|
|
|
|
Download PDF
Het wonder van Middelburg [Leuven], België/Nederland [1374] In 1308 wordt voor het eerst een Augustijnenklooster vermeld in Middelburg. Het klooster lag vrijwel tegen de rand van de stad, tussen de Seispoort en de Langevillepoort. Na de reformatie is het klooster overgegaan aan de St. Sebastiaans- of Handboogdoelen. De kloostergebouwen waren tot 1587 aan het einde van de Vlasmarkt gelegen ter plekke van het huidige Schuttershof.
Kloosterabdij te Middelburg In 1374 leefde er in Middelburg een vrome edelvrouw, die erop stond dat al haar huisgenoten waardig zouden communiceren op de eerste zondag van de vasten. Na zo veel tijd is de naam van de nobele dame, die genoemd wordt in de geschiedenis van dit wonder, niet meer bekend, maar we weten wel dat ze een rijke inwoonster was van Middelburg [een plaats is het zuidwesten van Nederland]. Ze was aardig voor haar personeel en begaan met geestelijk welzijn dat ze het hen zelf bijbracht, door hen te inspireren met haar toegewijde deelname aan de traditionele vieringen van de kerk.
Op de eerste zondag van de Vastentijd van 1374 spoorde, zoals ze gebruikelijk was, haar personeel aan om zich voor deze periode van boetedoening voor te bereiden door het Sacrament van de Biecht te ontvangen en daarna te Communie te gaan. Haar aansporing, echter, werd door het personeel alleen beschouwd als een taak die ze moesten volbrengen. Een van haar dienaren, bekend als Jan van Keulen, voelde zich verplicht om samen met de anderen deel te nemen uit angst voor afwijzing, maar hij naderde de Heilige Communie zonder eerst zijn zonden op te biechten in het Sacrament van de Biecht.
Hij knielde samen met de anderen bij de communiebank en wachtte de komst van de priester af. Zodra de Hostie op Jans tong werd gelegd veranderde de Hostie in vlees, en hij kon het niet doorslikken! Hij was bang geworden door deze onverwachte gebeurtenis en probeerde zijn moeilijkheid te verbergen, maar hij maakt de fout om te bijten in het vlees. Toen hij er in beet sprongen er drie druppels bloed uit zijn mond op de communiedoek, dat over de communiebank lag. Ook werd hij, nauwelijks nadat hij de Heilige Hostie ontvanggen had, door blindheid getroffen. Bovendien veranderde de hostie in zijn mond in een stuk vlees. Geschrokken van het bloedige vlees in Jans mond en het bloed dat van zijn lippen droop, liep de priester naar hem toe en bracht de Hostie plechtig naar het altaar. Daar plaatste hij in de Hostie in een gouden bus.
Er wordt gezegd dat Jan gestraft werd voor zijn onwaardige communie door terstond met blindheid geslagen te zijn. Hij werd overdonderd door berouw voor deze zonde en knielde voor de voeten van de priester neer. Voor de ogen van de hele congregatie biechtte hij zijn zonde op. Zijn oprecht berouw zorgde ervoor dat hij weer kon zien. Jean leed daarna een voorbeeldig leven en bleef tot zijn dood een grote vereerder van het Hoogheilig Altaarsacrament. Jan smeekte publiekelijk om Gods genade, waarna hij door een nieuw wonder van zijn blindheid werd genezen. Voortaan leidde hij een voorbeeldig leven. De in vlees veranderde hostie en het communiedoek werden vervolgens als relieken bewaard. Dit wonder kan worden getypeerd als een 'bloed- of bestraffingswonder': door het onwaardig optreden van een communicant of een celebrant gaat het sacrament bloeden [soms verandert de miswijn in bloed, soms gaat de hostie bloeden of verandert zelfs geheel in bloedend vlees zoals in Middelburg] waardoor de overtreders gewezen worden op hun onwaardigheid en zowel zijzelf als de andere aanwezigen overtuigd raken van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het sacrament.
Details over het wonder verspreidden zich snel over het land en werden ook bericht aan Frederik III, de aartsbisschop van Keulen, de voormalige graaf van Sarrewerden. Omdat Nederland toen onderdeel was Rooms-Duitse Rijk viel Middelburg onder de bisschoppelijke jurisdictie van aartsbisschop Frederik, liet hij nog in 1374 het Sacrament van Mirakel overbrengen naar de Dom van Keulen en de Hostie in een schrijn deed plaatsen. Korte tijd later werd de reliek overgebracht naar de Augustijnenkerk van Keulen.
De verplaatsing van de Hostie van Middelburg naar Keulen wekte grote interesse tijdens de reis van meer dan 1.100 kilometer. Nadat de Hostie veilig was aangekomen, werd er een uitbundige monstrans gemaakt voor de uitstelling van de Hostie. De monstrans had de vorm van een kruis en de dwarsbalk was versierd met gouden cirkels omringd met gouden zijden. Beelden van de Gezegende Moeder en de Heilige Jozef stonden aan beide kanten onder het kruis. Ook waren er kleinere beelden van de Heiligen Petrus en Paulus. In het midden van het kruis bevond zich een ovalen glas waardoor de Wonderlijke Hostie te zien was. De plaatsing van de Hostie was apart omdat de Hostie geplaatst was boven een kleine gouden kelk, welke van een deksel was voorzien, want de Hostie rustte op de rand van de kelk.
Prior Jan Bayrens, een Augustijnenbroeder uit Keulen, had grote invloed bij de aartsbisschop, want hij wist hem over te halen om de Hostie mee te nemen naar de kerk van het klooster, alwaar het werd uitgesteld ter aanbidding door de gelovigen. Toen de Augustijnenbroeders de Hostie in bezit had werd deze opnieuw geëerd met bijzondere ceremonies.
In 1380 verzochten de Augustijnen uit Leuven om een deel van de reliek. Na drie dagen van intensief en collectief gebed ontdekte men dat de mirakelhostie zich in twee delen had gesplitst: zo kon een deel in Keulen blijven [waar het later in de St. Albanskerk terecht kwam], het andere deel werd naar Leuven overgebracht.
In Leuven onstond een rijke cultus, waaraan onder meer, vanaf 1426, een broederschap en ettelijke aflaten werden verbonden. Op 15 juni 1435 werd door de bisschop van Luik, Jan van Heinsberg, goegekeurd dat jaarlijks op de eerste zondag na Pinksteren in Leuven een processie werd gehouden ter ere van het Sacrament van Mirakel. Nadat de augustijnen, tijdens de Franse overheersing die volgde op de Franse Revolutie, Leuven hadden verlaten, werd de cultus overgebracht naar de St. Jacobskerk.
Versierde hoofdaltaar in de Sint Jacobsberk te Leuven [1935]
Schilderij J.B. Verhulst in het koor van de Sint Jacobskerk te Leuven [1935]
Op 30 juni 1935, de feestdag van het Eucharistisch Hart van Jezus, werd in Leuven op grootse wijze het vijfde eeuwfeest van de processie herdacht als 'de 500e verjaring van het heilig Sacrament van Mirakel te Leuven'.
In Middelburg zelf bleef de herinnering aan het mirakel nog lang bewaard. Waarschijnlijk was er in het in het Augustijnenklooster aldaar [dat misschien in het bezit was gebleven van een deel van de communiedoek] een beperkte cultus blijven bestaan. Toen de Augustijnen-Heremieten in 1574, na de overgang van Middelburg naar de Nederlandse Opstand, hun klooster en de stad moesten verlaten, was het in ieder geval met deze cultus gedaan.
Het deel van de Wonderlijke Hostie, welke bewaard wordt in Leuven, is lichtelijk bruin en kleiner dan de Hostie oorspronkelijk was, maar nog wel steeds duidelijk herkenbaar als vlees. De Hostie en de kleine kelk, waar de Hostie op rust, worden in een reliekenschrijn bewaard en bevinden zich achter een kristal in het midden van een gouden kruis. Als deze reliekschrijn wordt uitgesteld op het hoofdaltaar, of meegedragen wordt in een processie, dan wordt er een nieuwe geconsacreerde Hostie geplaatst achter de kelk waarop de Wonderlijke Hostie rust.
Bouwvallige Sint-Jacobskerk te Leuven Alle belangrijke papieren over de geschiedenis, de reizen en de onderzoeken naar de wonderlijke relieken worden bewaard in de kerk van de Heilige Jakobus. De Hostie en bebloede doek worden in deze kerk nog steeds bewaard, maar de kerk zelf is ontoegankelijk voor het publiek omdat de grond waarop de kerk staat aan het verzakken is, en het gebouw daardoor onveilig is. De reliekhouder met het [voorheen Middelburgse, thans Leuvense] 'Sacrament van Mirakel' is tijdelijk in bruikleen bij Museum Van der Kelen-Mertens, eveneens in Leuven.
|
|
|
|
|