|
Download PDF
Biografie J.M. Vianney. Preken [5] Het is moeilijk om los te komen
Als wij ten volle zouden begrijpen wat het zeggen wil de Heilige Sacramenten te ontvangen, zouden we er ons in een heel andere geestesgesteldheid op voorbereiden. Weliswaar lopen de meeste mensen van ons aldoor met de heimelijke gedachte rond dat ze hun zonden vandaag of morgen toch eens moeten biechten. Maar desondanks gaan ze verloren, tenzij er een wonder gebeurt. En wilt ge de reden daarvan vinden? Die is niet moeilijk te vinden. Hoe langer we immers in die schrikwekkende toestand blijven, die hemel en aarde doet beven, hoe meer de duivel beslag op ons legt, hoe zwakker Gods genade wordt en hoe groter onze angst, hoe vaker we heiligschennis plegen en hoe heviger we tenslotte terugschrikken voor de biecht: telkens als we tot God terug zouden willen keren, zien we ons voor een bijna onoverkomelijke hindernis geplaatst. Ik zou er u honderden voorbeelden van kunnen geven. Zeg me, broeders, zoudt ge nog enige hoop koesteren, wanneer ge misschien vijf of zes jaar lang doorlopend heiligschennis had bedreven en ge de goede God dus dieper had beledigd dan alle Joden tezamen? Zoudt ge dan nog durven geloven dat God u de genade wil geven om die schrikwekkende toestand te boven te komen? Ge meent misschien dat ge, ondanks de talloze wreedheden waaraan ge u ten opzichte van Jezus Christus hebt schuldig gemaakt, kunt volstaan met te zeggen: "Nu houd ik er mee op en daarmee basta!"
Maar wie zal u garanderen, vriend, dat Jezus Christus tegen u niet dezelfde bedreiging heeft uitgesproken als eertijds tegen de Joden? "Ge wilt dus niet profiteren van de genade die Ik u wou geven, maar Ik zal u aan uw lot overlaten, ge zult Mij zoeken en ge zult Mij niet vinden. Ge zult sterven aan uw zonde!" Helaas, broeders, is onze arme ziel eenmaal in handen van de duivel, dan komt zij heus niet zo gemakkelijk meer vrij als we ons graag wijsmaken ...
Luister, broeders, wat de duivel doet om ons om de tuin te leiden: van zodra we op het punt staan om een zonde te bedrijven, stelt hij haar aan ons voor als een kleinigheid. Anderen doen er nog veel meer dan jij, fluistert hij ons in. Ofwel: je gaat het gewoon een keer biechten en je kunt je biechtvader even gauw vier als twee van die kleinigheden vertellen. Maar is de zonde eenmaal bedreven, dan doet hij het tegendeel. Hij stelt haar aan ons voor als een berg. Hij boezemt ons zo’n grote angst in, dat we niet meer durven biechten wat we gedaan hebben. Kunnen we het tenslotte niet meer uithouden, dan probeert hij ons gerust te stellen met de gedachte dat we ons bij de eerste, de beste gelegenheid van onze wroeging zullen bevrijden. Maar voor het zover is, ontneemt hij ons opnieuw de moed. Je kunt beter wachten tot de volgende keer, blaast hij ons in. Pas op, broeders, de eerste stap weegt het zwaarst: eenmaal in de greep van de duivel is het ontzettend moeilijk om er nog uit los te komen ...
Maar ge denkt misschien: "Ik geloof niet dat er mensen zijn die hun zonden kunnen verzwijgen, ze worden er immers voortdurend door geplaagd." Ach broeders, als ik een eed moest afleggen om te bevestigen of er wel of niet zulke mensen zijn, dan zou ik niet aarzelen om te zeggen dat er zich onder de aanwezigen hier minstens vijf of zes bevinden van wie het geweten van wroeging brandt en die er niet voor uit durven komen. Maar heb geduld, op de dag des oordeels zult ge hen zien en ge zult u herinneren wat ik u vandaag heb gezegd. O mijn God, hoe kunnen vrees of schaamte een Christen weerhouden om de zonden op te biechten? Ach vriend, beseft ge dan niet wat ge uzelf aandoet? Durft ge uw hart niet open te leggen voor uw pastoor? Maar hij is toch niet de enige priester op de wereld! Ge kunt toch gemakkelijk een andere biechtvader vinden, die u met liefde zal ontvangen! Zijt ge bang dan men u een al te zware penitentie zal geven? Laat u door zulke overwegingen toch niet tegenhouden, vriend! Men zal u beslist helpen, men zal zelf het grootste deel van u taak overnemen. Men zal voor u bidden, men zal uw zonden bewenen om Gods barmhartigheid overvloediger op u te doen neerdalen.
Vriend, heb medelijden met uw arme ziel die Jezus Christus zo dierbaar is geweest... O God, wie zal ooit de verblinding van die arme zondaars kunnen begrijpen? Ge hebt uw zonden verzwegen, vriend, maar er komt een dag waarop zij aan het licht zal worden gebracht, en zelfs voor het oog van de hele mensheid, terwijl ge haar met één enkel woord tot uw biechtvader voor altijd verborgen had kunnen houden en ge uw hel in een eeuwigheid van geluk had kunnen veranderen! Hoe ver kan zo’n arme zondaar afdwalen? Hij wil niet in een staat van zonde sterven, maar hij mist de kracht om zich aan de greep van de duivel te ontworstelen. O mijn God, plaag hem dan, verontrust hem zo hevig dat hij het niet meer uit houden kan.
Verander uw boom van de grond af
Broeders, denk vandaag na over de goede werken die ge hebt gedaan. Hebt ge ze werkelijk enkel en alleen gedaan voor God, zodat de wereld als het ware voor u niet bestond? Of hebt ge er u veeleer over geërgerd dat de mensen uw goedheid met ondank beantwoordden? Hebt ge uzelf inwendig nooit geprezen omdat ge uw evennaaste een dienst bewezen had? In dat geval, broeders, hebt ge eigenlijk niets gedaan. Ge kunt het althans gerust als niets beschouwen, omdat ge de beloning al hebt verspeeld. En weet ge wat u dan te doen staat als ge niets hebt gedaan of als datgene wat ge gedaan hebt, door uw menselijke oogmerken waarde heeft verloren? Begin dan opnieuw. Anders zult ge na uw dood met lege handen voor Jezus Christus staan en Hem niets aan te bieden hebben in ruil voor het eeuwige leven dat Hij u schenken wil.
"Maar," zult ge misschien tegenwerpen, "ik heb altijd zondig geleefd. Ik ben maar een slechte boom die geen goede vruchten kan dragen."
Dan kan het altijd nog, broeders, en ik zal u leren hoe. Verander die boom van de grond af, begiet hem met ander water, mest hem met een andere mest en ge zult zien dat ge voortaan goede vruchten zult voortbrengen, al hebt ge in het verleden nog zulke slechte gedragen. Als uw boom tot nu toe onvruchtbaar is gebleven door uw hoogmoed, door uw gierigheid of door uw onzuiverheid, dan kunt ge er met Gods genade voor zorgen dat zijn vruchten voortaan zullen overvloedig zijn van de nederigheid, van naastenliefde en reinheid. Doe zoals de aarde die zichzelf vóór de zondvloed besproeide met water uit haar eigen schoot. Zij was vruchtbaar zonder de wolken des hemels te roepen. Zo, broeders, moet ook gij gebruik maken van het heilzame water in uw eigen hart, en uw boom zal van de grond af veranderen. Tot nog toe hebt ge hem besproeid met het troebele water van uw hartstochten. Wel, begiet hem nu met tranen van berouw, van smart en van liefde, en ge zult geen slechte boom meer zijn, maar een die rijke vruchten draagt voor het eeuwige leven.
Om u te laten zien, broeders, dat dit heel goed mogelijk is, zou ik u het prachtige voorbeeld van Maria Magdalena willen geven. Kijk eens wat een slechte boom zij was, volgens Jezus Christus zelf, en hoe de genade haar veranderde in een goede boom, die duizendvoudige vrucht heeft voortgebracht. Sint Lucas zegt dat zij in heel Jeruzalem bekend stond als een zondares. Ik geef u te denken wat die woorden, afkomstig uit de mond van Jezus Christus zelf, te betekenen hebben.
Magdalena was jong, vol rusteloze hartstochten, uitzonderlijk mooi en bovendien rijk, wat haar hartstochten nog feller deed oplaaien en deze voortdurend bleef aanwakkeren. Zij voelde zich hevig aangetrokken tot de genoegens van de wereld, ging overdreven modieus gekleed en trachtte iedereen te behagen. Daarop waren al haar gedachten en al haar zorgen gericht. Haar verre van bescheiden aard, kondigde reeds van tevoren aan dat haar onschuld vandaag of morgen schipbreuk zou lijden. IJdel idool van de wereld als zij was, wou zij haar omgeving zoveel mogelijk welgevallig zijn, met haar ogen waarin het onzuiver vuur opvlamt dat smelt op de bodem van het hart, met haar verwekelijkste gelaatstrekken, in al haar doen en laten. Dat alles, broeders, wijst op een boom die enkel slechte vruchten kan dragen.
Met een ongelofelijke gedienstigheid beantwoordt zij de schaamteloze blikken die de wereld haar toewerpt. Volg eigenliefde hoort zij de flauwe lofreden van de mannen aan. Graag, ja, met een genot dat voor een normaal mens onbegrijpelijk is, treedt zij in voornaam gezelschap op de voorgrond. In haar grote schoonheid, in haar overvloedige rijkdom, jong en welgeschapen, lijkt het haar alsof de wereld enkel oog heeft voor haar verschijning. Danspartijen, feesten, schouwspelen en de zorg om ieders aandacht te trekken nemen haar geheel in beslag. Als zij zich naar de plaatsen begeeft waar de gelovigen samenkomen om te bidden, legt zij een grote ijver aan de dag, niet om haar zonden te bewenen, zoals haar had gepast, maar om zich als een idool in het middelpunt van de belangstelling te plaatsen, om rond te kijken en vooral om opgemerkt en bewonderd te worden. Zij schijnt God zelf de harten te willen betwisten en de eer op te willen eisen, die Hem alleen toebehoort.
Tenslotte komt het zover met haar, dat zij een voorwerp van schande wordt voor de hele stad. Haar ontmoetingen, haar omhelzingen, de schaamteloze gesprekken waar zij aan deelneemt en het verderf waar zij zich aan overlevert, hebben tot gevolg dat men haar niet anders meer kan zien dan als een dochter van de zonde .Zij wordt door ieder fatsoenlijk mens gemeden en veracht. Voor heel Jeruzalem is zij de zondares en een bron van ergernis. Ge zult het met mij eens zijn broeders, dat hier sprake is van een slechte boom. Hoe velen van u Magdalena’s voetspoor ook volgen, weinigen zullen haar in boosheid overtreffen. Vruchten van hoogmoed heeft dat nauwlettend en rijkelijk opgesmukte hoofd gedragen! Vruchten van verderf zijn er voortgebracht door dat van onzuiverheid brandende hart! En alle andere hartstochten die haar beheersten hebben eveneens slechte vruchten afgeworpen. Ik geloof dat we moeilijk een slechtere boom kunnen vinden.
En toch, broeders, ge weet hoe hij veranderde. Als we ons maar laten leiden door de genade, zal ook onze boom goede vruchten dragen. En die genade wordt ons evenmin geweigerd als zij Magdalena geweigerd werd, hoe ellendig we er ook aan toe zijn. Zij komt ons vanzelf te hulp. Het gaat er maar om dat we ons aan haar overgeven. Zo kunnen goede Christenen worden in plaats van slechte en vruchten dragen die het eeuwig leven waardig zijn. Ook dat leert ons het voorbeeld van Maria Magdalena.
Sint Hieronymus zegt dat, terwijl Magdalena zich zo mee liet slepen door haar losbandigheden, heel Judea verbaasd stond over de geruchten rond de Heiland, die zieken genas en doden terugriep tot het leven. Iedereen haastte zich om de Wonderdoener in eigen persoon te zien. Magdalena behoorde ook tot die nieuwsgierigen en dat werd haar geluk. De eerste woorden die zij uit de woorden van de Heiland vernam, waren de parabels van de Verloren Zoon en van de Goede Herder. De werking van de genade was zo sterk dat zij er zich niet aan kon onttrekken. Bij het horen van Jezus’ woorden voelde zij zich tot tranen toe ontroerd. De grote tekenen die zij zelf had gezien en gehoord, vervulden haar met diepe verwondering, de genade veranderde haar en maakte haar in plaats van een slechte tot een zeer goede boom, die voortreffelijke vruchten zou dragen. Maar wat haar bekering voltooide, wat haar voorgoed losmaakte van zichzelf en van de zonde, wat haar deed breken met alles wat haar in de weg stond, dat was Gods grote goedheid ten opzichte van de zondaars.
Wat is de genade machtig, broeders, wanneer zij een bereidwillig hart aantreft! Magdalena dacht niet langer aan zichzelf, maar zij werd door de genade achtervolgd. De stem van haar geweten kwelde haar. Zij voelde zich gebroken onder de last van haar zonden. Haar ogen, die vroeger een onzuiver vuur uitstraalden en dat vuur ook in het hart van anderen wist te ontsteken, begonnen bittere tranen te storten. Haar hart had eerst de genoegens van de wereld gesmaakt en nu zou haar hart ook eerst het berouw voelen over het kwaad dat zij had gedaan.
De wereld, die vroeger haar vreugde en haar geluk was geweest, begon haar nu steeds meer tegen te staan en te walgen. Zij zocht stilte en afzondering op plaatsen waar zij rustig na kon denken en haar tranen de vrije loop kon laten. Zij leed diep onder de gedachte aan het leven dat zij tot dan toe had geleid, aan de beledigingen die zij God had aangedaan, aan de vele zielen die zij door haar slechte leven in het verderf had gestort.
Haar eigenliefde, de verwaande behaagzucht die zij in haar schoonheid ten toon had gespreid, de wereldse eerbewijzen die haar hadden gevleid, dat alles leek haar nu een onzinnige ijdelheid en een soort afgodsdienst. De overdreven luxe en de vermaken die zij altijd als de voorrechten van haar leeftijd en haar geslacht had beschouwd, waren in haar ogen opeens bestanddelen van een heidens leven geworden. Het waren afdwalingen van de godsdienst. In de onstuimige gevoelens die haar hadden beheerst, in de schaamteloze vrijheden die zij zich had veroorloofd, in de liefdesverhoudingen die haar vroeger zo dierbaar waren geweest, kon zij enkel nog misdrijven en gruwelen zien. Onder een stortvloed van tranen erkende zij dat de goede God haar alleen met zoveel gaven had verrijkt, opdat zij Hem des te aangenamer zou worden.
Maar zij had zich integendeel gedragen als een ondankbare en een opstandige, dat begreep zij steeds beter. Op zekere dag hoorde Magdalena dat de Heiland op bezoek was bij een voornaam Schriftgeleerde. Zij herinnerde zich alles wat zij uit Zijn mond had vernomen: "Ja," zei ze tot zichzelf, "Hij en niemand anders is de liefderijke, goede Herder en ik ben maar een verloren schaap. Hij bedoelde mij, toen Hij over de verloren zoon sprak. Ja, ik zal opstaan en naar Hem toegaan!"
Zij kon zich niet meer in bedwang houden, stond op en vertrapte haar ijdelheid. Zij liep weg of liever, de genade die haar hart reeds in brand had gezet, sleepte haar mee. Alle menselijke opzichten onderdrukte zij nu en zij trad nederig de feestzaal binnen. Haar hoofdhaar, vroeger zo nauwlettend verzorgd, hing los over haar schouders en de tranen stroomden haar over de wangen. Verwarring en schaamte stonden te lezen op haar aangezicht. Zij wierp zich aan de voeten van de Heiland, die aan tafel was. "Magdalena, Magdalena!" roept een van de Kerkvaders uit, "Wat doet gij? Wat is er met u? Waar zijn uw genoegens, uw ijdelheid en uw aardse liefde?" Neen, broeders, neen, Magdalena is geen zondares meer. Zij is de boetvaardige vrouw en een trouwe dienares van de Heiland.
Ja, broeders, op dat ogenblik veranderde alles in Haar. Hoeveel zielen zij ook door een ergerlijk leven in het verderf had gestort, door haar boetvaardigheid zou zij er nog meer terugwinnen voor de hemel. Zij liet zich niet door menselijk opzicht weerhouden en openlijk beleed zij haar zonden, ten aanhoren van een talrijk gezelschap. Zij sloeg haar armen om de voeten van de Heiland, bevochtigde ze met haar tranen en droogde ze met haar hoofdhaar af. Nee, nee, broeders, Magdalena is niet langer Magdalena, maar een heilige minnares van de Heiland. "Nee, nee, broeders," zegt Augustinus ons, "er is geen ijdelheid, geen aardse genotzucht, geen aardse liefde meer in Magdalena. Alles is heilig en zuiver in haar."
"Ja, broeders," zegt deze grote heilige, "het kostbare reukwerk dat zij vroeger aan haar uiterlijk had verkwist, haar rijk getooide haardos, de gevaarlijke gloed in haar ogen, dat alles is nu door tranen gezuiverd. Wie zal zeggen wat er omgaat in haar hart? Allen die getuige zijn van deze plotselinge edelmoedigheid, lachen haar uit. Ze menen dat Magdalena gek geworden is en bekritiseren en veroordelen haar. Alleen Jezus weet dat enkel Zijn genade dit alles in haar heeft bewerkstelligd." Hij is er zo diep door getroffen, dat Hij niet eens op haar zonden ingaat. Hij schept er een wonderlijk vermaak in om haar in het bijzijn van iedereen te prijzen voor het goede dat zij gedaan heeft. "Ga," voegt Hij haar vertederd toe, "uw zonden zijn u vergeven, schrei niet meer ..."
En omdat uw ziel in de ogen van de goede God even kostbaar is als die van Maria Magdalena, kunt ge er op rekenen, broeders, dat Hij u met Zij genade tegemoet zal komen, als ge u wilt bekeren en in het goede wilt volharden.
Waar moet het heen met uw ziel?
Ach, wie zou niet ontroerd worden? ... Wie zou niet ontroerd worden, als een God het verlies van een ziel met zulke bittere tranen beweend, als Hij niet moe wordt om de zondaar toe te roepen: "Vriend, vriend, waar moet het heen met uw ziel en met uw God? Blijf staan! Ach, kijk naar Mijn tranen, kijk naar Mijn bloed dat nog steeds voor u vloeit. Moet ik dan voor een tweede keer sterven om u te redden? Kijk mij aan! O, engelen des hemels, daal neer, kom en ween met Mij over het verlies van die ziel!"
Hoe ongelukkig is een christen die niet terugkeert op zijn schreden, ondanks de waarschuwende stem die zijn God hem onophoudelijk laat horen!
"Maar," zult ge zeggen, "er is niemand die zo tot ons spreekt."
Ach vriend, als ge uw oren niet gesloten hield, zoudt ge voortdurend de stem vernemen van God, die u achtervolgt. Wat anders is immers de wroeging die u kwelt, zodra ge in zonde vervallen zijt? Waarom zoudt ge u anders verontrust en opgejaagd voelen? Waarom anders die doorlopende angst, alsof ge ieder ogenblik door de bliksem getroffen kunt worden? Hoe vaak hebt ge, zelfs terwijl u aan het zondigen was, geen onzichtbare hand gevoeld, die u tegen scheen te houden! Ongelukkige, riep de stem u toe. Wat doet ge? Waar moet het heen? Waarom wilt ge u in het verderf storten, mijn zoon? Zijt ge het er niet mee eens, broeders, dat een christen die zoveel genade van de hand wijst, verworpen en verdoemd dient te worden, omdat hij niet naar Gods stem heeft geluisterd en niet van Zijn genade heeft geprofiteerd? Hij schijnt de goede God te verachten en Hem zelfs van het leven te willen beroven. Alle schepselen roepen wraak af over die ondankbare ziel, alleen God wil haar nog redden, ja. Hij verzet zich tegen alles wat haar zou kunnen benadelen. Hij waakt over haar inhoud alsof zij alleen op de wereld was en alsof Zijn geluk afhangt van het hare.
De jaarlijkse biecht
Als de Paastijd verlengd zou worden tot Pinksteren, zoudt ge pas met Pinksteren te biechten gaan, en als het maar één keer in de tien jaar Pasen zou zijn, zoudt ge maar eens in de tien jaar uw biecht spreken. Als de Kerk u tenslotte niet uitdrukkelijk voorgeschreven had dat ge minstens één keer per jaar uw zonden moet belijden, zoudt ge pas biechten vóór uw dood. Wat denkt ge daarvan, broeders? En waarom gaat ge eigenlijk biechten? Omdat het u spijt dat ge de goede God hebt beledigd? Houdt ge uw Pasen werkelijk uit liefde tot God?
"Och," zult ge me ten antwoord geven, "u weet wel beter, we doen het allemaal zonder te beseffen waarom."
Wel, ge begrijpt er niets van. Ge doet het uit gewoonte, om te kunnen zeggen dat ge uw Pasen gehouden hebt of, als ge eerlijk wilt zijn, omdat ge aan uw oude zonden een nieuwe hebt toegevoegd. Niet uit berouw gaat ge biechten, niet uit liefde voor God houdt ge uw Pasen, want zelfs het verlangen om een christelijker leven te leiden is u vreemd. Het bewijs ligt voor de hand: als ge van de goede God hield, hoe zoudt ge dan met zoveel gemak, ja met zo’n groot genoegen zelfs, toe kunnen stemmen in het kwaad? Als ge een afschuw had van de zonde, en dat past een Christen toch, hoe zoudt ge haar dan een jaar lang op uw geweten kunnen houden? Als ge werkelijk verlangde om een christelijker leven te leiden, dan zou men toch minstens een kleine verandering in uw gedrag op moeten kunnen merken, nietwaar? Neen, broeders, ik wil u vandaag niet spreken over de ongelukkigen, die maar de helft van hun zonden belijden, uit vrees om hun Pasen niet te mogen houden of teruggestuurd te worden [misschien zelf om een schandelijk leven met een mantel van deugdzaamheid te bedekken], en die in zo een toestand aan de heilige tafel gaan zitten. Zij immers nuttigen het lichaam en bloed van de Heer tot hun eigen ondergang. Zij leveren hun God over aan de duivel en verwijzen hun eigen vervloekte ziel naar het eeuwige vuur.
Neen, ik mag hopen dat dit niet geldt voor u, maar toch blijf ik volhouden dat uw jaarlijkse biecht nooit een reden tot gerustheid kan zijn.
Penitentie betekent verbetering
Maar vertel me eens, broeders, wat voor penitentie geeft men u? Helaas niet meer dan een paar rozenhoedjes, een paar litanieën, een aalmoes of een kleine versterving. Al die dingen staan toch in geen enkele evenredigheid tot onze zonden waarvoor we eeuwige straffen verdienen! Er zijn er die hun penitentie zittend bidden, of op weg naar huis. Dat gaat niet op!
Ge moet uw penitentie bidden op uw knieën, tenzij uw priester u uitdrukkelijk heeft toegestaan dat ge het zittend of onderweg moogt doen. Hebt ge u daaraan niet gehouden, dan moet ge dit biechten met het vaste voornemen om niet meer tegen dit punt te zondigen.
Op de tweede plaats zeg ik u dat ge uw penitentie op de aangegeven tijd moet verrichten, anders doet ge kwaad. Zoudt ge ’t op die tijd niet kunnen, dan moet ge dat de volgende keer tegen uw biechtvader zeggen. Zo kan hij u bijvoorbeeld opdragen om na de heilige missen een aanbidding te houden, omdat hij weet dat ge u anders in slecht gezelschap zult begeven. Hij kan u een of andere versterving opleggen bij uw maaltijd, omdat ge een slachtoffer van uw genotzucht zijt. Soms zal hij u ook een oefening van berouw laten bidden, telkens als ge in de zonde, die ge al hebt gebiecht, hervalt. Ge moogt dergelijke penitenties niet uitstellen, want ge weet evengoed als ik dat ge u dan schuldig maakt aan zonden die ge op uw beurt moogt biechten en voortaan moet vermijden.
Op de derde plaats zeg ik u dat ge uw penitentie goed moet doen, dit wil zeggen, met eerbied en met de eerlijke bedoeling de zonde voorgoed vaarwel te zeggen. Met eerbied, dat houdt in broeders, met volle aandacht en met een godvruchtig hart. Als ge uw penitentie gebeden hebt in vrijwillige verstrooidheid, dan hebt ge haar als het ware niet gebeden en zijt ge verplicht om haar opnieuw te bidden. Ge moet haar verrichten in het vertrouwen dat de goede God uw zonden zal vergeven wegens de verdiensten van Jezus Christus, die ons door Zijn lijden en Zijn dood aan het kruis heeft vrijgekocht. Ge moet haar met vreugde doen, blij dat ge de beledigingen die ge God hebt aangedaan, weer kunt goed maken en dat ge zulke eenvoudige middelen hebt gekregen om uw zonden, waarvoor ge eigenlijk heel de eeuwigheid lang had moeten lijden, voor altijd uit te wissen. Iets wat ge nooit moogt vergeten, is dat ge bij het verrichten van iedere penitentie tot God moet zeggen: Mijn Heer en mijn God, ik verenig deze lichte boete met de genoegdoening die Jezus Christus, mijn Zaligmaker, U voor mijn zonden heeft aangeboden. Dat zal onze penitentie voor de goede God verdienstelijker en aangenamer maken.
Verder zeg ik u dat we een oprecht verlangen moeten hebben om de zonde geheel en al vaarwel te zeggen, wat het ons ook kost, ja, zelfs al zou het ons het leven kosten. Zolang we niet in die gesteltenis zijn, kunnen wij Gods rechtvaardigheid geen voldoening schenken. Integendeel, dan beledigen we hem opnieuw en beladen we onszelf met een nog grotere schuld.
Ik heb al gezegd dat we ons niet tevreden mogen stellen met de penitentie die de biechtvader ons oplegt, opdat zij niets of zo goed als niet betekent in vergelijking met de straffen die we voor onze zonden verdienen. Wanneer een biechtvader ons ontziet, dan doet hij dat uit vrees dat we anders een afkeer zouden krijgen van het werk voor ons zielenheil. Als ge werkelijk naar uw zielenheil streeft, moet ge ook uzelf penitenties opleggen. Ik zal er u enkele noemen. Als ge het ongeluk hebt gehad ergernis te geven, moet ge voortaan zo waakzaam zijn, dat uw evennaaste niets onstichtelijks meer in u kan merken. Door uw gedrag moet ge laten zien dat uw leven waarlijk een Christelijk leven is. En als ge het ongeluk hebt gehad te zondigen tegen de heilige deugd van de zuiverheid, dan moet ge uw lichaam straffen door vasten en verstervingen.
Ge moet het voedsel beperken tot datgene wat het lichaam nodig heeft om te blijven leven, zodat het de plichten kan vervullen. Van tijd tot tijd moet ge op de grond slapen. Als ge uw zinnen hebt gezet op een of andere spijs die uw genotzucht streelt, dan moet ge haar weigeren en haar even sterk leren verachten als ge er eerst van hebt gehouden. Uw lichaam wil uw ziel in het verderf storten en daarom moet het gestraft worden. Telkens als ge onzuivere verlangens hebt gekoesterd, moet ge uw gedachten richten op de hel, de plaats voor de ontuchtigen. Zijt ge gehecht aan het aardse, dan moet ge zoveel aalmoezen geven als maar mogelijk is, om uw gierigheid te straffen. Ja, ge moet afstand doen van alles wat ge per se niet nodig hebt om te kunnen leven.
Wie nalatig is geweest in de dienst van God, moet zichzelf de penitentie opleggen dat hij voortaan alle godsdienstoefeningen zal bijwonen die er in zijn parochie gehouden worden. Ik bedoel de Heilige Mis, de Vespers, het catechismusonderricht, de aanbidding, het gemeenschappelijk Rozenkransgebed, enzovoort, opdat de goede God zijn ijver zal belonen door hem al zijn vroegere nalatigheden te vergeven. Laat hij tussen de heilige diensten door wat vrome lectuur ter handen nemen, die zijn ziel tot voedsel kan strekken.
Aanbevelingswaardig zijn vooral de levens van de heiligen, waarin we kunnen lezen wat zij gedaan hebben om zalig te worden. Dat zal ons aanmoedigen. Laten we nu en dan ook een bezoek brengen aan het Allerheiligste om vergiffenis te vragen voor de zonden die we in de loop van de week hebben bedreven. Wanneer we ons schuldig voelen aan de ene of de andere fout, laten we er ons dan van bevrijden, opdat onze gebeden en onze goede werken God aangenamer zullen zijn en voordeliger voor onze ziel.
Hebt ge de gewoonte om te vloeken en u op te winden? Werp u dan op uw knieën en bid: "Mijn God, Uw Heilige Naam zij gezegend in alle eeuwen der eeuwen. Zuiver mijn hart, zuiver mijn lippen, opdat zij nooit woorden zouden uitspreken die U beledigen en mij van U scheiden." Telkens als ge in die zonde hervalt, moet ge op staande voet een akte van berouw bidden of een paar stuivers aan de armen geven. Hebt ge op zondag gewerkt? Hebt ge op de Dag des Heren onnodig iets gekocht of verkocht? Geef de profijten die ge daarvan hebt getrokken dan weg aan de armen! Hebt ge onmatig gegeten of gedronken? Dan moet ge u voortaan bij elke maaltijd iets ontzeggen.
Kijk broeders, dat zijn penitenties die, in vereniging met Jezus’ lijden, niet alleen voldoening kunnen geven aan Gods rechtvaardigheid, maar die u er u tevens voor zullen behoeden om te hervallen in uw zonden. Als ge u zo gedraagt, dan kunt ge er zeker van zijn dat er met Gods genade in uw leven geleidelijk aan een verbetering zal optreden.
Herstel het onrecht
Na God voldoening te hebben geschonken, moeten we onze evennaaste nog voldoening schenken voor het onrecht dat we hem hebben aangedaan, hetzij naar het lichaam, hetzij naar de ziel. Ik zeg u dat ge uw evennaaste onrecht doet naar het lichaam, dit wil zeggen in zijn persoon, wanneer ge hem bijvoorbeeld beledigt ofwel door smadelijk en verachtelijke woorden, ofwel door een slechte behandeling. Als we het ongeluk hebben gehad hem te beledigen met smadelijke woorden, moeten we hem onze verontschuldigingen aanbieden en ons met hem trachten te verzoenen. Als ge hem onrecht aangedaan hebt door zijn vee af te ranselen, wat bijvoorbeeld kan gebeuren wanneer de dieren schade aanrichten in uw oogt, zijt ge verplicht om hem alles terug te geven wat hij ten gevolge van uw drift misschien verloren heeft: zeker, ge kunt schadevergoeding van hem eisen, maar ge hebt niet het recht om zijn vee te mishandelen. Hebt ge iemand benadeeld, dan moet ge hem zo spoedig mogelijk schadeloos stellen, anders belast ge u met een zware schuld. Zolang ge deze plicht verwaarloost, zijt ge in een staat van zonde en moet ge dus biechten. Als ge uw evennaaste in zijn eer hebt aangetast, bijvoorbeeld door kwaad van hem te spreken, dan moet ge voortaan trachten evenveel goede inlichtingen over hem te geven als ge vroeger slechte praatjes over hem hebt verspreid. Al het goede dat ge van hem weet, moet ge op de voorgrond plaatsen en zijn eventuele fouten zult gij verzwijgen, want het is niet aan u om deze te onthullen. Hebt ge hem belasterd, dan zijt ge verplicht om uw woorden in te trekken tegenover allen die ze hebben gehoord. Ge moet hen verzoeken om er geen geloof aan te hechten en u moet openlijk uw spijt betuigen. Maar het onrecht dat ge uw evennaaste aandoet naar de ziel, is veel moeilijker te herstellen. En toch wordt dit van ons ook geëist, want zonder herstel kan de goede God ons geen vergiffenis schenken.
Ge dient bijvoorbeeld na te gaan of ge uw kinderen en uw buren geen aanstoot hebt gegeven. Hoeveel vaders en moeders, meesters en meesteressen zijn er immers niet, die hun kinderen en hun personeel ergernis geven door hun verwaarlozing van het gebed: ze bidden hun ochtendgebed onder het aankleden, hun avondgebed in de luie stoel of ze doen het helemaal niet en maken zelfs geen kruisteken voor en na het eten. Hoe dikwijls hoort ge hen niet vloeken of zelfs godslasteringen uitspreken! Hoe dikwijls zie je hen niet werken op een zondagmorgen, zelfs voor de Heilige Mis! Ge moet ook onderzoeken of ge soms slechte liederen hebt gezongen, of geen slechte boeken hebt meegebracht, of ge misschien slechte raad hebt gegeven, bijvoorbeeld door anderen tot wraak, ruzie of beledigingen aan te zetten. Ge moet nagaan of ge soms iets van uw buurman hebt geleend en het niet hebt teruggebracht, of ge niet hebt nagelaten aalmoezen te geven die men u had toevertrouwd, of ge misschien nog schulden hebt te betalen in naam van uw overleden ouders. Wilt ge het geluk smaken van uw zonden vergeven te zien, dan moet ge er voor zorgen dat tussen u en uw evennaaste alles in orde is. Als ge hem zwart hebt gemaakt, is het noodzakelijk om al het mogelijk te doen om zijn goede naam te herstellen. Ge moet u met uw vijanden verzoenen. Ge moet over hen spreken alsof zij uw leven lang enkel goed gedaan hebben en niets mag er in uw hart achterblijven dan de liefde die een goed Christen aan zijn medemensen toe behoort te dragen. Alleen zo kunnen we vol vertrouwen voor Gods rechterstoel verschijnen. En dat geluk wens ik u toe.
Doe eens en voor altijd afstand
"Dat is nu allemaal wel waar," hoor ik u al zeggen, "maar wat zullen de mensen denken, als ze me telkens te biechten zien gaan, terwijl ik nooit mijn Pasen houd? Ze zullen beslist menen dat ik een slecht leven leid. Ik ken trouwens veel anderen die veel meer kwaad doen dan ik en toch aan de communiebank toegelaten worden. Pas nog hebt u aan iemand de Heilige Communie uitgereikt die samen met mij op vrijdag vlees heeft gegeten en die ’s zondags, niet als ik, naar de Mis gaat."
Het geweten van de ander is niet het uwe. Als hij kwaad doet wil dat nog niet zeggen dat gij het ook moet doen. Zoudt gij om de schijn te redden heiligschennis willen plegen en uw ziel in het verderf willen storten? Zou dat niet het grootste van alle ongelukken zijn? Ge zijt bang dat men u zal nawijzen, omdat men u telkens te biechten en nooit te communie ziet gaan. Ach vriend, vrees liever de ogen van God, voor Wiens aangezicht ge het kwaad hebt bedreven, en schenk geen aandacht aan de rest. Ge zegt dat ge mensen kent die schuldiger zijn dan gij en toch worden toegelaten. Hoe kunt gij daarover oordelen? Heeft God u soms een engel gestuurd om u te vertellen hoe het innerlijk met deze mensen staat? En aangenomen dat ze niet tot inkeer gekomen zijn en dus in staat van doodzonde aan de heilige tafel gaan zitten, is dat voor u een reden om hetzelfde te doen? Zoudt ge u in het verderf willen storten, omdat anderen zich in het verderf storten? O God, wat een afschuwelijke taal!
"Maar," zeggen zulke biechtelingen, die zich niet bekeerd hebben, die ook niet bekeerd willen worden, doch enkel de schijn wensen te bewaren, "wanneer moeten we dan communiceren, we zijn het echt van plan!"
Wanneer moet gij communiceren? Luister naar Sint Johannes Chrysostomus! Hij zal ons leren wanneer we te communie moet gaan. Met Pasen, met Pinksteren, met Kerstmis? Neen, zegt hij ons. Op het sterfbed misschien? Neen, zegt hij nogmaals. Maar wanneer dan wèl? Ge moet communiceren, zegt hij, zodra ge, eens en voor altijd, afstand hebt gedaan van de zonde, met het vaste voornemen er, met behulp van Gods genade, nooit meer in te hervallen. Zodra ge alles hebt teruggegeven wat niet van u is, zodra ge u hebt verzoend met uw vijand, kortom, van zodra ge u werkelijk hebt bekeerd.
Doe eens en voor altijd afstand
Sommige zondaars zeggen: "Als u zo lastig blijft, ga ik naar een ander, die me wel toelaat. Ik kan toch niet telkens terugkomen. Ik heb wel wat anders te doen. U ziet me voorlopig niet meer, u mag me nu eenmaal niet. En wat heb ik dan eigenlijk voor kwaad gedaan?"
Goed, ge gaat dus naar een ander, beste vriend, dat staat u vrij, maar meent ge dat die ander zich gemakkelijker dan ik in het verderf laat storten? Maak uzelf toch niets wijs! Als hij u tot de heilige tafel toelaat, dan komt dat omdat hij u nog niet voldoende kent. Zal ik u eens vertellen wat voor mensen het zijn, die er zo over denken en ergens anders een absolutie proberen te krijgen? Luister, broeders en sidder! Zijn laten hun leidsman in de steek en vragen elders een paspoort dat hen uitsluitend toegang kan verlenen tot de hel.
"Maar," zult ge zeggen, "Ik ben nu al zo dikwijls bij u geweest, dat het me de keel begint uit te hangen."
Wel vriend, beter uw leven en ge zult de eerstvolgende keer al worden toegelaten.
"U ziet me voorlopig niet meer," zegt ge.
Des te beroerder voor u, beste vriend. Hoe langer ge wegblijft, met hoe grotere schreden ge u in de richting van de hel begeeft. Er zijn verblinde christenen die zelfs menen dat hun biechtvader hen niet mag, omdat hij hen de absolutie weigert. Neen, vriend, het is de zonde in u, die hij niet mag. Hij heeft enkel het heil van uw arme ziel op het oog. Daarom wil hij u geen absolutie geven, die u naar het eeuwige vuur zou verwijzen in plaats van u te redden.
"Maar wat heb ik dan eigenlijk voor kwaad gedaan?" vraagt ge, "Ik heb niet gemoord, niet gestolen..."
Ge hebt dus niet gemoord en gestolen. Maar weet ge wel vriend, dat er in de hel tal van zielen branden die niet gemoord, noch gestolen hebben? Er zijn nog meer zonden waarmee ge u de verdoemenis op de hals kunt halen! Als wij, priesters, te laf waren om u een onverdiende absolutie te weigeren, zouden wij beulen zijn voor uw arme ziel, die Jezus Christus zoveel en lijden heeft gekost!
Zorg dat ge de absolutie verdient
Wie werkelijk afstand doet van zijn zonden, zal hen niet alleen bewenen. Hij zal integendeel alles vermijden en ontvluchten wat hem opnieuw in de verleiding kan brengen. Hij is bereid om ieder lijden op zich te nemen, als hij maar niet hervalt in de zonden die hij zojuist heeft gebiecht. Kortom broeders, men moet een volledige verandering in ons op kunnen merken, anders hebben we de absolutie niet verdiend en is er alle reden om te veronderstellen dat we heiligschennis hebben gepleegd.
Maar, hoe weinig christenen zijn er helaas die je na de absolutie zo’n verandering ziet ondergaan ... Mijn God, hoe gemakkelijk wordt er onder ons heiligschennis bedreven ... Ach, als er van iedere dertig absoluties maar één goed was, hoe vlug zou de wereld dan bekeerd zijn!
Biechtelingen die geen spoor van berouw of boetvaardigheid vertonen, verdienen de absolutie immers niet. Hoe velen zie je niet meer terug, als je ze één keer hebt weggestuurd. Dat komt toch alleen omdat ze er niets voor voelen om zich te bekeren. Anders zouden ze hun biecht niet uitstellen tot volgend jaar Pasen en zouden ze integendeel al het mogelijke doen om hun leven te beteren en zich, zo nodig, telkens opnieuw met de goede God te verzoenen.
Aan het gebed gehoorzaamt alles
Het gebed broeders, is niet alleen een doeltreffend, maar zelfs een absoluut noodzakelijk middel om de vijanden van ons zielenheil te overwinnen. Ge kunt alle heiligen tot voorbeeld nemen: zij stelden zich er niet mee tevreden de vijanden van hun zielenheil voortdurend te bestrijden en alles te ontvluchten wat hen in de verleiding zou kunnen brengen. Neen, hun hele leven lang hebben ze bovendien gebeden en niet alleen overdag, maar ook met hele nachten. We kunnen over onszelf waken, broeders, over alle roerselen van ons hart, we kunnen alle gelegenheden tot zonde angstvallig vermijden, maar als we niet bidden, als we niet onophoudelijk onze toevlucht nemen tot het gebed, blijven alle andere middelen uiteindelijk zonder resultaat en zullen we vroeg of laat toch overwonnen worden. We zien immers dat er in de wereld tal van gelegenheden zijn die we eenvoudig niet kunnen ontlopen. Kan een kind bijvoorbeeld het gezelschap van zijn ouders vermijden, wanneer ze het slechte voorbeeld geven? Maar wat het wel kan doen is bidden en in het gebed zal het steun vinden.
Maar aangenomen dat we alle personen die ons een slecht voorbeeld geven konden ontlopen, dan hadden we nog met onszelf te kampen: ons eigen lichaam is onze grootste vijand. Wat te doen? Als God de Heer niet waakt over ons behoud, dienen al onze maatregelen tot niets. Neen, broeders, ge zult geen enkele bekeerde zondaar vinden die zijn toevlucht niet heeft genomen tot het gebed. Niemand kan in de deugd volharden zonder telkens telkens weer de hulp in te roepen van het gebed. En anderzijds zult ge in de hel geen enkele verdoemde christen aantreffen wiens ondergang niet is begonnen met een verwaarlozing van het gebed. We zien ook dat de duivel niemand zozeer vreest als degene die bidt.
Op de ogenblikken van het gebed immers, bekoort hij ons heviger dan ooit: hij stelt alles in het werk om ons het bidden te beletten. Wanneer de duivel iemand in zijn macht wil krijgen, tracht hij hem op de eerste plaats een afkeer van het gebed te wekken. Zelfs de beste christenen zijn verloren, zodra satan erin slaagt om hen tot slordigheid of nalatigheid in het gebed te brengen. Onherroepelijk vallen ze hem ten prooi. Wilt ge ’t nog beter begrijpen, zeg me dan sinds welke tijd ge niet meer aan de verlokkingen van de duivel weerstaat en ge uw hart aan alle ingevingen hebt blootgesteld. Is het niet, sinds ge uw gebeden achterwege hebt gelaten uit sleur of om ze voor het oog van de mensen te verrichten, en niet om de goede God te behagen? Ja, broeders, vanaf het ogenblik dat we ophouden met bidden, verdwijnen we met reuzenschreden in de richting van de hel: en nooit zullen we tot de goede God terugkeren, zolang we onze toevlucht niet nemen tot het gebed. Ja, broeders, met één enkel goed verricht gebed kunnen we hemel en aarde bewegen. Alles zal ons gehoorzamen.
Ge hebt geen tijd
We kunnen ons geluk op aarde nergens anders vinden dan in de liefde tot God en we kunnen alleen van Hem houden als we tot Hem bidden. Om er ons toe aan te sporen om dikwijls onze toevlucht te nemen tot het gebed, heeft Jezus ons, zoals ge weet, beloofd dat Hij ons nooit iets zal weigeren, wanneer wij er Hem vol vertrouwen om vragen. Maar ik hoef u niet met een omhaal van woorden lastig te vallen om u aan te tonen dat ge dikwijls moet bidden: sla uw catechismus maar open en ge zult zien dat het de plicht van iedere goede christen is om ’s morgens, ’s avonds en zelfs in de loop van de dag te bidden, dit wil zeggen: altijd ...
Wie van ons, broeders, kan zijn tranen weerhouden, als hij sommige armzalige christenen hoort beweren dat zij geen tijd hebben om te bidden? Ge hebt geen tijd, arme blinden... Is het soms van meer belang om uw vee te voederen en uw grond, of uw mest ondersteboven te zetten, dan God te eren en uw ziel te redden? Mijn God, hoe verblind is de mens! Ge hebt geen tijd... Maar zeg me, ondankbaren, als de goede God u vannacht had laten sterven, zoudt ge dan gewerkt hebben? Als de goede God u drie of vier maanden op het ziekbed had geworpen, zoudt ge dan tijd hebben gehad? Wel, ellendelingen, ge verdient dat God u prijsgeeft aan uw verblinding, dat ge ten onder gaat. Ieder ogenblik van de dag staat Hij ons met Zijn genade bij en wij gunnen Hem nauwelijks een paar minuten om Hem te bedanken!
Ge wilt uw werk doen, zegt ge, maar ge vergist u schromelijk, vriend, want ge hebt geen ander werk dan God te dienen en uw ziel te redden. De rest is uw werk niet. Als gij het niet doet, zullen anderen het doen! Maar als gij uw ziel verliest, wie zal haar dan redden?
Ik kom namens God
Waarom broeders, ben ik vandaag op de preekstoel geklommen? Wat zal ik u zeggen? Wel, ik kom in naam van God zelf. Ik kom in naam van uw arme ouders om u in de liefde en de dankbaarheid wakker te roepen voor wat ge hun verschuldigd zijt. Ik kom om u weer duidelijk voor de ogen te stellen hoeveel goedheid en liefde zij u bewezen hebben toen zij nog op aarde waren. Ik kom u zeggen dat zij branden in de vlammen, dat zij wenen, dat zij u luidkeels om de hulp van uw goede werken en uw gebeden vragen. Het is alsof ik hen hoor schreeuwen uit de diepte van de vuurgloed die hen verslindt: "Ach, zeg toch aan onze vaders en aan onze moeders, zeg aan onze kinderen, aan al onze familieleden, hoe wreed de pijnen zijn die wij moeten lijden. Wij werpen ons aan hun voeten om de hulp van hun gebeden af te smeken. Ach, zeg hun dat wij hier branden in de vlammen sinds wij van hen gescheiden zijn! O, wie kan ongevoelig blijven bij het zien van de smart die wij te verduren hebben?"
Hoort ge ’t broeders? Hoort ge die lieve moeder en die goede vader en alle verwanten die de handen naar u uitsteken? "Vrienden," roepen zij, "bevrijd ons van deze kwellingen, gij kunt dat." Laten we toch in aanmerking nemen broeders:
- De grootte van het lijden van de zielen in het vagevuur te verdragen krijgen, en
- De middelen waarover wij beschikken om dat lijden te verzachten.
Het heeft geen zin u te bewijzen dat er een vagevuur bestaat. Dat zou tijdverlies zijn. Niemand van u heeft er uit zichzelf ook maar de geringste voorstelling van. Maar de Kerk, aan wie Jezus Christus het bestand van de Heilige Geest heeft toegezegd en die zich bijgevolg niet vergissen kan, leert het ons duidelijk genoeg: het is zeker en heel zeker zelfs dat er een plaats bestaat waar de zielen van de rechtvaardigen hun zonden moeten uitboeten, vóór ze toegelaten worden tot de glorie van het paradijs dat hen is beloofd. Ja, broeders, dat is een punt van ons geloof: als we geen boete gedaan hebben, evenredig aan de grootte en de afschuwelijkheid van onze zonden, zullen we ze verder uit moeten boeten in het vagevuur, ofschoon ze ons door het heilig sacrament van de biecht reeds vergeven zijn... Een groot aantal teksten in de Heilige Schrift wijzen er op dat de goede God ons, ondanks het feit dat onze zonden vergeven zijn, toch nog tijdelijke straffen oplegt, hetzij hier in deze wereld door het aardse lijden, hetzij in de andere wereld door de vlammen in het vagevuur.
Ik kom namens God
Luister naar wat bijvoorbeeld Adam overkwam: toen hij berouw kreeg van zijn zonde, schonk God hem vergiffenis en toch veroordeelde Hij hem tot een boete van meer dan 900 jaar, een boete die al onze voorstellingen te boven gaat. En neem bijvoorbeeld David: Hij vaardigde tegen de wil van God een volkstelling uit, maar toen de stem van zijn geweten hem tot inkeer riep, wierp hij zich ter aarde en smeekte hij de Heer om vergeving. Getroffen door zijn berouw, liet God zich verbidden, maar desondanks stuurde Hij een profeet om hem te zeggen: "Kies, o koning, één van de drie plagen die de Heer u bereid heeft tot straf voor uw misdrijf: de pest, de oorlog of de hongersnood." David antwoordde: "Het is beter in de handen van de Heer te vallen, Wiens barmhartigheid ik al zo dikwijls ondervonden heb, dan in de handen van de mensen." Hij koos dus de pest, die drie dagen duurde en hem van meer dan 70.000 onderdanen beroofde. Als God de hand van de engel, die zich reeds uitstrekte naar de stad, niet had tegengehouden, zou heel Jeruzalem ontvolkt geweest zijn!
Toen David zag welke grote rampen zijn zonde had veroorzaakt, vroeg hij de goede God de genade om Hem alleen te straffen en zijn onschuldig volk te sparen. [Neem ook de boete van Maria Magdalena, misschien zegt die u iets] Helaas, broeders, hoeveel jaren zullen wij dan wel niet moeten lijden in het vagevuur, wij die zoveel zonden hebben bedreven, wij die onder het voorwendsel dat we ze hebben gebiecht, geen enkele traan en geen enkele boete hebben doen? Hoeveel jaren van lijden zullen ons in het andere leven te wachten staan?
Maar hoe zou ik het hartverscheurend lijden van die arme zielen kunnen schilderen, als de Kerkvaders ons zeggen dat zij bij de pijnen die zij in het vagevuur verduren, het lijden van Jezus Christus zelf schijnen te evenaren? En toch is het zeker dat alle mensen zouden sterven, wanneer zij tezamen slechts één van de geringste martelingen die Jezus Christus heeft ondergaan, op zich moesten nemen. Het vagevuur verschilt alleen hierin van het hellevuur, dat het niet eeuwig is. O, eigenlijk moest de goede God in Zijn barmhartigheid toestaan dat een van die arme zielen hier op mijn plaats verscheen, geheel omringd door de vlammen die haar verteren, en dat zij uzelf kon vertellen welke smarten zij te dragen heeft. Haar angstkreten en haar weeklachten zouden door de hele kerk weerklinken en misschien zouden ze dan eindelijk ook doordringen in uw hart.
"O, hoe ontstellend groot is ons lijden!" zou zij u toeroepen: "O, broeders, verlos ons van deze marteling. Ge kunt het! Ach, als ge maar één ogenblik voelde wat het zeggen wil van God gescheiden te zijn ... Wrede scheiding! Branden in een vuur, ontstoken door Gods rechtvaardigheid ... Pijnen lijden die voor een sterveling onbegrijpelijk zijn ... Verteerd worden door berouw over zonden die wij gemakkelijk hadden kunnen vermijden."
"O mijn kinderen," roepen die vaders en moeders u toe, "laat ons toch niet in de steek, wij hebben immers zoveel van u gehouden. Kunt gij dan rustig slapen, terwijl wij uitgestrekt liggen in een zee van vuur? Hebt gij de moed om u over te geven aan genot en plezier, terwijl wij hier dag en nacht lijden en schreien? Gij beschikt over onze goederen, gij woont in onze huizen, gij plukt de vruchten van ons werk en gij laat ons alleen op deze plaats van kwellingen waar wij jaar in, jaar uit, de afschuwelijkste pijnen doorstaan ... Geen aalmoes geeft ge, geen mis laat ge lezen om ons te helpen. Gij kunt ons troosten, ge kunt de poort van onze gevangenis openen en gij steekt er geen hand voor uit. O, wat is het lijden wreed."
Ja, broeders, in de vlammen van het vagevuur gaat men we anders denken over al die lichte vergrijpen. Mag men nog van lichte vergrijpen spreken, wanneer wij zulke ondragelijke straffen over ons afroepen? "O God," bidt koning David, "wee de mens, wee zelfs de rechtvaardigste van de mensen, als men hem aan een onverbiddelijk oordeel onderwerpt!" Er zijn vlekken op de zon, er was boosheid in de engelen, hoe zal het dan met de zondige mens gesteld zijn, broeders? En wat ons betreft, die zoveel zonden bedreven en nog bijna niets gedaan hebben om Gods rechtvaardigheid voldoening te schenken, hoeveel lange jaren zullen wij in het vagevuur moeten boeten ...
"Mijn God," zei de heilige Theresia, "welke ziel zal zuiver genoeg zijn om binnen te gaan in de hemel, zonder de vlammen van het vagevuur?" Tijdens haar laatste ziekte riep zij plotseling uit: "O, rechtvaardigheid en almacht van mijn God, wat zijt gij verschrikkelijk!" In haar doodstrijd openbaarde God zich aan haar in Zijn heiligheid zoals de engelen en de heiligen in de hemel Hem aanschouwen. Zij schrok zo hevig van dat visioen dat zij over al haar ledematen begon te beven. Opwinding maakte zich van de omstaande zusters meester en zij vroegen Theresia schreiend:
"Ach moeder, wat is u toch overkomen: zijt ge na zoveel boete en zoveel bittere tranen nog bang voor de dood?"
"Neen kinderen," antwoordde zij, "ik ben niet bang voor de dood, integendeel, ik verlang er naar om voor altijd met mijn God verenigd te worden."
"Schrikt gij dan terug wegens uw zonden, na zoveel verstervingen?"
"Ja kinderen," zei Theresia, "ik ben bang voor mijn zonden, maar er is iets waar ik nog banger voor ben."
"Is dat misschien het oordeel?"
"Ik sidder, omdat ik rekenschap zal moeten geven aan de goede God, die op dat ogenblik geen barmhartigheid zal kennen, maar er is nog iets anders, waaraan de gedachte alleen al me doet sterven van angst."
De arme zusters vervielen in diepe droefheid. "Zou het dan toch de hel zijn?"
"Neen," sprak Theresia, "de hel is God zij dank niet voor mij. O zusters, het is de heiligheid van God. Mijn God, heb medelijden met mij! Mijn leven moet tegenover het leven van Jezus Christus zelf gesteld worden! Wee mij, als het ook maar de geringste vlek vertoont! Wee mij, als er ook maar een schaduw van zonde op mij rust!"
"Ach," riepen de andere zusters uit, "wat zal ons lot dan zijn?"
Ja, broeders, wat zal ons lot zijn? Met al onze boeteplegingen en onze goede werken hebben we misschien niet eens voldoening geschonken voor één enkele zonde, die ons door het heilig sacrament van de biecht vergeven werd. Ach, hoeveel jaren, hoeveel eeuwen van kwelling zullen er nodig zijn om ons te straffen? Hoe duur zullen we de vele fouten moeten betalen die we nu nauwelijks meetellen: de kleine leugens waarmee we ons vermaken, onze zogenaamde onschuldige kwaadsprekerij, de verachting van de genade die de goede God ons ieder ogenblik geeft, het verzet tegen de lasten die Hij ons oplegt? Neen, broeders, nooit zouden we de moed kunnen opbrengen om ook maar de kleinste zonde te bedrijven, als we konden begrijpen hoe diep zij de goede God beledigt en hoe streng zij, zelfs reeds in deze wereld, gestraft verdient te worden.
God is rechtvaardig, broeders, in alles wat Hij doet. Hij beloont ons ook voor de nietigste goede daad en Hij doet dit zelfs vorstelijker dan we ooit zouden durven te hopen. Geen enkele goede gedachte, geen enkel goed verlangen, dit wil zeggen een verlangen naar een goed werk dat we misschien in werkelijkheid niet eens kunnen doen, zal Hij onbeloond laten. Maar wanneer het er van de andere kant om gaat om ons te straffen, doet Hij het met strengheid: zelfs voor de lichtste fout zullen we naar het Vagevuur verwezen worden. Dat is geen fabeltje, want we lezen in de levens van de heiligen dat verschillenden van hen pas tot de eeuwige vreugde worden toegelaten na door de vlammen van het vagevuur gezuiverd te zijn. Sint Petrus Damianus vertelt dat zijn zuster jarenlang in het Vagevuur moest verblijven, omdat zij met enig genoegen naar een slecht lied had geluisterd. En eens hadden twee kloosterlingen elkaar beloofd dat wie het eerst van hen zou sterven, de ander zou komen zeggen in wat voor toestand hij verkeerde.
De goede God stond diegene die het eerst gestorven was, toe om aan zijn vriend te verschijnen. Hij zei hem dat hij vijftien dagen in het Vagevuur was geweest, omdat hij teveel waarde had gehecht aan zijn eigen wil. En toen de overledene hem gelukwenst met zo’n lichte straf, antwoordde hij: "Toch zou ik liever 10.000 jaar lang aan één stuk door gevild zijn, want dat lijden zou je niet eens hebben kunnen vergelijken met hetgeen ik in de vlammen van het vagevuur heb doorstaan."
Een priester vertelde aan één van zijn vrienden dat de goede God hem tot verschillende maanden vagevuur had veroordeeld, omdat hij de tenuitvoerlegging van een testament, op grond waarvan hij enkele werken moest doen, op de lange baan had geschoven. Hoe velen onder ons, broeders, hebben zich niet hetzelfde te verwijten? Misschien zijn er hier in de kerk zelfs mensen die acht of tien jaar geleden van hun ouders of hun vrienden de opdracht gekregen hebben om heilige missen te laten lezen of aalmoezen te geven, en die nog steeds niet aan hun verplichtingen hebben voldaan! Hoe velen zijn er niet die, uit vrees dat ze waarschijnlijk een paar goede werken moeten doen, niet eens de moeite willen nemen om het testament dat hun ouders of hun vrienden te hunnen gunste hebben nagelaten, in te kijken. Die arme zielen worden door de vlammen verteerd, omdat men hun laatste wil niet wenst te vervullen! Arme vaders en moeders, die uzelf hebt opgeofferd om uw kinderen en uw erfgenamen gelukkig te maken. Ge hebt misschien uw zielenheil veronachtzaamd ter wille van uw fortuin. Ge hebt vertrouwd op de goede werken die ge in uw testament hebt vastgelegd... Arme ouders, ge hebt uzelf vergeten, wat zijt ge blind geweest...
Misschien zult ge me tegenwerpen: "Maar onze ouders hebben toch goed geleefd, het waren brave mensen." Er is zo weinig nodig, broeders, om naar het vagevuur gestuurd te worden! Luister maar wat Albertus Magnus op dat punt zegt, en hij was toch een heilige die op dat punt uitblonk in alle deugden. Op zekere dag openbaarde hij aan een vriend dat God hem naar het Vagevuur had verwezen wegens het feit dat hij zich in zijn leven eens had laten voorstaan op zijn geleerdheid. Is het niet verwonderlijk dat zelfs gecanoniseerde heiligen door de vlammen gezuiverd moeten worden? Lange tijd na zijn dood verscheen Sint Severinus, de aartsbisschop van Keulen, aan een van zijn vrienden en zei hem dat hij in het vagevuur was geweest, omdat hij een paar gebeden die hij ’s morgens had moeten verrichten, tot ’s avonds had uitgesteld. O, hoeveel jaren vagevuur moeten ons dan te wachten staan, wij, die er niet voor terugschrikken ons gebed achterwege te laten met een smoesje dat we dringende zaken af te werken hebben. Als we oprecht zouden verlangen naar het bezit van de goede God, zouden we de kleine fouten evengoed vermijden als de grote, want de scheiding van God is het verschrikkelijkste lijden waaraan een mensenziel ten offer kan vallen.
Kom vroeger dan anders
Wilt ge weten, broeders, hoe ge u moet gedragen, wanneer ge het geluk wilt smaken om de goede God in uw hart te ontvangen? Doe zoals die goede Christen, die iedere week te communie ging. Hij gebruikte drie dagen voor de dankzegging en drie dagen om zich voor te bereiden. Wel, wie belet u om hetzelfde te doen en er al uw dagelijkse bezigheden bij te betrekken? In de dagen van voorbereiding moet ge u onderhouden met Jezus Christus, die heerst over uw hart en die een bezoek wil brengen aan uw ziel om haar met weldaden en geluk te overladen. Ge moet de Heilige Maagd, ja, alle engelen en zaligen in de hemel aanroepen, opdat zij namens u tot de goede God zouden willen bidden dat ge Hem zo waardig mogelijk zou mogen ontvangen.
Kom op de bewuste dag vroeger dan anders naar de Heilige Mis en tracht de gebeden en de handelingen van de pastoor nog aandachtiger te volgen. Uw geest en uw hart moeten voortdurend aan de voet van het tabernakel zijn en zij moeten onophoudelijk smachten naar het gelukkige ogenblik van Jezus’ komst. Dan zullen uw gedachten niet meer naar deze wereld uitgaan, maar enkel en alleen naar de hemel. Ja, ge moet u zo intens in het verlangen naar God verdiepen, dat ge voor de wereld als het ware sterft. Ge moet uw getijden, uw Rozenkrans en uw oefeningen zo vurig mogelijk bidden om in u het geloof en de hoop te doen herleven, maar vooral met een grote liefde tot Jezus Christus, die over enkele ogenblikken van uw hart Zijn tabernakel zal maken of, als ge wilt, een kleine hemel. Mijn God, wat een geluk en wat een eer voor armzalige stervelingen zoals wij! Een grote eerbied moeten we Hem betuigen, broeders, wij zijn immers zo ellendig... Maar van de andere kant mogen we hopen dat Hij medelijden met ons zal hebben.
Nadat ge uw oefeningen hebt gebeden, moet ge uw communie aan God opdragen voor uzelf of voor anderen. tenslotte staat ge op om u naar de heilige tafel te begeven. Aan uw ingetogen houding moet men kunnen zien dat ge iets groots gaat doen. Ge knielt neer en ge tracht nogmaals het geloof in u wakker te roepen dat u de diepte van uw geluk zal doen voelen. Uw geest en uw hart zullen geheel en al aan God overgegeven zijn. Kijk voor u, sla uw ogen neer, vouw uw handen en bid een akte van geloof. Als ge op uw beurt moet wachten, wek dan een grote liefde voor Jezus Christus in u op en bid nederig dat hij zich moge verwaardigen om Zijn intrek te nemen in uw armzalig hart.
Zodra ge het grote geluk hebt gehad om Hem te ontvangen, moet ge eerbiedig opstaan, naar uw plaats terugkeren, neerknielen en niet meteen een kerkboek of uw Rozenkrans nemen. Ge moet u enkele ogenblikken onderhouden met Jezus Christus, die gedurende een kwartier met ziel en lichaam in uw hart vertoeft, evenals Hij tijdens Zijn sterfelijk leven op aarde verbleef. Wat een oneindig geluk! Wie zal het ooit kunnen begrijpen? Er is helaas bijna niemand, broeders, die het begrijpt...
Nadat ge de goede God alle genade hebt gevraagd die ge voor uzelf of voor anderen verlangt, moet ge uw gebeden voortzetten. Bid de vaste gebeden voor en na de communie en nodig de Heilige Maagd samen met alle engelen en heiligen uit om de goede God namens u te danken. Tot ruim een half uur na de heilige communie moogt ge niet spuwen. Blijf na de Mis nog even bidden om God te vragen dat Hij u zou helpen bij de uitvoering van uw goede voornemens. Wanneer ge de kerk verlaat, moet ge onderweg niet blijven praten. Denk liever aan het geluk dat ge Jezus Christus hebt mogen ontvangen en ga rechtvaardig naar huis.
Als ge tussen de heilige diensten nog tijd over hebt, moet ge daar gebruik van maken om wat goede lectuur ter handen te nemen of een bezoek te brengen aan het Heilige Sacrament en God te danken voor de genade die Hij u ’s morgens geschonken heeft. Houd u zo min mogelijk bezig met de dingen van deze wereld. Ge moet integendeel zo streng over al uw gedachten, woorden en handelingen waken, dat Gods genade voor altijd bij u blijft.
Ge moet bekeerd zijn
Neen, broeders, laten we nooit vergeten dat we, om waardig te communiceren, bekeerd moeten zijn en het vaste voornemen moeten hebben om in de deugd te volharden. Toen Jezus Christus de apostelen Zijn aanbiddelijk lichaam te eten en Zijn kostbaar Bloed te drinken wou geven, waste Hij eerst zelf de voeten. Daardoor wou Hij hen en ons laten zien hoe rein de mens behoort te zijn om God te ontvangen. Hij wou aantonen dat we ons nooit genoeg van onze zonden, zelfs niet van onze dagelijkse zonden, kunnen zuiveren. Zeker, de dagelijkse zonden maken onze communies niet onwaardig, maar ze zijn er in ieder geval de oorzaak van dat we nauwelijks profijt trekken van het geluk dat ons te beurt valt. Het bewijs ligt voor de hand: ga maar eens na hoe dikwijls we in de loop van ons leven al te communie zijn geweest. En zijn wij er beter op geworden? Welnee, geen steek!
De werkelijke oorzaak daarvan is geen andere dan dat we zo goed als altijd aan onze slechte gewoonten blijven vasthouden. We geven ze niet op, noch vóór, noch nà de heilige communie! We hebben een afschuw van grote zonden die onze ziel ter dood brengen, maar van onze kleine ongeduldigheden, van ons gemopper wanneer we stroppen, verdriet of tegenkanting die we te verduren krijgen, van onze uitvluchten en onze smoesjes zeggen we: dat is de moeite niet waard! Ge wilt toch niet ontkennen dat ge ondanks al uw biechten en communies steeds dezelfden blijft. Reeds jaren zijn uw biechten niets anders dan een herhaling van telkens dezelfde, zij het dagelijkse zonden, die uw communies niettemin bijna alle verdiensten ontnemen. Ge komt geen stap verder, nee, maar wie belet u uw leven te beteren?
Als ge steeds dezelfden blijft, dan komt dat alleen omdat ge niet de minste moeite doet om verandering in uw toestand te brengen. Ge hebt er niets voor over en ge schrikt voor elke strijd. Ge zoudt willen dat ge door iedereen geëerd werd en iedereen een hoge dunk van u had, wat niet zo eenvoudig te bereiken is. Laten we er liever naar streven, broeders, alles, maar dan ook alles uit te roeien wat Jezus Christus kan mishagen en ge zult zien dat iedere communie u een stap dichter bij de hemel brengt. Hoe vaker we te communie gaan, hoe meer we ons onthecht zullen voelen aan de zonde en hoe sterker we ons zullen aangetrokken voelen tot God ... Dat wens ik u toe.
|
|