slag en leeftijd, oerprotestanten die ver stonden van de grote theologische en oecumenische zorgen die de Bourgondische gemeenschap bezighielden.
Dit officie bestond niet alleen uit het voorgaan van de dienst en Avondmaal, maar ook uit de ‘zielzorg’ die hij al uitoefende bij de Broeders en de leden van de grote Gemeenschap. De zielenzorg, ook ‘raadgeving’, is verwant met de biecht en de geestelijke begeleiding van de katholieken. Gezien hij daarover veel had opgestoken bij een van zijn meesters in Straatsburg, Jean-Daniel Benoît bezat volgens Roger Schutz de kunst om er momenten van luisteren en samenspraak van te maken, waarbij het woord van verzoening past bij de persoonlijke situatie van ieder. Wat later herstelde Max Thurian het woord en de praktijk ’biecht’ weer in ere en hij wijdde zijn boek "Aan mijn broeder Roger Schutz, prior van Taizé, die me heeft opgeleid in de zielenzorg."
De prior van Taizé kreeg de gelegenheid om zich bij te scholen in een ander domein: "Daar waar hij in de Gemeenschap meestal wat schuchter was om zich uit te drukken en er maar zelden preekte, was hij op zijn gemak in Mâcon. Zijn op- en afreizen voor zijn officie herstelden zijn krachten die zwaar onder druk stonden door de permanente strijd om zijn gemeenschap te verstevigen, die al verdacht was en langs alle kanten werd bestookt."
Maar, naast zijn taken als dominee had Roger Schutz ook interesse voor de niet protestantse middens. Een vakbondsafgevaardigde van de CGT, Marcel Brissaud, herinnert zich zijn geregelde bezoeken, ook nadat hij Mâcon verlaten had.
Marcel Brissaud was secretaris generaal van de CGT Bond in Mâcon en lid van het Bureau van de Bond in het departement. De prior van Taizé kwam dikwijls naar het Volkshuis waar de kantoren van de vakbond waren, had gesprekken met de ene en de andere en toonde belangstelling voor de lopende eisen en geschillen. Nooit haalde hij religieuze onderwerpen aan. Toen hij vernam dat de vakbond een locatie zocht om haar vormingsactiviteiten op te starten stelde hij hen voor om hen onderdak te verschaffen in Taizé. De militanten aarzelden en wezen dan deze te religieuze locatie af.
In de woestijn
Op 9 november 1952 legden Moeder Geneviève Micheli, stichteres van Grandchamp, en haar zes eerste medezusters hun kloostergeloften af. Ze hadden nauwere banden met de plaatselijke hervormde Kerk (de EREN) dan Taizé met de ERF.
Dominee Du Pasquier en dominee Cand, voorzitter van de Raad van EREN, woonden de plechtigheid bij. Maar het waren Broeder Roger en Moeder Geneviève die de verbintenissen van de zusters in wit gewaad in ontvangst namen, nadat de overste zelf haar geloften had uitgesproken voor de prior. De verbintenissen waren dezelfde als die van Taizé: ‘de persoonlijke armoede en de gemeenschap van goederen beleven’, ‘het celibaat bewaren’ en ‘de beslissingen in de gemeenschap genomen, en door Moeder medegedeeld, aanvaarden’.
Na deze voor Grandchamp stichtende plechtigheid ondernam de prior van Taizé het opstellen van de Regel voor beide gemeenschappen bestemd en ingegeven met de principes, intuïties en praktijken die al lang beleefd en beproefd waren.
Als voorbereiding deed Roger Schutz in de winter van 1952-1953 een retraite waarvan hij nooit de omstandigheden openbaarde. Uit diverse bronnen kan afgeleid dat hij enkele maanden doorbracht in het noviciaat van de Kleine Broeders van Jezus in El Abiodh in de woestijn ten zuiden van Oran. Hij kende daar de novicemeester, Broeder Noël Retailleau.
De prior van Taizé vertrok per boot uit Marseille. Op een dag en een nacht bereikte hij Oran. De verdere reis verliep per autobus: vijfhonderd km met een verplichte halte in Géryville (nu El Bayadh) waar de reizigers logeerden op een missie van de Witte Paters. El Abiodh is een oase aan de voet van de laatste Atlas bergketen, aan de rand van de Sahara. Het noviciaat van de Kleine Broeders van Jezus lag in een bordj, een klein fort rond een binnenplaats dat leek op een kloostergang.
Carlo Carretto was in El Abiodh als novice aangekomen kort voor de komst van Roger Schutz en heeft de bijzondere sfeer beschreven die er heerste in dit vormingshuis naast de woestijn: "Er zijn ongeveer veertig novicen. Allen hebben een hekel aan gebruiken, bevalligheid, comfort. Al gauw wordt het aanzien als een spel. Overal vreugde, arbeid, gebed, eenvoud en wederzijdse liefde."
Het verblijf van zijn jeugdjaren in de Chartreuse en in Dombes had dominee Schutz vertrouwd gemaakt met katholieke gemeenschappen, maar er is een verschil tussen het verblijf in het gastenverblijf van een abdij en ondergedompeld worden in een gemeenschapsleven. In El Abiodh had hij maanden de tijd om de volledige maat te nemen van een bestaan in gebed en soberheid. Een bestaan buiten de tijd, onverschillig tegenover de moderne wereld, onder een trekkend moslimvolk waarmee de Kleine Broeders van Jezus respectvolle banden aanhielden. Zoals in alle fraterniteiten van de Kleine Broeders van Jezus nam de dagelijkse aanbidding van het Heilig Sacrament een fundamentele plaats in. Waarschijnlijk was Broeder Roger diep onder de indruk van die ervaring die zijn eigen aantrekking, vanaf zijn jeugd, tot het mysterie van de werkelijke aanwezigheid vervoegde.
Broeder Eric bracht na Broeder Roger enkele maanden door in hetzelfde noviciaat. Hij vertelde over het ‘harde ascetische leven’ in El Abiodh: "De nachten waren ijskoud en de dagen snikheet. Het voedsel was sober. We werden ingewijd in het katholiek religieuze leven, terwijl we de nog jonge oecumenische boodschap meebrachten. Soms gingen we drie dagen met de fraterniteit in de tent wonen waar de oudste medebroeders rondtrokken met geiten en kamelen. [...] Dit avontuur in de Sahara heeft me diep beïnvloed en mijn drang naar eenzaamheid en een eenvoudig leven vloeit deels daaruit voort. Ik heb daar ook ontdekt hoe we ons overlasten met onnuttige dingen."
In El Abiodh waren de Kleine Broeders van Jezus gewoon te bidden gezeten op de hielen of op piepkleine bankjes tussen de benen geschoven en toelieten ‘op de knieën te zitten’. Taizé nam die bidbankjes over en later waren die in vele religieuze gemeenschappen verspreid.
Na zijn verblijf in El Abiodh ging de prior van Taizé nog een tijd naar de fraterniteit van de Kleine Broeders van Jezus in Algiers. Onder de leiding van Broeder Michel Nurdin was die gelegen in een arbeidersbuurt. Daarna vertrok hij naar het Heilig Land en vervoegde er Max Thurian. Een foto door pater René Beaupère genomen toont de twee stichters van Taizé in grote mantel, lachend onder een heldere hemel naast een kameel uit Samarië. Ze gingen op bedevaart naar het Heilig Graf en naar het land waar Christus zijn leven op aarde had doorgebracht. Meer is over dit verblijf niet bekend.
Kort na hun terugkeer in Frankrijk ontviel hen een vooraanstaande figuur van de oecumene: de eerwaarde Couturier stierf op 24 maart 1954. Op de uitvaart huldigden dominee de Pury en de Weymarn (directeur van SOEPI) het verzoeningswerk dat hij had aangevat. De prior van Taizé schreef een roerende getuigenis.
In Réforme werkte hij mee aan meerdere boeken van erkentelijkheid die later uitkwamen. De stichter van Taizé begroette Couturier als een ‘profeet’. In 1944 kenschetste hij hem als ‘geestelijke vader’. Ondanks de evolutie in de Gemeenschap bleef de afstamming gevoelig. Etienne Fouilloux heeft de twee strategieën van de oecumene in de jaren 1930-1950 fijn samengevat: "Gebed-studie, hoop-incarnatie, improvisatie-organisatie, durf-voorzichtigheid." Voor hem behoorden Couturier en Schutz meer tot de eerste uitdrukkingen.
De stichter van Taizé ging verder die weg op, verkoos persoonlijke contacten boven officiële vergaderingen, gedurfde initiatieven boven programma’s lang op voorhand voorbereid en het overstijgen van tegenstellingen boven een heldere confrontatie van de verschillende standpunten.
Een regel
Couturier stierf enkele dagen voor de lezing van de Regel door Roger Schutz voor zijn Broeders werd opgesteld en die hij hield op Pasen, 5 april 1953. De prior wendt zich tot elke broeder, legt de noodzaak uit van de ‘fundamentele tuchtregels’ opdat een gemeenschap zou ‘groeien in Christus en zich wijden aan eenzelfde dienst van God’. Hij stelt gerust [je bent bang dat een regel uw persoonlijkheid zou verdringen] en waarschuwt tegelijk [dat je vrijheid geen voorwendsel wordt om volgens je eigen prikkels te leven].
Eigenlijk bepaalt de Regel eerst in enkele pagina’s een planning van de ‘daden van de Gemeenschap’: het gebed, de maaltijd, de orderaad. Dan komen de ‘spirituele tuchtregels’, als principe van de Gemeenschap sinds haar ontstaan [het Woord van God, de innerlijke stilte, de geest van de Zaligheden], met korte commentaar, alvorens de zin van de drie ‘verbintenissen voor het leven’ uitvoerig worden beschreven. De prior neemt de belangrijke beslissingen, na zijn Broeders, indien nodig, te hebben geraadpleegd, maar zonder aan ‘een meerderheid gebonden te zijn’.Hij ‘duidt een assistent aan om hem te steunen en een opvolging na hem te verzekeren’. Max Thurian zal die ‘assistent’ zijn met de titel van onderprior; later, in 1978, zal Broeder Roger in het geheim Broeder Alois als zijn opvolger aanduiden.
Later verduidelijkte Broeder Roger: "Vanaf het begin wou ik niet ‘prior’ genoemd worden in de Gemeenschap. Ik ben hun medebroeder en slechts een dienaar van de eenheid." Inderdaad zal dit een traditie zijn in Taizé. De broeders spraken over de prior door hem alleen ‘onze Broeder’ te noemen, maar aanzagen hem als ‘hun geliefde, begaafde en bewonderde stichter’.
Nochtans, buiten de Gemeenschap tekende Broeder Roger persberichten, bijdragen en boeken met ‘prior van Taizé’. Vanaf 1976 nam hij de eenvoudige vorm ‘Broeder Roger van Taizé’ aan.
Deze eerste Regel wordt aangevuld met pagina’s over ‘uitgezonden Broeders’, ‘de nieuwe Broeders’ en de ‘gasten’.
Enkele maanden na Taizé namen ook de Zusters van Grandchamp de Regel, door Broeder Roger in de woestijn opgesteld, aan tijdens een viering in Grandchamp van beide gemeenschappen in november 1953. De gezellentijd dertig jaar eerder begonnen tijdens een ontmoeting tussen de jonge Roger Schutz en Zuster Marguerite de Beaumont zette een nieuwe stap, daar de twee gemeenschappen eenzelfde geest beleefden en op dezelfde principes werkten. Samen stelden de prior van Taizé en Moeder Geneviève, overste van Grandchamp, een tekst op waarin de ‘twee gemeenschappen hun gezamenlijke roeping in dienst van Jezus Christus en de eenheid van hun getuigenis in de schoot van de hervormde Kerken’ verklaarden.
In tegenstelling met Taizé en uitgezonderd enkele veranderingen in woordkeuze en enkele aanpassingen, zal Grandchamp deze Regel ‘in oorspronkelijke versie’ handhaven, wat ‘meer concreet’ bevonden. In Taizé bleef de basistekst van de in 1953 ingevoerde Regel voor het gemeenschapsleven tot op heden van kracht, maar wel met opeenvolgende uitgaven en bijvoegsels. Dit, volgens Broeder Alois die Broeder Roger in 2005 opvolgde, ‘alsof hij ons wou meeslepen om ons niet aan de letter of structuren te hechten, maar ons steeds verlaten op de kracht van de Heilige Geest’.
In 1962 zorgden de ‘verbintenissen bij de geloften aangegaan’ en vooral de vele ‘spirituele richtlijnen’ ervoor dat de Regel tweemaal langer werd. Na het tweede Vaticaans Concilie publiceerde Broeder Roger een boek als commentaar en update van de Regel, onder de titel: ‘Unanimité dans le pluralisme’. In 1978 beraadde hij zich met zijn Broeders, tijdens de jaarlijkse raad van de Gemeenschap, over het woord ‘Regel’, dat hij te stijf vond: "Het boekje dat onze grondbeginselen uitdrukt draagt ongepast de benaming ‘regel’. Het is noch een constitutie, noch een juridische tekst. Is het niet beter om van ‘bronnen van Taizé’ te spreken?" Inderdaad, in 2001 komen de ‘Sources de Taizé’ uit waarin de originele Regel, met kleine veranderingen van formulering, alsook drie andere teksten die voor de prior fundamenteel waren.
De Derde-Orde van de Eenheid (TOU)
Het invoeren van de Regel betekende het einde voor de Grote Gemeenschap. De inwonende Gemeenschap voorafgaand verloor zo stilaan haar structuur. De nauwe banden, bijna organiek, tussen ‘clunisiens’ en inwonende Broeders zoals voorzien in de ‘Constituties’ van 1948 werden slapper. De overgebleven leden van de Grote Gemeenschap werden opgenomen in een derde-orde, gesticht met Grandchamp.
Grandchamp had ook van bij het begin een aantal vriendinnen, een ‘Grote Gemeenschap’ die financieel en spiritueel ondersteunden en regelmatig deelnamen aan retraites en bijeenkomsten die in het moederhuis plaatsvonden.
Op 31 augustus 1954 kwamen, op initiatief van Broeder Roger en Moeder Geneviève, de twee groepen (zowat honderd twintig leden) samen in Grandchamp en stichtten de Derde-Orde van de Eenheid (TOU). Broeder Roger hield een toespraak over eenheid en Zaligheden. Het jaar daarop gaf hij aan de Derde-Orde ‘een eerste kleine regel, zeer praktisch en spiritueel en gebaseerd op de beknopte Regel van Taizé:
Bid en werk opdat Hij zou heersen. Dat je dagelijkse arbeid en rust bezield wordt door het Woord Gods, Behoud steeds het innerlijke stilzwijgen om in Christus te vertoeven, Doordring je van de geest van de Zaligheden: vreugde, eenvoud, barmhartigheid.
De derde-ordelingen van de Eenheid [enheid als persoon, Eenheid in de menselijke relaties, Eenheid in Kerk en wereld] verbonden zich namelijk tot het dagelijks gebed, de meditatie van de Bijbel, een regelmatige retraite en een jaarlijkse ontmoeting. ‘Het accent ligt op de roeping tot eenheid in gewone contacten (de gastvrijheid in de families, bvb) en tot samenwerken in de parochie.’ De leden zijn opgeroepen om een ‘middelpuntvliegende kracht, een uitstraling van de gemeenschapsgeest in Kerk en wereld’ te zijn.
De Derde-Orde van de Eenheid vervolgde zijn weg buiten het zog van Taizé maar met behoud van alle banden. Mettertijd namen Broeder François, Broeder Pierre-Yves of Broeder Roger zelf de animatie van sommige jaarlijkse bijeenkomsten waar.
Betrekkingen met de ERF
Terwijl de prior van Taizé aan zijn broeders een gezamenlijke Regel gaf trachtte hij de betrekkingen met de hervormde Kerk in Frankrijk (ERF) te normaliseren. Onder andere wenste hij dat de Broeders van de Gemeenschap dominee zouden worden gewijd in die Kerk. De gesprekken liepen meerdere jaren.
Om 28 juni 1954 vroeg de nationale Raad van de hervormde Kerk in Frankrijk een verslag over de voorwaarden tot toetreden in de Gemeenschap en over de verbintenissen. Op 7 augustus zond Roger Schutz een uitgebreid memorandum dat werd onderzocht en besproken door de nationale Raad op 12 oktober. De nationale Raad vond het principe van ‘eeuwige verbintenissen voor een menselijke instantie uitgesproken’ onverenigbaar met de Heilige Schrift. De verbintenis tot gehoorzaamheid aan de Gemeenschap zorgde voor een bijzondere opmerking: "Wat gebeurt er in geval van strijd tussen gehoorzaamheid aan de Gemeenschap en gehoorzaamheid aan de tuchtregel van de ERF waaraan de wijdeling zich onderwerpt?" Als gevolg oordeelde de nationale Raad van de ERF dat er meer uitleg moest komen over ‘de vorm, de inhoud en de draagwijdte van de verbintenissen, niet enkel tot het celibaat, maar ook tot de gehoorzaamheid.’
Op 2 december werden op de zetel van de ERF in Parijs Roger Schutz en Max Thurian, samen met Broeder Robert Giscard, verhoord door het bureau van de nationale Raad. Op 5 januari 1955 vervolledigde de prior dit verhoor met een tekst die hij zond aan de prominenten van de ERF. In de vergadering dertien dagen later meende de Raad: "De principes van de Hervorming laten niet toe dat een mens verbintenissen voor het leven (gehoorzaamheid, celibaat, enz.) aangaat tegenover een menselijke instantie die hem ook van zijn verplichtingen kan ontlasten." De discussie ging dus door. Op 28 en 29 september kwamen dominee Bourguet (voorzitter van de nationale Raad) en drie andere dominees naar Taizé om met de vertegenwoordigers van de Gemeenschap, dominees Schutz, Thurian en de Montmollin, alsook Broeder Giscard te praten. Volgens de afgevaardigden van de ERF waren de gesprekken ‘ zeer broederlijk, direct, gemakkelijk en vruchtbaar’ maar er bleven meningsverschillen. Het ging om de onafhankelijkheid van Taizé en de wil om een ‘interconfessionele’ gemeenschap te blijven. Maar de nationale Raad vond dat ‘het niet mogelijk is aan de universele Kerk toe te behoren zonder lid van een bestaande Kerk te zijn’.
De moeizame onderhandelingen tussen de nationale Raad en de afgevaardigden van Taizé hadden de Gemeenschap er gelijklopend toe gebracht haar positie in de Kerken uit te klaren. In negen punten neergeschreven, in die periode onder de titel ‘Kerk en Gemeenschap’ omschrijft Taizé zich niet meer als hervormde gemeenschap, maar als ‘cenobietengemeenschap’ die een ‘verkondiging van de Kerk, Lichaam van Christus, met haar plaatselijk karakter’ is. ‘Door de verscheidenheid van haar leden’ is ze ‘een van de tekenen van het supranationale en zelfs het confessionele oecumene van de Kerk’. Daardoor ‘zou ze haar roeping verloochenen door juridisch onderhevig te zijn in alles aan de plaatselijke nationale Kerk.’
Deze tekst werd door Broeder Roger in de Raad van de Broeders gelezen op 29 november 1956. Maar er was nog heel wat tijd nodig om de relaties tussen Taizé en de ERF te omschrijven.
Lijden met U
Anderzijds blijkt, vanaf 1954-1955 tot aan het einde van het pontificaat van Pius XX, dat prior Schutz ontgoocheld was door de katholieke Kerk. Waren er bijeenkomsten in Rome met pater Boyer en zijn centrum Unitas over de oecumene en de Vestigia ecclesiae? Roger Schutz schreef twee bijdragen in het blad van pater Boyer, maar had twijfels: "De oecumenische beweging is in crisis [...] na samen, Roomse en niet Roomse, de grote theologische kwesties te hebben bekeken, na samen onderzocht te hebben wat ons verdeelt en wat ons verenigt, zijn we verplicht te erkennen dat we voor een muur staan.."
Het verbod rond de priesterarbeiders in 1954 en de sancties voor de Dominicaanse theologen die het experiment ondersteunden (paters Congar, Féret en Boisselot) gaven Roger Schutz de indruk dat hij voor een muur stond. Hij schreef zijn ontgoocheling naar pater Congar: "Ik wou u zeggen hoezeer we gevoelig zijn aan de beproeving die we ondergaan. We kunnen maar niet begrijpen waarom deze maatregelen er zijn en we kunnen alleen maar ons lijden met U delen en U toevertrouwen aan de barmhartige Heer. Dank voor al wat U bent in de oecumene en ons persoonlijk bijbrengt."
Taizé scheen zich toen op de protestantse wereld te concentreren. Buiten de discussies met de ERF ontving de Gemeenschap in september 1955 het nationaal congres van de protestantse ‘Postfederatie’ die vroegere leden van de Franse Federatie van protestantse christelijke studentenverenigingen bijeenbracht. Gezien de grote verscheidenheid van Franse protestantse families in die tijd, was de keuze van Taizé om dergelijk nationaal congres in te richten een verenigend gebaar. Daarbij werd door dominee Marc Boegner [voorzitter van de protestantse Federatie in Frankrijk] in Taizé een retraitecentrum voor mannen ingehuldigd, dat was ingericht in een huis van het dorp.
In dezelfde periode vond de wil van Taizé, om zich lokaal in te werken, een mogelijkheid om zich te uiten. Broeder Alain Giscard was landbouwingenieur en sinds jaren gelast met de boerderij. In 1954 zette de melkerij die in de streek de melk kwam ophalen haar activiteiten stop. Broeder Alain stelde aan de boeren uit de omgeving voor een coöperatieve melkvereniging op te richten om de verdwenen onderneming te vervangen. Het werd een groot succes dat zich wijd uitbreidde. Tot duizend tweehonderd boeren sloten zich aan. Het bedrijf werd een model dat de boeren per autobus kwamen bezoeken.
Naar de beeldspraak van een ex-Broeder, Jean Jaquenod, werd Taizé een ‘bijeenkorf’ rond dominee Schutz, tegelijk stichter, beheerder en geestelijke vader van de Gemeenschap. Broeders zoals de theoloog Max Thurian of de communicatieman Robert Giscard op het einde van de jaren 1950 namen een belangrijk plaats in. Docent Guyotat, psychiater en psychoanalyst, die het voorwoord schreef in het boek van Jean Jaquenod, nam de beeldspraak over: "De Gemeenschap lijkt wel een honinggevende bijenkorf waarvan de prior de koningin is: de bijen kunnen er leven en werken in de omtrek, bijvoorbeeld in de huistaken. [...] Andere vliegen uit in de wereld, als dragers van de oecumenische boodschap. Nog andere gaan ver weg om een buitensporig of dramatisch leven te leiden, maar steeds intiem verbonden door een netwerk dat niet te verwoorden is."
Vertaling: Broeder Joseph
|
|