|
|
|
|
Download PDF
Hoofdstuk 7: Door de Straten van de Stad Ze was een indrukwekkende vrouw, vast en zeker méér dan een gewone heilige. Bij haar dood werd ze verheven tot een aanzien dat een schok zou veroorzaakt hebben aan diegenen die haar op aarde nauwelijks opmerkten, diegenen die haar enkel als een boerinnenmoeder zagen, de vrouw bij de voederbak, terwijl ze in feite de meest gezegende van alle vrouwen en koningin van de engelen was en op de hoogste plaats onder Christus stond. In Genazzano in Italië overschaduwde ze Venus als Onze Moeder van Goede Raad, en in Armenië werd ze in een liturgisch gebed de mede-verlosser genoemd.
Ze kwam waar ze geroepen werd, waar ze welkom was. Ze kwam naar hen die bescheiden en nederig waren, naar hen die, zoals zijzelf, boerenlieden waren in de bergen of die, zoals Patrick, werkten voor haar Zoon en het Druïdengebied probeerden terug te nemen. Ierland werd "Maria’s Eiland" met de herinzegening van heidense bronnen tot Christelijke bronnen en monumenten zoals Stonehenge in het nabijgelegen Engeland werden heidense ruïnes. Niemand weet hoe vaak ze verscheen tijdens de Donkere Eeuwen. In Griekenland verscheen ze aan een lofzangschrijver, Romanus genaamd, en in Constantinopel aan een misbruikte Joodse jongen. Tijdens diezelfde zesde eeuw verscheen ze in Italië aan een zekere generaal Narses en vertelde hem het beste moment om de strijd aan te gaan met de machtige barbaar Totila, die zich inderdaad terugtrok bij de Slag bij Taginae.
Ze verscheen wanneer de maatschappij veranderde en als er onheil op komst was. Op 20 mei 526 werd Antiochië getroffen door een aardbeving die 250.000 mensen doodde. De naschokken gingen gepaard met uitbarstingen van de pest waarbij tenminste een vijfde van de Europeanen ten zuiden van de Alpen en 40 procent van Constantinopel gedood werd. De pest kwam regelmatig terug en toen ze tussen 588 en 591 Italië trof eiste ze zelfs het leven van Paus Pelagius II. De koorts en lymfklierzwellingen kwamen bovenop de problemen van een invasie van de Longobarden en een overstroming van de Tiber, net zoals de kastijdingen na Nero die met een gelijkaardige vloed begonnen waren. "Overal dood, overal rouw, over troosteloosheid!", jammerde Paus Gregorius de Grote die verbaasd stond van de verwoesting. "Steden zijn vernietigd, legerkampen omver geworpen, districten zijn verlaten, de aarde ligt er eenzaam bij. Er is niemand meer op het platteland, er is nauwelijks een inwoner in de steden; en toch wordt wat van de mensheid nog rest dagelijks en zonder ophouden afgeslacht. De geselingen van hemelse rechtvaardigheid gaan door omdat de mensen hun fouten niet rechtzetten."
Door de geselingen ging Gregorius zich afvragen of de Dag des Oordeels naderde. In een brief aan Koning Ethelbert van Kent schreef hij: "het oneindige koningrijk van de heiligen is nabij." Hij voorspelde dat er veel "ongewone" tekenen zouden zijn zoals "klimaatsveranderingen, verschrikkingen uit de hemel, seizoenschommelingen, oorlogen, hongersnood, de pest, aardbevingen. Al deze dingen zijn niet voor onze tijd, maar erna."
In januari 590 leidde de paus een drie dagen durende processie doorheen de straten van Rome als wanhoopspoging om hemelse tussenkomst af te smeken. De processiegangers droegen een beeld uit de Basiliek van Maria de Meerdere. Het onbesmette houten beeld was van Maria en het Kind Jezus en er werden speciale krachten aan toegeschreven. Men droeg het plechtig langs de overstroomde huizen, winkels en consulaten die door de pest gesloten waren, voorbij de oude heidense burchten en de door de barbaren veroorzaakte vernietigingen, voorbij de baden van Diocletius. Men droeg het langs neervallende en stervende mensen en het verdreef de duivel in een stad waar Christenen gedood waren omdat ze weigerden het vlees te eten dat aan een geitenkop geofferd werd, een stad waar eeuwenlang allerlei uitspattingen hadden plaatsgevonden, maar nu verjoeg Gods gerechtigheid het kwaad terwijl Paus Gregorius en de processiegangers baden en riepen: "Heb genade Heer! Kyrie eleison!."
En toen gebeurde het. Toen kwam de kastijding ten einde. Toen de processie een oude stenen boogbrug over de Tiber overstak en bij het begin van de Via Conciliazione nabij de Sint Pietersbasiliek aankwam, zagen de processiegangers een luchtspiegeling boven een oude ronde begraafplaats: de ongelooflijke aanblik van de engel Michaël die zijn zwaard wegstopte als teken van het einde van Gods gerechtigheid.
De verschijning had plaats boven wat men heden Castel Sant’Angelo noemt, en bijna onmiddellijk kwam er een einde aan de plagen, en al snel ook aan de kastijding. De langdurige beproeving was een spirituele straf geweest maar ze was niet er alleen door God gekomen maar ook door de mens die God afwees, die niets van Zijn bescherming wou weten, die het schild van de genade had weggeduwd en die daarom aan zijn lot werd overgelaten en blootgesteld werd aan de demonen uit de onderwereld die door de zonden werden losgelaten.
Rome, Castel Sant' Angelo [Engelenburcht]
Demonen konden gedaanten aannemen van verleidelijke vrouwen of angstaanjagende dieren, maar waren meer zoals insecten. Ze kwamen telkens er een gat was in het spirituele harnas en vermenigvuldigden zich zolang niemand hen opmerkte (zoals kakkerlakken in het donker). Ze bezoedelden het verstand met verdrukking, verwarring, hoogmoed, en angst. Hoogmoed was één van de beste tekenen van hun invloed. Indien men hen ongemoeid liet konden ze niet alleen mentale en maatschappelijke ziekten veroorzaken, niet enkel persoonlijkheidsstoornissen zoals arrogantie, maar ook lichamelijke ziekten zoals Jezus getoond had bij de talrijke zieken die Hij genas door eerst hun demonen uit te drijven.
Ze waren als insecten, maar ze konden ook verschijnen als een kraai, een centaur of een zeemonster [Jesaja 27:1]. Het waren vleermuizen. Het waren weerwolven. Iedereen die op hun pad kwam werd gedood, maar toch waren er weinig die aandacht schonken aan de waarschuwing van Christus dat zulke geesten in Zijn naam zouden moeten gebonden, geïsoleerd en verdreven of vernietigd worden [Matteüs 10:8].
Nog minder mensen bekommerden zich om de Apocalyps waar men zegt dat Maria’s verschijning het grote conflict met het kwade en de komst van Michaël aankondigde (Openbaring 12:7) net zoals hij nu gezien werd bij Castel Sant’Angelo na de aanroeping van haar beeld en net zoals hij samen met haar vereerd werd in een nieuw heiligdom in Glastonbury. Wanneer Maria aangeroepen werd, was Jezus er ook. Wanneer Maria aangeroepen werd kwamen de aartsengelen en de demonen gingen op de vlucht. Ze had de hele hemel bij zich en ze was een speciale geseling omdat Satan als prins van de hoogmoed haar nederigheid onmogelijk kon verdragen. Ze kon hem telkens opnieuw verslaan door zich eenvoudigweg aan God te onderwerpen. Dat was haar tweede geheim. Het was zoals water en vuur. Zijn brandende pijlen konden haar niet raken want ze was volledig gescheiden van haarzelf en vervuld van de Geest. Meer en meer mensen erkenden dit. Steeds meer mensen gingen de vrouw uit Openbaring 12 niet enkel als een symbool van de Kerk zien, maar als een symbool van de grootse Maagd tot wie zelfs engelen zongen. In 590, te Castel Sant’Angelo zei men zelfs dat men een hemels koor hoorde. Ze was een koningin en een moeder en ze beschermde de mensen tegen de duivel net zoals ze Jezus tegen Herodes had beschermd. Ze werd zelfs aangeroepen in barbaarse landen zoals het Zwarte Woud, waar haar beeld door de missionaris Gallus in een altaar werd geplaatst.
Er was iets aan haar ogen, iets aan haar houding, iets aan haar zachtheid dat boven de menselijke gevoeligheid uitsteeg en een stukje hemel en een gevoel van welzijn bracht aan hen in de spirituele oorlog. Er waren altijd mensen die haar probeerden af te breken, die haar zoals Satan vroeg, denigreerden in haar rol, maar er waren er zoveel méér die haar verdedigden, die haar op 13 mei, het feest van de martelaren aanriepen, of op 15 augustus, de dag waarop men tegen het jaar 600 haar Hemelvaart herdacht. Er waren mensen zoals Aartsbisschop Ildefonsus van Toledo die een lange verhandeling ter verdediging van haar maagdelijkheid schreef en die tengevolge daarvan een verschijning kreeg van Maria die op een troon zat. Dit gebeurde op 15 augustus 657 toen Ildefonsus en twee diakens een kerk opmerkten die door een schitterend licht werd verlicht. Ze gingen er binnen en zagen Maria, omring door een koor van maagden [Psalmen 45:14]. Ze gebaarde naar de bisschop om naderbij te komen en zei zacht: "Jij bent mijn kapelaan en notaris van geloof. Neem deze kazuifel die mijn Zoon je uit Zijn schatkamer zend."
De kazuifel, een priestergewaad, zou nog altijd in Oviedo bewaard worden en hoewel we de meeste relikwieën niet kunnen verifiëren zijn ze niet allemaal euforische hallucinaties. De meest gerespecteerde mannen ten tijde van Ildefonsus geloofden in Maria. Volgens de legende hielp ze de belegering van Constantinopel te beëindigen en verscheen ze aan Bisschop Bonitus in Clermont. Een andere bisschop, Egwin van Worcester, was in 708 getuige van een verschijning nadat een opgewonden veehoeder hem in het struikgewas riep in het zuidelijke deel van Engeland, nu gekend als Evesham. De bisschop zag Onze Heilige Moeder die vergezeld was van twee andere maagden die de prachtigste psalmen zongen. Ze was omringd door een onbeschrijflijke welriekendheid en was zo wit als een lelie. De Heilige Moeder schitterde nog meer dan de maagden. Ze zag eruit als de middagzon en in haar rechterhand hield ze een gouden kruis vast waarmee ze de bisschop zegende.
Haar rol werd nog belangrijker toen de Christenen met een nieuwe bedreiging geconfronteerd werden: de moslims. Hun stichter Mohammed had de ene ware God aanvaard en zijn volgelingen waren strijdlustig tegen het kwaad, maar ze bleven volhouden dat Christus maar een profeet was en niet de Zoon van God. Dit plaatste de twee religies, die beiden hun oorsprong vonden in Abraham, in een dodelijke strijd.
Mohammed had beelden van Maria en Jezus getolereerd, maar na zijn dood waren zijn volgelingen erop uit het Katholicisme te vernietigen en ze vielen Christelijke naties aan.
Alsof hij deze holocaust voorzien had zond Paus Gregorius het beeld van Maria de Meerdere naar Sevilla in Spanje, maar een eeuw later werd Sevilla door de Arabieren aangevallen en in 711 werd het beeldje in het geheim uit de stad verwijderd en in een grot verborgen.
Volgens archieven werd het houten beeld onder een kerkklok verstopt of in een verzegelde ijzeren koffer gestopt, met een beschrijving van wat het was. Dan werd het begraven nabij de bergen van Estremadura., zo’n honderd mijlen ten zuidwesten van Madrid, nabij een rivier of "verborgen kanaal", wat de vertaling is van "Guadaloupe".
Vertaling: Mario Lossie
Bron: Michael Brown
|
|
|
|
|