|
Jezus' tijdgenoten: Inleiding
|
|
|
|
Download PDF
Jezus' tijdgenoten: Inleiding Jezus en Zijn tijd
In 1906 verklaarde Albert Schweitzer plechtig dat de zoektocht naar de historische Jezus een denkbeeldige onderneming was. Nochtans en onverschillig voor de welsprekendheid van deze lijkrede weigerde de historische Jezus te buigen en te verdwijnen. In feite, een handvol verstokte sceptici niet meegerekend, staan de meeste hedendaagse specialisten aan het andere uiteinde en beschouwen het bestaan van Jezus voor zo zeker dat ze zich niet meer om zijn historiciteit bekommeren. Toch is zeker dat Jezus en de beweging die hij schiep niet in het luchtledige hebben bestaan: ze stonden midden in de Joodse maatschappij van de eerste eeuw, een maatschappij die ontsprong uit het spel van krachten en invloeden van de vorige generaties, en uit de schok van het hellenisme en de politieke macht van Rome. Deze joodse en Grieks-Romeinse invloeden verbonden zich om een model te scheppen waaruit het christendom ontsprong.
Dit boek wil de lezer helpen om zich rekenschap te geven van de samensmelting van gedachten, ingevingen en impulsen die de tijd van Jezus doordrongen. Daartoe en om het levendig te houden verkoos ik een reeks levensschetsen voor te stellen. Zo zal de omringende wereld tastbaarder worden door het aftekenen van enkelingen die, op verschillende manieren, de achtergrond van de Geschiedenis veranderd hebben door hun invloed. Dit Woordenboek van de tijdgenoten van Jezus schetst het portret van personaliteiten uit het Nieuwe Testament, uit werken van joodse auteurs uit de eerste eeuw, uit de rabbijnse literatuur en uit de historische bronnen van de Grieks-Romeinse wereld. Deze personages worden soms bewezen door verscheidene getuigenissen. Sommige leiders van Judea, joodse leiders, Romeinse waardigheidsbekleders zoals Herodes de Grote, Antipas, Annas en Caïphas, Gamaliel de Oude, Augustus, Tiberius, Pontius Pilatus, enz., verschijnen in het Nieuwe Testament. Sommige personages uit het Nieuwe Testament (Jezus, Johannes de Doper, Jacobus) worden kort aangehaald door Flavius Josephus en in de verhalen van Romeinse historici zoals Tacitus. Joodse personaliteiten zoals Hillel de Oudere, Honi, Hanina ben Dossa, Jezus zoon van Ananias, door Flavius Josephus en de rabbijnse literatuur vernoemd werpen een nieuw licht op het verhaal uit de Evangelies. Dus belooft een globale benadering van Jezus tijd nieuwe en onverwachte perspectieven te openen.
De uitgebreide draagwijdte van dergelijke opvatting vereist een rekbare beschrijving van de tijdspanne van ons onderzoek. Zo zullen we de veronderstelde levensduur van Jezus (ongeveer 6/5 voor - 30 na ons tijdperk) overschrijden. De revolutie van de Macchabeeën tegen het Grieks-Syrische keizerrijk die openbarstte in de jaren 160 voor Christus, als reactie op de eerste religieuze vervolging door het Joodse volk ondergaan, zou als redelijk vertrekpunt kunnen dienen. De verwoede en tenslotte zegevierende weerstand van de Joden tegen de Griekse tirannie had de oprichting van een onafhankelijke Joodse staat tot gevolg, die bijna een eeuw lang (152-63 v. J.C.) door het priesterhof van de Maccabeeën-Hasmonieten werd bestuurd. Maar het zou lichtjes overdreven zijn te spreken over een voorchristelijk tijdperk van anderhalve eeuw als ‘eigentijds van Jezus’. Het is dus redelijker een latere beslissende bocht uit de internationale geschiedenis van het Joodse volk te kiezen, zoals onder andere de overgang van de Grieks-Syrische heerschappij in Palestina naar het Romeinse gezag dat Pompeus in 63 v. J.C. invoerde met de verovering van Jeruzalem. Deze gebeurtenis dateert van minder dan twee generaties voor de geboorte van Jezus. Het zou ideaal zijn om ook het einde van ons onderzoek vast te leggen op twee generaties na de kruisdood. Daar er echter geen enkel merkwaardig feit de laatste jaren van de eerste eeuw heeft gekenmerkt zal men eerder geneigd te zijn de tweede Joodse opstand tegen Rome in 135 na J.C. te kiezen. Deze twee grenspalen bakenen één van de cruciale tijdperken uit de intellectuele en religieuze geschiedenis van de Westerse wereld. Dit vak van twee eeuwen kan in vijf aparte fases verdeeld worden:
- Van Pompeus tot aan het einde van het priesterlijk gezag van de Hasmonieers (63-37 v. J.C.).
- Het bewind van Herodes de Grote (40/37-4 na J.C.) - Geboorte van Jezus (6/5 voor ons tijdperk).
- Herodes Archelaüs (4 v. J.C.-6 na J.C.) - De Romeinse prefecten (6-41 na J.C.) - Herodes Antipas (4 v. J.C.-39n na J.C.) - Openbaar leven en dood van Jezus (29-30 van ons tijdperk).
- Agrippa I (41-44 na J.C.) - Romeinse procuratoren (44-66 na J.C.) - Eerste Joodse opstand (66-70 [73/74] na J.C.) - Begin Joods christendom en leven van Sint Paulus.
- Van de val van Jeruzalem tot aan het einde van de tweede Joodse opstand onder Hadrianus - Vertrek van het christendom uit zijn sociale omgeving verankerd in het Jodendom (70-135 na J.C.).
Dit werk onderscheidt zich van de gebruikelijke Bijbelse woordenboek door een nauwkeurige historische karaktertrek die afsteekt op een religieus en confessioneel perspectief.
Ontwikkeling en roem van de Hasmonieërs [164-67 vóór Christus]
Na twee en half eeuwen Babylonische en Syrische heerschappij, met daarop een periode van Griekse suzereiniteit [na de verovering van het Nabije en Midden Oosten door Alexander de Grote in 164 na J.C], herwinnen de Joden hun onafhankelijkheid en de mogelijkheid tot zelfbestuur dankzij het succes van hun gewapende weerstand tegen de religieuze en culturele vergrieksing die de Griekse koning Antiochus VI Epiphanes (175-164 v. J.C.) hen oplegde. Afkomstig uit de priesterfamilie van de Hasmonieers, Matathias en zijn zonen die de bijnaam Macchabeeën droegen, overwinnen de Syriërs en herstellen de Joodse dienst die Antiochus had omgevormd tot een cultus van de Olympische Zeus, waarvan hij het standbeeld had opgericht in de Tempel van Jeruzalem! De opstand, aangewakkerd door de uitdagingen van de Grieken, aangemoedigd en bijgestaan door de geallieerde Joden uit de heersende klasse, voert een koortsachtige sfeer in van vooruitzien op het einde der tijden, een eschatologische en apocalyptische tijdspanne waarvan het hoogtepunt zal samenvallen met de komst van een redder, de koning-messias door de profeten aangekondigd, angstig afgewacht door de vrome Joden die dromen van vrijheid onder Gods bescherming. De overwinnaars Judas de Macchabeeër (164-161) en zijn broer Jonathan (161-143/142) verpletteren de vijand en herstellen een Joodse staat. In 153/152 v. J.C., daar hij niet behoort tot de priesterdynastie gelast met het pontificaat sinds het bewind van koning David, stelt Jonathan zich als hogepriester aan. In 143/142 v. J.C. neemt Simon, een andere broer Macchabeeër, de leiding van de Joodse natie als erfvorst op het religieuze en politieke vlak.
De zoon van Simon, Jan Hyrcan I (135/134-104) en zijn opvolgers, Judas Aristobul I (104-103) en Jonathan, of Alexander Janneus (103-76) breiden de grenzen van de nieuwe Joodse staat uit, verplichten de naburige volkeren, de Idumeërs in het zuiden en de verschillende vreemde stammen in en rond Galilea hun vorstendom te herkennen en zich tot het Jodendom te bekeren. Voor de mannelijke bevolking houdt die maatregel de verplichte besnijdenis in. Behalve hun joodse bekeringsijver, deze Hasmonische koningen priesters aarzelen niet om een eeuwenlange tirannie uit te oefenen op hun Joodse onderdanen. Alexander Janneus vooral wordt beroemd door de wreedheid van zijn wraak op de farizeeërs, zijn politieke tegenstanders: hij laat er achthonderd kruisigen terwijl hij met zijn minnaressen feest, gefascineerd door het spektakel.
Bij de dood van Alexander Janneus bestijgt zijn weduwe, de vrome Alexandra Salome (of Chelamzion), zeer bevriend met de farizeeërs, de troon terwijl zijn oudste zoon, Jan Hyrcan II de titel van hogepriester erft (76-67). Maar zijn jongste broer Judas Aristobul II, jaloers en ambitieus, beslist hem die plaats af te nemen. Als Alexandra overlijdt barst de burgeroorlog uit tussen de twee rivalen voor de priesterfunctie. Het daaropvolgende conflict opent een nieuw tijdperk dat uitmondt op de tijd van Jezus.
Van Pompeus naar het einde van het priesterlijk gezag van de Hasmonieers (63-37 v. J.C.)
De poging van Aristobul II om de plaats van Hyrcan II als rechtmatig hogepriester af te pakken en de krachtige reactie van Hyrcan gesteund door de lepe Antipater, de sterke man in Idumea en vader van Herodes de Grote, en door de Nabataanse koning Aretas III, dient als voorspel op de Romeinse inval van Judea door Pompeus in 63 v. J.C. De drie samenzweerders Hyrcan, Antipater en Aretas omsingelen Jeruzalem waar Aristobul schuilt. Dit gevecht eist een onschuldig slachtoffer op in de persoon van Honi de Rondjestrekker die de fanatieke aanhangers van Hyrcan stenigen als straf omdat hij weigerde Aristobul en zijn aanhangers te vervloeken. Politiek ondersteund verstopt deze moord zich onder godsdienstige voorwendsels. Deze strekking zal zich bestendigen in de gevallen van Jan de Doper, Jezus, Jacobus broer van de Heer, en andere.
De patstelling van beide tegenstrevers verplichten Aristobul en Hyrcan om ieder voor zich de tussenkomst van Pompeus af te smeken. Ze hopen elk hem gunstig te stellen. In plaats daarvan neemt Pompeus aan het hoofd van het leg er onder bevel van zijn generaal Marcus Aemilius Scaurus Jeruzalem in en verandert zonder gewetensbezwaar de Hasmonische staat in de Romeinse provincie Judea. De rol van hogepriester komt terug in handen van Hyrcan maar zonder de koningstitel. De afgezette Aristobul wordt verbannen en in Rome opgesloten. Kort nadien vlucht hij, keert huiswaarts en zet een weerstandsbeweging op tegen Rome. Snel ingerekend wordt de vluchteling terug naar de hoofdstad gezonden. Wanneer de burgeroorlog tussen Julius Caesar en Pompeus uitbarst, bevrijdt Caesar Aristobul wie voor hem een mogelijke aanhanger is. Maar voor hij kan inschepen naar Syrië om er Caesar bij te staan sterft hij aan vergiftiging door de aanhangers van Pompeus.
Na het gevecht van Pharsala in 48 v. J.C. waar ze de ondergang beleven van Pompeus zweren Hyrcan en Antipater trouw aan de winnaar. Caesar, die meestal de Joden van Palestina en de diaspora sympathiek vindt, beloont ze door Hyrcan II weer aan te stellen als hoofd van de nominale staat of etnarch van de Joden, en legt de administratie van de provincie in handen van de Idumeër Antipater die de verantwoordelijkheid met zijn twee zonen Phasaël en Herodes deelt.
De jonge Herodes, gouverneur van Galilea, gaat de wettelijke perken te buiten en beveelt de terechtstelling zonder proces van de opstandige leider Ezechias en zijn manschappen. Herodes ontwijkt de veroordeling door het Sanhedrin met de hulp van de Romeinen en de medeplichtigheid van Hyrcan die het gerecht voorzit. Hij wordt zelfs bevestigd in zijn functies door de collega van Caesar, Marcus Antonius, vertegenwoordiger van Rome in de provincies rond de zuidelijke Middellandse Zee. In 40 v. J.C. valt de machtige Iranese stam van de Parten Judea binnen en beschermt Antigoon, zoon van Aristobul II en rivaal van Hyrcan II. Op zijn muntstukken laat Antigoon zich koning en hogepriester noemen. Om zijn positie te versterken verminkt hij zijn oom Hyrcan (waarschijnlijk door hem het oor te scheuren [misschien de twee .. met zijn tanden] zodat hij het pontificaat onwaardig is. Maar in 37 v. J.C. loopt het korte bewind van Antigoon ten einde: op bevel van Antonius, die Herodes al tot koning van Judea benoemde, wordt hij gevangen genomen en onthoofd. Datzelfde jaar, na zijn verovering van Jeruzalem met behulp van de legioenen van Sosius, Romeins gouverneur van Syrië, wordt de Idumese arrivist Herodes de vorst van de Joodse staat en maakt zo een einde aan een eeuw van heerschappij door de Macchabeeërs.
Bewind van Herodes de Grote (37-4 v. J.C. - Geboorte van Jezus (ongeveer 6/5 voor ons tijdperk)
Het bewind van Herodes de Grote loopt over de decennia Joodse geschiedenis die rechtstreeks uitmonden op de ‘tijd van Jezus’, waarvan de geboorte Herodes dood amper voorafgaat. De Romeinse supervisie op de regering van Judea, hoewel nogal toegeeflijk, en de ijzeren greep van de nieuwe koning raken diep de Joodse maatschappij waarin Jezus geboren wordt. Herodes is tegelijk een monster en een genie. Mevrouw Geluk schijnt te waken over de stappen van deze meester koorddanser. Maar zijn optocht naar de macht is lastig. Van bij de start bekijken de Joden hem argwanend: is hij niet de beschermeling van de Romein Marcus Antonius? Maar Herodes kreeg wel hun stemmen dankzij de farizeeërs waarvan de leiders Sameas en Pollion hem steunen en zo hun dank betuigen omdat ze gespaard werden toen hij zich wreekte van de rechters van het Sanhedrin die hem vervolgd hadden toen hij over Galilea regeerde. Zijn huwelijk met de Joodse prinses Mariamme, kleindochter van de etnarch en hogepriester Hyrcan II liet hem toe de prominente Sadduceeërs te sussen, aanhangers van de Hasmonieers, die hem aanzien als een ‘half Jood’. Buiten de farizeeërs en de Sadduceeërs onderhoudt Herodes goede banden met de Esseniërs, een nu goed gevestigde gemeenschap waarvan Flavius Josephus de oorspring in de helft van de IIe eeuw v. J.C. plaatst. Ze danken deze voorkeursbehandeling aan de voorspelling van Menahem de Esseniër die de troonsbestijging van Herodes in Judea voorspeld had. De dood van Antigoon en Hyrcan II betekent het einde van het erfelijk pontificaat van de Hasmonieers. Al meester over de seculiere macht eigent hij zich ook het recht toe de hogepriesters te benoemen of af te zetten. Later, ten tijde van het Nieuwe Testament, zullen de keizers dit recht toekennen aan hun kleinzonen Agrippa I en II. Ondertussen in de jaren 6 tot 41 na J.C. zullen de Romeinse gouverneurs van Judea dit recht uitoefenen.
Om zijn positie te verzekeren moet Herodes zijn vriendschappelijke verhoudingen met Rome behouden en tegelijk de aanhoudende vijandigheid van sommige Hasmonieers bestrijden. Goed overeen komen met Marcus Antonius wordt riskant vanwege de invloed die Cleopatra, koningin van Egypte, uitoefent op de overste van Herodes. Deze ‘femme fatale’ was eerst zijn maîtresse, huwde dan Antonius en hunkert naar het koningrijk van Judea. Herodes kan deze grondverliezen minimaliseren: slechts enkele kuststeden en de streek van Jericho zijn door Egypte ingepalmd. Eerst droomt Herodes van een relatie met Cleopatra om er zo van af te geraken, maar dat idee laat hij vlug varen. De steeds spannender wordende relatie tussen Antonius en Octavus, de latere Augustus, is bron van een nieuw dilemma voor Herodes, maar zijn gebruikelijk instinct stelt hem in staat het vertrouwen en later de vriendschap van Augustus te winnen.
De strijd tussen Herodes en de Hasmonische Koninklijke familie is des te lastiger op te lossen dat de voortdurende kuiperijen onder vrouwen van zijn gevolg steeds verergeren. Ze confronteren enerzijds Cyprus, de moeder van Herodes, en zijn zuster Salome, en anderzijds Mariamme, de Hasmonische vrouw van Herodes waarop hij dolverliefd is, en Alexandra, zijn moeder. Het zal bloedig eindigen voor de Hasmonieers. Op de eindeloze lijst van leden uit zijn familie door Herodes omgebracht staan zijn geliefde vrouw Mariamme, zijn twee zonen Alexander en Aristobul, de hogepriester Aristobul III en jonge broer van Mariamme ‘per ongeluk’ verdronken in een zwemdok, de moeder van Mariamme en zijn grootvader en vorige hogepriester Hyrcan II. Zelfs Salome, de zus van de koning, gebruikt de tussenkomst van haar moordende broer om zich van twee van haar echtgenoten te ontdoen, waaronder één de eigen oom van Herodes is. Nochtans, kort na de terechtstelling van Antipater in 4 v. J.C., ontwijken de oudste zoon van Herodes met de eerste van zijn tien vrouwen, alsook Salome en haar derde man aan de laatste waanzinspoging van de stervende koning door een belangrijke groep Joodse prominenten te bevrijden die Herodes wilde doen vermoorden daags na zijn overlijden om zeker te zijn dat er veel mensen zouden treuren op zijn uitvaart in 4 v. J.C.
Herodes de Moordenaar [een welverdiende bijnaam voor degene die aan de basis ligt van het evangelisch verhaal van de onnozele kinderen] was nochtans ook Herodes de Grote. Op buitenlands vlak behaalde hij noemenswaardig succes, ondanks het wisselvallig geluk in de Romeinse wereld. Hij kon zich vrijgevig opstellen en aandachtig voor zijn Joodse onderdanen. Hij verlichtte de belastingen om de nationale economie weer op gang te trekken na de hongersnood van 25 v. J.C. Hij promootte actief de Griekse cultuur en lanceerde vooral grootse bouwplannen in binnen- en buitenland. Voor deze die in het Nieuwe Testament voorkomen zijn er de bouw van de havenstad Caesarea (naar keizer Caesar Augustus genoemd) en waar de Romeinse gouverneurs van Judea zullen zetelen in de Ie eeuw na J.C. Sint Paulus zal er twee jaar gevangen zitten. Herodes herstelde ook de stad Samarië die hij de naam Sebaste gaf (Augustus in het Grieks) ter ere van de keizer. Hij richtte een heidense tempel op in Caesarea Philippe, de stad waar de apostel Petrus Jezus als de Messias herkende. Maar bovenal is zijn grootste bouwkundig gedenkteken de heropbouw van de Tempel van Jeruzalem die ook de Tempel van Herodes wordt genoemd en waarvan vandaag nog enkele sporen overblijven zoals de westerse muur of Klaagmuur.
Het bewind van Herodes de Grote loopt op zijn eind als het openbaar leven van Jezus begint. De ‘evangeliën van de kinderjaren’ door Mattheus en Lukas zijn het daarover eens. Maar de belangrijke gebeurtenissen in de laatste jaren van Jezus zending (29/30 van ons tijdperk) behoren toe aan de volgende episode van de Joodse geschiedenis.
Herodes Archelaüs [4 v. J.C.-6 na J.C.[, Herodes Antipas, De Romeinse prefecten [4 v. J.C.-41 na J.C.], Het openbaar leven en de dood van Jezus (29-30 van ons tijdperk)
Jezus brengt niet de vrede op aarde. Zijn eerste jaren vallen samen met de conflicten rond de opvolging van Herodes en een politieke onstandvastigheid veroorzaakt door een reeks opstanden. Verschillende testamenten die elkaar tegenspreken en door de stervende koning gedicteerd zaaiden verwarring tot Augustus beslist: hij splitst het koninkrijk op in drie streken die hij aan de overlevende zonen van Herodes geeft. Archelaüs krijgt Judea, Idumea en Samarië (4 v. J.C.-6 na J.C.), Antipas komt Galilea toe (4 v. J.C.-39 na J.C.) en Philippe krijgt de grondgebieden ten noorden en ten oosten van Galilea (4 v. J.C.-33/34 na J.C.). Maar de titel van koning wordt hen geweigerd. Archelaüs wordt etnarch en twee anderen moeten tevreden zijn met de onderliggende titel van tetrarch. Maar nog voor het akkoord bevestigd is sterft de koning met de ijzeren greep en treden de opstandige krachten naar buiten. Simon de Pereër, de herdersreus Athronges en vooral Judas zoon van Ezechias leiden de opstand. Ze worden vlug uiteengedreven door het leger van Archelaüs waarin het grote deel van de klus door de legioenen van Romeins gouverneur van Syrië Varus wordt geklaard. Deze liet daarna tweeduizend Joodse rebellen kruisigen voor Jeruzalem, wrede voorbodes van nog meer dramatische gebeurtenissen die in de Ie eeuw na J.C. zullen plaatshebben.
Het is waarschijnlijk dezelfde Judas van Gamala, met de bijnaam Judas de Galileër, die weer de opstand aanwakkert in 6 van ons tijdperk op het ogenblik dat, in het vooruitzicht van de overgang van Judea naar het statuut van Romeinse provincie na het ontslag van Archelaüs, Quirinius (gouverneur van Syrië) een grondregister opstart om nieuwe belastingen te heffen. Het gaat om de volkstelling van het jaar 6 van ons tijdperk, een nauwkeurige datum die door de Joodse historicus Flavius Josephus wordt aangehaald. De volkstelling van Quirinius stemt overeen met de gebeurtenis die het Lukas Evangelie verkeerd toewijst aan het bewind van Herodes de Grote en die de legendarische reis van Jezus ouders Jozef en Maria van Nazareth naar Bethlehem veroorzaakt. De opstand van Judas de Galileër is van korte duur maar de opstandige beweging die hij schept met behulp van de farizeeër Sadoq zal nog zestig jaar aanslepen. Verantwoordelijk voor de meeste daaropvolgende politieke onrust zal ze haar hoogtepunt bereiken tijdens de rampzalige oorlog die tussen 66 en 70 na J.C. de streek zal teisteren en Jeruzalem vernietigen, alsook de staatsstructuren van de Joden. De rede over het einde der tijden die de Synoptieken aan Jezus toewijzen (Mk 13; Mt 24; Lk 21) haalt deze tragische gebeurtenissen aan.
In 6 na J.C. verandert het politiek landschap in Palestina. Galilea waar Jezus opgroeit, behoudt een betrekkelijke politieke vrijheid. Zolang de leider Herodes Antipas de vrede laat heersen en de keizerlijke belasting betaalt, blijft zijn gezag onbesproken. In Judea daartegen, als gevolg van de afzetting en verbanning van Archelaüs valt het bewind van de provincie in handen van een door Augustus aangestelde Romeinse prefect.
Doorgaans verkiest Rome de administratieve macht (ordehandhaving, inning belastingen) af te vaardigen aan leden van Joodse heersende klasse, aan de hogepriesters en het sanhedrin. Rome vermijdt ook elke rechtstreekse inmenging in het godsdienstige leven van de Joden. Maar onrechtstreeks bevat de uitgebreide macht van de Romeinse gouverneurs de benoeming of afzetting van de hogepriesters. De meesten betrekken het ambt maar kortstondig, één of twee jaar, met uitzondering voor twee die een belangrijke rol zullen spelen in Jezus proces: De oude hogepriester Annas (6-15 na J.C.) en zijn schoonzoon Jozef Kajafas die het pontificaat bekleedt van 18 tot 36 na J.C. Annas zal Jezus ondervragen en Kajafas hem aan de Romeinen overleveren. Meer nog, de Romeinse gouverneurs bewaren jaloers de priesterkledij van de hogepriester om zo de functies te beheren die een bijzondere klederdracht vereisen. De farizeeërs die vooral actief zijn in Jeruzalem en de steden van Judea beschikken over een uitgebreide onderwijsvrijheid. Drie beroemde predikers, Hillel (van wie sommige ideeën terug te vinden zijn in Jezus leer), Chammaï, de opponent van Hillel en Gamaliel de Oude die zijn naam respectvol geciteerd ziet in de Akten der Apostelen, behalen grote bijval tijdens Jezus leven begin de Ie eeuw. De ascetische Esseniërs, die Philon van Alexandrië en Flavius Josephus beschrijven, houders van de handschriften van de Dode Zee, vervolgen waarschijnlijk hun teruggetrokken kloosterleven in Qumrân en elders. Hun invloed op het leven van de Joden ligt meer aan hun bekengheid en hun moreel gezag dan aan hun rechtstreekse impact: inderdaad verbiedt hun reglement om niet leden te onderwijzen. Nochtans zal hun gemeenschappelijke organisatie misschien model staan voor de eerste primitieve christelijke Kerk van Jeruzalem die, zoals de sekte van Esseniërs beschreven door Flavius Josephus, Philon, Plinius de Oude en de Regel van de Gemeenschap van Qumrân, een gezamenlijke kas zal bezitten door de apostelen beheerd. Sommige charismatische regenmakers en andere wonderdoeners en exorcisten, zoals Abba Hilkiah en Hanan, de kleinzonen van Honi, en ook de wijze Galileër Hanina ben Dossa behoren tot dezelfde streek en leven in de periode die de eerste oorlog van de Joden voorafgaat.
Het openbaar leven van Jezus speelt zich af onder het keizerrijk van Tiberius (14-37 na J.C.). Pontius Pilatus (26-36) is gouverneur en Kajafas (18-36/37) is hogepriester. Volgens Lukas betreedt Johannes de Doper het toneel rond het vijftiende jaar oner het bewind van Tiberius (29), weldra gevolgd door Jezus die gekruisigd zal worden onder Pontius Pilatus, waarschijnlijk in 30. Van de twee grote Joodse auteurs uit de Ie eeuw is Philon (20 v. J.C.-40 na J.C.) een tijdgenoot van Jezus. Daartegen behoort Flavius Josephus (37-ong. 100 na J.C.) tot de volgende generatie die getuige is van het begin van de Joods-christelijke gemeenschap. De belangrijkste personaliteiten uit het Nieuwe Testament worden elk afzonderlijk behandeld in het Woordenboek en het is dan ook overbodig ze hier op te noemen. De beste hedendaagse specialisten aanzien voor waar de gegevens over Johannes de Doper en Jezus die in de Joodse oudheden van Flavius Josephus voorkomen en die soms wel en soms niet overeenstemmen met het evangelisch verhaal. We zullen ze als dusdanig behandelen in de bijdragen daarover.
Op het einde van die periode (41 na J.C.) zijn Augustus en Tiberius niet meer. In zijn dementie brengt Gaius Caligula verwarring in de Joodse zaken door zijn nadrukkelijke eis om zijn standbeeld te doen oprichten in de Tempel van Jeruzalem om als een god aanbeden te worden. Herodes Antipas en Pontius Pilatus worden tegelijk door de Romeinen uit hun ambt gezet en verbannen naar zuid Gallië. Kajafas verliest ook zijn titel van hogepriester. Petrus en Jacobus de broer van de Heer staan aan de leiding van de christelijke beweging in Judea. Aan de grenzen van het grondgebied Israël verschijnt de imposante figuur van Saul van Tarsus die later Sint Paulus wordt. Jezus beweging wortelt nog in de Joods-Palestijnse maatschappij, maar klaar om te ontspruiten na een eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring en zich toe te leggen op het evangeliseren van de heidenen in het Romeinse rijk.
Agrippa I [41-44 na J.C.], De Romeinse procurators [44-66 na J.C.], De eerste opstand [41-73 na J.C.], Begin van het Joods christendom en loopbaan van Sint Paulus
De periode tussen het bewind van Agrippa I [kleinzoon van Herodes de Grote en koning van de Joden benoemd door Caligula in 41 na J.C.] tot aan de val van Jeruzalem en van Massada, die een einde maakt aan de eerste oorlog tegen de Romeinen [66-73 na J.C.], toont een politieke toestand die steeds verslechtert. De Romeinse procurators, gelast met het beleid van de Joodse staat in de periode vanaf de dood van Agrippa I in 44 na J.C. tot aan de uitbarsting van de opstand in 66 na J.C., verliezen de controle over de toestand. Ondanks de ervaren hulp van Agrippa II, zoon van Agrippa I, de play boy hervormer van de door Rome beïnvloedde hoge stand die van keizer Claudius het beheer over de koninkrijken van Gaulanitide, Batanee en Trachonitide kreeg, wijkt de onrust niet. Een dodelijke bende Joodse opstandelingen sicarii genoemd [degendragers] terroriseren de inwoners. De terechtstelling van twee zonen van Judas de Galileër, gevangen en gekruisigd als voorbeeld door Tiberius Alexander [Romeins gouverneur van Judea] herstelt de rust ook niet. Onbekwaam en omgekocht verergeren de laatste procurators de toestand.
In al die jaren ondergaat het opkomende christendom ook tegenslag. In Judea ondergaan twee vooraanstaande personaliteiten van de Palestijnse Kerk een gewelddadig levenseinde. Om niet aangehaalde redenen door de auteur van de Akten der Apostelen schijnt Agrippa I, nochtans als inschikkelijk aanzien, Jacobus zoon van Zebedeus veroordeeld te hebben en onthoofd, wat een wereldse doodstraf is toegepast vanwege een wereldse (niet religieuze) overtreding. Van zijn kant veroordeelt de hogepriester Annas, zoon van Annas, volgens Flavius Josephus ten onrechte de steniging van Jacobus broer van de Heer, als een heilige aanschouwd, omdat hij de wet overtrad’. De kerkelijke overlevering plaatst de marteling van de apostelen Petrus en Paulus tegen het eind van Nero’s bewind, die sterft in 68 na J.C. Daartegen, meer positief, terwijl de evangelisatie van de Palestijnse Joden zonder zichtbare vooruitgang vordert, het besluit van de apostelen op het concilie van Jeruzalem in 49 na J.C. om niet meer te eisen dat niet Joden die zich bekeren zouden besneden worden alvorens gedoopt te zijn, zet het licht op groen voor Paulus en Barnabas om hun zending op te starten ... die opmerkelijk efficiënt zal blijken ... onder de heidenen van de diaspora. Tussen 49 en 58 na J.C. zullen Paulus en zijn medewerkers de volkeren van Klein-Azië en het Grieks vasteland evangeliseren. De epistels van Paulus dateren van de jaren 50, misschien zelfs tot begin 60. De belangrijkste belevenissen van Paulus passen perfect in Romeinse geschiedenis. Zijn verschijnen voor de rechtbank van Gallio, broer van de filosoof Seneca, gebeurt in Corinthe tussen 51 en 53 als Gallio proconsul van Achaïe is. Paul wordt aangehouden in Jeruzalem voor dat Felix ophoudt er procurator te zijn (52-60). Daar hij twee jaar later nog altijd gevangen zit in Caesarea wanneer Festus Felix opvolgt in 60 na J.C., is zijn gijzeling in 58 begonnen. Nadat hij een schipbreuk overleefde nabij Malta tegen eind 60 na J.C. is Paulus overgebracht naar Rome waar hij door Nero moet beoordeeld worden.
Donkere wolken dreigen aan de horizon: ondanks de inspanningen van de Joodse leidersklasse in het begin is de rampzalige oorlog tegen het Romeinse rijk onafwendbaar. Details zijn bekend via Flavius Josephus die in begin en met tegenzin deel uitmaakte van de leiders van de opstand. Al vlug komt het leiderschap in handen van een grote extremisten: Jan van Gishala, Simon zoon van Gioras, en de meest koppige, Eleazar zoon van Yaïr, kleinzoon van de opstandige patriarch Judas de Galileër. Maar de opstandelingen zijn niet bij machte om het gewapende Romeinse leger te bekampen dat onder de leiding staat van twee toekomstige keizers, Vespasianus en Titus. Er volgen bloedige gevechten. De gevangen Joden worden met honderden gekruisigd. Jeruzalem is verwoest en de Tempel platgelegd. Zelfs de onneembare vesting van Massada houdt de veroverende legioenen van de Romeinse gouverneur Silva in 73/74 na J.C. niet op. Daar ze inzien wat hen te wachten staat verkiezen de verdedigers de collectieve zelfmoord boven de Romeinse mishandeling en kruisiging.
Volgens de Joodse overlevering vestigen Yohanan ben Zakkaï en Gamaliel II zich in de kuststad Yavneh (Jamnia) met de toestemming van Vespasianus. Met een groep toegewijde rabbijnen trachten ze daar een Jodendom te bepalen zonder Tempel, zonder hogepriester en zonder Sanhedrin.
De toespraak van Jezus over het einde der tijden in de Synoptieken toont de geestesgesteldheid aan van de Joodse christelijke Kerk. De christelijk theologische overlevering, die eeuwen later door de historicus Eusebius van Caesarea opgetekend werd, aanziet de ondergang van Jeruzalem als Gods straf voor de Joden vanwege hun ‘afschuwelijke moorden op Christus en zijn Apostelen’. Volgens Eusebius vluchten de leden van de Kerk van Jeruzalem naar de stad Pella in Transjordanië nadat ze door een profetie voorgelicht waren over de nakende vijandigheden. Geen enkel getuigenis van buitenaf bevestigt deze versie van de feiten. We weten ook niets over de vluchtelingen naar Pella. Een andere christelijke legende over de vervolgingen van de Kerk door de leider van de tweede Joodse opstand, Simeon bar Kosiba of Bar Kokhba, doet vermoeden dat, eens de oorlog gedaan, de vluchtelingen van Pella terug de Jordaan zouden overgestoken hebben om zich terug in Israël te vestigen.
Van de val van Jeruzalem tot aan het einde van de tweede opstand, onder Hadrian. Vertrek van het christendom uit haar sociale omgeving, verankerd in het Jodendom [70-135 na J.C.]
De gevolgen van het falen van de eerste opstand tegen Rome zijn pijnlijk voor Joden en christenen. De overwinnende keizer Vespasianus aanziet heel het gewonnen grondgebied als zijn private eigendom. Buiten het verlies van nationale en godsdienstige instellingen lijden alle Joden van Palestina en de diaspora onder de vernedering van de omzet van de belasting voor onderhoud van de tempel van Jeruzalem in een jaarlijkse bijdrage, fiscus judaicus genoemd (Joodse belasting) die nu de schat van tempel van Jupiter op het Romeinse Kapitool aanvult. Brutaal ingezameld onder Domitianus (81-98) verliep het later wat zachter zoals een muntstuk geslagen door zijn opvolger Nerva (96-98) aantoont. De bekering tot het Jodendom, aanzien als een vorm van goddeloosheid, is ook verboden. In 115 na J.C. onder Trajanus wakkert de opstand van de Joden uit Egypte en Cyrene het Romeinse anti-Joodse gevoel weer aan: het belangrijke conflict van de tweede opstand (132-135) is al in aantocht.
De oorzaken van de Joodse opstand geleid en geïnspireerd door Simeon bar Kosiba onder het bewind van Hadrian lagen lange tijd ter discussie. Dankzij de brieven en wettelijke documenten die in de jaren 1950-1960 in de grotten van Wadi Murabbaat en Wadi Seiyal in de woestijn van Judea ontdekt werden, is meer geweten over de omstandigheden van de oorlog en over de revolutionaire administratie van het land. In het begin toont de Romeinse gouverneur van Judea, Tinneius Rufus zich niet bekwaam de guerrillakrachten van Simeon in te tomen, de zelf uitgeroepen vorst van de Joodse staat die zich ‘Prins van Israël’ laat noemen. Drie jaren harde strijd zijn nodig ... met veel bloedvergieten in beide kampen ... voor dat Julius Severus, de beste Romeinse generaal van zijn tijd en in spoed uit Groot-Brittannië gekomen, de opstand kan verpletteren in 135 na J.C. Volgen daarop jaren van vervolging. Beroemde rabbijnen, zoals Aqiva, verliezen erbij het leven. De verboden praktijk van het Jodendom verdient de doodstraf. De Joden worden massaal uit Judea verbannen. Hun oude hoofdstad verliest haar naam, is door de keizer prachtig heropgericht als een heidense stad en heet nu Aelia ter ere van Publius Aelius Hadrianus. Nochtans, buiten Judea, onder andere in Galilea leiden de Joden een rustig bestaan. Dankzij de ijver en de volharding van de rabbijnse leiders wordt het Jodendom weer krachtig, onder de regels van de Michnah en de Palestijnse Talmud, of nog beter de Talmud uit Galilea.
Na de vernietiging van Jeruzalem vervolgen de Joodse Palestijnse aanhangers van Jezus, voor de Romeinen een zinloze sekte uit Judea, hun bestaan. De Kerkvaders noemen ze de ebionieten of nazareërs. Ze aanzien hen als ketters. Hun opstand tegen de christelijke leer die zich verspreidt, zoals de goddelijkheid en de maagdelijke conceptie van Jezus, en ook omdat ze vasthouden aan de traditionele levenswijze van de Joden staven dat. Ze hebben haast geen sporen achtergelaten. Alleen in de rabbijnse literatuur zijn enkele anekdotes en legendes bewaard.
Volgens de christelijke traditie doorgegeven in de IVe eeuw met Eusebius van Caesarea zou de jacht door de Romeinen op de Joodse opstandelingen tussen het beleid van Vespasianus en dat van Trajanus ook de familie va n Jezus hebben getroffen vanwege haar hoop op de terugkeer van de Messias. Daar de verwachting van deze nakende terugkeer verzwakte zonk ook de dreiging van een Romeinse weerwraak. Maar echter niet eerder, onder Domitianus, dan dat de kleinzonen van Juda en dus de achterneven van Jezus vervolgd werden en, onder Trajanus in het eerste decennium van de IIe eeuw, Symeon zoon van Clopas (kozijn van Jezus) en opvolger als bisschop van Jeruzalem van Jacobus broer van de Heer, de marteldood had ondergaan.
De situatie van de heidense christenen, lid van de Kerken door Paulus gesticht in de Romeinse wereld is niet minder somber. Onder Nero werden ze beschouwd als aanhangers van een schadelijk bijgeloof. Een groot aantal werd in Rome gekruisigd. Onder Trajanus blijven ze verdacht, zelfs als lidmaatschap van de Kerk geen voldoende reden tot vervolging betekent. In de twee eeuwen die volgen op de nederlaag van Bar Kokhba zal de situatie van de Joden in het Romeinse rijk geleidelijk aan verbeteren en die van de christenen strekken tot verslechteren met de opeenvolgende vervolgingen. Nochtans in 312 na J.C. zal de overwinning van keizer Constantijn aan de Milvius brug de toestand omkeren en het voordeel aan de christenen toekennen.
Dit kort overzicht van de Joodse en Joods-christelijke geschiedenis, vanaf het inpalmen van Judea als Romeinse provincie in 63 v. J.C. tot aan het einde van de tweede Joodse opstand tegen Rome in 135 na J.C., en ook het Woordenboek dat volgt dienen om een dynamisch begrip van Jezus en zijn tijd te bevorderen. Jezus staat op een centrale positie tussen twee eeuwen rijk gevuld met gebeurtenissen: hij sterft ongeveer een eeuw na de intrede in Jeruzalem van Pompeus en een eeuw voor de nederlaag van Bar Kokhba bij de slag van Bethar.
Ik hoop oprecht dat het zo gegeven historisch perspectief de lezer de historische werkelijkheid van de belangrijkste personaliteiten uit het Nieuwe Testament te begrijpen, en in te zien wat hen verbond met de Joodse en Romeinse hoofdfiguren uit de maatschappij van toen.
Vertaling: Broeder Joseph
|
|
|
|
|
|
|