Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 3. Ontstaan van een Gemeenschap [2]

  
 
Download PDF

Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 3. Ontstaan van een Gemeenschap [2]

De gemeenschap van Cluny

In het begin heette de gemeenschap van Taizé ‘gemeenschap van Cluny’. Deze benaming verscheen voor het eerst openbaar aan het eind van 1941, in een manifest dat al een soort regel was. De vermelding "Huis van Cluny, 1 oktober 1941", eerder indrukwekkend, was niet helemaal juist, want Cluny ligt op tien kilometers van Taizé en er bestaat geen enkele historische band tussen de vermaarde abdij en het grote huis in Taizé, behalve dan dat gedurende meerdere eeuwen de dorpskerk afhing van de abdij van Cluny. Later werd het adres ‘Taizé-les-Cluny’, tot eindelijk de naam ‘Taizé’ alleen bleef behouden.

Het manifest zonder vermelde auteur, draagt de eenvoudige titel Notes explicatives. Toen bestond de Gemeenschap van Cluny nog niet en het was alleen door Roger Schutz opgesteld. Het is een ingebonden boekje van achttien pagina’s klein formaat, in Lyon uitgegeven dankzij de tussenkomst van Couturier.

Na een korte ‘Historiek’, nogal vaag, zonder naam of datum, stelt het boekje het opzet voor van een ‘gemeenschap die leeft in de wereld’, een gemeenschap ‘waarin elk lid verbonden was door zijn geloof in Christus en het naleven van enkele regels.'

Deze ‘regels’ hebben betrekking op de zogenoemde ‘Grote Gemeenschap’, een losse groep van degenen die ‘in de wereld’ staan en toch houden van een innerlijke tucht, in plaats van een blijvende gemeenschap geheel aan God gewijd en die in oktober 1941 nog niet bestaat. Aan de basis van de Gemeenschap ligt de Latijnse spreuk: Ora et labora ut regnet [Bidt en werk opdat Hij zou heersen]. Ora et labora komt rechtstreeks uit de Regel van de heilige Benedictus. Roger Schutz voegt er ut regnet aan toe om om ‘het einddoel van de christen werkman te benadrukken: Jezus Christus Koning’. ‘Bidden en werken,’ zegt ook deze basistekst, ‘staan in functie van het Rijk. Ze zijn overheerst door het Rijk van Christus.’

Daarop volgen de ‘drie regels voor geestelijke begeleiding’ die de leden van de Gemeenschap zullen besturen:
  • Overdag zullen werk en rust bezield zijn door het Woord van God
  • Je moet steeds de innerlijke stilte bewaren om in Christus te vertoeven
  • Vervul je met de geest van de Zaligheden: vreugde, barmhartigheid, eenvoud.
Deze derde regel hernam letterlijk de slagzin van de Wakers van Winfred Monod, waarvan de erfenis in een nota uitgesproken werd opgeëist: "Om solidair te zijn met de Wakers hebben we onze laatste regel, al zeer franciscaans getint, aangepast door zelfs hun eigen uitdrukkingen te gebruiken, in de hoop ons te verbinden met een nieuwe traditie die de huidige noden van de Kerk beantwoordt."

Deze drie regels onderstrepen hoe belangrijk een ‘spirituele discipline’ wel is die ‘bepaalde momenten’ voorbehoud op vaste uren voor gebed, en hoe belangrijk de ‘innerlijke stilte’ is (maar ‘opletten voor de stilte die leemte is’). Het drieluik van de Wakers wordt uitgelegd: "Vreugde afkomstig uit de christelijke vrijheid en de evangelische beloften. Barmhartigheid in een wereld waar haat heerst. Eenvoud is een levensstijl, in een diepzinnige houding."

In zijn jeugd fel onder de indruk gekomen van Port-Royal zette Roger Schutz zijn lectuur over het jansenisme voort. Hij steunde op Port-Royal-des-Champs om de noodaak voor alle christenen om ‘retraite’ te volgen en bekrachtigen hij: "de retraite is het beste middel om de innerlijke stilte te heroveren, om zijn woelig leven weer te disciplineren, om de toestand na te kijken en een grondig gewetensonderzoek te houden."

Daarop volgen de ‘drie regels voor geestelijke begeleiding’ die de leden van de Gemeenschap zullen besturen:
  • Overdag zullen werk en rust bezield zijn door het Woord van God
  • Je moet steeds de innerlijke stilte bewaren om in Christus te vertoeven
  • Vervul je met de geest van de Zaligheden: vreugde, barmhartigheid, eenvoud.
Deze derde regel hernam letterlijk de slagzin van de Wakers van Winfred Monod, waarvan de erfenis in een nota uitgesproken werd opgeëist: "Om solidair te zijn met de Wakers hebben we onze laatste regel, al zeer franciscaans getint, aangepast door zelfs hun eigen uitdrukkingen te gebruiken, in de hoop ons te verbinden met een nieuwe traditie die de huidige noden van de Kerk beantwoordt."

Deze drie regels onderstrepen hoe belangrijk een ‘spirituele discipline’ wel is die ‘bepaalde momenten’ voorbehoud op vaste uren voor gebed, en hoe belangrijk de ‘innerlijke stilte’ is (maar ‘opletten voor de stilte die leemte is’). Het drieluik van de Wakers wordt uitgelegd: "Vreugde afkomstig uit de christelijke vrijheid en de evangelische beloften. Barmhartigheid in een wereld waar haat heerst. Eenvoud is een levensstijl, in een diepzinnige houding."

Tot slot, op de vraag: "Zal je in dit huis een permanente gemeenschap oprichten?" gaf hij volgend antwoord: "Dit is nog niet rijp om nu al precies geduid te worden," wat bewijst dat dergelijke gemeenschap nog niet bestond en tegelijk de deur naar de toekomst openlaat.

Deze Notes explicatives, ondanks een eenvoudige titel, blijven de stichtende teksten. Couturier verspreidde het boekje onder zijn vele correspondenten zoals Roger Schutz het deed onder vrienden en vroegere medestudenten aan de faculteit, als de eerste organieke uitdrukking van zijn communautaire en religieuze droom. Ze waren de oorkonde van de ‘gemeenschap midden in de wereld’ of ‘Grote Gemeenschap’, terwijl ze bij het aantrekken van jongeren met hetzelfde ideaal als Roger Schutz, het ontstaan van een permanente gemeenschap voorbereidden.

De eerste metgezellen

Als Broeder Roger sprak over de beginperiode van Taizé (1940-1942) beschreef hij zichzelf als degene die zich alleen inwijdde in het religieuze leven. Dit beeld van eenzame stichter dient rechtgezet. Vanaf die periode hoopte hij metgezellen aan te trekken met hetzelfde communautair ideaal. De eerste was een jonge advocaat uit Lyon. Slechts vijfentwintig jaar later sprak Roger Schutz eens over hem, waarschijnlijk omdat die zaak zijn relatie met Couturier een tijd stoorde.

De jongeman bracht enkele dagen door in Taizé toen Couturier er voor het eerst kwam. Terug in Lyon gaf hij in zijn brieven te kennen dat hij aangetrokken was om een gemeenschapsleven met Roger Schutz te beginnen. Hij werd in Taizé verwacht maar hij zweeg lange tijd om tenslotte een brief te sturen waarin hij aankondigde dat hij aan het experiment verzaakte en ging trouwen, op aanraden van Couturier.
Ten eerste leek het gebeuren voor Roger Schutz een verraad: "Het was voor mij iets heel pijnlijks. En het bleef lange tijd een mysterie. Dat iemand, die zo bezig was met de oecumene de enige roeping verwerpt die ik heb ontdekt en in die tijd nodig had. Ik heb dit negatieve feit altijd verzwegen en voor mezelf positief vertaald. Ondanks de lastertoespelingen van een Jood die me verzekerde dat Couturier een huichelaar was." De ontgoocheling heelde maar na jaren, maar hij nam de draad met Couturier zeer vlug weer op. Roger Schutz koost altijd vastberaden voor verzoening na een breuk, door hem of anderen veroorzaakt, zelfs als ze maar later optrad.

Zijn ware eerste metgezellen vond Roger Schutz in Zwitserland en, heel merkwaardig, buiten de Grote Gemeenschap. Tussen 1940 en 1942 ging hij om de twee maanden enkele dagen naar Zwitserland. Hij nam die gelegenheid ten bate om een losse groep in 1939 ontstaan samen te brengen en zo nieuwe vrienden aan te trekken. Zo ontstond gaandeweg de Grote Gemeenschap. De verzamelplaats was het ouderlijk appartement van Roger in Genève.

In de loop van 1941 hadden zijn ouders Presinge verlaten voor het historisch centrum van de hoofdstad, op nummer 6, rue du Puits-Saint-Pierre, naast de Sint-Pieterskathedraal. Ze bewoonden een verdieping van het prachtige Huis Tavel, het oudste gebouw van de stad uit 1334 en waar thans het museum van oud Genève gevestigd is. De familie Schutz beschikte over een tiental ruimtes en een overloop. Roger kon daar zonder moeite de leden van zijn Grote Gemeenschap samenroepen voor gebed en bespreking.

De nabije Sint-Pieterskathedraal liet hem toe nauwe banden te smeden met dominee Jean de Saussure. Afkomstig uit een befaamde familie uit Genève, waaruit grote geleerden en vele dominees afstamden, was Jean de Saussure docent aan de faculteit theologie in Genève. Zijn preken in de kathedraal trokken een breed publiek aan en werden uitgezonden op de radio. In 1930 had hij het boek A l’école de Calvin uitgegeven, dat een mijlpaal betekende voor de vernieuwing van de protestantse theologie en zo afstand nam van de toen heersende liberale strekking. Jean de Saussure was ook een van de weinige dominees in Genève die het initiatief aanmoedigde van de groep ‘Kerk en Liturgie’, waarover later meer, en ook de oecumenische ondernemingen van Couturier opvolgde.

Naar het schijnt zouden vanaf 1941 enkele leden van die Grote Gemeenschap de wens geuit hebben om Taizé te vervoegen en een gezamenlijk leven met Roger te beginnen. Maar deze raadde het hen af, niet zeker dat hun overtuiging diep genoeg was.

Max Thurian, meestal aanzien als de medestichter van Taizé, behoorde niet tot die groep. Als jonge student aan de faculteit theologie van Genève had hij in december 1941 een retraite beleefd in Grandchamp samen met een jeugdvriend, Pierre Souverain, die studeerde aan de federale Polytechnische School in Zurich. In hun studententijd hadden Max, Pierre en vijf andere kameraden een ‘soort gemeenschap voor gebed en werk’. In Grandchamp vond Max een exemplaar van de Notes explicatives. Het project voor gemeenschapsleven dat hij daarin ontdekte sprak hem aan en hij wou de auteur ontmoeten. Op 5 januari 1942 had in Genève hun eerste gesprek plaats: "Ik dacht een oude man te ontmoeten met grote ervaring, daar waar ik een jongeman van zevenentwintig zag die me een warm onthaal gaf aan zijn deur."

De twee jongelingen deelden eenzelfde ideaal over het reguliere gemeenschapsleven. Deze ontmoeting bezegelde een levenslange vriendschap, nog dieper daar hun gaven en persoonlijkheden elkaar aanvulden. Hoewel zes jaar jonger, betekende Thurian veel voor Roger Schutz. Hij werd aanzien als de ‘theoloog’ van Taizé. Zijn gepubliceerde werken stralen de helderheid en de bewijzende kracht van zijn bijna kinderlijk geschrift uit. De werken van Broeder Roger zijn meestal meditaties doorkruist met herinneringen, in gedekte termen aangehaald, en met veel allusies, ‘dubbelzinnig’ voor zijn tegenstanders.

Kerk en Liturgie

Begin 1942 deed Thurian Roger Schutz een liturgische beweging ontdekken die in het land van Vaud was ontstaan: de groep Kerk en Liturgie. Die was in 1930 opgericht door de dominee van Berchen, Richard Pasquier, toen vijfentwintig, die reageerde met enkele vrienden tegen sommige strekkingen in het Zwitserse hervormde protestantisme. "De benaming Kerk en Liturgie," legt hij uit, "werd ingegeven door de situatie en de eisen van toen. Het was het wachtwoord van een vereiste reactie om een duidelijke en zorgwekkende leemte in ons hervormd protestantisme. In het eerste kwart van onze eeuw was de zin van onze Kerk en het begrip Kerk zelf in de mist geraakt onder de samengebundelde effecten van religieuze kwezelarij en theologisch liberalisme. [...] Gezien die toestand was het een zware taak. Het ging over niets minder dan een hervorming in de hervormde Kerk en de hervormde cultus."

De groep publiceerde Cahiers om zijn gedachtegoed te verspreiden. Vanaf 1931 verscheen een Liturgie de communion waarin de ‘communiedienst’ met ‘consecratie’ en ‘opheffing’ katholieke allures kreeg. Richard Paquier wees de beschuldiging om een ‘blauwdruk’ van de Roomse ritus te wensen af: "Onze bedoeling was een ‘oecumenisch’ werk te leveren, zijnde de communie met de universele Kerk in al haar vertakkingen te herontdekken. [...] We willen niet terug naar de zusterkerk van Rome; wel naar de Moederkerk, de onverdeelde Kerk van de eerste eeuwen, de enige de benamingen ‘katholiek’ en ‘oecumenisch’ waardig." De groep verklaart dat "De universele, zichtbare Kerk is huidig in drie takken verdeeld: de katholiekorthodoxe, de Roomskatholieke en de katholiekevangelische." Deze opvatting werd lang gedeeld door Roger Schutz en Max Thurian.

De groep Kerk en Liturgie had ook een Office divin de l’Eglise universelle bewerkt, een boek voor dagelijks gebed die tegelijk geïnspireerd was door de Roomse brevier, het hugenotenpsalmboek, het anglicaanse Prayer Book en de orthodoxe liturgie. Het was dit opzet dat Max Thurian zo geboeid had. Hij ontdekte het in 1940 toen het nog een experiment was. Hij was zo enthousiast dat hij het hem geleende ingetikte exemplaar met de hand overschreef. Begin 1942 dus, toen hij Roger Schutz leerde kennen, gaf hij het aan de groep van dominee Pasquier. Zo ontstonden gedurende twintig jaar nauwe banden tussen de groep van Taizé en Kerk en Liturgie.

De Groep van Dombes

In dezelfde periode ontdekte Roger Schutz Notre-Dame-des-Dombes ten noordoosten van Lyon. De eerwaarde Couturier had hem die cisterciënzerabdij aangewezen waarin hij zijn oecumenische vergaderingen hield. Roger deed er een eerste retraite in maart 1942, gevolgd door meerdere andere en hij bleef nauw verbonden aan de abdij.

Ook in 1942 ontmoette Roger Schutz Pierre Souverain, vriend van Max Thurian en tevens vastberaden om zich verder in te zetten voor het gemeenschapsleven. In juli kwam hij naar Taizé voor een eerste experiment in gebed en werk.

In augustus kreeg Roger het bezoek van zijn twee neven Pierre en Jacques Marsauche, zonen van dominee Louis Marsauche. Pierre was oud-leerling van St-Cyr en jong gedemobiliseerd, na geheime zendingen. Hij stond klaar om naar Spanje uit te wijken en via Algiers de Franse vrije zone te bereiken. De twee beleven twee weken in Taizé.

In september kwam Max Thurian op zijn beurt aan om samen met Roger Schutz deel te nemen aan de groep van Dombes. De ‘interconfessionele cel’ door Couturier gesticht begon aan een nieuwe fase. Tot zover verzamelden jaarlijks vooral de Zwitserse Duitstalige dominees en Franse priesters of religieuzen. Ditmaal zouden de gesprekspartners van de katholieken Franstalige Zwitserse dominees zijn. Priester Couturier had Roger Schutz geschreven: "Ze zouden allen samen, katholieken en protestanten, met twaalf zijn ... meer is te veel voor vriendschap. [...] Het onderwerp dient zorgvuldig gekozen en voorbereid, langzaam aan beide kanten ... en men moet veel bidden om elkaar te begrijpen."

De samenkomst vond plaats van 28 september tot 2 oktober. Ze waren met zeventien. Bij de protestanten de scherpste strekkingen van de ‘nieuwe stroming theologie’: naast neocalvinist Jean de Saussure waren er de aanhangers van Karl Barth met Roland de Pury of Jacques de Senarclens. De katholieken daagden op met Couturier en zijn medewerker Maurice Villain, maar ook Henri de Lubac, in 1938 auteur van een eerste meesterwerk, Catholicisme, dat een waar programma aanbracht. De ontmoeting van de theoloog de Lubac met de twee jonge ‘gemeenschapsaanhangers’ was het begin van een wederzijdse bewondering die nooit ophield.

Het thema voor de bijeenkomst van Dombes [De Kerk volgens Paulus aan de Efeziërs] veroorzaakte felle discussies. Schutz en Thurian, nog geen dominee, zwegen tijdens de gesprekken. Couturier schonk hen een brevier zoals de priesters die dagelijks baden. Zoals zeer juist opgemerkt bleef Couturier ‘discreet maar constant’ de religieuze en katholieke kleur onderlijnen van een werking die maand na maand uitbreidde onder zijn ogen.

Naar het getuigenis van een vroegere abt van Dombes verdiepten de twee jonge stichters almaar hun onderzoek: "Ik was al novice in 1942 en soms verdwenen er boeken uit de bibliotheek in het noviciaat. Ik ben te weten gekomen dat het de Broeders van Taizé waren die ze ontleenden. Later werd verteld dat Roger en Max op zolder het getijdengebed inoefenden met de passende afwisseling, de ene aan het linkse en de andere aan het uiteinde ..."

Op 5 oktober gingen Roger en Max terug naar Taizé waar Pierre Souverain hen opwachtte. Gedurende enkele weken leefden de drie jongemannen in gemeenschap op het ritme van handwerk, gezamenlijk eten en het gebed driemaal per dag in de kleine gebedsruimte in huis. Ze gebruikten daarvoor het Office divin van Kerk en Liturgie.

In oktober vetrok Max terug naar Genève om zijn theologische studies voort te zetten. Roger had toen nog zijn eindschrift licentiaat verdedigd om dominee te worden. De bijzondere omstandigheden die hem verplichtten Taizé te verlaten gaven hem de kans.

De verklikking

De vluchtelingen door Roger en zijn zus onthaald, nochtans zeer discreet, bleven niet onopgemerkt in Taizé. In de zomer van 1942 zorgden verklikkingen bij de overheid voor politie- en gendarmeriecontroles. Alvorens de grote poort te openen stuurde Roger de vluchtelingen naar het bos in de buurt en, eens het gevaar geweken, hing hij een wit laken aan het raam om hen te verwittigen dat de plaats weer veilig was. Max Thurian herinnerde zich een onverwachte inval van de politie tijdens zijn verblijf in Taizé en die hem verplichtte om door het raam te vluchten omdat zijn papieren niet in orde waren.

Op een zomeravond in 1942 (hij heeft meermalen die episode verteld) was Roger Schutz aan het schrijven. Plots kreeg hij ‘een stekende pijn in de buik’. Hij bad tot God maar zonder die pijn te begrijpen: "Neem mijn leven als Je dat goed vindt, maar sta toe dat wat hier is ontstaan verder gaat."

Er wordt geschreven dat na een huiszoeking van de Gestapo op 11 november 1942 Roger Schutz ‘verplicht werd Taizé te verlaten en de grens terug over te steken’. In feite was Roger Schutz op die datum al enkele weken in Genève. Al sinds een tijd had een van zijn familieleden, de generaal Fillonneau, Roger en Geneviève een brief gestuurd om hen te verwittigen dat ze ‘ontdekt’ waren. Hij raadde hen aan geen vluchtelingen meer te ontvangen en Taizé voor een poos te verlaten. Roger vervoegde Zwitserland in oktober met zijn zus en de laatste vluchteling. Pierre Souverain bleef ter plaatse om het domein te bewaken.

Op 11 november werd ook de vrije zone door de Duitsers bezet. Het huis van Taizé werd tweemaal aangeslagen. Toen Roger enkele maanden later terug wou komen om ‘het begonnen werk’ voort te zetten raadden vrienden hem familie hem dat af. Het risico was te groot. In 1944 werden zijn twee vrienden Couturier en dominee de Pury aangehouden door de Duitsers.

De bedrevenheid

Roger Schutz was van plan gebruik te maken van zijn verplichte terugkeer naar Genève om de jonge gemeenschap van Cluny breder bekend te maken. Hij had er een voorstelling van voorbereid die hij graag in d pers zag verschijnen. Begin november 1942 verscheen op een volle pagina van de twee belangrijkste Zwitserse weekbladen, La vie protestante in Genève en Le Semeur vaudois in Lausanne, een hoofdartikel onder de titel ‘Een gemeenschap van protestantse intellectuelen’. Het was getekend ‘Gemeenschap van Cluny’ en een foto van het huis in Taizé illustreerde het.

De ‘clunisiens’ stelden de Gemeenschap voor als gesticht ‘twee jaar geleden’, wat waar is als de komst van Roger Schutz in augustus 1940 als referentie dient. Maar voor hen is de oorsprong veel ouder: "Zowat tien jaar gelegen beslisten enkele romaanse en Franse jeugdige studenten een werkgemeenschap op te richten." Deze chronologische vingerwijzing gaat terug naar 1932 ... In die tijd had Roger Schutz op zeventien jaar zeker nog niet ‘beslist’ een gemeenschap op te starten. Daartegen stemt het kleine gemeenschappelijk experiment van Max Thurian en Pierre Souverain overeen met die datum.

"De gemeenschap," volgens de voorstelling van 1942, "wil werkzaam zijn in de hervormde Kerk volgens de principes en onder de leiding van die Kerk."

Wat nieuw is tegenover de Notes explicatives van oktober 1941 is de voorkeur die de bestendige of ‘reguliere’ Gemeenschap nu geniet. Zelfs voorgesteld als ‘twee noodzakelijke en aanvullende vormen’ wordt één paragraaf gewijd aan de Grote Gemeenschap maar twee derden van het artikel aan de ‘reguliere Gemeenschap’. De ‘bestendige Gemeenschap’ waarvan gedroomd in 1941 wordt als al bestaand beschreven en met een leidersrol: "Deze reguliere Gemeenschap heeft een nauwkeurige zending: het middelpunt zijn van de Grote Gemeenschap onder de leiding van de rector (nieuwe benaming voor de vroegere ‘leider’), banden smeden tussen de gemeenschappen en deze aanzetten om zich de leefregel te verdiepen, leden en intellectuelen onthalen voor min of meer lange retraites."

De ‘clunisiens’ waren opgedeeld in retraitanten en bestendige of ‘reguliere’ leden. Deze laatste, die ‘beslissen om in dienst van God in de Gemeenschap of de Kerk te leven’ gaan twee ‘bijzondere verbindingen’ aan: armoede en celibaat, maar het ‘zijn geen eeuwige geloften, ieder blijft vrij om de gemeenschap te verlaten indien God het eist’. Andere Nieuwigheid: De voorstelling van een dag te Cluny: ‘Bij het opstaan komt de gemeenschap samen voor een korte meditatie over de Regel en woont daarna de morgendienst (liturgische viering) bij. Heel de voormiddag is gewijd aan studie. Na het middagmaal is er vrije tijd tot 4 uur en daarna wordt het werk hervat. Om half zeven gaan we naar het avondgebed. Het avondmaal wordt gebruikt in stilte om de broederlijke eenheid te bevorderen. De avond zijn er vrijblijvende gesprekken, lezing, gezang, muziek ... Na de avonddienst van de Gemeenschap gaan allen naar bed."

Het verschijnen van die voorstelling in de twee voornaamste uitgaven van de Zwitserse Franstalige protestantse pers kon de aandacht van een breder publiek trekken, veel beter dan het kleine boekje van 1941 met zeer beperkte verspreiding. Meteen begonnen de discussies binnen de protestantse middens in Geneve en Vaud: sommigen verweten de ‘clunisiens’ de ‘principes van de Hervorming te verraden’ door het monachisme en de kloostergeloften weer in te voeren.

Deze gelijklopende publicatie van november 1942 getuigt hoe gedreven Taizé heel zijn bestaan lang was om zich bekend te maken. Twee docenten van Thurian verbonden er zich openbaar toe om de jonge gemeenschap te steunen. Een waak later schreef Franz J. Leenhardt, docent exegese aan de faculteit theologie in Genève een gelijkaardig artikel [wel onder een andere titel] in Le Semeur vaudois en La Vie Protestante, om de jonge gemeenschap te verdedigen: "Bij de meesten hebben de gevoelsreacties de bovenhand op het heldere nadenken. Graag hekelt men een katholiekachtige strekking en is de kous af. Gaat het niet over gemeenschapsleven, celibaat, leefregels? Ziezo, het klooster is in ere hersteld en de kloostergeloften en de verdienstelijke werken, enz." Na dit pleidooi, door vele citaten uit het Nieuwe Testament ondersteund, voor de wettigheid van een gemeenschappelijk leven en een regel, besluit Franz J. Leenhardt zijn betoog met een nadrukkelijke steun: "Als we het gevaar voor de Gemeenschap van Cluny ontwaren moeten we ze helpen die te vermijden. We zijn solidair met haar. Want misschien bezorgt ze de hervormde Kerk een providentiële kans om die leemte op te vullen." Twee dagen later nam dominee de Saussure in zijn preek in de Sint-Pieterskathedraal de verdediging van het gemeenschapsleven en de Gemeenschap van Cluny op zich.

Deze dubbele bijstand was stralend [en blijvend] maar wel in de marge van de hervormde Kerk in Genève en Vaud. De naam Cluny zorgde ook voor verwarring en scheen zelfs uitdagend. La Vie protestante, dat niet zonder terughoudendheid het artikel en het pleidooi van docent Leenhardt publiceerde, kwam een derde maal terug op de zaak door aan de ‘clunisiens’ te vragen van benaming te veranderen. Het heeft nog jaren geduurd voor de naam Taizé zich opdrong.

Tot in oktober 1944 moest Roger Schutz in Genève blijven, twee jaar die hij als een ‘ballingschap’ aanvoelde. De pasgeboren ‘Gemeenschap van Cluny’ scheen gebroken. Nochtans zullen die jaren in Genève niet nutteloos blijken. Roger Schutz beëindigde zijn eindschrift licentiaat theologie en de Grote Gemeenschap beleefde meer regelmatige activiteiten. Naast de samenkomsten voor gebed en discussie op vaste tijdstippen was er een jaarlijks symposium rond een vooraf bepaald thema en openbaar toegankelijk.

Roger wou ook dat de reguliere Gemeenschap, nauwelijks opgestart in Taizé, bleef bestaan. In de winter van 1942 kwam er een student theologie als vierde lid bij: Daniel de Montmollin. Wanneer het mogelijk was begonnen de vier een eerste vorm van gemeenschapsleven te leiden in een deel van het grote appartement in de rue du Puits-Saint-Pierre. In een zelfde mantel gehuld [een schoudermantel met kap] gingen ze om 7 uur naar de kathedraal voor het morgengebed, waarvoor ze het anglicaans Prayer Book gebruikten. Geneviève speelde orgel. Dikwijls vervoegden jongelui hen voor ze naar hun werk vertrokken. Ze hielden zich niet in de middenbeuk, die koud en streng leek, maar in een kleine zijkapel rechts van de ingang. Deze kapel, aan de Maccabeeën gewijd en in de XVe eeuw opgetrokken in flamboyante gotiek, was voorzien van een orgel, rijke glasramen en prachtige houten lambriseringen. Met het appartement van Puits-Saint-Pierre was het een van de pleisterplekken van de groeiende gemeenschap.

De Zusters van Grandchamp sloten hun huis voor de twee wintermaanden, verbleven in Genève en liepen cursus aan de faculteit theologie. Een onder hen heeft verteld hoe dicht ze op spiritueel vlak bij de clunisiens stonden: "Als we in Genève wonen, gaan we om 7 uur naar de Sint-Pieterskathedraal voor het gebed van de Broeders. De portier houdt zich lichtjes op de vlakte: Die jongemannen in lange mantel met kap en die neerknielen om te bidden vindt hij maar niets! [...] Soms komen ze ’s avonds met ons bidden in onze kleine bidruimte, we zingen dikwijls samen de psalm ‘O, wat is het mooi de Heer te loven’ of een ander kerklied uit het romaans psalmboek. Soms eten we samen of worden we bij hen uitgenodigd. Het is de vreugdevolle eenvoud van het gezamenlijk gebed."

de priesterraad van de kathedraal was bezorgd om die losse groep waaronder niemand dominee was. In december 1942 vroeg de Raad aan de uitvoerende Commissie van de nationale Kerk in Genève of de ‘Gemeenschap van Cluny’ moest beschouwd worden als ‘een groep hervormde protestanten of als een sekte’. De Vereniging van dominees antwoordde dat er nog geen definitieve uitspraak was over de aard van de groep met de aanbeveling de jongeren verder te laten bidden in de kathedraal gedurende één jaar. De Vereniging van dominees wenste dat de jonge gemeenschap de naam Cluny wegliet, maar vond het niet gepast ‘jongeren te ontmoedigen die zich beroepen op onze traditie en duidelijk verlangen naar vooruitgang en bevestiging’.

De ‘clunisiens’ hadden een engelbewaarder in Saint-Pierre met Jean de Saussure die hun ‘geestelijke raadsman’ was en een van de weinige dominees in Genève die hen gunstig gezind was. Later was hij ook aalmoezenier van de Gemeenschap van Grandchamp. In 1949 werd zijn zoon Eric Broeder in Taizé.

Een eindschrift als uitdaging

Op zijn vijfentwintigste was voor Roger Schutz het einde van zijn studies theologie in zicht. In januari 1943 legde hij succesvol de drie ‘examens predikkunde’ af. Daar de prediking een centraal punt van de cultus was moesten de toekomstige dominees de verschillende aspecten van de predikkunde goed beheersen. Op 27 januari hield Roger Schutz een preek over een vers uit de eerste brief aan de Korintiërs. Daarin bepaalt Paulus de zending van de bedienaar Gods: "We zijn Gods medewerkers, jullie zijn de akker en het gebouw van God"[I Kor. 3,9]. Op 28 januari gaf hij catechese over het Laatste Avondmaal. Op 30 januari tenslotte gaf hij een ‘Bijbelse uitleg’ over het fragment uit het boek Genesis waar Jacob tot ’s morgens vecht met God, overwint en God verplicht hem te zegenen [Gen. 32,24-32].

Van nature bedeesd vreesde Roger Schutz heel zijn leven een grote massa of prominenten toe te spreken. Voor de drie examens kreeg hij slechts een minimale notering: 6/10. We kunnen ons ook goed voorstellen dat de jury hem niet bepaald genegen was. Wat in de pers was verschenen en de daarop volgende controverse [zelfs zonder dat zijn naam vernoemd werd] had de aandacht op hem gevestigd als de ‘stichter’ van de beruchte gemeenschap. Toch was hij nog geen dominee. Sommige dominees en docenten hebben zich daaraan misschien geërgerd.

Eindelijk, op 30 april 1943 ’s namiddags, verdedigde de jongeman zijn eindschrift licentiaat theologie dat de titel droeg: L’idéal monacal jusqu’à saint Benoît (VI° siècle) et sa conformité avec l’Evangile. In 230 pagina’s steunde het werk vooral op Franse en katholieke bronnen. Roger Schutz heeft klassieke benedictijner auteurs gelezen en geciteerd [Dom Guéranger, Dom Marmion, Dom Delatte, Dom Hébrard]. Onder de protestantse auteurs citeert hij het essay over monachisme van de liberale von Harnack en diverse werken van Alexandre Vinet, een van de stichters van de vrije Kerk van het kanton Vaud.

Het eindschrift bestaat uit drie gelijke delen: ‘Het kloosterideaal in het vroege monachisme (tot in de VIe eeuw)’, ‘Het kloosterideaal, de toepassing en het Evangelie, Is een reguliere evangelische gemeenschap mogelijk?’. Het historische eerste deel brengt niets nieuws. Echter toont de schrijver in het tweede deel een briljante dogmatische overtuiging, terwijl hij in het derde gedeelte pleit voor een ‘protestants monachisme’ zonder het zo te noemen. Hij herhaalt elementen uit de Notes explicatives van 1941 en uit geschriften van 1942.

Hij vraagt zich af ‘hoe en waarom mannen en vrouwen samengekomen zijn in gemeenschap’ doorheen de christelijke geschiedenis, om een ‘ideaal’ te bereiken. En of dit ideaal, in zijn principe en zijn toepassing, overeenstemt met de evangelische normen.’

De protestantse Hervormers hebben de ‘kloosterinstelling’ afgeschaft omdat ‘in de kloosters alle misbruiken die de hervormers bestreden hoogtij vierden: verdienste voor zijn daden, aanvullende werken’. Maar ‘na vier eeuwen Hervorming’ formuleert Roger Schutz opnieuw de vraag: "Is het niet mogelijk in het gemeenschapsleven een christelijke pedagogie te zoeken die tot Christus leidt en deze of gene in zijn ministerie ondersteunt? Is het vandaag niet mogelijk een evangelische hervorming toe te passen op het katholieke gemeenschapsleven en zo in onze Kerken een vorm van christelijk leven opnieuw in te voeren die overeenstemt met de wettige en diepe nood bij vele gelovigen?" De betuiging was des te sterker door de ondersteuning van een bestaand experiment van gemeenschapsleven, hoewel niet uitdrukkelijk aangebracht. De auteur streefde naar ‘herkenning van de waarde van sommige methodes wanneer deze het innerlijk leven van de christene, zo vaak zwak en onregelmatig, versterken. Deze methodes bestaan uit ‘een bestendige tijd wijden aan meditatie over de Schrift en aan gebed, de innerlijke stilte, het gezang en het beleven van sommige regels’.

Verder bleef Roger Schutz kritisch ingesteld tegenover praktijken en beweringen van het aloude monachisme. Ten eerste de eeuwige kloostergeloften: "De Kerk matigt zich ten onrechte Gods rechten aan, beweert dat een roeping en de verplichting eraan verbonden voor het leven zijn, daar waar de duur van een roeping slechts door Hem die roept wordt bepaald." Daarnaast haalde hij de ‘theologische tekortkomingen’ van sommige passages in de Regel van de heilige Benediktus waarin ‘het vertrouwen in de menselijke krachten overdreven is en aard van het heil slecht bepaald.' Hij onderscheidde het ‘ascetisme’, gekenmerkt door ‘het begrip verdienste door de daden’ en ‘een tweeledige tegenstelling tussen stof en geest’, van de echte ascese, die ‘een innerlijk en uiterlijke gedraging van de christene is die zich opdringt in het geloof’. ‘De reguliere evangelische gemeenschap stelde hij tegenover de reguliere kloostergemeenschap’. De eerste zou de beste principes van de aloude monnikengemeenschappen moeten bewaren maar ze ook uitzuiveren ‘van dogmatische dwalingen, van de verdienste door de daden, van de kloostergeloften en de afzondering’. Concreet is de ‘eerste doelstelling’ van een reguliere evangelische gemeenschap ‘gemeenschappelijke woningen’ te onderhouden waarin de gelovigen een retraite kunnen doen, ‘een innerlijke discipline nastreven, een nieuwe kracht opdoen en een verloren vurigheid in gebed herstellen.' Deze ‘gemeenschappelijke woningen’ zouden bezield worden door ‘reguliere gemeenschapsbekleders’ gelast met het aanhouden van een spirituele band met de vroegere retraitanten die een ‘derde-orde met de gemeenschap als middelpunt’ vormen. Eventueel geroepen om ‘een reizend ministerie met de gemeenschap als pleisterplaats’ te vervullen, zouden ze een dagelijkse zending waarnemen van ‘bidden, zich bezinnen op vaste uren’, onder andere door gezang (dat het ‘kenmerk is van de vreugde om het heil’), door ‘innerlijke stilte’ en getrouw aan ‘regels van geestelijke begeleiding’.

Tal van toekomstige kenmerken van Taizé (een bestendige gemeenschap van gebed, het belang gehecht aan zang, het’ reizend ministerie’ door fraterniteiten over de hele wereld gevestigd) zaten als kiemen in dat schrift. Integendeel was het belangrijke punt van de geweigerde eeuwige geloften afwezig. Daarover veranderde de stichter van Taizé later radicaal van mening.

Roger Schutz gaf een ereplaats aan de ‘reguliere gemeenschapsbekleder’: "Zij die zich aan de rand van de Kerk ophouden hebben beelden nodig. Ze willen weten onder welke concrete vorm de christenen streven naar evangelische volmaaktheid; ze hebben tekenen en zichtbare beloften nodig die voorproefjes zijn van het Rijk."

Vastberadenheid en durf gaven aan de laatste zin van zijn werk een uitdagende klank: "Het zal er op aan komen te weten ofwel dat de gevoelige reactie op al wat herinnert aan het katholicisme zal primeren ten allen prijs, ofwel dat de geuite kritiek zal steunen op trouw aan het Evangelie.

"Het zal er op aan komen te zien of de Kerk de voorkeur geeft om te verstarren in oude gewoonten en alle nieuwe inbreng uit onverschilligheid of vijandigheid zal verwerpen, of ze zal openstaan voor elke inspanning die wil groeien in haar midden en stralende haarden van vroomheid en christelijke vurigheid ontsteken."

De twee juryleden Meyhoffer en Daulte waren vroegere docenten van Roger Schutz gedurende vier jaar en kenden zijn initiatieven. Ze noteerden hem voordelig met 8/10 en de vermelding ‘goed’, want ze hadden begrepen dat de durf van de jonge theoloog niet tegen de hervormde Kerk was gericht en hij een innerlijke vernieuwing betrachtte die het evangelie trouw bleef.

De beroemde theoloog Karl Barth rechtvaardigde in die tijd zelf het bestaan van ‘bijzondere gemeenschappen in de Kerk’. In een conferentie, onder boekvorm uitgegeven, schetste hij ‘een zeker ministerie van geloof en liefde die een heel gemeenschapsleven opeist' en hij gaf toe dat ‘geen enkel dergelijk huis helemaal kan vermijden om op een katholiek klooster te trekken'. Hij vernoemde Taizé niet uitgesproken maar zinspeelde erop: '[...] in Engeland onlangs en ook in het Franse protestantisme [...]'. Deze zinspeling kon de jonge bannelingen van Genève alleen maar aanmoedigen.

De pastorale inwijding

Roger Schutz werd openbaar dominee iets meer dan een jaar later, een tijdspanne die voorvloeide uit de administratieve en kerkelijke stappen en ook door zijn persoonlijke situatie. Als zoon van dominee in de nationale Kerk had hij gestudeerd aan de faculteit theologie van de vrije Kerk. De gemeenschap die hij stichtte had tegenspraak en terughoudendheid teweeggebracht, ondanks dat ze nog in de kinderschoenen stond. Meer zelfs, gepromoveerd in Lausanne, woonde hij tijdelijk in Genève en wou hij zijn zending uitoefenen in Frankrijk zodra de omstandigheden dat toelieten.

Hij werd pastoraal ingewijd in de kerk van Neufchâtel, de kerk van zijn vaders geboorteplaats, en die zojuist werd herenigd onder de naam van evangelische hervormde Kerk van het kanton Neufchâtel (EREN), nadat ze in de XIXe eeuw de verdeling tussen nationale Kerk en vrije Kerk had meegemaakt. Ze werd geleid door een verkozen Synoderaad voorgezeten door dominee Marc Du Pasquier. Deze kende goed de gemeenschap van Grandchamp waardoor hij Roger Schutz had leren kennen. Hij aanvaardde om de jonge theoloog ‘aan te bevelen’ bij de Commissie voor inwijding die alleen bevoegd was om een kandidaat dominee ‘voor te dragen’.

Verschillende documenten, in Neufchâtel bewaard, laten toe de door Roger Schutz afgelopen weg naar de inwijding van juli 1944 te volgen. Dat ging niet zonder aarzelen. Op 22 september 1943 verzond hij zijn schriftelijke aanvraag. Op 8 oktober ‘steunt dominee Marc Du Pasquier deze kandidaat’. De Commissie verlangde meer inlichtingen en wendde zich tot de dominees Meyhoffer en Jean de Saussure. Beiden ‘bevelen warm’ de kandidaat aan. Begin 1944 herkende de faculteit theologie van Neufchâtel het licentiaat theologie door Lausanne uitgereikt. Roger Schutz werd dan ontboden voor een ‘uitgebreid gesprek’. Daar kreeg hij onder andere te horen ‘dat de eventuele inwijding, door onze Kerk toegekend, helemaal niet inhoudt dat hij een taak krijgt in ons kanton indien hij dat wenste.’ Hij wordt op 9 februari opnieuw ontboden, ditmaal door de voltallige Commissie voor inwijding. In deze indrukwekkende zitting moest Roger Schutz zijn preekkunst vertonen door een preek te houden en daarna vragen van de Commissie te beantwoorden. Voor de kandidaat ‘de gelegenheid om zijn religieuze vorming, zijn roeping en zijn theologische en kerkelijke principes voor te leggen’.

Uiteindelijk werd zijn kandidatuur aanvaard en voorgesteld aan de synode EREN die op 7 juni Roger Schutz samen met twee andere kandidaten toeliet tot ‘de inwijding voor het heilig ministerie’ met 139 stemmen voor en 12 tegen.

De plechtigheid ging door op 16 juli 1944 in de collegiale kerk van Neufchâtel met Marc Du Pasquier als voorganger. Het was een gebeurtenis. Een artikel in La Vie protestante herkent de activiteit van de nieuwe dominee als ‘duidelijk afgetekend tegenover het traditionele pastoraal’ en stelt hem voor als ‘origineel en krachtig hervormer van een oude gewoonte’. De journalist vergist zich door te schrijven dat de ‘jonge vereniging’ door de nieuwe dominee gesticht ‘tien jaar bestaat’, maar hij onderstreept wel de vurigheid van de plechtige dienst waaraan, naast de familie van de wijdeling, vele vrienden en leden van de Gemeenschap van Cluny deelnamen.

Ook grootvader Marsauche, na zijn overgang van het katholicisme, was in deze kerk tot dominee gewijd in 1882.

Dialoog met vakbondsmensen

Het gemeenschapsleven ging nog enkele maanden door in Genève. De vier [Roger, Max, Pierre en Daniel], wanneer ieders activiteiten het toelieten, gingen iedere morgen naar de kathedraal voor het gebed, aten samen en ontvingen ’s avonds studenten, jonge werklui of vakbondsmensen. De gesprekken aan tafel duurden lang.

De aanwezigheid van vakbondsmensen bij het begin van deze religieuze gemeenschap is eigen aan Taizé: veel belangstelling voor maatschappelijke problematiek en de wil om in contact te komen met het werkvolk. Al vlug herkenden sommige werklui die in het appartement in Geneve door de ‘clunisiens’ ontvangen werden: "Onze weerstand en ook onze onverschilligheid tegenover een ingeburgerde Kerk deden ons het contact met christenen vrezen. Onze eerste ontmoetingen met de Gemeenschap van Cluny waren vol van nieuwsgierigheid en twijfel. Maar tijdens de maaltijden en de gesprekken die we regelmatig meemaakten konden we uitmaken dat er christenen bestonden die alles wilden delen. Daardoor vielen onze twijfels weg. We kwamen ook dichter naar elkaar toe door samen te ontdekken dat grondige sociale en economische hervormingen zich opdrongen. Slechts veel later vroeger we om ingewijd te worden in de waarheden van het geloof en begrepen dat die ook voor golden." Roger en zijn metgezellen stelden voor hen een vereenvoudigde catechismus op.

In 1944 was het onderwerp voor de jaarlijkse bijeenkomst van de ‘Grote Gemeenschap’: ‘Gemeenschappelijk realisme en christelijk communisme’, een gedurfd thema.

Roger Schutz stond ook in contact met een beroemde vakbondsafgevaardigde: Lucien Tronchet, voorzitter van de FOBB (Fédération Ouvrière du Bois et du Bâtiment), een verbond dat bij de vrijzinnigen aanleunde. Lucien Tronchet had meerder malen gevangen gezeten voor zijn activisme in de vakbond en omdat hij in 1940 zijn inlijving in het Zwitserse leger geweigerd had. Hij schreef mede het voorwoord van het boek dat Roger Schutz einde 1944 uitgaf. In zijn tekst eist Lucien Tronchet daden en ‘feiten’: Zo lang christenen in hun Kerken niet dagelijks streven, in hun verhoudingen tussen werkgevers en loontrekkende, naar een eerlijke verdeling van de door gezamenlijk werk voortgebrachte rijkdom, is het overbodig een lans te breken voor de herkerstening van de werkende klasse. Zonder de Gemeenschap van Cluny te vernoemen die hij had leren kennen op het appartement van Puits-Saint-Pierre wettigde hij: "Het samenwerken of de actie van kleine gemeenschappen is de juiste weg om de moderne instanties te beïnvloeden en leiden." Maar hij waarschuwde ook: "Maar deze kleine gemeenschappen moeten durven nadenken om te beweren waarheden voor te houden aan hun tijdgenoten en te tonen dat ze genoeg geloven om ze toe te passen."

"Onder deze waarheden is er één van groot belang voor het heil van de wereld: het afschaffen van allerlei eigenaarsvoorrechten die toelaten dat sommigen de medemens uitbuiten." De stichter van Taizé was nooit zo radicaal, maar zijn sociale inzet zal nooit wijken.

Vertaling: Broeder Joseph