|
Download PDF Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich
Hoofdstuk 6.1: Advent De werkelijke datum van Christus' geboorte is, zoals ik steeds zie, vier weken vroeger dan de Heilige Kerk het hoogfeest van Kerstmis viert, en valt dus op het feest van de Heilige Catharina. Ik zie de boodschap van de engel aan Maria altijd in de laatste dagen van februari.
Reeds op het einde van oktober zag ik in het Beloofde Land een volkstelling en een belasting afkondigen, die door de keizer was uitgeschreven. Vanaf die tijd zag ik in het land veel mensen heen en weer reizen.
Maria in het huis van moeder Anna
Zondag 11 november 1821: Reeds sedert tal van dagen zie ik de Heilige Maagd bij haar moeder Anna verblijven, waarvan de woning op ongeveer een uur afstand, in het dal van Zebulon, ligt. In haar huis te Nazareth is slechts een dienstmaagd achtergebleven die voor Sint-Jozef zorgt, als Maria bij Anna is. Zij hielden er overigens, zolang de Heilige Anna leefde, geen afzonderlijke huishouding op na, doch ontvingen van haar steeds alle levensmiddelen.
Ik zie de Heilige Maagd reeds gedurende enige weken toebereidselen maken voor de geboorte van haar Goddelijk Kind. Zij vervaardigt kledij, windsels en doeken. Er wordt voor een flinke voorraad van alles gezorgd.
Joachim leeft niet meer. Ik zie in het huis een andere man, want Anna is hertrouwd. Haar echtgenoot is aan de dienst van de tempel verbonden en heeft de zorg over de offerdieren. Ik zag dat Anna hem, als hij zich bij de kudden bevond, broodjes en vissen zond in een lederen zak, die onderverdeeld was in verschillende vakken. Er bevindt zich ook nog een klein meisje van ongeveer zeven jaar in het huis, dat aan de hand van de Heilige Maagd gaat en van haar onderricht ontvangt. Het is, naar ik meen, een dochterje van Maria van Cleophas. Het heet ook Maria. Jozef bevindt zich niet in Nazareth. Hij zal echter spoedig komen, want hij is op de terugreis van Jeruzalem, waarheen hij offerdieren gevoerd heeft.
Ik zag de Heilige Maagd in huis. Zij zat met verschillende vrouwen in een kamer te arbeiden. Allerlei voorwerpen werden voor het verwachte kind in gereedheid gebracht. Anna bezat een grote rijkdom aan kudden en weilanden en voorzag dan ook de Heilige Maagd van alles wat voor haar stand werd vereist. Daar zij meende dat Maria bij haar zou bevallen en dat alle verwanten haar dan zouden komen bezoeken, werd voor de geboorte van het Kind der Belofte alles zoveel mogelijk in gereedheid gebracht. Daartoe behoorden vooral prachtige dekens en tapijten.
Ik heb bij de geboorte van Johannes in de woning van Elisabeth ook zo'n deken gezien. Er waren verschillende spreuken en zinnebeelden op aangebracht. De Joodse kraamvrouwen bedienden er zich van. Zij konden er zich met hun kind volledig inwikkelen en, door kussens ondersteund, gemakkelijk erin overeind zitten wanneer vriendinnen hen bezochten, die dan, op de rand van het tapijt, om hen heen zaten. Zulke voorwerpen werden, benevens tal van doeken en windsels voor het kind, ook hier in Anna's huis in gereedheid gebracht. Hier en daar zag ik zelfs goud- en zilverdraad gebruiken. Niet alle dekens en voorwerpen waren evenwel voor eigen gebruik. Veel ervan moest als geschenk voor de armen dienen, die bij zulke blijde gebeurtenissen steeds bedacht werden.
Ik zag nu de Heilige Maagd met andere vrouwen ronden een grote kast op de vloer zitten en met twee naalden, waarin gekeurde draden zaten, werkten zij aan zo'n deken, dat tussen haar in de kast geborgen was. De Heilige Anna was zeer bedrijvig. Zij liep steeds op en neer om wol te halen en rond te delen en aan de dienstmaagden het werk aan te wijzen.
Jozef ontvangt het bevel om naar Bethlehem te reizen
Maandag 12 november 1821: Jozef zal vandaag weer naar Nazareth terugkeren. Hij is naar Jeruzalem geweest, waarheen hij offerdieren heeft gedreven. Hij heeft ze in de kleine herberg, die in de richting van Bethlehem, op een kwartier afstand van Jeruzalem ligt, op stal gebracht. De herberg werd bewoond door een paar oude, kinderloze en godvrezende echtelieden.
Stille, vertrouwde mensen namen daar hun intrek. Jozef is eerst nog naar Bethlehem gegaan, doch heeft er zijn verwanten niet bezocht. Hij wou er slechts inlichtingen vragen over de volkstelling en de belasting, waarvoor ieder zich naar de plaats van zijn geboorte moest begeven. Hij liet zich echter nog niet opschrijven, want hij had het voornemen om, na de dagen van de reiniging van Maria, met zijn vrouw van Nazareth naar de tempel in Jeruzalem te reizen en vervolgens naar Bethlehem te trekken, teneinde er zich te gaan vestigen. Ik kan niet zeggen wat de reden hiertoe was, maar hij woonde niet graag in Nazareth. Hij ging zich daarom in zijn geboorteplaats van het een en ander op de hoogte stellen en zag naar stenen en hout uit, want hij was van plan om daar een woning te bouwen. Na de nodige inlichtingen te hebben ingewonnen, keerde hij naar de herberg nabij Jeruzalem terug, bracht zijn offer in de tempel en spoedde zich dan naar huis.
Toen hij heden om middernacht het veld Chimki, dat zes uur van Nazareth verwijderd was, doortrok, verscheen hem een engel met het bevel om onverwijld met Maria naar Bethlehem te gaan, want daar moest zij haar kind baren. Hij bepaalde ook wat zij voor hun gebruik moesten meenemen: slechts weinige en zeer eenvoudige voorwerpen en geen geborduurde dekens. Ook moest hij, behalve een ezel voor Maria, nog een éénjarige ezelin mee voeren, die nog geen jongen ter wereld had gebracht. Deze moest hij vrij laten meelopen en steeds de weg volgen, die deze zou inslaan.
Hedenavond begaf Anna zich met de Heilige Maagd naar Nazareth, want zij wisten dat Jozef zou komen. Zij schenen echter nog niet te weten dat Maria, van Anna's huis uit, naar Bethlehem zou reizen. Zij meenden dat het kind te Nazareth zou geboren worden, want ik zag dat verschillende, reeds vervaardigde zaken in gevlochten tassen er heen werden gevoerd. Ik zag onder andere verscheidene blauwe manteltjes die moesten dienen om het kind er in te wikkelen. Jozef kwam diezelfde avond te Nazareth aan.
Dinsdag 13 november 1821: Vandaag zag ik de Heilige Maagd en haar moeder in het huisje te Nazareth en Jozef deelde haar mede wat hem de nacht ervoor door de engel was bevolen. Zij keerden daarop naar Anna's woonhuis terug en ik zag dat zij zich gereed maakten om spoedig te vertrekken. Anna was erg onder de indruk. Maria wist wel dat haar kind te Bethlehem moest geboren worden, maar uit nederigheid had zij gezwegen.
Zij wist het uit de geschriften van de profeten die over de geboorte van de Messias hadden geschreven. Deze geschriften bewaarde zij in haar woning te Nazareth in een kastje. Zij had ze tijdens het verblijf in de tempel van haar leermeesteressen ontvangen en zij had er zich steeds door de heilige vrouwen over laten onderrichten. Zij las er dikwijls in en smeekte dan om de vervulling van de beloften. Steeds bad zij vurig om de komst van de Messias. Steeds noemde zij bij voorbaat de vrouw zalig, die het Heilig Kind zou ter wereld brengen en wenste slechts deze als de minste van haar dienstmaagden te mogen dienen, zonder in haar nederigheid te denken, dat zij dit zelf wel eens kon zijn. Daar zij nu uit de geschriften van de profeten wist, dat de Heiland te Bethlehem moest geboren worden, voldeed zij met des te meer vreugde aan de wil van God en ondernam de reis, die voor haar, met het oog op het jaargetijde, niet zonder gevaar was, want in de dalen tussen het gebergte werd het reeds koud.
Ik zag vanavond de Heilige Jozef en Maria, vergezeld van Anna, Maria van Cleophas en enkele dienstknechten, uit Anna's huis vertrekken. Maria nam plaats op de ezel, die ook haar bagage droeg en door Jozef, bij de teugel, werd geleid. Er werd nog een andere ezel meegevoerd, waarop Anna zou terugkeren. Haar man bevond zich bij hun vertrek op het veld.
Reis naar Bethlehem
Woensdag 14 november 1821: Vanmorgen zag ik de heilige reizigers aankomen op het veld Ginim, zes uur van Nazareth gelegen, waar de engel twee dagen ervoor aan Jozef was verschenen. Anna had er een weide en de dienstknechten moesten er de éénjarige ezelin halen die Jozef zou meevoeren. Het dier liep nu eens voor, dan weer naast de stoet. Anna en Maria van Cleophas namen hier ontroerend afscheid van de de heilige reizigers en keerden met hun knechten naar huis terug.
De Heilige Familie zette nu de reis alleen voort en beklom het gebergte Gilboa. Zij kwamen door geen enkele stad en volgden de ezelin, die steeds eenzame paden insloeg. Ik zag dat zij op een hooggelegen landgoed van Lazarus, in de nabijheid van Ginim en Samaria, hun intrek namen. De beheerder ervan heette hen van harte welkom en was reeds bekend aan Jozef en Maria van vorige reizen. De familie was zeer bevriend met Lazarus. Het huis is gelegen tussen schone fruittuinen en wandeldreven. Het ligt zo hoog, dat men van het dak uit, een schoon vergezicht heeft. Lazarus heeft het van zijn vader geërfd en gedurende zijn openbare leven nam de Messias er meerdere malen zijn intrek, wanneer hij in de streek predikte. De beheerder en zijn echtgenote onderhielden zich zeer minzaam met de Heilige Maagd en zij verwonderden er zich over, dat Maria in haar toestand, de verre reis had durven ondernemen, omdat zij in de woning van de Heilige Anna, alles naar wens had kunnen hebben.
Nacht van donderdag 15 op vrijdag 16 november 1821: In zag 's nachts de Heilige Familie, enige uren verder dan de vorige plaats, door een zeer koude vallei trekken. Het was alsof het had geijzeld. De Heilige Maagd had het erg koud en zei tot Jozef: "Wij moeten nu uitrusten, want ik kan niet verder." Nauwelijks had zij deze woorden uitgesproken of de ezelin bleef onder een grote en oude terpentijnboom stilstaan. Er bevond zich een waterbron in de nabijheid. Onder deze boom hielden zij rust. Jozef maakte voor de Heilige Maagd een zitplaats van dekens klaar en was haar behulpzaam bij het afstijgen van het lastdier. Maria zette zich neer tegen de boom. Jozef had aan één der onderste takken een brandende lantaarn gehangen, dat hij met zich voerde. Ik zag hem dit meermaals bij nachtelijke reizen doen.
De Heilige Maagd smeekte vurig tot God dat de koude haar niet nadelig zou zijn. Op hetzelfde ogenblik voelde zij plots zo'n grote warmte dat zij de Heilige Jozef bij de handen nam om er de zijne mee te verwarmen. Zij gebruikten nu de broodjes en vruchten die zij bij zich hadden en dronken water uit de nabijgelegen bron, dat zij vermengden met balsem uit een kruikje dat Jozef met zich droeg. Jozef deed zijn best om de Heilige Maagd te troosten: hij is zo goed, het doet hem zo innig leed dat de reis met zovele bezwaren gepaard gaat. Toen zij over de kou klaagde, zei hij dat hij te Bethlehem wel een goed onderdak zou vinden voor haar. Hij kende een huis waar zeer goede mensen woonden en die zouden haar tegen een zeer geringe vergoeding wel een plaatsje afstaan. Het was beter om iets te betalen dan er voor niets te gaan wonen. Daarbij was hij vol lof over Bethlehem, alles met het doel om haar te troosten. Mij maakte dit ongerust, omdat ik wel wist dat alles heel anders zou uitkomen. Zo was ook in de hoop van deze heilige man iets menselijks.
De heilige Familie heeft op haar reis tot nog toe twee riviertje moeten oversteken. Over het ene was er een hoge loopplank, terwijl de ezels er door heen waadden. De jonge ezelin liep heel eigenaardig om de reizigers heen. Op afgesloten wegen, waar men toch niet verdwalen kon, liep zij nu eens achter, dan weer ver vooruit. Waar de wegen zich echter scheidden, kwam zij steeds weer te voorschijn om de goede richting aan te wijzen. Waar gerust moest worden bleef zij stilstaan, zoals hier bij de terpentijnboom. Ik weet nu niet of de Heilige Familie onder de boom heeft overnacht, of wel later een herberg bereikte.
De terpentijnboom was een zeer oude, heilige boom uit het heilig woud Moreh bij Sichem. Toen Abraham naar het land van Kanaan trok, had hij hier een verschijning van de Heer, die hem dat land voor zijn nakomelingen beloofde. Hij richtte toen onder de boom een altaar op. Vooraleer Jacob naar Berthel trok, om er offer te brengen aan de Heer, begroef hij hier alle vreemde afgodsbeelden van Laban en ook de sieraden, die zijn familie met zich voerde. Hosuë richtter er een bewaarplaats op voor de Ark des Verbonds en liet de daaromheen verzamelde menigte verzaken aan de afgodsdienst. Hier werd ook Abimelech, de zoon van Gedeo, door de Sichemieten als koning begroet.
Vrijdag 16 november 1821: Vannacht zag ik de Heilige Familie, twee uur verder naar het zuiden, een grote boerenwoning bereiken. De vrouw deze huizes was afwezig en de man wees de Heilige Jozef af met de bemerking dat hij nog wel verder kon gaan. Toen Jozef en Maria dan nog een eindje hadden afgelegd, was de ezelin een leegstaande herdershut binnengelopen, waar zij nu ook hun intrek namen. Enige herders, die deze plaats juist ontruimden, betoonden zich zeer minzaam tegenover hen. Zij gaven hen stro en kleine bundeltjes hout, om vuur aan te leggen. Deze herders begaven zich ook naar de woning, waar de Heilige Familie was afgewezen, en verhaalden aan de teruggekeerde vrouw wat een liefdevolle en godvrezende man Jozef was en hoe schoon en wonderlijk heilig Maria er uitzag, waarop het goede mens haar man verwijten begon te maken omdat hij zo'n brave mensen had afgewezen. Ik zag ook dat de vrouw zich dadelijk naar het verblijf van de Heilige Familie begaf, maar dat zij niet durfde binnentreden en terugkeerde om voedsel te halen.
De plaats waar de reizigers zich nu bevonden lag ten noorden van een berg, ongeveer tussen Samaria en Thebez. Ten oosten ervan, aan de overzijde van de Jordaan, ligt Succoth, en een beetje meer zuidelijker in dezelfde richting Ainon, naast Salim. Men was hier ongeveer twaalf uur van Nazareth verwijderd.
Na een poosje kwam de vrouw met twee kinderen tot de Heilige Familie en bracht wat te eten. Zij bood vriendelijk haar verontschuldigingen aan en was zichtbaar beroerd. Toen Jozef en Maria gegeten hadden en een weinig rust hadden genomen, kwam ook de man om aan Jozef vergiffenis te vragen voor zijn hardvochtige handelswijze. Hij gaf deze ook de raad om een uur verder op bergop te trekken. Daar zou hij, voor het aanbreken van de Sabbat, in een goede herberg komen, waar zij die dag konden verblijven. Zij zetten nu hun reis voort.
Nadat zij nu ongeveer een uur lang bergop waren gegaan, bereikten zij een nogal aanzienlijke herberg, die uit verschillende gebouwen bestond, met lusthoven en bomen omgeven. Ik zag er ook balsemstruiken tegen latwerk, alhoewel de herberg aan de kant van het noorden lag.
De Heilige Maagd was afgestegen. Jozef hield de ezel bij de teugel en zij gingen naar het huis. Jozef vroeg aan de naar buiten gekomen waard om een onderkomen, doch deze verontschuldigde zich, omdat zijn huis vol gasten was. De vrouw van de waard trad nu ook naderbij en toen de Heilige Maagd op haar toetrad en zo nederig en dringend om onderkomen bad, werd zij diep ontroerd en ook de waard kon nu niet langer weigerachtig blijven. Hij maakte hen in een nabijgelegen schuur een geschikt verblijf klaar en bracht de ezel op stal. De ezelin zag ik niet. Zij liep vrij rond in de omtrek. Wanneer zij de weg niet hoefde te wijzen, was zij altijd afwezig.
Jozef maakte hier zijn Sabbatlamp gereed en met de Heilige Maagd deed hij zijn gebed, om zo in stichtende vroomheid de Sabbat te vieren. Zij namen nog enig voedsel en legden zich vervolgens te rusten.
Zaterdag 17 november 1821: Ik zag de Heilige Familie daar de hele dag verblijven. Zij baden gezamenlijk. De vrouw des huizes was met haar drie kinderen bij de Heilige Maagd en ook de echtgenote van de vorige waard was met haar twee kinderen hierheen gekomen, om haar te bezoeken. Zij zaten allen heel vertrouwelijk bij elkaar en waren diep getroffen door de ingetogenheid en wijsheid van Maria. Met grote ontroering luisterden zij naar de onderrichtingen die Maria aan de kinderen gaf.
Die hadden kleine perkamentrollen, waaruit de Heilige Maagd hen liet lezen en zij sprak er met hen zo minzaam over, dat de kinderen hun ogen niet van haar konden afwenden. Het was verrukkelijk om dat alles aan te zien, doch nog verrukkelijker om er naar te luisteren.
In de namiddag maakte de Heilige Jozef met de waard een wandeling in de omtrek, om de tuinen en velden in ogenschouw te nemen en zich op een stichtende wijze met hem te onderhouden, zoals ik zoiets daar te lande steeds door vrome lieden op de Sabbat zie doen. De eerstvolgende nacht werd ook nog in die herberg doorgebracht.
Zondag 16 november 1821: De goede lieden uit de herberg hebben de Heilige Maagd zeer lief gekregen en een innig medelijden met haar en haar toestand aan de dag gelegd. Zij smeekten Maria vriendelijk om toch bij hen te blijven en eerst haar bevalling af te wachten. Zij wezen zelfs een geschikt vertrek aan dat zij voor haar wilden in gereedheid brengen. Ook bood de vrouw haar van ganser harte een liefdevolle verpleging aan.
De Heilige Familie zette echter in de vroegte haar reis verder en daalde ten zuidoosten van het gebergte in een dal af. Zij verwijderden zich nu meer van Samaria, waarheen de weg bij het begin van de reis scheen te leiden. Toen zijn bergaf gingen konden zij de tempel op de berg Garizim zien. Deze is op grote afstand reeds zichtbaar. Op het dak ervan ontwaart men verschillende gedaanten van leeuwen en andere dieren, die in de zon een wit licht geven.
Ik zag hen nu een weg van ongeveer zes uur afleggen en tegen de avond tussen het zuiden en het oosten, op ongeveer een uut afstand van Sichem, in een aanzienlijke op het veld gelegen herderswoning hun intrek nemen, waar zij liefdevol werden opgenomen.
De man deze huizes was opzichter over boomgaarden en velden die aan een in de nabijheid gelegen stad toebehoorden. De woning lag op een berghelling. Hier stond alles veel beter en bloeiender dan in de streek waardoor zij tot nu toe getrokken waren, want hier was er de zonnekant, wat in dit jaargetijde in het Beloofde Land een merkbaar onderscheid maakte. Er lagen van hier tot in Bethlehem in de opeenvolgende dalen vele herderswoningen. De bewoners ervan behoorden tot de herders, met wiens dochters de uit de stoet van de Heilige Driekoningen achtergebleven dienaren in het huwelijk traden.
Uit een deze huwelijken werd een jongen geboren die door de Messias, in het tweede jaar van zijn openbare leven, op 31 juli [7 ab], na het gesprek met de Samaritaanse vrouw hier in huis, op voorbede van de Heilige Maagd genezen werd. Jezus koos hem, met nog twee andere jongelingen, tot geleiders op zijn tocht naar Arabië, na de opwekking van Lazarus. Hij werd later een leerling van de Messias. Jezus heeft hier dikwijls vertoefd en gepredikt. Er waren ook kinderen in de herderswoning. Jozef zegende hen voor zijn vertrek.
Maandag 19 november 1921: Vandaag zag ik Jozef en Maria meer over vlakke wegen trekken. De Heilige Maagd gaat dikwijls te voet. Dikwijls rusten zij op verschillende plaatsen uit en gebruikten er dan enig voedsel. Zij hebben kleine broodjes bij zich en een verkwikkende en tegelijk versterkende drank in kleine, sierlijke kruikjes, die voorzien zijn van twee oren en glanzen als bruin metaal. Het is balsem dat met water wordt vermengd. Meermalen verzamelen zij ook bessen en vruchten, die op zonnige plaatsen nog aan bomen of struiken hangen.
De zitplaats van Maria op de ezel had rechts en links een trede, waarop de voeten kruiselings over elkaar geslagen konden rusten, zodat deze niet omlaag hingen, zoals bij ons te lande het geval is. De manier van rijden is zeer rustig en net. Maria zit afwisselend aan de rechterkant, dan aan de linkerkant van het lastdier.
Het eerste wat Jozef bij elk oponthoud doet, is voor de Heilige Maagd een gemakkelijke zit- of rustplaats in gereedheid brengen. Hij wast dikwijls zijn voeten en ook de Heilige Maria volgt dit voorbeeld. Overigens zijn zij gewoon zich dikwijls te reinigen.
Het was reed donker toen zij een geheel afgelegen huis bereikten. Jozef klopte aan en verzocht om een onderkomen. De bewoner wou echter de deur niet openen en toen Jozef hem van de toestand van Maria in kennis stelde en zei dat hij niet verder kon reizen en dat hij niet kosteloos om een onderkomen zocht, gaf de hardvochtige man op ruwe toon ten antwoord dat hij geen herberg hield en dat hij niet wenste gestoord te worden en geen geklop dulde: hij moest maar verder gaan. De onverbiddellijke man opende niet eens de deur, maar schreeuwde zo hard dat het tot buiten kon gehoord worden.
Zij gingen nu een eind verder en namen hun intrek in een schuur, waarvoor de ezelin was blijven stilstaan. Jozef maakte licht en bracht voor de Heilige Maagd een slaapplaats in gereedheid, waarbij zij zelf behulpzaam was. Hij leidde vervolgens de ezel binnen, waarvoor hij stro en voeder gevonden had. Dan baden zij, gebruikten enig voedsel en sliepen enkele uren.
De schuur lag op ongeveer een uur afstand van hun vorig nachtverblijf. Zij zijn nu 26 uur van Nazarerth en 10 uur van Jeruzalem verwijderd. Zij hebben tot nog toe geen grote straatwegen betreden. Wel hebben zij enige handelswegen gekruist, die van de Jordaan naar Samaria leiden en op heirwegen uitlopen, die van Syrië naar Egypte voeren. De zijwegen, waarlangs de Heilige Familie reisde, waren zeer smal en vooral in het gebergte dikwijls zo nauw, dat men goed moest oppassen om niet te struikelen. De ezels echter bewegen er zich met gemak op voort. De schuur hier lag in de vlakte.
Dinsdag 20 november 1821: Nog voor het aanbreken van de dag verlieten de heilige reizigers hun verblijf. De weg ging nu verder een weinig bergop. Ik geloof dat zij aan de weg kwamen, die van Gabara naar Jeruzalem leidt: hier was de grens tussen Samaria en Judea. Jozef werd aan een andere woning nogmaals op een hardvochtige wijze afgewezen.
Het geschiedde nu, toen zij meerdere uren ten noordoosten van Bethanië waren, dat Maria er begon te verlangen naar wat verkwikking en rust. Jozef maakte nu een omweg van wel een half uur, waar hij een schone vijgeboom wist staan, die doorgaans vol met vruchten hing. De boom was omringd van rustbanken. Jozef kende hem van een vroegere reis. Toen zij er waren, droeg deze geen enkele vrucht. Hierover waren beiden zeer bedroefd. Met deze boom is, naar ik mij vaag herinner, later iets door Jezus gebeurd. Hij droeg geen vruchten meer en was toch groen. Ik meen dat de Zaligmaker hem op een reis, toen Hij uit Jeruzalem was gevlucht, vervloekte en dat de boom vervolgens verdorde.
Jozef en Maria bereikten daarop een huis. De bewoner was zeer onbeleefd tegenover de Heilige Jozef, die hem nederig om een onderkomen verzocht. Hij hield de Heilige Maagd een lamp voor het aangezicht en bespotte de Heilige Jozef, omdat hij zo een jonge vrouw met zich meevoerde. Hij mocht wel jaloers zijn. De vrouw des huizes kwam nu ook en had medelijden met de Heilige Maagd. Zij wees hen heel vriendelijk een vertrek aan in een zijgebouw en zorgde voor verkwikking. Ook de man kreeg weldra berouw over zijn onbeleefdheid en werd plots zeer voorkomend voor de heilige reizigers.
Zij namen ook nog hun intrek in een derde woning, die door een jong paar bewoond was en waarin ik een grijsaard met een stok zag rondlopen. Hier werden zij niet bijster vriendelijk opgevangen. Men bekommerde zich niet veel om hen. Deze lieden waren geen gewone eenvoudige herders, maar een soort rijke boeren die zich meer met de wereld, de handel en dergelijke dingen inlieten, zoals men dat ook hier vindt.
Een van deze woningen bezocht de Messias na zijn doopsel op 20 oktober [1 Tisri]. Hij vond toen de verblijfplaats van zijn ouders in een bedehuis veranderd. Ik kan niet bepaald meer zeggen of dit niet het huis was waar de Heilige Jozef aanvankelijkk door de bewoner bespot werd. Ik heb een vage herinnering dat die woning, onmiddellijk na de wonderen bij Jezus' geboorte, tot een plaats van gebed werd ingericht.
Tegen het einde van de reis hield Jozef meerdere malen rust, want de tocht werd voor de Heilige Maagd steeds zwaarder. Zij volgden de weg die de ezelin insloeg en maakten ten oosten van Jeruzalem wel een omweg van een anderhalve dag. Jozefs vader had in die streek weilanden gehad en daarom was hij er goed bekend. Waren zij de woestijn achter Bethanië doorgetrokken en hadden ze meer de zuidelijke richting aangehouden, dan hadden zij Bethlehem binnen de zes uren kunnen bereiken, maar deze weg was bergachtig en zeer lastig te begaan rond deze tijd van het jaar. Zij volgden nu de ezelin door de dalen en naderden meer de Jordaan.
Woensdag 21 november 1821: Vandaag zag ik de heilige reizigers midden op de dag hun intrek nemen in een grote herderswoning, die ongeveer drie uur van de plaats van bij de Jordaan, waar Johannes later doopte, en ongeveer zeven uur van Bethlehem verwijderd was. Het is hetzelfde huis waarin Jezus, dertig jaar later op 11 oktober, en wel daags voordat Hij voor de eerste maal na zijn doop Johannes voorbijging, de nacht heeft doorgebracht. Naast de woning bevindt zcih een afgezonderde schuur waarin de landbouw- en herdersgereedschappen bewaard werden. In de tuin ontwaarde ik een bron, van baden omgeven, die er door middel van buizen het water uit ontvingen. Het scheen dat de eigenaar vele landerijen had, want hij hield er een talrijk dienstpersoneel op na. Ik zag er vele knechten komen en gaan om er te eten.
De man des huizes ontving de reizigers zeer vriendelijk en was in grote mate gedienstig. Zij werden naar een mooi ingerichte kamer geleid en ook voor de ezel werd goed gezorgd. Een dienstknecht moest bij de bron de voeten van Jozef wassen en hem andere kledij geven, tot de zijne van het stof gereinigd en gladgestreken waren. Aan de Heilige Maagd bewees een dienstmaagd dezelfde diensten. Zij aten en sliepen er.
De vrouw des huizes was van een heel andere inborst. Zij woonde afzonderlijk en hield zich terug. Zij had Jozef en Maria bij hun aankomst ongemerkt gezien, en daar zij jong en ijdel was, had zij zich aan de schoonheid van de Heilige Maagd geërgerd. Hierbij kwam nog de vrees dat Maria haar zou vragen om in haar woning te mogen blijven en er haar bevalling af te wachten. Zij liet zich niet zien en zorgde er voor dat zij daags daarop vertrokken. Het is dezelfde vrouw die Jezus dertig jaar later, op 11 oktober, na zijn doopsel, in hetzelfde huis blind en ineengeschrompeld had aangetroffen en na een vermaning over haar liefdeloosheid en ijdelheid, genezen had.
Donderdag 22 november 1821: Vandaag zag ik de Heilige Familie tegen het middaguur de woning van gisteren verlaten. Enige bewoners van het huis vergezelden hen nog een tot een eind verder.
Jozef en Maria bereikten nu, na een korte reis van ongeveer twee uur in westelijke richting, een plaats die in twee lange huizenrijen, waaraan tuinen en voorhoven verbonden waren, aan weerszijden van een grote straatweg lag. Er woonden verwanten van Jozef. Het waren zonen van een stiefvader of een stiefmoeder, die nog eens getrouwd waren. Ik heb het huis zien liggen. Het zag er zeer aanzienlijk uit.
Zij liepen deze plaats echter geheel door en vervolgens nog een half uur rechts in de richting van Jeruzalem, waar zij een ruime herberg bereikten, waar zich in de tuin een grote waterbron met verschillende huizen bevond. Er waren vele mensen samengekomen, want er werd een lijkplechtigheid gehouden.
Binnenin het huis, waar zich in het midden een haard met een schoorsteen bevond, was alles veranderd in een grote zaal door het verwijderen van verplaatsbare, houten schermen die anders verschillende vertrekken vormden. Achter de haard hingen zwarte doeken omlaag en daarvoor stond een met zwart behangen voorwerp, dat op een doodskist leek. Vele mannen waren er al biddend omheen verzameld. Zij droegen lange, zwarte kleren en hierover witte, die korter waren, en aan de arm van sommigen hingen zwarte van franjes voorziene manipels. In een andere zaal zaten de vrouwen, geheel in sluiers gehuld, op lage kisten en treurden.
De eigenaar van de herberg, die het wegens de plechtigheid nogal druk had, heette Jozef en Maria van uit de verte welkom. De huisdienaren ontvingen hen echter zeer vriendelijk en bewezen hun alle mogelijke diensten. Ook werd hen een afzonderlijk vertrek in gereedheid gebracht, door het neerlaten van matten, die in de hoogte waren opgerold, zodat zij zich als in een tent bevonden. Langs de muren waren er verschillende bedden opgerold en er konden door het omlaag laten van matten vele afzonderlijke kamertjes worden gevormd.
Ik zag de huisgenoten later de Heilige Familie bezoeken en zich vriendelijk met hen onderhouden. Zij droegen de witte overkledij niet meer. Nadat Jozef en Maria zich verfrist en iets verbruikt hadden, verrichten zij gezamenlijk hun gebeden en legden zich te rusten.
Vrijdag 23 november 1821: Jozef en Maria reisden vandaag tegen het middaguur van hier naar Bethlehem, dat nog ongeveer drie uur van hier verwijderd lag. De huisvrouw drong er bij Maria op aan dat zij zou blijven, omdat men ieder ogenblik haar bevalling kon verwachten. Maria antwoordde echter met neergelaten sluier dat zij nog 36 uur tijd had. Ik weet niet bepaald, of zij niet 38 zei. De vrouw wou haar graag daar houden, maar dan in een andere gebouw, niet in het huis zelf.
Ik zag bij hun vertrek, dat Jozef met de waard nog over de ezels sprak. Hij prees deze dieren zeer en zei dat hij de ezelin met zich gevoerd had om ze in geval van nood te verpanden.
Toen de waard en zijn vrouw nog van de moeilijkheid spraken om te Bethlehem een onderdak te vinden, zei Jozef dat hij er vrienden had wonen en dus op een goede ontvangst kon rekenen. Het doet mij telkens leed als hij met zoveel zekerheid van een goede ontvangst te Bethlehem spreekt. Met Maria sprak hij er onderweg nog over. Men ziet hieruit dat zelf zo'n heilige mensen zich nog kunnen vergissen.
Te Bethlehem
Vrijdag 23 november 1821: De weg van de laatste herberg tot Bethlehem kon nog ongeveer een drietal uur bedragen. Zij trokken noordelijk om de stad heen en naderden haar vanuit het westen. Aan de zijkant van de weg werd er rust genomen onder een boom. Maria steeg van de ezel en bracht haar kleding in orde. Hierop ging zij met Jozef naar een groot gebouw dat op enige minuten afstand van Bethlehem, tussen kleine woningen en tuinen gelegen was. Er stonden ook bomen voor en in de omtrek ervan had allerhande volk zijn tenten opgeslagen. Het was het oude stamhuis van David en de voormalige woning van Jozef. De bewoners ervan waren verwanten of bekenden van hem, maar zij behandelden hem als een vreemde en wilden hem niet kennen. Nu was daar het kantoor gevestigd om de Romeinse schatting te innen.
Jozef, die de ezel bij de teugels hield, ging dadelijk met de Heilige Maagd naar het huis, want iedere reiziger moest zich daar aanmelden en een biljet in ontvangst nemen, want zonder dit werd men niet in de stad toegelaten.
Na enkele ogenblikken stilte vervolgde A.C. Emmerich: De jonge, loslopende ezelin is hen niet gevolgd. Zij loopt in zuidelijke richting rondom de stad, want daar is de weg vlak. Jozef is het huis binnengegaan. Maria bevindt zich in een kleine woning bij het voorhof, samen met andere vrouwen. Zij behandelen haar zeer vriendelijk en geven haar spijzen. Deze vrouwen koken voor het krijgsvolk, de Romeinse soldaten. Zij hebben riemen om het lichaam. Het is aangenaam weer en volstrekt niet koud. De zon schijnt op de berg tussen Jeruzalem en Bethanië. Men kan het zo mooi zien van hier uit. Jozef bevindt zich nu in een groot vertrek, niet op het gelijkvloers. Ze vragem hem wie hij is en zien het dan na op lange rollen, die in groot aantal aan de muren hangen. Ze rollen ze af en ze lezen hem zijn stamboom voor, alsmede de geslachtlijst van Maria. Hij schijnt niet te weten dat zij door Joachim een rechtstreekse afstammelinge is van David. Hij zelf stamt van een vroegere spruit van David af. Men vraagt hem waar zijn vrouw zich bevindt.
Het was nu reeds zeven jaar geleden dat de bewoners in dat land niet behoorlijk waren geschat. Ik zie de cijfers V en II, die samen zeven vormen. Deze belasting loopt reeds een paar maanden. Wel heeft men gedurende die zeven jaren hier en daar iets betaald, doch niet geregeld. De mensen moeten nog tweemaal betalen en zij blijven daarom voor een gedeelte drie maanden daar.
Jozef kwam wat laat voor de belasting, doch werd vriendelijk bejegend. Hij heeft vandaag nog niet betaald, maar hij moest opgave doen van zijn bezittingen en hij verklaarde dat hij geen vaste goederen had, maar moest leven van zijn handwerk en van de steun die hij van zijn schoonmoeder kreeg.
In de verschillende zalen van het huis zijn een grote menigte schrijvers en voorname beambten aanwezig. Op de benedenverdieping zijn Romeinen en ook vele soldaten. Er zijn Farizeeërs en Sadduceën, priesters en ouderlingen en een menigte beambten en schrijvers, zowel Joden als Romeinen. Te Jeruzalem houdt zulke commissie geen zitting, wel echter op meer andere plaatsen van het rijk, onder andere te Magdalum, bij het Meer van Galilea, waar de mensen uit Galilea moeten betalen en ook die van Sidon, ik meen wegens hun handelszaken. Slechts zij die geen vaste woonplaats hadden en niet naar hun vaste goederen konden worden geschat, moesten zich naar hun geboorteplaats begeven.
Vanaf nu wordt de belasting in drie maandelijkse termijnen afbetaald. Elk van deze betalingen heeft een ander doel. Aan de eerste termijn hebben keizer Augustus, Herodes en nog een koning deel, die in de nabijheid van Egypte woont. Deze koning heeft enige krijgsverrichtingen gedaan en een recht verkregen op een landstreek boven in het land, zodat hij op een deel van de schatting recht heeft. De tweede termijn heeft betrekking op de bouw van de tempel, naar ik geloof, om een voorgeschoten geldsom af te lossen. De derde termijn moest onder weduwen en noodlijdenden worden verdeeld, die in geruime tijd niet bedacht waren maar, zoals het ook nu gebeurt, komt er van dat geld maar weinig terecht bij hen die het nodig hebben. Het is allemaal goed geregeld, maar het geld blijft hangen in de handen van de groten. Het is een verbazend geschrijf en geharrewar.
Men liet Jozef nu ook vertrekken en toen hij beneden kwam, werd in de gang ook de Heilige Maagd voor de schrijvers geroepen, maar zij lazen haar niets voor. Zij zeiden ook aan Jozef dat hij zijn vrouw niet had hoeven mee te brengen en zij plaagden hem, omdat zij nog zo jong was. Jozef schaamde zich voor Maria en was bang dat zij zou denken dat hij niet van tel was geweest in zijn geboorteplaats.
De Heilige Familie trok nu de stad binnen, die ver uit elkaar gebouwd is. De ingang lag tussen vervallen muurwerk en leek op een verwoeste poort. Maria hield bij het begin van de straat reeds stil met de ezel en Jozef vroeg reeds in de eerste huizen een onderdak, maar tevergeefs, want er waren veel vreemdelingen in Bethlehem en iedereen liep over en weer. Hij ging naar Maria terug en zei haar dat hier geen onderkomen te vinden was en zij dus verder de stad moesten intrekken. Hij leidde de ezel bij de teugel en de Heilige Maagd liep naast hem. Toen zij in een andere straat gekomen waren, bleef Maria opnieuw met het lastdier stilstaan en Jozef vroeg opnieuw van huis tot huis om een onderdak, maar weer tevergeefs. Diep bedroefd kwam hij tot Maria terug. Dat gebeurde zo verschillende keren en de Heilige Maagd moest dikwijls lang wachten. Het was overal vol van mensen en overal werd hij om dezelfde reden afgewezen en hij stelde daarom aan Maria voor om naar een ander gedeelte van de stad te trekken, waar hij stellig hoopte om een plaats te vinden. Zij keerden nu een eind terug in de richting van waar zij gekomen waren en gingen dan naar het zuiden.
Heel beschroomd trokken zij door de straat die meer op een landweg leek omdat de huizen er tegen de heuvels waren aangebouwd. Ook hier was alle zoeken vruchteloos. Aan de andere zijde van de stad, waar de huizen reeds verspreid lagen, bereikten zij een lager gelegen open plaats dat op een veld geleek. Het was er reeds eenzamer. Er stond een soort schuur en niet ver daarvan een grote, brede boom, die zoals een linde veel schaduw afwierp. De stam ervan was glad en de takken waren als een dak uiteengespreid.
Jozef leidde de Heilige Maagd naar deze boom en maakt voor haar aan de voet ervan, met behulp van zijn reisgoed, een gemakkelijke zitplaats klaar, waar zij kon rusten. Terwijl zocht hij in de omgelegen huizen om een onderdak. De ezel stond met zijn kop naar de boom gekeerd.
Maria leunde aanvankelijk rechtop staande tegen de boom. Haar ruime, witwollen kleed was zonder gordel en hing in plooien omlaag. Om het hoofd droeg zij een witte sluier. Vele mensen gingen haar voorbij en bezagen haar, doch zij wisten niet dat de Verlosser der wereld zo dicht in hun nabijheid was. Maria was zo geduldig, zo vol verwachting, zo nederig. Acht, zij moest zo lang wachten en zette zich met gekruiste voeten op de rustplaats neer. Zij hield de handen gekruist onder de borst en boog het hoofd.
Jozef keerde ondertussen bedroefd terug. Hij had geen plaats gevonden in een herberg. Zijn vrienden, over wie hij de Heilige Maagd had gesproken, wilden hem niet meer kennen. Hij weende en Maria troostte hem. Nogmaals zocht hij van huis tot huis, maar omdat hij overal de op handen zijnde bevalling van zijn vrouw als hoofdreden van zijn verzoek opgaf, wezen zij hem nog met meer beslistheid af.
De streek was zeer eenzaam, doch op het laatste bleven toch enige nieuwgierige voorbijgangers stilstaan en zagen van verre naar de Heilige Maagd, zoals men wel eens doet wanneer men iemand een lange tijd in de schemering ziet staan. Ik geloof zelfs dat enigen tot haar kwamen en haar vroegen wie zij was.
Eindelijk verscheen Jozef weer. Hij was zo terneergeslagen dat hij slechts aarzelend de Heilige Maagd naderde. Hij zei dat alles vergeef was, maar dat hij voor de poort van de stad nog een schuilplaats kende, die aan de herders toebehoorde en waarin zij meerdere malen hun intrek namen wanneer zij vee naar de stad dreven. Daar zouden zij in alle geval een onderkomen vinden. Hij kende die plaats nog uit zijn jeugd. Wanneer zijn broers hem kwelden, zocht hij er meerdere malen zijn toevlucht om er te bidden en zich voor hen te verbergen. En wanneer ook de herders daar zouden komen zou hij gemakkelijk met hen de zaak kunnen overleggen. Maar rond deze tijd van het jaar kwamen zij er niet veel. Wanneer zij maar voorlopig wat rusten kon, zou hij dan wel verdere pogingen in het werk stellen.
Zij begaven zich nu naar de oostzijde van de stad en sloegen aan hun linkerkant een eenzaam voetpad in. Het was eenzelfde weg als wanneer men langs bouwvallige muren, grachten en wallen van een kleine stad gaat. De weg ging aanvankelijk een weinig bergop. Vervolgens moesten zij een heuvel afdalen, waarna zij ten oosten van Bethlehem een hoogte of een oude wal bereikten. In de nabijheid stonden er, bij een aangename plek, verschillende bomen. Het was naaldhout van terpentijnbomen of ceders. Andere bomen hadden kleine bladeren, zoals bij ons de palmstruiken. De omgeving zag er uit als de tot puinhopen verbrokkelde vestingswerken van een kleine stad.
We zullen nu zoveel mogelijk de omgeving van de heuvel en de inwendinge gesteldheid van de grot, volgens de herhaalde aanduidingen van A.C. Emmerich, beschrijven, om later niet telkens ons verhaal te moeten onderbreken.
De grot der geboorte en haar omgeving
Naast verschillende andere grotten of rotsgewelven bevond zich aan de zuidelijke kant van de heuvels, waaromheen de weg naar het dal der herders liep, het gewelf, waarin Jozef voor de Heilige Maagd een onderkomen hoopte te vinden. Westelijk kwam men door de ingang ervan langs een smalle gang in een halfrond of enigszins driehoekige ruimte, die aan de oostzijde van de heuvel lag. De grot was van natuurlijke rotsteen en alleen ten zuiden, waar de weg naar het dal van de herders liep, was enig ruw metselwerk aangebracht. Aan deze zuidzijde bevond zich nog een toegang tot de grot. Deze was echter meestal afgesloten en werd door Jozef weer voor gebruik geopend. Bij het verlaten van de toegang vond men links een een bredere opening in een dieper gelegen, eng en onbruikbaar gewelf, dat zich tot onder de grot uitstrekte. Vanuit de gewone toegang van de grot, die in het westen lag, kon men slechts enkele daken en torens van Bethlehem zien. Wanneer men zich bij het verlaten van de toegang tot rechts wendde, bereikte men de opening van een dieper gelegen en meer donkere grot, waarin de Heilige Maagd zich eens verborgen hield.
Voor de oostelijke ingang was een licht, op palen rustend dak aangebracht, dat zich ook zuidelijk boven de toegang die daar was, uitstrekte, zodat men zich voor de grot altijd in de schaduw kon houden. Ten zuiden bevonden zich boven de grot drie, rondom van metselwerk voorziene, betraliede licht- en luchtopeningen. Eenzelfde opening bevond zich ook in het gewelf van de rots, dat met graszoden bedekt was en het einde vormde van de hoogte waarop Bethlehem was gelegen.
Het inwendige van de grot zag er, volgens de herhaalde aanduidingen van A.C. Emmerich, nagenoeg als volgt uit. Aan de westzijde bereikte men door de deur van licht vlechtwerk een gang van middelmatige breedte, die uitliep op een deels hoekig, deels rondvormig onregelmatig gewelf, dat vooral naar het zuiden breder werd, zodat het grondvlak van de gehele grot leek op een hoofd met een hals.
Wanneer men uit het halsvormig gedeelte van de grot, dat niet zo hoog was, in het hogere, van nature gewelfde deel kwam, werd ook de bodem steeds dieper. Langs de wanden evenwel was de bodem rondom opgehoogd, zodat ze door een lage stenen bank van ongelijke breedte omgeven was. De wanden van de grot waren, zoals de natuur ze gevormd had, wel niet glad, maar toch net rein en maakten zelfs een aangename indruk. Zij bevielen mij beter dan het ruwe en plompe metselwerk dat bijvoorbeeld aan de zuidelijke wand was aangebracht, omdat daar drie licht- en luchtopeningen uitgehouwen waren.
Boven het midden was ook een opening en, zoals ik mij meen te herinneren, zag ik iets boven de helft van het gewelf drie schuin invallende openingen die tussen het zuidelijke en oostelijke deel waren aangebracht.
In de noordzijde van de gang was er een ingang naar een kleinere zijgrot. Als men deze ingang voorbijging kwam men op de plaats waar Jozef vuur aanmaakte. Verder liep deze wand noordoostelijk naar de hogere en bredere grot. Hier, op de bredere, om de bodem heenlopende stenen bank, was de plaats waar Jozefs lastdier stond. Daarachter, meer naar het noorden, was er een holte in de rots die zo groot was dat de ezel er kon staan en men deze ook nog kon vullen met voeder.
De wand van de grot draaide dan naar het zuidoosten en boog vervolgens, meer ruimte gevend, naar het zuiden en keerde dan noordelijk naar de ingang van de grot terug.
In het oostelijk gedeelte van deze grot, juist tegenover de ingang, bevond zich de Heilige Maagd, toen het Licht der Wereld uit haar te voorschijn kwam. In de zuidelijke verbreding van de grot stond de kribbe, waarin het goddelijke Kind werd neergelegd. Deze kribbe bestond uit een op de grond geplaatste ovalen, uitegehouwen stenen trog, die tot drinkbak voor de dieren diende. Er was een een uit latten bestaande, op vier paaltjes rustende voederbak op vervaardigd, van waaruit de beesten zonder veel moeite het er in geworpen gras of hooi konden bereiken, terwijl ze onder in de drinkbak hun dorst konden lessen.
Tegenover de kribbe, aan de oostzijde van dit gedeelte, zat de Heilige Maagd met het Kindje Jezus, toen de Heilige Driekoningen hun geschenken kwamen aanbieden. Als men van de plaats, waar de kribbe stond, westwaarts ging, naar de zogenaamde hals van de grot, dan komt men eerst bij de zijdelijke wand aan de ingang, die Jozef weer had opengemaakt en verder bij de kamer van de Heilige Jozef, die hij later aan de zuidzijde, door gevlochten schermen, in de gang voor zichzelf had afgemaakt. Er was aan die zijde een holte in de wand die hij voor bergplaats van allerlei voorwerpen gebruikte.
Ten zuiden van de grot liep de weg naar het dal van de herders. Men zag er hier en daar kleine huizen op de heuvels, en op het veld enkele schuren met rieten daken, die op vier, zes of acht palen rustten en met vlechtwerk omgeven waren. Oostwaarts van de grot helde de heuvel naar een dal af, dat in het noorden gesloten en ongeveer een kwartier gaande breed was.
Op het hellend gedeelte zag men struiken, bomen en tuinen en wanneer men het schone, hoogstaande gras van de weide, waardoor een beek stroomde, en de op rijen geplaatste bomen voorbijging en zich naar de oostelijke hoogte van de vallei begaf, kwam men langs die schone weg, ten zuidoosten van de grot der geboorte, op een vooruitspringende heuvel bij de grot, waarin zich het graf bevindt van Maraha, Abrahams voedster, en die ook nog Melk- of Zuiggrot genoemd wordt. De Heilige Maagd heeft bij verschillende aangelegenheden met het goddelijke Kind in deze grot vertoefd. Boven deze grot stond er een grote boom, waarin zitplaatsen waren aangebracht en vanwaar men een schoner zicht had op Bethlehem, dan vanaf de grot der geboorte zelf.
Ik heb veel vernomen van wat in het Oude Testament als zinspeling op de geboorte van de Messias in de grot der geboorte heeft plaats gehad. Hiervan is dit mij bijgebleven: Zie, het kind der belofte werd, na zevenjarige boete, hier door Eva ontvangen en gebaard.
Hier zei een engel tot Eva dat God haar dit zaad gegeven had in de plaats van Abel. Ook Seth werd hier in de grafholte van Maraha verborgen en gezoogd, want zijn broers vervolgden hem, evenals Jacobs zonen Jozef vervolgden.
Daar ik dikwijls heb gezien dat in grotten, waar eertijds mensen woonden, holten werd gemaakt, die door de bewoners en hun kinderen met huiden werden bedekt en dan als slaapplaats werden gebruikt, is het goed mogelijk dat de uitholling onder de kribbe een dergelijke slaapplaats voor Seth of latere bewoners is geweest. Ik durf dit echter niet beslissend te verklaren.
Ook herinner ik mij uit mijn beschouwingen over het openbare leven van de Messias, dat Jezus op 6 oktober, na zijn doop, toen hij in de door herders reeds tot bidplaats ingerichte grot der geboorte, de Sabbat vierde, tot de herders zei dat zijn Hemelse Vader reeds vóór de ontvangenis van Maria deze plaats voor zijn geboorte had uitgekozen.
Abraham had een voedster, met name Maraha, voor wie hij een grote genegenheid koesterde. Zij bereikte een heel hoge ouderdom en hij voerde haar op zijn tochten steeds op een kamel met zich. Te Succoth heeft zij lange tijd bij hem gewoond, doch in latere tijd ook hier in het dal der herders, waar zijn tenten zichh in de nabijheid van de grot bevonden. Toen zijn op meer dan honderdjarige leeftijd de dood voelde naderen, verzocht zij Abraham om haar in die grot te begraven. Zij profeteerde over die grot en gaf haar de naam van Melkgrot en Grot der Zuigelingen.
Er heeft aldaar ook iets wonderlijks plaats gehad, wat ik echter vergeten ben, en een bron is er ontsprongen. De grot was toendertijd een smalle, hoge gang van witte, zachte grondstof. Aan ene zijde reikte deze grondstof niet tot het gewelf. Wanneer men er op klauterde kon men de ingangen van andere, hoger gelegen grotten bereiken. Ook kwamen er verschillende diepe gangen onder de grot te voorschijn.
De grot werd later groter gemaakt, doordat Abraham er de grondstof voor Maraha's graf uit nam. Dit bestond uit een zware steen, waarop een zware stenen trog op dikke poten rustte. Men kon er een blik inwerpen en het verwondert mij zeer dat er zich ten tijde van Jezus niets in bevond.
Deze grot met het graf der voedster was een voorafbeelding van de Moeder van de Messais, die ook in de vervolging haar kind voedde, want ook in Abrahams kindsheid komt er een vervolging voor en zijn voedster redde hem het leven in een grot.
Ik herinner mij nog het volgende daarover. De koning in het land van Abraham droomde, of het werd hem voorspeld, dat een kind zou geboren worden dat voor hem gevaarlijk zou worden. De koning nam zijn voorzorgsmaatregelen, doch de zwangerschap van Abrahams moeders bleef verborgen: zij bracht hem in het geheim in een grot ter wereld en Maraha, de voedster, zoogde hem in het geheim. Zij leefde als een arme slavin en arbeidde in de wildernis nabij een grot, waar zij het kind voedde. De ouders namen het later tot zich, want wegens zijn buitengewone ontwikkeling gaf hij de indruk dat hij, vóór de droom des konings geboren was. Later geraakte hij wegens wonderlijke uitlatingen toch in gevaar en zijn voedster vluchtte men hem in een nieuwe schuilhoek. Ik zag hoe zij de knaap, onder haar mantel om het lichaam geboden, in het geheim wegvoerde. In die tijd werd er veel kinderen van zijn leeftijd gedood.
De grot van Maraha wass reeds sinds Abrahams tijd een plaats van vereering, voornamelijk voor moeders met zuigelingen. Dit had een profetische betekenis, want in de voedster van Abraham vereerde men zinnebeeldig de Heilige Maagd, zoals Elias haar in een regenbrengende wolk zag en voor haar een bidplaats op de Karmel heeft opgericht. Maraha heeft tot de komst van de Messias bijgedragen, omdat zij de stamvader van de Heilige Maagd voedde.
De boom boven de grot was als een grote linde breed en schaduwrijk. Het was echter een terpentijnboom. Hij droeg witte, oliehoudende korrels, die men kon eten. Abraham is reeds met Melchisedech onder deze boom samengekomen. Ik weet niet meer bij welke gelegenheid. De grot werd door Jozef aanzienlijk vergroot en de diepe gangen werden door hem dichtgemaakt.
De boom stond op een hoogte. Aan de voet ervan leidde een schuin liggende deur tot een gang of een soort voorhal en vervolgens tot een rechtstaande deur, die toegang verleende tot het graf, waarvan de vorm thans meer rond dan vierkant was geworden. In de voorhal hielden zich dikwijls herders op.
Deze grote, oude boom gaf veel schaduw. Hij werd door de herder, door mensen uit de omtrek en ook door vrome reizigers als heilig beschouwd. Men placht er te bidden en uit te rusten. De geschiedenis ervan is mij niet meer bekend, doch had betrekking op Abraham en wellicht is hij door hem geplant. In de nabijheid bevond zich een stookplaats die onzichtbaar kon worden gemaakt, en een waterbron, waaruit de herders op bepaalde tijden water kwam scheppen en dat als geneeskrachtig gold. Aan weerszijden van de boom bevonden zich open hutten waarin men kon rusten. Alles was met een omheining omgeven.
Toen A.C. Emmerich dit mededeelde, leed zij hevige pijnen. De schrijver vroeg haar: de boom was dus een terpentijnboom? waarop zijn plotseling in geestesvervoering raakte en antwoordde: Tenebrae [niet Terebinthe], onder uw schaduw wil ik juichen. De schrijver begreep niet wat zijn hiermee bedoelde. Wellicht paste zij woorden uit een psalm op deze boom toe. Zelf scheen zij zich met deze woorden niet te troosten. Zij sprak met grote warmte.
De Heilige Helena liet er een kerk bouwen, er is ook Mis gelezen, ik geloof in een aan de Heilige Nicolaas toegewijde kapel.
Vrijdag 23 november 1821: De zon ging reeds onder toen de Heilige Familie de ingang van de grot bereikte. De jonge, loslopende ezelin, die reeds van bij het ouderlijk huis van Jozef buiten de stad, hierheen was gelopen, kwam hen onmiddellijk tegemoet snellen en sprong spelend om hen heen, wat de Heilige Maagd deed uitroepen: "Zie, het is zeker Gods wil dat wij hier onze intrek nemen."
Jozef was echter zeer bedroefd en voelde schaamde omdat hij Maria zo dikwijls een goede ontvangst in Bethlehem had voorgespiegeld. Hij plaatste het lastdier onder een afdak voor de ingang van de grot en maakte er een rustplaats klaar voor de Heilige Maagd, waarop zij plaats nam, terwijl hij het licht ontstak, de gevlochten deur opende en de grot binnenging. De ingang was nauw, want er stonden tal van bossen stro tegen de wanden, waarover bruine matten hingen. Ook verder in de eigenlijke grot waren vele hinderlijke voorwerpen. Jozef ruimde alles zoveel als nodig op, om voor de Heilige Maagd een gemakkelijke rustplaats in het oostelijk deel van de grot te maken. Vervolgens vestigde hij een brandende lamp aan de wand en begeleidde hij Maria weer naar binnen. Zij legde zich neer op het van dekens en reisgoed vervaardigde rustbed. Hij maakte nederig zijn verontschuldigingen over de armoedige verblijfplaats. Maria was echter in haar grote liefde verheugd en tevreden.
Terwijl zij nu rustte, spoedde Jozef zich met een lichte, lederen zak, die hij bij zich droeg, naar de achterzijde van de heuvel waar een beekje stroomde. Hij hield de zak op een zodanige wijze vast dat deze met water gevuld werd. Toen hij het water in de grot had gebracht, begaf hij zich naar de stad om schoteltjes vruchten en hout te halen.
De Sabbat naderde en wegens het grote getal vreemdelingen die zelfs van het hoogst noodzakelijke waren verstoken, had men op de hoeken van straten tafels met levensbehoeften geplaatst. Ik meen dat er dienstknechten of lieden bij stonden, die geen Joden waren.
Jozef keerde nu weer terug. Hij droeg in een gesloten, van tralies voorzien voorwerp waaraan een steen was bevestigd, gloeiende kolen bij zich, die hij aan de ingang van de grot tegen de noordelijke muur uitstortte, om vuur aan te leggen. Zo'n vuurhouder had hij, evenals kleine benodigdheden, op reis bij zich. Het bundeltje hout bestond uit dunnen takken, de met brede biezen waren samengebonden.
Nadat zij hadden gegeten en vervolgens nog enige gebeden verricht hadden, maakte Jozef voor de Heilige Maagd een rustbed in gereedheid. Hij spreidde over droge biezen eenzelfde deken uit, als ik vroeger een deken uit Anna's woning beschreven heb en legde een opgerolde deken aan het hoofdeinde. Nadat hij de ezel had binnengebracht en vastgebonden op een plaats, waar hij geen last kon veroorzaken, sloot hij de openingen van het gewelf af, zodat er geen tocht naar binnen kon en maakte dan voor zichzelf een rustplaats klaar bij de ingang van de grot.
De Sabbat was nu begonnen en Jozef bad met de Heilige Maagd onder de lamp de Sabbatgebeden en daarna gebruikte zij nog iets. Jozef verliet nu de grot en ging naar de stad. Maria wikkelde zich in een doek en legde zich te rusten. Tijdens Jozefs afwezigheid zag ik haar voor het eerst geknield bidden. Zij knielde op haar slaapplaats en ging vervolgens zijdelings op een deken liggen. Haar hoofd rustte op een der armen. Jozef keerde eerst laat terug en zag er bedroefd uit: ik geloof dat hij weende. Hij verrichtte eerst nog enige gebeden en legde zich toen op zijn slaapplaats bij de ingang van de grot.
Zaterdag 24 november 1821.
Vannacht was A.C. Emmerich zeer ongesteld zodat zij slechts het weinige, wat hier volgt, kon mededelen:
De Heilige Maagd bracht in de grot de Sabbat vol inninge godsvrucht in gebed en overweging door. Jozef ging herhaalde malen uit, waarschijnlijk naar de synagoge te Bethlehem. Ik zag hen gezamenlijk de dag ervoor toebereide spijzen gebruiken en ook samen bidden.
's Namiddags, tegen de tijd dat de Joden gaan wandelen op de Sabbat, voerde Jozef de Heilige Maagd door het dal achter de grot naar de grafspelonk van Maraha, Abrahams voedster. Zij verbleven een tijdlang in deze grot, die ruimer was dan de grot waar zij waren, en daarna brachten zij een tijd door in gebed en beschouwing onder de heilige boom die daar stond. Na het eindigen van de Sabbat keerden zij gezamenlijk weer terug.
Maria had tegen de Heilige Jozef gezegd dat haar kind die nacht op het middernachtelijk uur zou geboren worden, want dat dan de negen maanden sinds de boodschap van de Engel verlopen waren. Zij had hem verzocht, om van zijn kant alles te doen om het Kind der Belofte, dat zij op een bovennatuurlijke wijze ontvangen had, bij zijn intrede op de wereld zo goed mogelijk te huldigen, en tevens dat hij met haar zou bidden voor de hardvochtige mensen, die Hem geen onderdak wilden geven.
Jozef stelde de Heilige Maagd voor om de hulp te vragen van enige vrome vrouwen die hij in Bethlehem kende, doch zij wees dit voorstel af met de verklaring dat zij geen menselijke hulp nodig had.
Jozef begaf zich voor het einde van de Sabbat naar Bethlehem en kocht er, onmiddellijk na zonsondergang, enige noodzakelijke dingen zoals een voetbankje, een laag tafeltje, enige schoteltjes en ook gedroogde vruchten en druiven, waarmee hij zich in allerijl naar hun grot spoedde, om vervolgens de Heilige Maagd bij het graf van Maraha te gaan afhalen en naar hun grot te voeren. Daar legde Maria zich in de meest oostelijke hoek op haar slaapplaats neer.
Jozef maakte nog eten gereed, waarna zij aten en tezamen baden. Vervolgens sloot hij zijn slaapplaats van de overige ruimte af door middel van matten, die hij in de grot gevonden had en aan stokken bevestigde. Hij gaf ook nog voedsel aan de ezel die aan de linkerzijde van de ingang tegen de wand van de grot stond. Dan vulde hij de kribbe met biezen en fijn gras of mos en spreidde er een dekentje over uit, dat over de rand afhing.
Toen nu de Heilige Maagd tot hem zei dat het ogenblik nabij was en hij zich naar zijn slaapplaats zou begeven om te bidden, hing hij aan het gewelf meerdere lampen op, die hij aanstak en ging toen naar buiten, omdat hij meende voor de grot enig gedruis te horen. Hij vond daar de jonge ezelin, die tot nu toe vrij in het dal der herders had rondgelopen. Het dier sprong op van vreugde en liep spelend om hen heen. Jozef bond haar onder het afdak voor de grot vast en strooide haar voedsel voor.
Toen hij nu de grot weer was binnengegaan en voor de ingang van zijn slaapplaats naar de Heilige Maagd keek, zag hij haar met het aangezicht naar het oosten en dus met de rug naar hem gekeerd, op haar slaapplaats geknield, in gebed verzonken. Hij zag als als door vlammen omgeven: heel de grot was met een bovennatuurlijk licht vervuld. Hij keek even verbaasd op als Mozes, toen deze het brandend braambos voor zich zag. Dan ging hij met een heilige vrees naar zijn slaapverblijf en wierp zich biddend met het aangezicht ter aarde.
|
|