Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter E

  
 
Download PDF

Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter E

De Egyptenaar

Na de dood van koning Herodes Agrippa I [44 n.Chr.] wist de zelotische beweging een steeds sterker stempel op de samenleving te zetten. Tijdens het stadhouderschap van Felix [52-59 n.Chr.] gingen de Zeloten over op een nieuwe tactiek. Gewapend met dolken [in het Latijn: sica] vermoordden ze hun tegenstanders. Ze werden daarom door de Romeinen met de naam sicariërs aangeduid. Naast deze sluipmoordenaars waren er ook valse profeten. "Het ging om leugenaars en bedriegers die deden alsof zij door God waren geïnspireerd, maar in werkelijkheid uit waren op revolutionaire veranderingen. Zij wisten de mensen te beheksen en voerden hen naar de woestijn onder het voorwendsel dat God hun daar tekens van een op handen zijnde vrijheid zou geven." [Josephus, De Joodse Oorlog 2:259].

De Egyptenaar verscheen op het toneel rond 58 na J.C. onder het bewind van procurator Felix [52-60 na J.C.]. Hij verzamelde in de woestijn talrijke aanhangers, zowat dertigduizend manschappen, volgens Flavius Josephus in De Oorlog der Joden. Vanuit de woestijn bracht de Egyptenaar zijn troepen op de Olijfberg voor Jeruzalem. Daar zweerde hij voor zijn lichtgelovige volgelingen dat hij het wonder van Joshua voor Jericho zou overdoen. Vanuit de woestijn trok hij met 30.000 man vanuit de naar de Olijfberg trok om van daaruit Jeruzalem in te nemen en de Romeinen te verdrijven.

Hij pretendeerde dat op zijn commando de muren van Jeruzalem zouden instorten. De soldaten van Felix maakten een einde aan de illusies. De overlevenden, waaronder de Egyptenaar, sloegen op de vlucht. In De Oorlog der Joden wordt beweerd dat een meerderheid van de dertigduizend rebellen werd gedood of gevangen genomen en dat slechts een handvol met de Egyptenaar kon vluchten. Het Nieuwe Testament haalt dit incident aan. Toen Paulus in het jaar 57 in Jeruzalem werd gevangengenomen, was dit nog maar net gebeurd, want de tribunus vroeg hem: "Bent u dan niet die Egyptenaar die enige tijd geleden een opstand heeft ontketend en met vierduizend sicariërs naar de woestijn is getrokken?" [Handelingen 21:38].

Ondanks het mislukken van deze poging de Romeinen te verdrijven brandde het vuur van de opstand verder. De Zeloten riepen de mensen op de wapens tegen de Romeinen op te nemen. Wie dat niet wou, werd met de dood bedreigd. Ook onder stadhouder Festus [59-62] waren de Zeloten bijzonder actief. Opnieuw was er een valse profeet die een nieuwe uittocht beloofde en de mensen naar de woestijn leidde. Zo kwam Jezus' waarschuwing uit: "Als iemand dan tegen jullie zegt: Kijk, hier is de Messias, of "daar, vertrouw het niet. Want er zullen valse messiassen en valse profeten opstaan, en ze zullen grote tekenen en wonderen laten zien om, als het mogelijk zou zijn, zelfs de uitverkorenen op een dwaalspoor te brengen. Kijk, Ik heb het jullie van tevoren gezegd. Als ze jullie dan zeggen: ‘Kijk, Hij is in de woestijn’, trek er niet op uit: "Kijk, Hij is ergens binnenskamers, vertrouw het niet." [Matteüs 24:23-26].

Eleazar, zoon van Simon

Eleazar ben Simon was de leider van de Zeloten, een bende Joodse opstandelingen die de Romeinen bestreden tijdens de eerste opstand tegen Rome [66-70 na J.C.]. Ze waren nog meer gekant tegen de andere groepen Joden van Jeruzalem. Bij de aanvang van de vijandelijkheden vielen Eleazar en zijn manschappen de aanhangers van Menahem aan, de zoon van Judas de Galileër en doodden hem met zijn luitenant Absalom. Ze dragen ook de verantwoordelijkheid over de moord van de vroegere hogepriester Ananas, zoon van Nebedeus, en van zijn broer Ezechias.

Zij vochten tegen de legers van Cestius Gallus, Vespianus en Titus Flavius. Tijdens deze oorlog, die begon in 66 na Christus en eindigde met de volledige vernietiging van de Joodse tempel in 70 na Christus, vocht hij hevig tegen de Romeinse garnizoenen in Judea en tegen zijn Joodse tegenstanders en dit met het oog op het vestigen van een onafhankelijke Joodse Staat te Jeruzalem.

Alhoewel de Joodse nederlaag niet volledig kan worden toegeschreven aan Eleazar ben Simon, resulteerde zijn onvermogen om eenheid te sluiten met Johannes van Gischala en Simon bar Giroas in een bittere burgeroorlog die de Joodse weerstand tegen de Romeinen erg verzwakte. Eleazar ben Simon en zijn radicale anti-Romeinse poltiek en het uitroeien van de gematigde aristocraten uit Jeruzalem in 67 na Christus, verhinderde eveneens enige vredevolle coalitie met Rome om zo het einde van een tijdperk te voorkomen, welke zich voltrok in 70 na Christus.

Eleazar ben Simon was de leider van de Zeloten, een bende Joodse opstandelingen die de Romeinen bestreden tijdens de eerste opstand tegen Rome [66-70 na J.C.]. Ze waren nog meer gekant tegen de andere groepen Joden van Jeruzalem. Bij de aanvang van de vijandelijkheden vielen Eleazar en zijn manschappen de aanhangers van Menahem aan, zoon van Judas de Galileër en doodden hem met zijn luitenant Absalom. Ze dragen ook de verantwoordelijkheid over de moord van de vroegere hogepriester Ananias, zoon van Nebedeus, en van zijn broer Ezechias.

Zij vochten tegen de legers van Cestius Gallus, Vespianus en Titus Flavius. Tijdens deze oorlog, die begon in 66 na Christus en eindigde met de volledige vernietiging van de Joodse tempel in 70 na Christus, vocht hij hevig tegen de Romeinse garnizoenen in Judea en tegen zijn Joodse tegenstanders en dit met het oog op het vestigen van een onafhankelijke Joodse Staat te Jeruzalem.

Alhoewel de Joodse nederlaag niet volledig kan worden toegeschreven aan Eleazar ben Simon, resulteerde zijn onvermogen om eenheid te sluiten met Johannes van Gischala en Simon bar Giroas in een bittere burgeroorlog die de Joodse weerstand tegen de Romeinen erg verzwakte. Eleazar ben Simon en zijn radicale anti-Romeinse poltiek en het uitroeien van de gematigde aristocraten uit Jeruzalem in 67 na Christus, verhinderde eveneens enige vredevolle coalitie met Rome om zo het einde van een tijdperk voorkomen, welke zich voltrok in 70 na Christus.

Ondubbelzinnigheid

Ondanks vele misvattingen hierover, is Eleazar ben Simon, de Zeloot, niet dezelfde persoon als Eleazar ben Ya’ir, de leider van de Sicariërs van Massada. In Josephus Flavius’ "De Bello Judaico," de allereerste bron over de Joods-Romeinse oorlog, maken we kennis met belangrijke historische figuren, met hun erfelijke naam en toenaam. Daar "Eleazar, de zoon van Simon" en "Eleazar, de zoon van Ya’ir" afzonderlijk worden voorgesteld met hun erfnaam, maakt Josephus duidelijk dat deze twee leiders niet één en dezelfde persoon zijn.

Vroege leven

De historische bewijsvorming rond Eleazar begint in 66 na Christus, toen hij de Beit-Horon, het twaalfde Romeinse legioen van Cestus Gallus’ versloeg. Er is echter weinig gekend over zijn vroege leven en hoe hij opklom tot de macht. Men kan echter uit de geopolitieke bewegingen het Israël van de eerste eeuw, afleiden dat hij opgroeide in Galilea, het centrum van de Zeloten. Voor de oorlog, werden de Zeloten gemeden door de Hogepriesters van Jeruzalem. De verdeeldheid tussen de diverse soorten aanhangers van het Judaïsme, beperkt hun werkgebied tot zijn geboorteplaats in Galilea. Toen de opstand uitbrak in 66 na Christus, vluchtten de Zeloten uit Galilea voor de Romeinse afslachtingen en zochten ze hun toevlucht in het laatste Joodse bolwerk: Jeruzalem. Daar Eleazar aan het hoofd stond van een groot Joods leger in de slag tegen Cestius’ legioen, was hij reeds opgeklommen tot een machtpositie binnen het priesterschap, voorafgaand aan zijn militair succes.

Oorzaak van de opstand

De radicale anti-Romeinse ideologie van Eleazar ben Simon is het gevolg van een levenslange onderdrukking van Israël door de Romeinen. Sedert 63 voor Christus was er een uitbuiting over geheel Israël door de Romeinse garnizoenen, met zeer hoge belastingen, die de officiële quota van de Romeinse overheid overtroffen. De rest diende gewoon voor henzelf. De Romeinse procurators onderwierpen ook de Joodse Hogepriesters, door Romeinsgezinden aan te stellen. Eveneens werden de Joodse religieuzen praktijken ontheiligd door de Romeine heidense gebruiken. In 39 na Christus verklaarde de Romeinse keizer Caligula zichzelf "goddelijk" en beval zijn troepen om zijn naam op de Tempel van Jeruzalem aan te brengen. Toen de Joden dit weigerden, dreigde hij ermee om hun tempel te vernietigen, maar zijn plotselijke overlijden spaarde Jeruzalem van een eerste belegering. Maar de bedreiging van Caligula had wel tot gevolg dat vele gematigde Joden radicaler werden en toen de Romeinse last nog drukkender werd, stapten de priesters, die eerst nog samenspeelden met de Romeingezinde hogepriesters, over naar de partij van de Zeloten om zoveel mogelijk politieke en religieuze vrijheden te herwinnen en dit met alle mogelijke middelen. De Zeloten, gesticht door Judas de Galileër, begonnen aan een anti-Romeinse campagne in Galilea en Judea.

De Joodse opstand

In 66 na Christus begonnen de Zeloten met de Grote Joodse Opstand, toen de hogepriester Eleazar ben Ananius weigerde om te offeren voor de Romeinse Keizer en het Romeinse garnizoen van Florus afslachtten te Jeruzalem en ook het twaalfde legioen van Cestius Gallus, dat uit 5.000 manschappen bestond, werd in een hinderlaag gelokt en verslagen te Beit-Horon in 66 na Christus. 2.400 zeloten namen er aan deel, onder leiding van Eleazar ben Simon. Eleazar plunderde het legioen en keerde terug naar Jeruzalem met een wezenlijke oorlogsbuit. Deze buit zou hij aanwenden om zich als politieke leider op te werpen tijdens de onderlinge machtstrijd in Jeruzalem tussen 67 en 69 na Christus.

Na zijn overwinning op de troepen van Cestus, werd Eleazar van alle macht ontdaan te Jeruzalem door de Hogepriester Ananus ben Ananus. Ook al toonde hij bewijs van zijn godsvrucht en zijn leiderschap in de slag bij Beit-Horon, werd er aan Eleazar ben Simon geen macht verleent, omwille van zijn "tiranniek karakter." Tegengesteld aan de anti-Romeinse agenda van de Zeloten, wensten Ananus en de andere gematigde leiders van Jeruzalem het conflict te stabiliseren en op te lossen met Rome. Zij vreesden dat het verheven van een Zeloot tot een machtspositie, een aanval zou uitlokken van de Romeinen die hun macht nog meer zou beperken. Ondanks dit afhouden van een machtspositie, bleef Eleazar te Rome de zaken van de Zeloten verdedigen vanuit zijn hoofdkwartier in de Tempel. Tijdens de zomer van 67, poogden Eleazar ben Simon en zijn Zeloten de gematigde regering van Ananus omver te werpen door officiëlen op te sluiten en verspreidde de angst dat de gematigde Tempelaristocratie de Joodse nationale zaak zou ondermijnen. Terwijl de Romeinse generaal de grenzen van Judea en Galilea bestookte, sloten duizenden Joodse vluchtelingen zich aan in de hoop om de weerstand tegen de Romeinen te versterken. Met een groeiende steun slaagde Eleazar erin om een stroman als Hogepriester aan te stellen te Jeruzalem om zo de macht van Ananus te breken en zo een volledige controle te verwerven over de tempel.

De Zelotische controle over Jeruzalem was beperkt tot het binnenste gedeelte van de stad en de Tempel zelf. Sterk uitgedund en geisoleerd door de troepen van Ananus die de Tempel omsingelde, werd de controle over de Tempel door Eleazar tussen de winter van 67 en de lente van 68 na Christus, gevoerd. Maar, in 68 na Christus, sloot de “held” Johannes van Gischala, de ontsnapt was aan de Romeinse verovering van Galilea, zich aan bij de troepen van Eleazar ben Simon te Jeruzalem en werden de gemachtigde toepen opnieuw hevig ondermijnd. De alliantie kon plaatsvinden dankzij hun onderlinge afhankelijkheid: zo had Johannes wanhopig het geld nodig van Eleazars fondsen om zijn aanhangers te ondersteunen, en Eleazar had de bescherming nodig van Johannes’ grote aanhang om aan Ananus te kunnen weerstaan.

Amper een jaar later hadden Eleazar en Johannes de macht verworven over de hele stad. Tijdens de zomer van 1968 zorgden de Idumeërs vanuit het zuiden voor het bijstaan van de Zeloten door Johannes en Eleazar te helpen om Ananus en de overige gematigden te Jeruzalem te verslaan. Omwille van hun angst dan Ananus de nationalistische zaak zou verraden en zich zou overgeven aan de Romeinen om zo zijn machtpositie te hertellen, gaven de Idumeërs al hun steun aan Eleazar en Johannes’ coalitie in de hoop om een meer radicale regering te vestigen om te kunnen weerstaan aan de onvermijdelijke Romeinse tegenaanval. Van 68 tot 69 na Christus werd Jeruzalem aldus geleid door een onstabiele alliantie van Eleazar met zijn Zeloten, Johannes van Gidchala en de Idumeërs. Met deze volledige controle over Jeruzalem wendden Eleazar en Johannes hun macht aan om de resterenden van Ananus’ gematigde partij op een ziekelijke manier af te slachten. Tijdens deze periode had Johannes afstand genomen van Eleazar en de Zeloten om enige verband omwille van diens tirannieke gedrag en zijn eis op het enige leiderschap te vermijden.

Als resultaat van zijn despotisch leiderschap en hun onvoldoende vertegenwoordiging in de regering, waren vele Idumeërs overgelopen naar een gewelddadige extremistische groep buiten de stadsmuren, de Sicariërs, die onder de leiding stonden van Simon van Gioras. Tegen 69 na Christus, en met de steun van de Idumeërs, bezette Simon Jeruzalem en verminderde Eleazar en Johannes tot een machteloze staat, beperkt tot de Tempel en het binnentribunaal. Simon ben Gioras’ controle over de Jeruzalem maakte Eleazar en Johannes’ coalitie overbodig en de Zeloten splitsen zich af van Johannes en barricardeerden zichzelf in de Tempel. Terwijl de troepen van Ananus hem in 69 na Christus omsingelden, bevond Eleazar zich in een gelijkaardige situatie van hulpeloosheid. Deze jaren werden gekenmerkt als een bittere burgeroorlog tussen Simon, Johannes en Eleazar. Volgens Tacticus: "Zij hadden drie generaals, en drie legers en tussen hen was er een onophoudelijk gevecht, verraad en brandstichting. [Histories 5.12.3]"

Alhoewel Titus Flavius, de zoon van keizer Vespianus, en zijn leger Jeruzalem naderden, verenigden Eleazar en de twee andere lieden zich niet voor de aanval, zodanig waren ze tegen 70 na Christus verzwakt. Zo verbrandden de Zeloten bijvoorbeeld grote voorraden voedsel die de Joden jaren zouden hebben gediend, om zo hun zekerheid en veiligheid te ontnemen. Ook dwongen ze iedereen tot het vechten.

Dood

De dagen voor de belegering van Jeruzalem, werd Eleazar ben Simon door Johannes van Gischala verraden en ter dood gebracht. Volgens Josephus zond Johannes enkele mannen naar de Tempel om er te offeren voor het komende Paasfeest. Toen Eleazar en zijn Zeloten de poorten openden om hen toegang te verlenen, slachten de mannen van Johannes Eleazar en zijn naaste omgeving af, met het oog om de steun te verkrijgen van de Zeloten. Kort na de dood van Eleazar, in de zomer van 70 na Christus, vernietigde Titus Flavius alle overblijvende opstandelingen, waarbij er buiten de stad duizenden opstandelingen werden gekruisigd. Josephus schat dat zo’n miljoen Joden werden gedood bij de belegering, om de vernietiging van de Tempel niet te noemen.

Analyse van de feiten

Hoewel de Grote Joodse Opstand gedoemd was om te mislukken tegen een klaarblijkelijk onoverwinnelijk Romeinse Keizerrijk, konden het aantal doden en de vernietiging van de tempel worden vermeden. Als Zeloot, verhinderde Eleazar ben Simons radicale opvattingen om zich bezig te houden met enige vredesgesprekken met Rome. Zijn politieke strijd om de gematigde Joden te Jeruzalem, tussen 67-70 uit te roeien, sloot de mogelijkheid uit om zich over te geven aan Titus en zo een medeogenloze afslachting van de inwoners te vermijden. Sommige geleerden zijn van oordeel dat Eleazars overwinning te Beit-Horon bij het Joodse volk een soort valse hoop van een Joodse bevrijding van Rome opwekte. Dit geloof in de Zelootse zaak trok vele Joden aan om mee helpen te vechten tegen Rome, wat resulteerde in grote aantal slachtoffers. Bezield door Eleazar en de overwinning van de Zeloten, schoten de opstandelingen als paddenstoelen uit de grond te Galilea, die enkel konden worden tegengehouden door de Romeine troepen in 67.

En alhoewel het louter een denkpiste is, is het zeker dat de onbekwaamheid van Eleazar ben Simon om een eenheid te vormen met Simon bar Gioras en Johannes van Geschala tijdens de periode van de "onafhankelijke Joodse staat" de zaak zeker niet ten goede kwam en de val van Jeruzalem zelfs bespoedigde. Ondanks het feit dat een stabiele Joodse staat waarschijnlijk nooit zou opkunnen tegen de Romeinse strijdkrachten, kon de vernietiging worden verzacht en zelfs voorzien in het ophouden van de toekomstige opstanden. Ondanks het falen van de Zeloten om een politieke en religieuze bevrijding te bekomen, hielp Eleazar mee om het idee op te wekken van een onafhankelijke Joodse staat en prentte hij een gevoel van vrees in bij de toekomstige Romeinse leiders in het Midden Oosten. Volgend op de nederlaag van de Joden en de vernietiging van de tempel, bracht het gebrek aan een centrale leiding in de Joodse gemeenschap een spiritueel vacuüm tot stand. De val van Jeruzalem dreef de Joden uiteen en de periode van de diaspora begon, die zou eindigen na de Tweede Wereldoorlog, met de oprichting van een Onafhankelijke Joodse staat.

Geschiedkundige evolutie

Met het voorbijgaan van de tijden, werd Eleazar ben Simon en zijn Zeloten geleidelijk aan minder hard voorgesteld: van een tirannieke despoot [Josephus] werd het een toegewijde leider met zijn zwakke plekken en strategieën. De voornaamste bron van de biografische informatie komt uiteraard an Falvius Josephus’ "De Bello Judaico" [De Joodse Oorlog]. In deze geschiedenis van de Joodse opstand , omschrijft Josephus Eleazar ben Simon als een moordlustige en impulsieve Zeloot die zijn eigen ambities verhief boven deze van het Joodse volk. Hij wijdt het verlies van de Joodse oorlog aan "een niet-typerende Joden en een te groot Zelotisch fanatisme," Eleazar inbegrepen. Maar verder onderzoek naar zijn leven en politieke omgang, onthult dat Josephus zelf één der traditionele aristocratische leiders was die de controle hadden over Judea en Galilea, vóór de opstand der Zeloten. Hij ging zelf een alliantie aan met gematigde Joodse leiders, onder Ananus ben Ananus. Bij aanzet van de oorlog wou Jan van Gischala, de toekomstige bondgenoot van Eleazar, niet gehoorzamen om een Romeinse graanschuur aan te vallen, wat de oorzaak was van een bittere haat tussen de twee Joodse leiders. Bij hun latere bondgenootschap, erfde Eleazar veel van Josephus’ haat en werd hij het slachtoffer van een harde en bittere ontheiliging in "De Bello Judaico."

Met deze kennis in het achterhoofd van zijn conflict met Josephus, zien de hedendaagse geschiedkundigen met veel mindere afkeuring en bitterheid naar hem. Hun bewering is dat de conflicten tussen de Joodse leiders, eerder dan de kijk op de zaken door de Zeloten, aan de oorzaak liggen van de val van Jeruzalem en de nederlaag van de Joden. En alhoewel nog niet helemaal gezuiverd van een misleidend leiderschap, worden Eleazar en het overgrote gedeelte van de Zeloten, niet langer aanzien aan gewelddadige tirannen die de stad vernietigden nog vóór de Romeinen de stad aanvielen.

Besluit

Aangestoken door de Romeinse onderdrukking en zijn politieke ambities, wijdde Eleazar ben Sim zijn leven aan de zaak van de Zeloten om een onafhankelijke Joodse staat op te richten te Jeruzalem. Hoewel zijn beslissend gevecht te Beit-Horon kracht gaf aan de Joodse opstand, leidden Eleazars verwerping van elke gematigde politiek tijdens een tijdperk van hachelijke Joods-Romeinse relaties, alsmede zijn onbekwaamheid om een verenigde en stabiele Joodse weerstand op te bouwen, tot de gewelddadige val van Jeruzalem in 70 na Christus en nog een eeuw van een demoraliserende Romeinse onderdrukking.

Eleazar, zoon van Yair

Eleazar zoon van Yaïr behoorde tot de familie van de opstandige leider Judas de Galileër. Misschien was hij zijn kleinzoon. Hij was verwant met Menahem, de leider van de huurmoordenaars. Eleazar leidde de laatste groep Joodse weerstanders die Rome bestreden door hardnekkig het fort van Massada te verdedigen na de vernietiging van Jeruzalem in 70 na J.C. Door Herodes de Grote gebouwd en voor onneembaar gekend werd dit fort door de Romeinen aangevallen onder Flavius Silva. Voor de laatste stormloop door de legioenen, waarschijnlijk in 74 na J.C., spoorde Eleazar de verdedigers en hun familie aan om de dood boven de slavernij te verkiezen. In een lange toespraak [waarschijnlijk van de hand van Flavius Josephus] overtuigde hij de aanhangers zich voor elkaar op te offeren.

De manschappen doodden eerst hun eigen families en doodden elkaar dan tot de laatste tien. De laatste doodde de negen andere alvorens zelfmoord te plegen. In totaal kwamen negenhonderd zestig rebellen om. Er bleven maar twee vrouwen en vijf kinderen over, in een ondergrondse gang verborgen en die als overlevenden dit tragische en heldhaftige einde konden vertellen. Josephus dateert die gebeurtenis op de vijftiende dag van Xanthicus [nisan], i.e. het paasfeest. Gewoonlijk werd 73 na J.C. opgegeven voor de dood van Eleazar en de val van Massada die het einde betekende van de eerste opstand tegen Rome. Maar, twee Latijnse opschriften bewijzen dat Flavius Silva niet als gouverneur van Judea benoemd werd voor 73. Dus kon het beleg van Massada niet besloten worden voor de lente van 74 na J.C. De naam ‘zoon van Yaïr’ [ben Yaïr] stond op een scherf ontdekt in Massada tijdens de opgraving door Yigael Yadin geleid in de jaren 1960. Yadin nam aan dat dezelfde letters kunnen gelezen worden als ‘zoon van het licht’ [beney ‘or], een benaming toegepast op de leden van de gemeenschap van de handschriften aan de Dode Zee.

Massada

Ongeveer vier kilometer ten westen van de Dode Zee in de woestijn van Judea ligt de rotsvesting Massada. Deze rijst ver boven het niveau van de Middellandse Zee uit en ligt vierhonderd veertig meter boven de oppervlakte van de Dode Zee, tegenover de bergen van Moab en het witte schiereiland 'Halasjon' [de Tong]. Het plateau heeft een lengte van zeshonderd meter en een breedte van tweehonderd veertig meter. Het is afgesneden van de bergketen door diepe ravijnen. Destijds kon men het plateau langs twee wegen bereiken: aan de westelijke zijde, vanuit Arad [zoals de Romeinen deden] of langs het "slangenpad" aan de oostelijke zijde, en dat zich met haarspeldbochten de helling opslingert.

De hogepriester Alexander Jannai was de eerste die in het midden van de 2de eeuw voor Christus een vesting bouwde op de top van de Massada. In het jaar 40 voor Chr. bouwde Herodes de Grote een kolossaal schitterend en versterkt fort op de top van Massada, volgens zijn eigen zeggen "om zichzelf tegen de joden te beschermen voor het geval dat ze zouden proberen hem af te zetten." Hij verfraaide het tot een residentie voor het geval dat zijn koninkrijk hem door Marcus Antonius zou worden ontnomen. De vesting werd versterkt door een zes meter hoge muur met 38 torens elk ongeveer vijfentwintig meter hoog. Binnen de muren bevonden zich voorraadschuren, kazernes, grote waterreservoirs, wapenopslagplaatsen, en allerlei andere koninklijke voorzieningen. Het was een meesterwerk op het gebied van vestingbouw. Massada is een heiligdom geworden voor de Joden omdat zich hier één van de meest dramatische episoden in hun lange geschiedenis afspeelde.

In het jaar 70 na Chr., toen de Romeinen het hele land Palestina veroverd hadden en Jeruzalem tot een ruïne hadden gemaakt, trok een groep joodse patriotten onder leiding van Eleazar Ben Yair op naar Massada. Ze overrompelden het Romeinse garnizoen en namen Massada in. Later voegde zich bij hen een andere groep, die aan de gevangenschap in Jeruzalem ontkomen was. Zij waren vastbesloten om hun strijd tegen de Romeinen voort te zetten en maakten van Massada een basis voor hun guerrilla. In het jaar 72 besloot Silva, één van de generaals van Titus, deze vesting tot elke prijs te veroveren. Met zijn beste soldaten, de keurtroepen van het tiende legioen, hulptroepen en duizenden gevangenen, die water moesten dragen en schansen opwerpen, trok hij op naar de rots van Massada.

Silva bereidde zich voor op een langdurig beleg, legde een vijf kilometer lange schans aan rond de vesting. Op strategische punten sloeg hij acht militaire kampen op. Overblijfselen hiervan zijn vandaag de dag nog steeds te zien. Massada werd hierdoor volledig afgesloten en de joodse strijders waren totaal afgesneden van de rest van de wereld. Maandenlang probeerden de Romeinen het fort te bestormen, maar steeds opnieuw werden ze teruggeslagen, omdat de joden zich met de moed der wanhoop verdedigden. Toen de Romeinen zagen, dat de bestorming niet lukte, bouwden zij een aarden wal tegen het fort en slaagden er zo in een bres in de muur te slaan. Dit was het begin van het einde. De verdedigers probeerden door middel van een binnenmuur van aarde, met hout versterkt, stand te houden, maar de Romeinen staken deze in brand door gebruik te maken van brandende fakkels.

De leider van de joden, Eleazar Ben Yair, voorzag dat de Romeinen hen de volgende morgen zouden bereiken. Hij verzamelde zijn mensen om zich heen en hield een van de meest dramatische redevoeringen uit de geschiedenis: "Het leven is een ramp, niet de dood. In de dood zijn alle mensen gelijk. Hetzelfde lot wacht de lafhartige en de moedige. Kunnen wij de smaad van de slavernij verdragen? Kunnen wij toezien dat onze vrouwen onteerd worden en onze kinderen geknecht? Nu wij nog vrij zijn en in het bezit van onze zwaarden, laten wij ze gebruiken om onze vrijheid te behouden. Laat ons sterven als vrije mensen omringd door onze vrouwen en kinderen. Laten wij ons haasten. Eeuwige roem zal ons ten deel vallen, wij hebben de prijs uit de handen van onze vijanden gegrist en hun niets anders om over te triomferen overgelaten dan de lichamen van diegenen, die de dood verkozen door de eigen hand."

Zo beschreef Josephus het tragische einde van 960 mensen, die verkozen zelfmoord te plegen in plaats van zich over te geven aan hun vijanden. Nadat de mannen hun vrouwen en kinderen hadden gedood, werden door het lot tien mensen aangewezen om de anderen te doden. Iedereen die nu gekozen werd om gedood te worden legde zich neer naast de lichamen van zijn vrouw en kinderen, zichzelf overgevend aan de handen van diegene die hem moest doden. Nadat de tien mannen hun afschuwelijke taak volbracht hadden, lieten zij het opnieuw aan het lot over wie van hen de andere negen zou doden.

Massada en de houding van deze radicale Zeloten hebben in het huidige Israël een grote symbolische betekenis. 'Massada mag nooit meer vallen,' is een uitspraak die is opgenomen in de door de soldaten af te leggen eed.

Eleazar, de exorcist

Tijdens de eerste Joodse opstand tegen Rome [66-70 na J.C.] genoot Eleazar, misschien een Essener, een stevige reputatie als exorcist. Flavius Josephus was de ooggetuige van een meesterlijke demonstratie door Eleazar opgevoerd in het bijzijn van Vespasianus, zijn zonen, zijn officieren en soldaten. Tijdens de zitting bevrijdde de exorcist meerdere mannen bezeten van duivels. Hij deed hen aan een ring ruiken met wortels voorgeschreven door koning Salomon, groot expert in de geheimen van de natuur et auteur van gewijde toverspreuken. De geur van de wortels deed de bezetene niezen en het uitspreken van de toverspreuk voor duiveluitdrijving doemde de duivels langs de neusgaten te vluchten. De bezetene viel flauw. In naam van Salomon beval Eleazar de duivel nooit meer weer te keren. Om zijn demonstratie kracht bij te zetten plaatste Eleazar een kom vol water naast zijn patiënten en beval de duivel om deze vol te morsen bij zijn heengaan. Deze demonstratie van Eleazar doet denken aan de duiveluitdrijving die Jezus van Nazareth uitvoerde. Ook hij beval de duivels de bezetene te verlaten en nooit meer terug te keren [Mk 1,25 - 9,25], maar hij gebruikte geen toverspreuken en maakte er geen schouwspel van. De late Joodse literatuur over toverij haalt ook de ring van Salomon, versierd met een edelsteen, aan, of een ring waarop de heilige naam van God was gegraveerd.

Elymas

Elymas, ook bekend onder de naam Bar-Jezus [Zoon van Jezus], noemde zich een tovenaar en een Joodse profeet die deel uitmaakte van het personeel van de Romeinse proconsul van Cyprus, Sergius Paulus. In de stad Paphos ontmoette Elymas Sint Paulus en Barnabas uit Cyprus. De proconsul had Paulus uitgenodigd om zijn godsdienstige gedachten voor te leggen. Elymas sprak Paulus tegen omdat hij hem als een rivaal aanzag. Volgens de Handelingen der apostelen maakte Paulus de tovenaar blind door zijn charismatische macht. Getuige van de hogere macht van Paulus geloofde Sergius Paulus in zijn onderricht en bekeerde hij zich. Hoewel de anekdote waarschijnlijk apocrief is getuigt ze van de charismatische sfeer die heerste in het primitieve christendom, niet alleen in Palestina maar ook in de Grieks-Romeinse omgeving en bij Paulus.

Vertaling: Broeder Joseph