|
Download PDF
Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 3
Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel
113. En opnieuw zou ik er drie woorden willen aan toevoegen voor zielen die vastbesloten willen streven naar de heiligheid en vrucht dragen, namelijk om voordeel te halen uit de biecht.
Ten eerste: onvoorwaardelijke oprechtheid en openhartigheid. Als de ziel niet eerlijk noch open is, kan de heiligste en wijste biechtvader geen geweld plegen op de ziel om er met kracht in te gieten wat hij voor haar wenst. De ziel die niet eerlijk is en veinst, stelt zichzelf bloot aan grote gevaren in het innerlijk leven en Jezus zelf deelt zich niet op een diepe wijze aan zo'n ziel mee, want Hij weet dat ze uit bijzondere genaden geen nut haalt.
Ten tweede: nederigheid. Als ze niet nederig is benut de ziel het sacrament van de biecht niet zoals het hoort. Hoogmoed houdt de ziel in de duisternis. Ze weet niets en wil zich niet grondig in de afgrond van haar ellende verdiepen, zij maskert zich en mijdt alles wat haar zou kunnen genezen.
Ten derde: gehoorzaamheid. Een ongehoorzame ziel behaalt geen enkele overwinning, zelfs als Jezus Zelf haar biecht zou horen. De meest ervaren biechtvader helpt deze ziel in niets. De ongehoorzame ziel stelt zich bloot aan grote gevaren en zal geen vooruitgang maken in de volmaaktheid en niet slagen in het geestelijk leven. God overstroomt de ziel allerrijkelijkst met genaden, maar alleen de gehoorzame ziel.
114. + O, hoe lieflijk zijn de hymnen die een lijdende ziel zingt. De hele hemel is verrukt om zo'n ziel, vooral wanneer ze door God beproefd wordt. Voor Hem zingt ze haar treurende heimweezangen. Haar schoonheid is groot, want ze komt van God. Gewond door de goddelijke Liefde, gaat deze ziel door de woestijn van het leven. Ze raakt de aarde maar met één enkele voet.
115. Als de ziel deze kwellingen doorstaan heeft, is ze diep nederig. Haar zuiverheid is groot. Zonder nadenken weet ze beter wat ze op een bepaald moment moet doen en waaraan ze moet verzaken. Ze voelt de lichtste aanraking van de genade en ze is zeer trouw aan God. Ze herkent God van ver en verheugt zich onophoudelijk in Hem. Ze ontdekt zeer snel God in de zielen van anderen en in het algemeen in haar omgeving. Ze is gezuiverd door God alleen. God, die alleen Geest is, leidt de ziel een leven binnen dat zuiver geestelijk is. God alleen heeft haar eerst voorbereid en gereinigd, dus in staat gebracht tot innige omgang met Hem. Op een geheel geestelijke wijze verblijft ze in de Heer en rust ze in de liefde. Ze spreekt met God zonder zich zintuiglijk uit te drukken. God vervult de ziel met zijn licht. Haar verlicht verstand ziet duidelijk en herkent de graden van het geestelijk leven. Zij ziet de ogenblikken waarop zij op onvolmaakte wijze met God verenigd was, waar haar zintuigen deelnamen aan die vereniging en het geestelijke zich vermengd bevond met het gevoelsleven, weliswaar al op een hogere en bijzondere wijze, maar toch onvolmaakt. Er bestaat een hogere en volmaaktere vereniging met God, de geestelijke vereniging. Hier is de ziel veiliger voor illusies, haar geestelijkheid is dieper en zuiverder. In het leven, waar de zintuigen een rol spelen, is men meer blootgesteld aan illusies. De voorzichtigheid van de ziel zelf en van de biechtvader moet des te groter zijn. Er zijn momenten waarop God de ziel in een louter geestelijke toestand binnenleidt. De zintuigen doven uit en zijn als dood. De ziel is op de innigste wijze met God verenigd, ze is in de Godheid gestort, haar kennis is volledig en volmaakt, niet meer gedeeltelijk zoals vroeger, maar geheel en algemeen. Zij is er verheugd om, maar ik wil toch nog spreken van momenten van beproeving. Het is nodig dat de biechtvader dan geduld heeft met de ziel. Maar het allergrootste geduld moet de ziel met zichzelf hebben.
116. Mijn Jezus, Gij weet wat mijn ziel ondervindt bij de herinnering aan het lijden. Dikwijls verwondert het mij, dat de engelen en heiligen stil blijven tijdens zo'n zielelijden. Maar ze beminnen ons bijzonder in deze momenten. Herhaaldelijk heeft mijn ziel op God geroepen als een klein kind dat uit alle kracht roept wanneer de moeder het gezicht bedekt en het haar niet meer kan herkennen. O mijn Jezus, eer en glorie aan U voor deze beproevingen van de liefde. Uw Barmhartigheid is groot en ondoorgrondelijk. Alles wat Gij U ten opzichte van mijn ziel voorgenomen hebt is doordrongen van Uw Barmhartigheid.
117. Ik moet hierbij vermelden dat de omgeving hier geen uitwendig lijden mag aan toevoegen, want, inderdaad, als de beker van de ziel tot de rand vol is, zou de druppel die wij erbij doen, de ene druppel te veel kunnen zijn zodat de beker der bitterheid overloopt. En wie zal verantwoording afleggen voor zulk een ziel? Letten we er op dat we niets toevoegen aan het lijden van de anderen, want dat mishaagt God. Indien de zusters of de oversten wisten of nog maar vermoedden dat een ziel onderworpen is aan dergelijke beproevingen en ondanks dat haar bijkomend lijden zouden aandoen, dan begaan ze een doodzonde en God Zelf zou hen voor deze ziel ter verantwoording roepen. Ik spreek niet over wat al door zijn aard zelf zonde is maar over wat anders geen zonde is. Behoeden wij ons ervoor zulke zielen op het geweten te hebben. Het is een grote en veelvoorkomende fout in het religieuze leven, dat, als men een lijdende ziel ziet, men aan haar lijden altijd nog wil toevoegen. Ik spreek niet over iedereen, maar over sommige personen. Wij matigen ons aan alle mogelijke soorten oordelen te vellen en wij verkondigen ze soms daar waar wij ze minst mochten herhalen.
118. De tong is een klein lidmaat, maar ze doet grote dingen. Een kloosterlinge die niet zwijgzaam is, zal nooit de heiligheid bereiken, dat wil zeggen, zij zal niet heilig worden. Dat ze zich niets inbeeldt, tenzij het de Goddelijke Geest is die in haar spreekt, dan heeft ze het recht niet te zwijgen. Maar om de Goddelijke Geest te horen, moet men de zielestilte bewaren en zwijgzaam zijn, niet een sombere stilte, maar een zielestilte die ingetogenheid is in God. Men kan veel spreken zonder de stilte te verbreken, en tegengesteld weinig spreken en telkens de stilte verbreken.
O welke onherstelbare schade veroorzaakt het gebrek aan stilte. Men doet veel kwaad aan de naaste, maar vooral aan zijn eigen ziel.
Volgens mij en mijn ervaring zou de regel van het zwijgen op de eerste plaats moeten staan. God geeft zich niet aan de babbelende ziel die veel zoemt als een hommel in een bijenkorf, maar geen honing maakt. Een babbelende ziel is vanbinnen leeg. Er is in haar geen fundamentele deugd noch vertrouwdheid met God. Er is geen sprake van een dieper leven, van een zoete vrede, noch van de stilte waarin God verblijft. De ziel die de zoetheid van de innerlijk stilte niet geproefd heeft, is een onrustige geest en verstoort de stilte van de anderen. Ik heb veel zielen gezien die in de diepte van de hel waren omdat ze de stilte niet konden bewaren. Ze hebben het mij zelf gezegd, toen ik hen vroeg naar de oorzaak van hun teloorgang. Het waren zielen van kloosterlingen. Mijn God, wat een smart is het te bedenken dat ze niet alleen in de hemel maar zelfs heiligen hadden kunnen zijn.
119. O Jezus, barmhartigheid, ik beef bij de gedachte rekenschap te moeten afleggen voor mijn tong. In haar bevindt zich het leven maar ook de dood, en soms doden wij met onze tong, wij begaan echte moorden, en dat zouden wij moeten beschouwen als iets onbelangrijks? Echt waar, ik begrijp dergelijke gewetens niet. Ik heb een persoon gekend die, na van een ander vernomen te hebben dat er dit en dat van haar werd gezegd, zwaar ziek is geworden, veel bloed verloor en veel tranen vergoot. Dat waren er de droevige gevolgen van, het is niet het zwaard maar de tong die dat veroorzaakte. O mijn zwijgende Jezus, wees ons barmhartig.
120. Ik betrap me over het zwijgen te spreken. Het is niet daarover dat ik wou spreken, maar over het leven van de ziel met God en hoe zij aan de genade beantwoordt. Als de ziel gezuiverd is en God een vertrouwelijke omgang met haar heeft opgebouwd, begint ze naar Hem te streven met geheel haar kracht. Maar ze kan dat niet door zichzelf. God alleen doet alles, de ziel weet het en is er zich van bewust. Ze leeft als in ballingschap en ze weet dat er nog grijze regenachtige dagen kunnen komen, maar ze bekijkt het op een andere manier dan vroeger. Ver van in te slapen in een schijnvrede, maakt ze zich klaar voor de strijd. Ze weet dat ze tot een ridderlijk geslacht behoort. Nu is ze zich van alles veel meer bewust. Ze weet dat ze van een koninklijk ras is en dat alles wat haar aanbelangt groot en heilig is.
121. + Na die vuurproef giet God talrijke genaden in deze ziel. Ze verheugt zich in een innige vereniging met God. Ze heeft een groot aantal visioenen, zintuiglijke en geestelijke, ze hoort een groot aantal bovennatuurlijke woorden en soms duidelijke bevelen, maar ondanks deze genaden heeft ze aan zichzelf niet genoeg. Des te meer omdat, nu God haar bezoekt met Zijn genaden, ze blootstaat aan alle soorten gevaren en gemakkelijk in dwaling kan vervallen. Ze zou tot God moeten bidden om een geestelijke begeleider, maar niet alleen bidden om een geestelijke begeleider, maar ook om moeite doen en een gids zoeken die deze zaken kent, zoals een aanvoerder die de wegen kennen moet waarlangs hij de troepen naar de strijd wil leiden. Een ziel die verenigd is met God moet voorbereid worden op grote en verwoede gevechten.
+ Na deze zuiveringen en beproevingen, verblijft God op een bijzondere wijze in de ziel, maar de ziel werkt niet altijd mee met deze genaden. Niet dat ze uit zichzelf dat niet zou willen, maar ze komt zoveel uit- en inwendige moeilijkheden tegen dat er echt een mirakel nodig is om zich op haar hoogte te kunnen handhaven. Hier heeft zij absoluut een begeleider nodig. Dikwijls overlaadde men mijn ziel met twijfels, en ik was soms zelf al ongerust door te zeggen dat ik tenslotte maar een onwetende was, die zo weinig wist, vooral in deze geestelijke zaken. Wanneer mijn twijfels erger werden, ging ik licht zoeken bij mijn biechtvader of de oversten. Maar ik bekwam niet wat ik verlangde.
122. Toen ik mijn ziel ontvouwde aan mijn oversten, was er één van hen die mijn ziel kende en de weg waarlangs God mij wou leiden. Door haar aanwijzingen in praktijk te brengen, begon ik veel te vorderingen te maken op de weg der volmaaktheid. Maar dat heeft niet lang geduurd. Toen ik haar mijn ziel dieper ontvouwde, ontving ik niet wat ik verlangde en deze genaden leken aan de overste onwaarschijnlijk. Ik kon dus geen hulp meer vinden bij haar. Ze zei me dat het onmogelijk was dat God dergelijk omgang had met een schepsel: "Ik vrees voor u, zuster, is het geen illusie? Vraag een priester om raad."
Maar de biechtvader heeft mij ook niet begrepen, hij zei me: "Het is beter, zuster, deze dingen met uw overste te bespreken". En zo ging ik van de oversten naar de biechtvader en van de biechtvader naar de oversten zonder vrede te vinden. De goddelijke genaden werden voor mij een groot lijden. Soms zei ik vierkant tot de Heer: "Jezus, ik ben bang voor U, zijt Gij niet één of ander spook?" Jezus stelde mij altijd gerust, maar ik bleef ongelovig. Vreemd toch dat, hoe ongeloviger ik werd, des te meer Jezus me bewijzen gaf dat Hij de bewerker was van dat alles.
123. Toen ik me er rekenschap van gaf dat ik niet de minste rust verkreeg van de oversten, nam ik het besluit hen niet meer te spreken over louter innerlijke zaken. Uiterlijk trachtte ik, zoals een goede kloosterzuster moet doen, alles aan mijn oversten te zeggen, maar over wat mijn ziel nodig had, sprak ik alleen in de biechtstoel. Om vele redenen zag ik in dat een vrouw niet geroepen is om dergelijke mysteries te kunnen onderkennen. Ik had mij aan veel nutteloos lijden blootgesteld. Lang werd ik aanzien als een bezetene door de slechte geest, en men bekeek mij met medelijden en de overste nam tegenover mij sommige voorzorgen. Het kwam mij ter ore dat ook enkele zusters mij zo beschouwden. En de horizon versomberde rondom mij. Ik begon de goddelijke genaden te mijden, maar dat was niet in mijn macht. Plots greep mij, ondanks mijn wil, zo'n ingetogenheid aan dat ik mij in God stortte en de Heer mij bij Zich hield.
124. In het begin is mijn ziel altijd een beetje bang, maar dan vervult een eigenaardige vrede en kracht mijn ziel.
125. + Alles was nog te verdragen. Maar toen de Heer mij vroeg die Beeltenis te schilderen, begon men over mij te spreken en mij echt als een hysterische en inbeeldster te beschouwen en men begon openlijk over mij te spreken. Eén van de zusters kwam mij in vertrouwen nemen. En ze begon mij te beklagen. Ze zei me: "Ik hoor zeggen van U, zuster, dat gij aan inbeeldingen lijdt en een soort van visioenen hebt. Mijn arme zuster, verdedigt u zich in deze zaak".
Ze was oprecht en berichtte mij eerlijk over wat ze gehoord had. Maar het was elke dag dat ik gelijksoortige dingen moest aanhoren. God alleen weet hoezeer mij dat vermoeide.
126. Ik besloot desondanks alles in stilte te dragen en geen antwoord te geven als men mij vragen stelde. De enen ergerden zich over mijn stilte, vooral de nieuwsgierigen. Anderen die dieper nadachten, zeiden: "Zuster Faustina moet toch heel dicht bij God zijn, vermits zij de kracht heeft om zoveel lijden te verdragen." En ik zag ze vóór mij als twee groepen rechters. Ik legde mij toe op innerlijke en uiterlijke stilte. Ik zei niets over mijn persoon ondanks de directe vragen van sommige zusters. Mijn mond werd stom. Ik leed als een duif zonder te klagen. Maar sommige zusters schenen er plezier te vinden om mij op de een of andere wijze pijn te doen. Mijn geduld ergerde hen, maar God gaf mij zoveel innerlijke kracht dat ik dat rustig verdroeg.
127. + Ik heb begrepen dat op zulke momenten mij niemand kon helpen en ik ben beginnen bidden en de Heer te vragen om mij een biechtvader te geven. Ik verlangde dat een priester mij één enkel woord sprak: wees gerust, ge zijt op de goede weg; ofwel: verwerp dat alles, want het komt niet van God. Maar ik vond geen enkele priester zo beslist dat hij zo duidelijk in naam van de Heer zou gesproken hebben. En dus duurde de onzekerheid voort. O Jezus, als het Uw Wil is, dat ik dan in onzekerheid leef, Uw Naam weze gezegend. Ik bid U, Heer, bestuur Gij mijn ziel en wees mij nabij, want uit mijzelf ben ik niets.
128. Zo werd ik dus van alle kanten beoordeeld, en is er niets meer in mij dat aan het oordeel van mijn zusters ontgaan is, maar ergens werd dit allemaal afgezaagd en men begon mij met rust te laten. Mijn uitgeputte ziel rustte een beetje, doch ik erkende dat de Heer mij nabij was tijdens deze vervolgingen. Dat duurde echter zeer kort. Een geweldige storm barstte opnieuw los. De vroegere vermoedens waren als zekerheden geworden en ik moest opnieuw dezelfde liedjes aanhoren. Zo heeft het God behaagd. Maar toch, vreemd genoeg begon ik ook uitwendige mislukkingen mee te maken.
Dat bracht alle soorten lijden mee, door God alleen gekend. Ik deed mijn uiterste best alles met een zo zuiver mogelijke intentie te volbrengen. Ik zie nu dat ik overal als een dief in het oog gehouden werd: in de kapel, tijdens de taken, in de cel [40]. Nu weet ik dat naast de aanwezigheid van God er altijd menselijke aanwezigheid dicht bij me is. Die menselijke aanwezigheid was soms zeer zwaar voor mij. Er waren momenten dat ik mij afvroeg of ik me zou uitkleden om mij te wassen of niet. Werkelijk, mijn arm bed werd dikwijls gecontroleerd. Ik moest lachen toen ik zag dat men zelfs mijn bed niet met rust liet. Een zuster zei me zelfs dat ze elke avond naar mijn cel kwam om te zien hoe ik mij gedroeg.
Maar oversten blijven oversten. En hoewel ze mij persoonlijk vernederden en soms met alle soorten twijfels vervulden, toch hebben ze mij altijd toegestaan wat de Heer mij opdroeg, niet zoals ik het vroeg, maar op een andere manier voldeden ze aan de vereisten van de Heer en gaven mij de instemming voor boete en verstervingen.
Zekere dag maakt een moeder zich zo kwaad op mij en vernederde mij dermate dat ik dacht het niet te kunnen verdragen. Ze zei me: "Dwaas, hysterische droomster, maakt dat ge wegkomt uit deze kamer en ik wil u nooit meer zien." Men wierp mij alles wat maar mogelijk was naar het hoofd. In mijn cel gekomen, ben ik met het gezicht op de grond vóór het kruisbeeld neergevallen en ik keek op naar Jezus, ik kon geen woord meer uitbrengen. Nochtans hield ik dit geheim voor de andere zusters en deed ik alsof er tussen ons niets gebeurd was.
129. satan profiteert altijd van zulke momenten, zijn ontmoedigende gedachten begonnen mijn geest binnen te dringen: Ziedaar de beloning van uw trouw en oprechtheid. Hoe kan men oprecht zijn als men zo onbegrepen wordt. Jezus, Jezus, ik kan niet meer. En ik viel opnieuw op de grond onder het gewicht van deze last, ik was bedekt met zweet en ik was van angst bevangen. Ik had niemand op wie ik innerlijk kon steunen. Opeens hoorde ik een stem in mijn ziel: Vrees niet, Ik ben met U en een vreemd licht verhelderde mijn geest en ik begreep dat ik mij niet mocht laten gaan in een dergelijke droefheid. Een zekere kracht vervulde mij en ik kwam uit de cel met nieuwe moed om te lijden.
130. Toch begon ik me wat te laten gaan. Ik schonk geen aandacht meer aan die innerlijke inspraken en spande mij in om verstrooid te zijn. Maar ondanks het lawaai en de verstrooiing, zag ik wat er gebeurde in mijn ziel. Het woord van God is welsprekend en niemand kan het in de doofpot stoppen. Ik ben begonnen de ontmoetingen met de Heer in mijn ziel te mijden, want ik wou geen slachtoffer zijn van illusies. Maar de Heer achtervolgde mij op een bepaalde wijze met zijn gaven en werkelijk ik ervaarde afwisselend kwelling en vreugde. Ik vermeld hier niet de diverse visioenen en genaden die de Heer me toen gaf, want die heb ik elders beschreven [41], maar ik vermeld hier enkel dat die verscheidene kwellingen hun toppunt al hadden bereikt en ik nam het besluit met die twijfels vóór de eeuwige geloften af te rekenen.
Tijdens heel de proeftijd bad ik om licht voor de priester waaraan ik mij moest toevertrouwen en dit met mijn hele ziel tot in de diepte. Ik vroeg aan God Zelf om mij te helpen en mij de genade te verlenen de meest verborgen zaken die zich afspeelden tussen de Heer en mij, te kunnen uitdrukken, en de gezindheid om alle beslissingen van de priester te aanvaarden als kwamen ze van Jezus. Welk oordeel ook over mij ging vallen, was van weinig belang. Ik verlang alleen de waarheid en een beslissend antwoord op bepaalde vragen. Ik vertrouwde mij geheel aan God toe en mijn ziel verlangde de waarheid. Ik kan niet langer in twijfel leven, terwijl ik in mijn ziel een grote zekerheid had dat die dingen van God komen, zodat ik daarvoor mijn leven zou geven, heb ik toch de raad van de biechtvader boven alles gezet en ik besloot te handelen zoals hij zal beslissen en volgens zijn aanwijzingen. Ik bezag dat moment als beslissend voor de vooruitgang van gans mijn leven. Ik weet dat daar alles zal van afhangen. Het heeft geen belang of wat hij zegt overeenkomt met mijn ingevingen of helemaal tegengesteld is, dat interesseert mij niet. Ik wil de waarheid kennen en haar volgen.
131. Jezus, Gij kunt mij helpen. En sinds dat ogenblik ben ik opnieuw begonnen. Ik hield alle ontvangen genaden verborgen in mijn ziel en ik wachtte af wie de Heer mij zenden zou. Aan niets twijfelend in mijn hart, bad ik de Heer dat Hijzelf mij in deze momenten zou helpen en een zekere moed kwam in mijn ziel.
132. Ik moet nog vermelden dat sommige biechtvaders de ziel helpen en naar het schijnt, geestelijke vaders zijn, maar alleen zolang alles goed gaat, maar als de ziel zich in een grotere nood bevindt, zijn ze uit hun lood geslagen en kunnen of willen de ziel niet begrijpen. Ze proberen zich er zo snel mogelijk van af te maken, maar als de ziel nederig is, kan zij er toch minstens iets aan hebben. God zelf zal soms een lichtbundeltje op de bodem van die zielen werpen om haar nederigheid en haar geloof. Soms zegt de biechtvader dingen die hij helemaal niet van plan is te zeggen, zonder zich daar zelf bewust van te zijn. O, dat de ziel gelove dat het de woorden van Jezus Zelf zijn, ook al moeten wij geloven dat elk woord in de biechtstoel gezegd van God is, toch komen die woorden waar ik juist van sprak rechtstreeks van God. En de ziel voelt dat de priester niet uit zichzelf spreekt, hij zegt dingen die hij niet van plan was te zeggen. Ziedaar hoe God het geloof beloont. Ik heb dit meermaals meegemaakt. Een zeer geleerde en geëerde priester, [het gebeurde soms dat ik bij hem ging biechten] was altijd zeer streng en sprak mij in deze dingen tegen, maar één keer antwoordde hij mij: "Weet, zuster, als God wil dat Gij dit volbrengt, dan mag men zich daar niet tegen verzetten. God wil soms juist zo geprezen worden. Wees gerust, wat God begonnen is, zal God tot een goed einde brengen, maar ik zeg u dit: belangrijk is trouw aan God en nederigheid, nogmaals nederigheid. Herinner u goed wat ik vandaag heb gezegd." Ik heb mij verheugd en ik dacht dat die priester mij misschien toch had begrepen. Maar door omstandigheden gebeurde het zo dat ik nooit meer bij hem heb gebiecht.
133. + Eens riep één van de oudere zusters mij en het was alsof er vurige bliksems uit een klare hemel mij op het hoofd vielen, zo erg dat ik niet wist waarover het ging. Ik begreep al vrij snel dat het ging over zaken die niet van mij afhingen. Ze zei mij: "Zet het uit uw hoofd, zuster, dat Jezus zulk een vertrouwde omgang heeft met u, zo'n ellende en onvolmaaktheid. Jezus is maar nauw verbonden met heilige zielen, onthoud het". Ik erkende dat ze volledig gelijk had, want ik ben ellendig, maar niettemin vol vertrouwen op de Goddelijke Barmhartigheid. Toen ik de Heer ontmoette, heb ik me vernederd en gezegd: "Jezus, Gij hebt naar het schijnt geen omgang met ellendigen als ik?" "Wees gerust, Mijn dochter, het is juist door zo'n ellende dat Ik de macht van Mijn Barmhartigheid wil tonen." Ik begreep dat de moeder mij alleen heeft willen vernederen.
134. O mijn Jezus, Gij hebt mij veel beproefd in dit korte leven, ik heb vele dingen begrepen, zodanig dat het mij nu zelfs verwondert. O, wat is het goed om zich gans aan God te geven en Hem toe te laten volledig in de ziel te handelen.
135. Tijdens de derde proeftijd liet de Heer mij verstaan dat ik mij aan Hem moest opofferen, zodat Hij met mij kon doen wat Hem beviel. Ik moest vóór Hem blijven staan als een slachtoffer. Eerst schrok ik, want ik voelde mij een eindeloze ellende en mijzelf kennende, heb ik nog eens aan de Heer geantwoord: "Ik ben de ellende zelf, hoe kan ik een gijzelaarster zijn?" "Gij verstaat dit niet vandaag. Morgen zal Ik het u, tijdens de aanbidding, te kennen geven." Mijn hart sidderde en ook mijn ziel, zo diep zonken deze woorden in mijn ziel. Het Woord van God is levend. Toen ik in de aanbidding kwam, voelde ik in mijn ziel dat ik was binnengetreden in de tempel van de levende God, wiens majesteit groot en onvatbaar is. God gaf mij te kennen wat zelfs de zuiverste geesten zijn in vergelijking met Hem. Hoewel ik uiterlijk niets zag, doordrong de goddelijke aanwezigheid mij tot in het diepst van mijn wezen. Op dat moment werd mijn verstand op een bijzondere wijze verlicht. Voor de ogen van mijn ziel speelde zich een visioen af, als voor Jezus in de hof van Olijven. Eerst het lichamelijk lijden en de omstandigheden die het vermeerderden. Het geestelijk lijden in heel zijn uitgestrektheid en ook dit lijden waar nooit iemand van zal weten. Alles kwam in dit visioen: onrechtvaardige vermoedens, verlies van goede naam. Ik heb het samengevat opgeschreven, maar deze kennis was zo duidelijk dat, wat ik later meemaakte, in niets verschilde van het ogenblik waarop ik het zag. Mijn naam moest zijn: "offer". Toen dit visioen voorbij was, liep het koud zweet van mijn voorhoofd.
136. Jezus gaf mij te kennen, dat ook als ik niet zou toestemmen in dat alles, ik toch nog zou kunnen gered worden, en Hij mij niet minder zou begenadigen en met mij dezelfde diepe omgang zou behouden, zodat, zelfs als ik met dit offer niet instemde, Hij zijn mildheid niet zou verminderen.
Ook gaf de Heer mij te kennen dat gans het mysterie van mij afhangt, van mijn vrijwillige toestemming tot het offer in volle kennis van mijn geest. In deze vrijwillige en bewuste daad bevindt zich in de ogen van Zijne Majesteit alle macht en waarde. Zelfs als geen van die dingen, waarvoor ik mij geofferd heb, zou plaats grijpen, dan geldt toch alles voor de Heer als was het reeds voltrokken.
Op dat moment erkende ik dat ik een band aanging met de onvatbare Majesteit. Ik voelde dat God wacht op mijn woord, mijn toestemming. Toen stortte mijn geest zich in de Heer en ik zei: "Doe met mij zoals het U belieft, ik geef mij over aan Uw Wil. Uw heilige Wil is vanaf nu mijn voedsel. Ik zal trouw zijn aan Uw eisen met de hulp van Uw genade. Doe met mij wat U belieft. Ik smeek U, Heer, wees mij elk ogenblik van mijn leven nabij".
137. Dan, toen ik met heel mijn wil en gans mijn hart ingestemd had tot het offer, doordrong mij de aanwezigheid van God. Mijn ziel verzonk in God, overstroomd met zo'n geluk dat ik het niet kan beschrijven, zelfs niet gedeeltelijk. Ik voelde dat Zijn Majesteit mij omgaf. Ik was op bijzondere wijze met Hem verenigd. Ik zag Gods grote welwillendheid in mij en wederkerig sluimerde mijn geest in Hem. Bewust van deze vereniging met God, voelde ik dat ik bijzonder bemind werd en op mijn beurt beminde ik Hem met heel de kracht van mijn ziel. Tijdens deze aanbidding voltrok zich een groot mysterie, een mysterie tussen mij en de Heer. Het leek mij dat ik onder Zijn blik ging sterven van liefde. Ik sprak veel met de Heer, zonder één woord. En de Heer zei tot mij: "Gij zijt de zaligheid van Mijn Hart; van vandaag af zal elk van uw daden, zelfs de kleinste, welbehagen vinden in Mijn ogen, wat ge ook doet." Op dat ogenblik voelde ik mij omgevormd. Het lichamelijk omhulsel blijft hetzelfde, maar de ziel is anders, God woont erin met al Zijn welbehagen. Geen gevoel maar een bewuste werkelijkheid, die door niets kan verduisterd worden, is dat.
138. Na de aanbidding kwam ik buiten en bekeek vredig alles in de ogen waar ik vroeger zo'n vrees voor had.
In de gang kreeg ik door een bepaalde persoon onmiddellijk een groot lijden en vernedering te verduren. Ik aanvaardde het in onderwerping aan een hogere wil en ik heb mij nauw tegen het Heilig Hart van de Heer Jezus gedrukt, en toonde zo dat ik bereid was tot alles waarvoor ik mij geofferd had. Het lijden leek onder mijn voeten op te rijzen, zelfs Moeder Margareta was er verbaasd over. Bij anderen gaat veel onopgemerkt voorbij, want het is inderdaad niet de moeite er aandacht aan te besteden, maar bij mij wordt niets onopgemerkt gelaten, elk woord wordt ontleed, elke pas nagegaan.
Een zuster zei mij: "Bereid u voor, mijn zuster, om een kruisje te ontvangen dat moeder overste u bereidt, ik heb zo'n medelijden met u, mijn zuster". En ik, ik verheugde me in mijn ziel en ik ben er al lang klaar voor. Toen ze mijn moed zag, was ze verwonderd. Ik zie nu dat de ziel niet veel vermag uit zichzelf, maar met God kan ze alles. Zie-daar wat de genade van God tot stand brengt. Weinig zielen blijven altijd aandachtig voor de ingevingen van God, en nog minder volgen trouw deze ingevingen.
139. Nochtans kan de ziel die trouw is aan God deze ingevingen niet alléén onderscheiden, ze moet ze aan het oordeel van een zeer onderlegd en wijs priester onderwerpen, en zolang ze geen zekerheid heeft verworven, moet ze ongelovig blijven. Dat ze zich niet op haar eentje toevertrouwt aan deze ingevingen en aan al deze hogere genaden, want ze kan zich blootstellen aan groot verval.
Ook al onderscheidt de ziel onmiddellijk de valse ingevingen van die van God, toch weze ze voorzichtig, want er zijn veel onzekere zaken. God houdt er van en verheugt er Zich over dat de ziel, alleen om Zijnentwille, zelfs Hem niet vertrouwt; omdat ze Hem bemint is ze voorzichtig en vraagt ze hulp en zoekt voor zichzelf uit te maken of het werkelijk God is die in haar werkt. En als een verlicht priester het haar bevestigt, dat ze dan gerust weze en zich toevertrouwe aan God volgens Zijn aanwijzingen, dat wil zeggen, volgens de aanwijzingen van de biechtvader.
140. Zuivere liefde is in staat tot grote daden, en geen moeilijkheden noch tegenkantingen kunnen haar breken. Zoals de liefde sterk is midden grote moeilijkheden zo is zij ook standvastig in het grijze, vervelende en alledaagse leven. Ik weet dat er om God te behagen maar één ding nodig is, de kleinste dingen doen met een grote liefde, liefde en altijd liefde.
Zuivere liefde dwaalt niet af. Zij heeft wonderlijk veel licht en doet niets dat God zou kunnen mishagen. Ze is vindingrijk in het doen van wat God het allermeest bevalt, en niemand kan haar evenaren. Ze is gelukkig als ze zich kan ontledigen en als een zuiver offer kan branden. Hoe meer ze zichzelf geeft, hoe gelukkiger ze is. Maar niemand kan als zij, van ver de gevaren aanvoelen: ze weet hoe ze te ontmaskeren en met wie ze te maken heeft.
141. + Maar mijn pijnigingen gaan al ten einde. De Heer geeft mij de beloofde hulp, ik zie haar in de persoon van twee priesters: Pater Andrasz en prof. Sopocko. Tijdens de retraite vóór de eeuwige geloften [42] werd ik voor de eerste maal volledig gerustgesteld [43]. Later werd ik door professor Sopocko in dezelfde richting geleid. Zo voltrok zich de belofte van de Heer.
142. Toen ik gerustgesteld was en onderricht hoe ik Gods wegen zou bewandelen, verheugde mijn geest zich in de Heer en ik had de indruk niet te stappen maar te lopen. Mijn vleugels werden opengespreid voor de vlucht en ik begon te zweven in volle zon en ik kwam niet naar beneden tot ik rustte in Wie mijn ziel zich voor eeuwig verliest. Ik gaf me volkomen aan de invloed van de genade over. Diep zijn Gods nederdalingen tot mijn ziel. Ik wijk niet, noch weersta ik, maar verlies mij in Hem als in mijn enige schat. Ik ben één met de Heer, de afgrond die ons scheidt, Schepper en Zijn schepsel, schijnt verdwenen. Gedurende enkele dagen leefde mijn ziel als in een voortdurende extase. De aanwezigheid van God verliet mij niet één moment. En mijn ziel verbleef in een voortdurende liefdesvereniging met de Heer. Ondertussen verhinderde dit mij niet mijn plichten te volbrengen. Ik voelde dat ik in liefde omgevormd werd, ik was geheel in brand zonder schade. Ik was voortdurend in God verloren, God trok mij naar Zich toe met zulk een liefde en zo'n macht dat ik sommige momenten niet besefte dat ik op aarde was. Zo lang had ik de goddelijke genade tegengehouden en gevreesd, nu verwijderde God zelf, door Pater Andrasz, alle moeilijkheden. Mijn geest werd naar de zon gekeerd en bloeide in haar stralen alléén voor Hem open, Ik versta niet... [44]
143. + Ik heb veel Goddelijke genades verspild want ik vreesde altijd door een illusie misleid te worden. God trok mij tot Zich met zo'n kracht dat het dikwijls niet in mijn vermogen lag zijn genade te weerstaan; wanneer ik plots in Hem gestort werd en Jezus me op deze momenten met zo'n vrede vervulde, kon ik me naderhand, zelfs indien ik het wilde, niet meer verontrusten. Dan hoorde ik in mijn ziel de woorden: Opdat Gij verzekerd zoudt zijn dat Ik de Bewerker ben van al deze opdrachten, zal Ik u zo'n diepe vrede geven dat zelfs wanneer ge u ongerust of angstig wou maken, het vandaag niet in uw macht zal zijn; maar de liefde gaat uw ziel overstromen tot zelfvergetelheid toe.
144. Later gaf Jezus mij een andere priester [45] voor wie Hij mij beval mijn ziel te ontvouwen. Hoewel ik het aanvankelijk met wat aarzeling deed, bracht de strenge vermaning van Jezus in mijn ziel een diepe nederigheid teweeg. Onder zijn begeleiding maakt mijn ziel snel vorderingen in liefde tot God, en werden de talrijke verlangens van de Heer uiterlijk vervuld [46]. Dikwijls heb ik over zijn moed en zijn diepe deemoed nagedacht.
145. O, hoe ellendig is mijn ziel die zoveel genaden verspil heeft. Ik liep weg van God en Hij achtervolgde mij met zijn genaden. Meestal ontving ik de genaden van God wanneer ik mij er het minst aan verwachtte. Sinds de Heer mij een geestelijke begeleider heeft gegeven, ben ik getrouwer aan de genade. Het is dank zij deze begeleider, dank zij zijn waakzaamheid over mijn ziel, dat ik ervaren heb wat geestelijke leiding is en hoe Jezus dat opvat. Jezus waarschuwde mij voor de kleinste fout en toonde mij dat Hij het was die besliste in elke zaak die ik aan mijn begeleider voorlegde, en dat: alle overtredingen tegen hem, Mijzelf treffen. Toen onder deze begeleiding mijn ziel een diepe ingetogenheid en vrede begon te smaken, hoorde ik dikwijls deze woorden: Sterk u voor de strijd, dikwijls meermaals herhaald.
+ Jezus laat mij vaak weten wat Hem in mijn ziel mishaagt en soms heeft Hij mij vermaand voor schijnbaar kleinigheden, maar die echt een grote betekenis hebben. Hij waarschuwde mij en tuchtigde mij als een Meester. Gedurende vele jaren is het Hij zelf die mij heeft opgevoed tot het moment dat Hij mij een geestelijke begeleider gaf. Vroeger legde Hij zelf uit wat ik niet begreep en nu beveelt Hij mij om mijn biechtvader over alles te ondervragen en zegt Hij mij dikwijls: "Ik antwoord u door zijn mond, wees gerust." Het is mij nooit overkomen dat ik voor wat ik aan de begeleider voorlegde, een antwoord ontving dat tegengesteld was aan wat de Heer van mij vereiste. Soms gebeurt het, maar dikwijls niet, dat Jezus mij bepaalde dingen aanbeveelt en niemand er iets van weet en dat wanneer ik de biechtstoel nader, mijn biechtvader mij hetzelfde aanbeveelt.
+ Wanneer de ziel langere tijd verlichtingen en vele ingevingen gekregen heeft en haar biechtvaders de oorsprong van haar ingevingen en ook de vrede van de ziel bevestigd hebben, wanneer haar liefde groot is, geeft Jezus haar te kennen, dat het tijd is, de ontvangen gaven in daden om te zetten. De ziel geeft er zich rekenschap van dat de Heer op haar rekent en dit bewustzijn vermeerdert haar krachten; ze weet dat, om trouw te blijven, ze menige moeilijkheid op zich zal moeten nemen, maar zij heeft vertrouwen in God en dank zij dit vertrouwen komt ze daar waar God haar roept. De moeilijkheden schrikken haar niet af, ze zijn als het ware haar dagelijks brood. Zij verschrikken haar niet, noch ontmoedigen ze haar, zoals het lawaai van kanonnen de ridder die voortdurend in de strijd is niet verschrikt. Ver van verschrikt te zijn, hoort ze toch, uit welke richting de vijand aanvalt, om zo de overwinning te behalen. Ze doet niets blindweg, maar ze onderzoekt, denkt diep na en rekent niet op zichzelf, maar bidt vurig en vraagt raad aan andere ervaren en wijze ridders. Als de ziel op deze wijze handelt, overwint ze bijna altijd.
Er zijn aanvallen die de ziel geen tijd laten om na te denken, raad in te winnen of iets anders te doen; dan moet ze strijden op leven en dood. Het is menigmaal goed, zonder een woord gezegd te hebben, te schuilen in de wonde van het Heilig Hart van Jezus: daardoor alleen al is de vijand verslagen.
In vredestijd doet de ziel ook inspanningen zoals op het ogenblik van de strijd. Ze moet zich oefenen en goed oefenen anders heeft ze geen kans om te overwinnen. Ik beschouw de vredestijd als de tijd van voorbereiding op de overwinning. De ziel moet altijd waakzaam zijn; waakzaamheid en nog eens waakzaamheid. Een ziel die nadenkt, ontvangt veel licht. De verstrooide ziel stelt zichzelf bloot aan de val, en moet niet verbaast zijn als ze valt. O Geest van God, Bestuurder van de ziel, wijs is die Gij hebt getraind. Maar de voorwaarde voor de werking van Gods Geest, is stilte en ingetogenheid.
146. Het gebed. Door het gebed wapent de ziel zich voor elke soort strijd. In welke staat ze ook is, ze moet bidden. Een zuivere en schone ziel moet bidden, anders verliest ze haar schoonheid. Een ziel die naar zuiverheid streeft, moet bidden, anders geraakt ze er niet. De pas bekeerde ziel moet bidden, anders valt ze opnieuw. Een zondige, in zonde verzonken ziel, moet bidden, anders kan ze niet opstaan. Zo is er geen ziel die niet verplicht is te bidden, want iedere genade daalt op haar neer door het gebed.
147. Ik herinner mij het meest licht ontvangen te hebben gedurende de aanbidding die ik tijdens de vasten dagelijks een half uur lang deed, op de grond met de armen in kruisvorm, voor het Allerheiligste Sacrament. Ik verdiepte dan de kennis van mijzelf en van God. Hoewel ik de toestemming van de oversten had, waren er veel moeilijkheden om zo te bidden. De ziel moet weten dat om zo te bidden en te volharden in het gebed, ze zich moet wapenen met geduld en dapper alle innerlijke en uiterlijke moeilijkheden te boven komen - innerlijke moeilijkheden: ontmoediging, dorheid, zwaarte, bekoringen; uiterlijke moeilijkheden: het menselijk opzicht, en het vrijmaken van de momenten bestemd voor het gebed. Ik heb het zelf ervaren dat, als ik mijn gebed niet op de vastgestelde tijd deed, ik het verwaarloosde omdat mijn verplichtingen het later niet toelieten, en zelfs wanneer ik het dan toch deed, was het met de grootste moeite, want mijn gedachten vluchtten steeds naar mijn plichten. Ik had ook een andere moeilijkheid: wanneer de ziel haar gebed goed verricht heeft, en het gebed verliep innerlijk diep ingetogen, dan verzetten andere mensen zich tegen haar ingetogenheid, dan moet ze geduld opbrengen om te volharden in het gebed. Het gebeurde vaak dat, wanneer mijn ziel heel diep in God verzonken was en meer vrucht uit het gebed haalde en Gods aanwezigheid mij gedurende de dag vergezelde en op het werk er ook meer ingetogenheid, nauwkeurigheid en meer inspanning was in de taken, dan juist overkwamen mij de meeste verwijten dat ik niet plichtsgetrouw was en onverschillig aan alles, want de minder ingetogen zielen willen dat de anderen gelijk hen blijven want ze zijn voor hen een voortdurende wroeging.
148. + Een edele en fijngevoelige ziel, het kan zelfs de eenvoudigste zijn, maar met een fijne gevoeligheid, ziet deze God in alles, vindt ze Hem overal en kan ze God zelfs vinden in de meest verborgen dingen. Ze vindt alles belangrijk, ze waardeert alles en dankt God voor alles, ze haalt uit alles geestelijk voordeel en geeft alle eer aan God. Ze vertrouwt op Hem en is niet verstoord als de tijd van de beproeving aanbreekt. Zij weet dat God de beste Vader is en trekt zich weinig aan van wat de mensen denken. Ze volgt trouw de minste zucht van de Heilige Geest, ze verheugt zich over deze geestelijke Bezoeker en houdt zich dicht bij Hem als een kind bij haar moeder. Waar andere zielen stoppen en schrik hebben, daar gaat zij voort zonder vrees voor moeilijkheden.
148. + Een edele en fijngevoelige ziel, het kan zelfs de eenvoudigste zijn, maar met een fijne gevoeligheid, ziet God in alles, vindt Hem overal en kan God zelfs vinden in de meest verborgen dingen. Ze vindt alles belangrijk, ze waardeert alles en dankt God voor alles, ze haalt uit alles geestelijk voordeel en geeft alle eer aan God. Ze vertrouwt op Hem en is niet verstoord als de tijd van de beproeving aanbreekt. Zij weet dat God de beste Vader is en trekt zich weinig aan van wat de mensen denken. Ze volgt trouw de minste zucht van de Heilige Geest, ze verheugt zich over deze geestelijke Bezoeker en houdt zich dicht bij Hem als een kind bij haar moeder. Waar andere zielen stoppen en schrik hebben, daar gaat zij voort zonder vrees voor moeilijkheden.
149. Wanneer de Heer zelf dicht bij de ziel wil verwijlen en haar leiden, verwijdert Hij alles wat uiterlijk is. Toen ik ziek werd en men mij naar het ziekenkwartier bracht, had ik daardoor veel onaangenaamheden. We waren met twee zusters in de ziekenafdeling. De zusters kwamen zuster N. bezoeken, naar mij keek niemand om. Het is zo dat elk haar cel had in dezelfde ziekenkamer. De winteravonden waren lang. Zuster N. had licht en een radio ontvangen, maar ik kon wegens gebrek aan licht zelfs mijn meditatie niet voorbereiden.
Dat duurde bijna twee weken en toen beklaagde ik mij op een avond bij de Heer dat ik veel leed en wegens gebrek aan licht zelfs mijn meditatie niet kon voorbereiden, en de Heer zei me dat Hij elke avond zou komen om de punten voor de meditatie van de volgende dag aan te duiden. Deze punten betroffen altijd Zijn smartelijk lijden. Hij zei me: "Overweeg Mijn lijden vóór Pilatus." En zo tijdens de ganse week overwoog ik punt voor punt Zijn smartelijk lijden. Van dan af doordrong een grote vreugde mijn ziel en ik verlangde geen bezoek meer noch licht. Jezus was mij genoeg in alles. De zorg van de oversten voor de zieken was zeer groot, nochtans had de Heer er zo over beschikt dat ik me verlaten voelde. Om zelf te kunnen werken verwijderde deze onvergelijkbare Meester al het geschapene. Soms beleefde ik zoveel vervolgingen en pijnigingen van alle soort dat zelfs Moeder M. me zei: "Op uw weg, zuster schiet het lijden op uit de grond. Ik zie u, zuster, als een gekruisigde, nochtans heb ik gemerkt dat Jezus er voor iets tussen zit. Wees trouw aan de Heer".
150. + Ik wil een droom neerschrijven die ik van de heilige Theresia van het Kindje Jezus had. Ik was nog novice en ik had bepaalde moeilijkheden die ik niet te boven kwam. Het waren innerlijke moeilijkheden, maar ook uiterlijke waren ermee verbonden. Ik deed novenen tot verscheidene heiligen, maar het werd altijd maar erger. Mijn lijden hierdoor werd zo erg dat ik niet meer wist hoe verder te leven, en plots kwam het idee in mij op te bidden tot de heilige Theresia van het Kindje Jezus. Ik begon een noveen tot haar want vóór ik intrad in het klooster had ik voor haar een grote verering. Ondertussen had ik haar wat verwaarloosd, maar in deze nood herbegon ik vurig tot haar te bidden. De vijfde dag van de noveen droomde ik van de heilige Theresia, maar ze leek me nog op de aarde te zijn. Ze verborg voor mij dat ze een heilige was en begon mij te troosten, dat ik me deze zaak niet zo zeer moest aantrekken, maar meer op God vertrouwen. Ze zei me: "Ik heb ook veel geleden" - ik geloofde zo maar niet dat ze veel geleden had en zei haar dat ik de indruk had dat ze helemaal niet geleden had. Toch antwoordde de heilige Theresia op overtuigende wijze dat ze veel geleden had en ze zei: "Zuster, weet dat binnen drie dagen deze zaak goed zal eindigen." Toen ik haar niet wou geloven, gaf ze mij te kennen dat ze een heilige was. Onmiddellijk werd mijn ziel van vreugde vervuld en ik zij: "Gij zijt Heilig!." Ze antwoordde: "Ja, ik ben heilig. Vertrouw er op dat ge deze zaak binnen drie dagen zult afhandelen". En ik zei haar: "Heilige Theresia, zeg mij, zal ik in de hemel komen?" Zij antwoordde: "Ge zult in de hemel zijn." "En zal ik heilig zijn?" Ze heeft me geantwoord: "Ja, ge zult heilig zijn." "Maar Thereseke, zal ik heilig zijn zoals gij, op de altaren?" En ze antwoordde: "Ja, ge zult heilig zijn zoals ik, maar ge moet vertrouwen hebben op de Heer Jezus." En ik vroeg haar of mijn vader en mijn moeder in de hemel gingen zijn, of... [47]
Zij antwoordde: "Ze zullen er zijn". "En mijn broers en zusters, zullen zij in de hemel zijn?" Ze zei mij van veel voor hen te bidden, maar ze gaf mij geen zeker antwoord. Ik begreep dat ze veel gebed nodig hebben.
Het is een droom, en zoals het spreekwoord zegt: "Dromen zijn bedrog, maar God is geloof", maar ondertussen, zoals ze mij gezegd had, kon ik op de derde dag deze zaak heel gemakkelijk afhandelen. Wat die zaak betreft, speelde alles zich letterlijk af zoals ze gezegd had. Het is een droom, maar hij heeft zijn betekenis.
151. + Eens, toen ik in de keuken was met zuster N. [48], had ze zich wat geërgerd over mij en als straf deed ze mij op de tafel gaan zitten en zijzelf werkte hard, ze kuiste en schrobde en ik bleef op tafel zitten. De zusters kwamen en verwonderden zich, mij op tafel te zien zitten. Iedereen zei haar woordje, de ene dat ik een nietsnut was, een andere: "wat een buitenissige." Ik was toen postulante. Anderen zegden: "wat voor zuster wordt dat." Toch kon ik niet van de tafel af komen want de zuster had mij bevolen in naam van de gehoorzaamheid [49] te blijven zitten tot ze me zei eraf te komen. Waarlijk God alleen weet hoeveel akten van zelfverloochening ik toen deed. Ik dacht te verbranden van schaamte. Dikwijls liet God Zelf dergelijke zaken toe om mij innerlijk te vormen, maar Hij beloonde mij voor deze vernedering door een grote vertroosting. Tijdens de zegen zag ik Hem in een grote Schoonheid, Jezus bekeek me welwillend en zei: "Mijn dochter, vrees het lijden niet, Ik ben met u."
152. Eens toen ik nachtdienst had [50], was mijn ziel wegens het schilderen van de Beeltenis in zo een smart dat ik niet meer wist waaraan mij te houden: enerzijds het steeds mezelf overtuigen dat het een illusie was, anderzijds zei een priester mij dat God misschien juist door deze Beeltenis geëerd wilde worden en dat men moest proberen ze te laten schilderen. In elk geval was mijn ziel zeer vermoeid. Toen ik in de kleine kapel kwam, naderde ik met mijn hoofd het tabernakel, ik klopte en zei: "Jezus, zie welke grote moeilijkheden ik heb wegens het schilderen van die Beeltenis". Ik hoorde een stem uit het tabernakel komen: "Mijn dochter, uw pijnen zullen niet lang meer duren."
153. Zekere dag zag ik twee wegen: één brede, bedekt met zand en bloemen vol vreugde, muziek en alle soorten genoegens. De mensen gingen al dansend op die weg en vermaakten zich. Ze kwamen aan het einde zonder het te merken dat de weg afbrak. Maar op het einde gaapte een vreselijke diepte, namelijk de afgrond van de hel. Deze zielen vielen blindelings in deze jammerpoel, zoals ze stapten, zo vielen ze erin. En ze waren zo talrijk dat men ze niet kon tellen. En ik zag de tweede weg, of eerder, een pad, want het was smal, bezaaid met doornen en stenen en de mensen die voortgingen op deze weg hadden de tranen in de ogen en alle slag van lijden was hun deel. De enen vielen over de stenen, maar ze stonden dadelijk weer op en gingen verder. Op het eind van de weg was er een prachtige tuin, vol met alle soorten geluk en al deze zielen gingen er binnen. Ze vergaten onmiddellijk hun lijden.
154. Eens was er aanbidding bij de Zusters van de Heilige Familie [51] met één van onze zusters ben ik er heengegaan. Van zodra ik de kapel betrad, vervulde de aanwezigheid van God mijn ziel. Zoals sommige momenten bad ik zonder woorden te vormen. Plots zag ik de Heer die me zei: "Weet wel, als ge het schilderen van deze Beeltenis nalaat en geheel het werk van de Barmhartigheid, dan zult gij op de dag van het oordeel verantwoording moeten afleggen voor een groot aantal zielen." Op deze woorden van de Heer vervulde vrees, een soort alarm, mijn ziel. Ik kon mezelf niet bedaren. In mijn oren klonken die woorden: zo zal ik me niet alleen voor mezelf moeten verantwoorden op de dag van Gods oordeel maar ook voor andere zielen. Deze woorden drongen diep door in mijn hart. Terug thuis ben ik naar de Kleine Jezus [de kleine binnenhuis kapel] gegaan, ik ben neergevallen vóór het Allerheiligste Sacrament, het gezicht op de grond, en ik heb gezegd aan de Heer: "Ik zal alles doen wat Gij in mijn vermogen legt, maar ik smeek U wees altijd met mij en geef mij de kracht Uw heilige Wil te volbrengen, want Gij kunt alles en ik kan niets uit mezelf.
155. + Sinds enige tijd gebeurt het dat ik in mijn ziel ervaar wanneer iemand voor mij bidt, ik word het onmiddellijk in mijn ziel gewaar. En hetzelfde gebeurt wanneer een ziel me om gebed vraagt, zelfs zonder dat ze me erover spreekt, dan voel ik het ook in mijn ziel. Ik merk dat op deze wijze : ik ervaar een zekere onrust, alsof iemand me roept, wanneer ik bid, bekom.
156. + Eens verlangde ik vurig de heilige Communie te ontvangen, maar ik had een zekere twijfel, en daarom ben ik niet gegaan. Ik leed er erg onder, het leek of mijn hart openbarstte van pijn. Toen ik bezig was met mijn werk, het hart vol bitterheid, stond Jezus plots naast mij en zei me: "Mijn dochter, laat de heilige Communie niet weg, behalve als ge weet dat ge zwaar gevallen zijt, daarbij mag geen enkele twijfel u tegenhouden u met Mij te verenigen in Mijn mysterie van Liefde. Uw geringe fouten zullen verdwijnen in Mijn liefde zoals een strohalm geworpen in een grote oven. Weet dat ge Mij zeer bedroeft als ge Mij in de heilige Communie voorbijgaat."
157. 's Avonds, toen ik de kleine kapel betrad, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn dochter, overweeg deze woorden: In doodstrijd getreden, bad Hij met nog meer aandrang." Toen ik dieper begon na te denken, werd mijn ziel overstroomt met veel licht. Ik begreep dat wij veel volharding in het gebed nodig hebben en dat ons heil dikwijls afhangt van zulk zeer moeilijk gebed.
158. + Toen ik in Kiekrz was om één van onze zusters tijdelijk te vervangen [52], ging ik op een namiddag door onze tuin en hield stil aan de oever van het meer, en lange tijd bleef ik daar mediterend denken over dit natuurelement. Plots zag ik Jezus naast mij staan en vol goedheid zeggen: "Dit alles heb Ik voor u geschapen, mijn bruid, maar weet dat al deze schoonheden niets zijn vergeleken met wat Ik u bereid heb in de eeuwigheid." Mijn ziel werd overstroomd met zo'n grote troost dat ik er gebleven ben tot de avond en het leek me maar een kort moment. Het was mijn vrije dag, bestemd voor mijn eendaagse recollectie [53], ik had dus de volledige vrijheid om in gebed te blijven. O, wat is God oneindig goed. Hij achtervolgt ons met Zijn goedheid. Meestal schenkt de Heer mij Zijn grootste genaden wanneer ik er mij helemaal niet aan verwacht.
159. Heil’ge Hostie, in gouden kelk bevat, zend mij heel zuiver, rein en onbevlekt, door de woestijn, het wijde ballingsoord, dank zij Uw liefdekracht in mij verwekt.
Heil’ge Hostie, daal in mijn ziele neer, Gij, allerreinste liefde van mijn hart, Uw schittering verdrijft mijn duisternis, weiger Uw gaven niet aan 't nederig hart.
Heil’ge Hostie, hemelse zaligheid, ook al verbergt Gij hier Uw heerlijkheid en al biedt Gij ons slechts een kruimel brood, ons sterk geloof schouwt Uw aanwezigheid.
160. + De dag van de kruistocht [54], de vijfde dag der maand, viel samen met de eerste vrijdag. Vandaag is het mijn dag om de erewacht bij Jezus te houden. Deze dag is het mijn plicht alle beledigingen en oneerbiedigheden tegenover de Heer te herstellen, en te bidden dat die dag geen enkele heiligschennis begaan wordt. Mijn geest was die dag ontvlamd in een bijzondere liefde tot de Eucharistie. Ik meende in een smeltoven veranderd te zijn. Toen ik tot de heilige Communie naderde en de priester mij Jezus gaf, bleef een tweede hostie aan zijn mouw hangen, en ik wist niet welke van de twee ik moest ontvangen. Toen ik een ogenblik nadacht, deed de priester mij ongeduldig met de hand een teken de Hostie te ontvangen. Toen ik de Hostie ontving die hij vóór mij hield, viel de andere in mijn handen. De priester ging door de heilige Communie te geven tot het eind van de Communiebank en al die tijd hield ik Jezus in mijn handen. Toen de priester terugkwam, gaf ik hem de Hostie opdat hij ze terug in de ciborie zou leggen, want voordien, terwijl ik Jezus ontving, kon ik niet spreken om te zeggen dat de andere gevallen was, maar pas nu nadat ik gecommuniceerd had. Maar gedurende de hele tijd dat ik de Hostie in mijn handen hield, voelde ik zo'n krachtige liefde dat ik de hele dag niet kon eten en ook niet tot klaar bewustzijn kon komen. Uit de Hostie hoorde ik deze woorden: "Ik wou op uw handen rusten, niet enkel in Uw hart," en plots op hetzelfde moment zag ik de kleine Jezus, maar toen de priester naderde, zag ik alleen nog de Hostie.
161. O Maria, Gij onbevlekte Maagd, zuiver en reinste kristal van mijn hart, Gij zijt mijn kracht, mijn anker stevig vast, Gij zijt een schuts en schild voor 't zwakke hart.
O Maria, rein, ongeëvenaard, Maagd en ook Moeder, beiden tegelijk, schoon als de Zon zijt Gij rein, onbesmet, aan 't beeld van Uwe ziel is niets gelijk.
Uw pracht verrukt het oog der Drieeenheid, God daalde neder van Zijn eeuwige Troon, nam vlees en bloed van uw maagdelijk hart, negen maand lang in zijn verborgen woon.
O Moeder Maagd, niemand heeft ooit bevat dat de oneindige God mens worden wil, Zijn liefde alleen en Zijn barmhartigheid; door U komt leven met God voor altijd.
Maagd Maria, poort van het hemels hof door U kwam redding, heil, zegen voor ons, door Uw hand vloeit ons elke gratie Gods, alleen U getrouw volgen heiligt ons.
O zoete Maagd, heerlijkste leliehart, 't eerste tabernakel van Jezus op aard; Uw nederigheid heeft Hem het diepst bekoord, meer dan al d'heiligen en het engelenkoor.
O Maria, mijn zoetste Moeder lief, U geef ik alles, ziel, lichaam en hart, Wees Gij mijn schuts, bewaakster van mijn zijn Vooral in 't uur der dood, mijn laatste pijn.
162. J.M.J. Jezus, ik vertrouw op U. 1 januari 1937.
Blad van innerlijk controle van de ziel. Bijzonder gewetensonderzoek: zich verenigen met de barmhartige Christus. Praktijk: innerlijke stilte, strenge stilte bewaren.
Het geweten
Januari God en de ziel, stilte. Gewonnen 41, gevallen 4. Schietgebed: "En Jezus bewaarde het zwijgen". Februari God en de ziel, stilte. Gewonnen 36, gevallen 3. Schietgebed: "Jezus, ik vertrouw op U". Maart God en de ziel, stilte. Gewonnen 51, gevallen 2. Schietgebed: "Jezus ontvlam mijn hart van liefde". April God en de ziel, stilte. Gewonnen 61, gevallen 4. Schietgebed: "Met God kan ik alles". Mei God en de ziel, stilte. Gewonnen 92, gevallen 3. Schietgebed: "In Zijn Naam is mijn kracht". Juni God en de ziel, stilte. Gewonnen 64, gevallen 1. Schietgebed: "Alles voor Jezus". Juli God en de ziel, stilte. Gewonnen 62, gevallen 8. Schietgebed: "Jezus, rust uit in mijn hart". Augustus God en de ziel, stilte. Gewonnen 88, gevallen 7. Schietgebed: "Jezus, Gij weet..." September God en de ziel, stilte. Gewonnen 99, gevallen 1. Schietgebed: "Jezus, verberg mij in Uw Hart". Oktober God en de ziel, stilte. Gewonnen 41, gevallen 3. Schietgebed: "Maria, verenig mij met Jezus". November God en de ziel, stilte. Gewonnen, gevallen. Schietgebed: "O mijn Jezus barmhartigheid". December God en de ziel, stilte. Gewonnen, gevallen. Schietgebed: "Wees gegroet, levende Hostie".
163. J.M.J. Het jaar 1937
Algemene oefening
+ Zo dikwijls mijn borst ademt, zo dikwijls mijn hart klopt, zo dikwijls mijn bloed in mijn lichaam stuwt, zo vele duizenden malen wil ik Uw barmhartigheid te prijzen, o Allerheiligste Drieëenheid. + Ik verlang mij geheel in Uw barmhartigheid om te vormen en zo een levende weerspiegeling te zijn van U, o Heer. Dat het grootste van de goddelijke eigenschappen, Uw onpeilbare barmhartigheid, doorheen mijn ziel en mijn hart naar mijn naaste vloeien.
Help mij, Heer, dat mijn ogen barmhartig zijn, en ik nooit iemand verdenk of beoordeel naar de uiterlijke schijn, maar waarneem wat mooi is in de ziel van mijn naaste en hem te hulp kom. Help mij, Heer, dat mijn oor barmhartig zij en zich buigt over de noden van mijn naaste en niet onverschillig blijft voor zijn leed en zijn klagen. Help mij, Heer, dat mijn tong barmhartig zij, en ik nooit kwaad spreek van mijn naaste, maar voor elkeen een woord van troost en vergeving hebbe. Help mij, Heer, dat mijn handen barmhartig zijn, gevuld met goede daden, om mijn naaste goed te kunnen doen, en de zwaarste en lastigste taken op mij te nemen. Help mij, Heer, dat mijn voeten barmhartig zijn, om mijn naaste te hulp te snellen, terwijl ik mijn vermoeidheid en afmatting overwin. Mijn ware rust is mijn naaste dienst bewijzen. Help mij, Heer, dat mijn hart barmhartig zij, en ik alle lijden van mijn naaste meeleef, mijn hart aan niemand weiger. Ik zal oprecht omgaan zelfs met degenen waarvan ik weet dat ze mijn goedheid zullen misbruiken, en ik zal me opsluiten in het allerbarmhartigste Hart van Jezus. Ik zal zwijgen over mijn eigen lijden. Moge Uwe barmhartigheid in mij rusten, o mijn Heer.
+ Gij zijt het die mij beveelt me te oefenen in de drie graden van barmhartigheid: de eerste: de barmhartige daad, wat het ook zij. De tweede: het barmhartige woord, wat ik als daad niet kan volbrengen, zal ik met het woord verhelpen. De derde: is het gebed. Als ik noch door woord noch door de daad barmhartigheid kam betuigen, zal ik het altijd door het gebed kunnen. Ik zend mijn gebed zelfs daarheen waar ik lichamelijk niet kan gaan. O mijn Jezus, vorm mij om in U, want Gij kunt alles [55].
164. + J.M.J. Warzawa, 1933
Proeftijd vóór de eeuwige geloften [56]
Toen ik vernam dat ik mocht vertrekken voor de proeftijd was mijn hart vervuld van vreugde bij het vooruitzicht van zo'n onschatbare genade, die de eeuwige geloften is. Ik ben vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en toen ik mij in dankzegging stortte, hoorde ik in mijn ziel deze woorden: "Mijn kind, Gij zijt Mijn zaligheid, gij zijt de troost van Mijn Hart. Ik verleen U zoveel genaden als ge er kunt verdragen. Telkens ge Mij vreugdevol wilt maken, verkondig aan de wereld Mijn ondoorgrondelijke barmhartigheid."
Enkele weken vóór mijn proeftijd werd aangekondigd, zei Jezus me, toen ik een moment in de kapel doorbracht: "Op dit ogenblik kondigen de oversten aan welke zusters hun eeuwige geloften gaan uitspreken. Ze zullen niet allen deze genade ontvangen, maar dat is hun schuld. Wie geen voordeel haalt uit de kleine genaden ontvangt geen grote. Maar aan u, Mijn kind, is deze genade gegeven." Mijn ziel werd overstelpt van blijde verwondering, want enkele dagen voordien had een van de zusters mij gezegd: "Gij zult de derde proeftijd niet doen, mijn zuster. Ik zelf ga afraden u deze geloften te laten afleggen." Ik heb aan deze zuster niets geantwoord, maar het was mij zeer pijnlijk, maar ik trachtte zo goed mogelijk mijn pijn te verbergen.
O Jezus, hoe vreemd zijn Uw wegen. Ik zie nu dat de mensen uit zichzelf niet veel vermogen, want ik ga in proeftijd zoals Jezus gezegd heeft.
166. In het gebed vind ik altijd licht en geesteskracht ook al zijn er soms moeilijke en zeer lastige momenten, zoals er soms voorkomen die in een klooster moeilijk voorstelbaar zijn. Verwonderlijk is het dat God dat soms toelaat, maar het geschiedt altijd om in een ziel een deugd te bevorderen of te vervolmaken. Daarom hebben die moeilijkheden plaats.
167. Vandaag [november 1932] ben ik in Warszawa aangekomen voor mijn derde proeftijd. Na hartelijk de dierbare Moeders gegroet te hebben, ging ik een ogenblik naar de kapel. Plots overstroomde de goddelijke aanwezigheid mijn ziel en ik hoor deze woorden: "Mijn dochter, ik verlang dat uw hart gevormd wordt naar het voorbeeld van Mijn barmhartig Hart. Gij moet geheel doordrongen zijn van mijn barmhartigheid."
167. Vandaag [november 1932] ben ik in Warszawa aangekomen voor mijn derde proeftijd. Na hartelijk de dierbare Moeders gegroet te hebben, ging ik een ogenblik naar de kapel. Plots overstroomde de goddelijke aanwezigheid mijn ziel en ik hoor deze woorden: Mijn dochter, ik verlang dat uw hart gevormd wordt naar het voorbeeld van Mijn barmhartig Hart. Gij moet geheel doordrongen zijn van mijn barmhartigheid.
De lieve Moeder Meesteres [57] vroeg mij onmiddellijk of ik dit jaar reeds een retraite had gedaan. Ik antwoordde van niet. "Wel, mijn zuster, ge moet eerst minstens drie dagen retraite doen."
God zij dank was er in Walendow [58] een retraite van acht dagen en kon ik daarvan gebruik maken. Maar er rezen moeilijkheden met het vertrek naar de retraite. Een persoon had zich er tegen verzet en er was reeds besloten dat ik niet zou gaan. Na het middageten ging ik vijf minuten in de kapel aanbidding doen. Opeens zag ik Jezus die me zei: "Mijn dochter Ik bereid u veel genaden die ge zult ontvangen tijdens de retraite die ge morgen zult beginnen." Ik antwoordde: "Jezus deze retraite is reeds begonnen en ik mag niet vertrekken". Hij zei me: Bereid u voor om morgen de retraite te beginnen, ik zal uw vertrek regelen met de oversten. En plots verdween Jezus. Ik begon me af te vragen hoe dat zou gebeuren. Maar onmiddellijk schoof ik elke bedenking ter zijde en wijdde ik al mijn tijd aan het gebed; ik vroeg de heilige Geest mij te helpen om al de ellende te kennen die ik ben. En na een weinig tijd verliet ik de kapel om naar mijn taak te gaan. Kort daarna riep de algemene overste me en zei: "Mijn zuster, vandaag nog vertrekt ge met moeder Valeria naar Walendow om morgen uw retraite te kunnen beginnen, moeder Valeria is juist hier, zodat ge samen kunt vertrekken". Nauwelijks twee uur later was ik te Walendow. Ik keerde een ogenblik in mezelf en erkende dat alleen Jezus de zaken zo kon regelen.
[40] In de Congregatie van de M.G.D.B. hebben de zusters geen afzondelijke kamer. Ze betrekken een gemeenschappelijke zaal door blijvende wanden in kleine cellen verdeeld. [41] P. Sopocko schrijft: "Toen ik enige weken in het heilig land verbleef, verbrandde zij haar dagboek op aansporing van een "vermeende" engel. Als boete liet ik haar de vernietigde inhoud nogmaals neerschrijven. Terwijl ze dit deed, kwamen er nieuwe belevenissen. Die noteerde ze eveneens, maar vermengde ze met herinneringen uit de verbrande schriften. [42] Het is gebruikelijk in de congregatie dat, zoals in de Constituies bepaald is, de generale overste met haar raad, na vijf jaar tijdelijke geloften, de kandidaten tot de eeuwige geloften toelaat of wegstuurt. [43] Z.F. werd gedurende de retraite, van 20 tot 30 april 1933, volledig gerustgesteld door pater Andrasz. [44] De zin werd hier afgebroken. [45] Z.F. spreekt hier over E.H. Sopocko. [46] Z.F. bedoeld hier het schilderen van de Beeltenis met de witte en rode stralen, en het onderschrift "Jezus ik vertrouw op U". Ook de openbare verering, het verspreiden van de Rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid en de Noveen tot de Goddelijke Barmhartigheid. Dit alles dank zij de tussenkomst van E.H. Sopocko. [47] Hier onderbreekt zuster Faustyna de zin. [48] Z.F. was postulante en werkte in de keuken met zuster Marcienne Oswiecimska (1879-1979). Zekere dag vroeg zuster Marcienne na de maaltijd aan Z.F. de tafel af te ruimen en de afwas te doen. Deze begon onmiddellijk, maar de zusters die de een na de andere aankwamen, vroegen haar voortdurend hen op te dienen of een of andere dienst, wat Z.F. niet wou weigeren, zodat de afwas bleef staan. Toen zuster Marcienne terug kwam, meende ze dat Z.F. het werk verwaarloosd had. Voor penitentie moest ze op tafel zitten tot de afwas gedaan was [herinneringen van Zr Marcienne]. [49] Alleen wettige oversten kunnen in ernstige gevallen een bevel geven in naam van de gehoorzaamheid. Zuster Marcienne kon dat dus niet en heeft het wellicht ook niet gedaan. Als penitentie moest Z.F. op tafel zitten en zien hoe de zuster zelf de afwas deed. Toen Z.F. verwonderd aarzelde zei Zr Marcienne: "Is het zo dat Helena de gehoorzaamheid verstaat?" Die woorden interpreteerde Z.F. als een bevel in naam van de gehoorzaamheid [Herinneringen van Zr Marcienne]. [50] In sommige huizen van de Congregatie bestond de gewoonte dat enkele zusters 's nachts van dienst waren om het huis tegen dieven te bewaken. Ze deden de omtrek van de tuin en waakten vanuit het venster. [51] De Franciskanessen van de heilige Familie, in de volksmond "Rodziniarki" genoemd naar het Pools "rodzina", familie, hadden een huis in de nabijheid van het generaalhuis van de congregatie van de M.G.D.B. [52] In 1930 was Z.F. tijdelijk te Kiekrz. [53] In het begin van elke maand hadden de zusters een dag recollectie om zich in de geest van de congregatie te verdiepen. Die dag was er stilzwijgen en geen recreatie. Elke zuster deed een uur aanbidding, de kruisweg, een evaluatie van de maand en een half uur meditatie over de dood [zie Constituties van de Congregatie van de M.G.D.B.]. [54] Elke maand, op een door de meesteres vastgestelde dag, had iedere novice een dag van ingetogenheid en erewacht bij het Heilig Sacrament. Ze vroeg dan aan de meesteres haar een versterving op te leggen en droeg al haar werk, gebed en lijden op tot uitboeting voor de zondaars. Sommige zusters deden dat ve
|
|