|
Download PDF
Rose Prince Dit verhaal gaat over Rose Prince, een meisje van de "Carriers", een Indianenvolk van Noord-Amerika, een meisje dat zo een eenvoudig en vroom leven leidde, dat God een bijzonder liefde had voor haar. Haar lichaam ligt ongeschonden op de begraafplaats van Lejac, Carrier First Nation. Sommige termen blijven hun oorspronkelijke Engelse benaming behouden in de tekst, omdat het beter is om de termen rond de Indianenstam niet naar het Nederlands te vertalen.
Rose Prince werd geboren op zaterdag 21 augustus 1915 in een klein huisje op een heuvel in de Carrier Nakazdli First Nation en achter een klooster nabij Fort James. Zij was de derde van negen broers en zusters.
Haar vader, Jean-Marie, was de zoon van Chief Joseph, Hoofd van de Carriers Fort Saint James. Zijn vader was de oudste zoon van Simeon La Prince, die de zoon was van de Great Carrier Chief Kwah. Haar vader was een devote katholiek en ging geregeld naar de kerk. Hij leidde de gebeden en de gezangen in de kerk en vertaalde voor de parochiepriester. Hij stond bekend als de "Church Chief."
Haar moeder, Agathe was één van de twee kinderen geboren uit Anazel. Anazel stierf wanneer Agathe nog zeer jong was. Een priester nam haar mee naar Williams Lake waar ze onder de hoede leefde van de Zusters van het Kindje Jezus. Een nicht van Rose, Evalie Murdock, herinnert zich Agathe's grote schoonheid. "Op een dag", herinnert ze zich, "zag ik haar op de heuvel staan. Ze had haar halsdoek niet om het hoofd en haar haren waren los. Ze stond daar, gehuld in een lang kleed. Oh, ze was zo mooi! Ik herinner me haar altijd zo."
Jean-Marie en Agathe gingen samen naar school in de plaatselijke Williams Lake school en huwden in Williams Lake. Haar moeder was een vrouw van grote eenvoud, met een sterk Katholiek geloof, die zichzelf volledig wegcijferde. Zij zou deze kwaliteiten van vriendelijkheid en zachtaardigheid overvloedig aan haar dochter bijbrengen. Ze kwamen terug naar Nakazli nabij Fort Saint James om er te leven. Daar werden hun negen kinderen geboren: Marie, Alfred, Rose, Seraphene, Lina, William, Paul, Sophie en Sally.
Rose ging naar de kleuterschool in Stuart Lake. Op donderdag 16 februari 1922, na het bouwen van een grote plaatselijke school in Lejac, reisde Rose samen met allen van de school van Stuart Lake per slede naar Vanderhoof en dan per trein naar Lejac. Rose Prince leefde haar leven in de "Lejac Native Residential School" van Fraser Lake. Tijdens haar laatste jaren was dit haar enige thuis.
Ze was een stille, bescheiden, goede en oplettende studente, een kind met een diep geloof en een uitmuntende liefde voor God, zodat, wanneer haar studies beëindigd waren, ze ervoor verkoos om op de Lejac Residential School verder te verblijven.
Ze had artistieke kwaliteiten. Ze bracht uren door met het verzamelen en het onderzoeken van bloemen en deze dan met de grootste precisie te schilderen op doeken voor op het altaar en op sluiers. Ze was vertrouwd met de kleinste details van kleinste wilde bloemen.
Rose was steeds aan het zingen, en leidde een vreugdevol leven. Ze neuriede en zong terwijl ze haar werk deed of wanneer ze zat te werken aan een van haar vele projecten. Haar vingers waren altijd bezig. Ze maakte eenvoudige schilderijen, deed haakwerk en ingewikkeld kralenwerk op bokkenvel, het traditionele werk van haar volk.
Speciale vrienden en leraren ontvingen met de hand geschilderde kaarten met persoonlijke verzen voor verjaardagen en speciale gelegenheden.
Zuster Susan, die les gaf in de school, was een oude vriendin van Rose. Ze herinnerde zich de met de hand geschilderde kaarten die ze ontving voor haar definitieve eedaflegging. De zuster zei: "Het was een afbeelding van een rozenstruik en er kwamen Engelen uit de rozenbladeren. Ze had dit alles dit geschilderd op de kaart met haar felicitaties."
Haar leven was er een van perfecte eenvoud en ze had een grote invloed op de meisjes, in het bijzonder op de ouderen. Ze dwong eerbied en respectr af op een zachte en vriendelijke wijze. Ze deed haar taken met opgewektheid en sprak nooit een onvriendelijk woord. Kortom: ze was dankbaar voor alles. Elke dag stond ze vroeg op om de mis bij te wonen, en ze ging dagelijks naar de kapel om de Rozenkrans te bidden.
Ze had een voorliefde voor religieuze kunst. Veel van haar kleine schilderijen gaf ze weg aan kinderen, familieleden, zusters, zieken en aan iedereen die haar werk bewonderde. De meeste van haar werken zijn verloren gegaan, maar de Zusters verklaarden dat deze van een hoogstaande artistieke kwaliteit waren. Zij leed een verborgen leven, in totale devotie aan Jezus Christus en anderen. De Zusters hielden van haar en zij hield van hen. Eigenlijk hield iedereen van haar, maar slechts weinigen beschouwden haar heiligheid als iets bijzonders.
Rose zong de hymnen en gebeden van het Carrier gebedsboek, dat geschreven was door Vader Adrian Maurice. Ze bracht veel tijd door in gebed en leerde de gebeden in haar Carrier taal aan anderen. Vele Carriers verklaarden dat ze nederig, devoot en altijd vriendelijk was. Ze inspireerde iedereen en bad zeer veel. Haar leven was gekenmerkt door haar zachte eenvoud.
In 1931, toen Rose zeventien jaar oud was, stierf haar moeder door griep, terwijl ze er niet bij was. Haar dood was bijna ondraaglijk voor de jonge Rose. In het enige bezoek dat ze bracht aan haar thuis na de dood van haar moeder, bracht ze lange uren door aan haar graf. Hierna wou ze de school nooit meer verlaten.
Celina John, een jeugdvriendin en nichtje, vroeg haar waarom ze nooit naar huis ging, zelfs niet tijdens de zomervakanties, samen met haar jongere boers en zussen.
Rose werkte in stilte verder, uiteindelijk keek ze op, glimlachte en zei: "Mijn ouders bevinden zich hierbinnen." Haar kompaan verstond niet wat ze bedoelde en dacht dat ze over de Zusters sprak. Dan vroeg ze haar wie ze waren. Ze antwoordde: "Onze Gezegende Heilige Moeder en Haar Zoon Jezus, Zij zijn mijn ouders. Ik voel me zo dicht bij Hen hier, Ik wil hier gewoon niet vandaan of heb enig verlangen ergens naar toe te gaan.
Rose verloor haar twee jongere zusters: Seraphine stierf door longontsteking en Linda stierf later.
Wanneer het tijd werd voor haar om de school te verlaten, smeekte ze om te mogen blijven als personeel. Ze wou daar blijven waar ze haar leven in stille bezinning kon verder zetten, daar op de plaats die haar thuis geworden was. Ze werd ingezet om een diverse takenlijst te vervolbrengen, die gingen over secretariaatwerk, het stikken en naaien van de kledij van de priester, het borduren van het altaardoek tot het schoonmaken en het werken in de kapel. Aan een vriend gaf ze toe dat het beter was voor haar om in een rustige plaats te leven, waar ze privacy, vrede en de vrijheid om te bidden had en waar ze kon zijn wie ze was.
Zuster Bridie Dollar kwam in 1925 aan in Lejac en onderwees Rose en haar broer Alfred. Ze gaf les aan Rose in de zesde, zevende en achtste klas, vertelde dat ze een harde werkster was, een briljante studente, vriendelijk, liefdevol, zacht en medelevend. Ze zei: "ik geloof dat Rose op Lejac bleef omdat dit het soort leven was dat ze wou. Ze genoot van de vrede, sereniteit en de privacy om te zijn wie ze was en wat God van haar verlangde te zijn."
Ze had een kromming van de wervelkolom en hierdoor een lichte bochel aan één zijde van haar rug. Dit was het gevolg van een val tijdens haar kindertijd waardoor ze ernstig gehandicapt werd. Door de pijn was het voor haar moeilijk om zich te bewegen en zeer moeilijk om te knielen. De zusters die aan haar les gaven op school, herinnerden zich dat ze zichzelf zeer bewust was van deze misvorming, maar door haar beschaamdheid hield ze er niet van om aandacht op zich te trekken. Weinig is bekend van hoe haar beperking haar beïnvloedde. Ze klaagde er nooit over, zodat eigenlijk weinigen wisten hoe ze leed. Ze was bijzonder dankbaar voor de meisjes die soms haar maaltijd naar boven brachten in de naaikamer, omdat ze wisten dat haar vervorming het haar moeilijk maakte om naar beneden te gaan naar de eetzaal.
Rose verkoos om in de stilte te verblijven, mogelijks door haar postuur. Haar aard maakte haar echter zeer toegankelijk voor anderen en vele kinderen namen elke gelegenheid aan om haar even te bezoeken.
Evalie Murdock was een van de vele studentes die op Rose berustte om hulp bij haar studies. Evalie herinnert zich: "Wanneer ik naar school ging zaten we gebruikelijk samen in de speelzaal. Ze hielp me bij het lezen. Ik was werkelijk slecht in het lezen en ze moedigde me steeds aan om boeken te lezen."
Ze ging ook bij haar om raad. Ze vertelt: "Soms voelde ik enige woede tegenover andere meisjes of tegenover een zuster, om iets wat iemand over haar vertelde. Dan sprak Rose met mij en stelde ze voor dat ik zou bidden voor die persoon in plaats van enige wrok te koesteren."
Doorheen al die jaren bleven kinderen naar haar komen om hulp voor hun studies, advies en steun wanneer ze iemand nodig hadden om tegen te spreken. Ondanks de pijn die ze had wanneer ze knielde, bracht Rose vele tijd door in de kapel, bij de Misviering of om in stilte de Rozenkrans te bidden. Ze was bijzonder toegewijd aan de Eucharistie. Wanneer er een tentoonstelling was van het Heilige Sacrament, bleef ze nog lang bij zichzelf bidden wanneer anderen reeds waren vertrokken.
Ze was bezorgd om diegenen die niet meer naar de mis gingen en diegenen die begonnen alcohol te drinken.
Tijdens de zomermaanden bleef ze in de naaikamer herstellingen uitvoeren. Ze zat ook op het grasperk voor de school en van daaruit keek ze uit op de vijver. Haar gelukkigste momenten waren zittend op de berg tussen de wilde rozen die overal rond groeiden, over de vijver starend naar de bergen of in stilte geknield in de kapel, blij om zich in de aanwezigheid van Jezus Christus te bevinden, die ze haar Vader noemde en Maria, haar Moeder.
Rose aanvaardde volledig haar leven, gerustgesteld door het geloof dat alles wat God haar stuurde het beste was voor haar. Rose leed een mindere gezondheid toen ze ouder werd. Ergens na 1934, ging Rose naar het hospitaal in Smithers waar een grote tumor verwijderd werd. Enkele jaren voor haar dood liep ze tuberculose op en leefde toen nog slechts met één long.
Naargelang 1949 naderde, werd Rose zwakker. Ze wist dat ze niet lang meer zou leven, Rose begon te vertellen dat ze spoedig zou sterven, wanneer ze aan haar bed gekluisterd was. In augustus 1949 vertelde ze Zuster Francis, die op vakantie vertrok, dat zij haar niet meer zou terug zien.
Op vrijdag 19 augustus, 1949 werd ze opgenomen in het hospitaal in Vanderhoof. Haar broer Paul was bij haar wanneer ze naar het hospitaal ging. Die avond vroeg ze om de Zusters en Priester Mulvihill. Ze ging in stilte heen die avond, nadat ze de Heilige Communie had ontvangen van de Heilige Mis die vooor haar werd opgedragen in de kapel van het hospitaal.
Zusters plaatsten het kleine kreupele lichaam in de kist en plaatsten een boeketje bloemen op haar borst. In dood als in leven zag haar lichaam er bijzonder mooi uit. Zuster Rose herinnerde zich later: "Ze zag er uit als een engel in haar kist. Zuster Patricia en ik plaatsten een kleine kussen onder haar hoofd en plaatsten haar in de juiste positie omdat ze kreupel was."
Ze werd in stilte begraven, twee dagen later op de begraafplaats Lejac, op zondag 21 augustus 1949, op vierendertige jarige leeftijd.
De begraafplaats was nabij de plaatselijke school te Lejac, dat gesloten werd in 1976 en later plat werd gebombardeerd. In 1951, werd de begraafplaats, waar Rose Prince lag begraven, enkele honderden meters verplaatst wegens de aanleg van een spoorweg.
Bij deze aangelegenheid werd haar kist geopend werd en kwam er lucht in het vacuüm van haar kist. Toen stelden de aanwezigen vast dat Rose haar gezicht in uitstekende conditie en ongeschonden bewaard was. Getuigen van de school, zusters en priesters, verklaarden dat haar lichaam "doorzichtig" was en bedoelden hiermee dat haar lichaam nog "ongeschonden was, alsof ze met een glimlach op het gelaat sliep. Het boeketje bloemen op haar borst was vergaan, maar enkele toeschouwers hielden vol dat er een verse roos in haar hand lag.
Anderen zagen deze niet, waardoor verondersteld werd dat deze roos een geestelijk visioen was dat enkel door sommigen werd waargenomen, hoewel ze allemaal verklaarden dat haar hele lichaam en haar kledij in een staat van perfecte bewaring waren gebleven. De Zusters van het Kindje Jezus, die aanwezig waren, vertelden het verhaal en verspreidden deze woorden in het bijzonder in de Carrier Nation.
Wonderen zijn toegeschreven aan haar, door haar graf te bezoeken en aarde van haar graf te nemen. Mabel George, die samen met Rose het schooltje van Lejac doorliep, zegt dat tot haar bidden is zoals het spreken tot een vroegere vriendin en ze vertelt ook over de mirakels die aan Rose toegeschreven zijn. Ze vertelt dat een jonge man zijn lichaam genezen werd nadat zijn ouders haar graf bezochten. Een man werd genezen van kanker nadat zijn vrouw tot haar bad voor een week. Een andere man na drie weken opnieuw wandelen, wanneer zijn vader wat aarde van haar graf gemengd had met wat gewijd water en zalf aan de huid van zijn rug gesmeerd, nadat hij voor hem bij Rose Prince had gebeden. Eén uur later viel hij in slaap en stond de volgende ochtend wandelend weer op.Jaarlijks is er een bedevaard in de maand juli naar de begraafplaats te Lejac, Britisch Colombia, Canada.
Gebed voor Rose Prince
Heilige vader, U deelde zo diep met Rose Prince van de Carriers, Uw geschenk van sereniteit en U deelde met haar Uw liefde voor Uw schepping: sta toe dat we door haar tussenkomst ook mogen delen in Uw sereniteit en de vrede in onze ziel mogen vinden en dat we ook verblijd mogen zijn in de schoonheid van de schepping dat ons elke dag omringt. Dat we uiteindelijk, door haar tussenkomst, deze gunst mogen verkrijgen. Dit vragen wij U in ons vertrouwen op Uw liefdevolle vriendelijkheid. Sta ons dit toe, door Onze Heer Jezus en de Heilige Geest. Amen. De onvergankelijkheid van het lichaam is een wonder dat een weerspiegeling is van de overwinning van Jezus Christus over de dood (Handelingen 13: 34-35-37).
Bij de Katholieken heeft dergelijke bewaring van het lichaam een zeer uitgesproken mening. De kerk aanvaardt dit als een teken van God, als bewijs van een leven in grote heiligheid. Hiermee word bedoeld dat God diegene voor het verderf behoed die hun ziel zuiver houden, en ze vrijwaart van de ontbinding van het vlees. Deze lichamen blijven dus op wonderbaarlijke wijze bewaard, een teken van de aanwezigheid van Gods koninkrijk in deze wereld.
Sommige Heiligen, of zij die een heilig leven hebben geleid, hebben ongeschonden lichamen na hun dood. De onvergankelijkheid is de niet ontbinding aan het normale tempo van het lichaam. Vele malen, jaren na de lichamelijke dood, worden deze lichamen ongeschonden teruggevonden. Tevens wordt er bij sommige lichamen een aangename doordringende geur vastgesteld van jasmijn en honing.
Vertaling: Geoffrey Muylle
|
|