|
Download PDF
Taizé: Frère Roger Schutz, biografie. Hoofdstuk 2: Een bekering Jaren ziek
Enkele weken voor het einde van het schooljaar 1931 moest Roger het college in Moudon verlaten omwille van een "zogenaamde" griep. De ziekte sleepte aan, een lange rust werd voorgeschreven en hij kon niet naar school met ingang van het nieuwe schooljaar. Hij studeerde thuis verder onder toezicht van zijn vader en daarna werd hij ingeschreven voor een cursus schriftelijk onderwijs om het ‘federaal maturiteitsexamen’ (het Zwitserse baccalaureaat) voor te bereiden.
In juli 1932 moet hij weer zijn studies onderbreken vanwege "een zware borstvliesontsteking die hem fel had verzwakt," schrijft zijn vader. Het is ernstig. Voordien was zijn overgrootvader aan moeders kant, Albert Delachaux de horlogemaker, jong gestorven [hij was net geen veertig jaar] aan longtuberculose. Ook zijn twee zonen stierven er aan, de eerste was tweeëntwintig en de andere één jaar oud.
Zijn ouders vreesden dat hospitalisatie en een mogelijke besmetting door patiënten hem zieker zou maken en dat zijn toestand zouden verergeren. Ze besloten om hem verder thuis te verzorgen en hij mocht zijn kamer niet verlaten. In de winter van 1932 kon hij zijn werk met zijn vader hervatten en hij bracht een tweede schooljaar thuis door.
Schijnbaar was hij weer gezond en zijn ouders schreven hem in op het gymnasium van Genève voor het volgende schooljaar. Hij zou logeren bij zijn zus Renée die gehuwd was in Genève. Maar op de eerste dag van het schooljaar in september 1933 overviel hem een nieuwe crisis. Zo bleef Roger in Oron. Later zei hij dat de hernieuwde aanvallen het ergste deden vrezen. In ieder geval hebben die zware fysische beproevingen de jongen vroegtijdig gerijpt. Deze periode van afzondering en verplichte rust lieten hem toe veel te lezen. Wat anders uitvoeren? In die tijd gaf hij de voorkeur aan litteraire werken van klassieke of eigentijdse auteurs, zoals André Gide.
Eens er beterschap optrad mocht hij van de dokter buiten komen. Bijna dagelijks ondernam hij lange wandelingen van twee tot drie uren. Zijn zin voor uitstappen in velden en bossen bleef hem bij tot op hoge leeftijd. Met grote passen liep hij de omgeving van Taizé af, alleen of in gezelschap, liefst in de vroege morgen.
Tijdens deze eenzame wandelingen in Oron kon hij mediteren. Terug thuis noteerde hij zijn gedachten in een schrift. Later hernam hij die gewoonte en in 1971 publiceerde hij meerdere jaren uitreksels van zijn dagboek.
Het was ook de tijd voor beslissingen: In mijn jeugd, toen er zoveel breuken ontstonden in Europa, vroeg ik me onophoudelijk af: waarom dit verzet, deze onherroepelijke veroordelingen onder mensen en zelfs onder christenen? En ook: Bestaat er op aarde een weg om de andere werkelijk te begrijpen?
"Er kwam een dag, die ik juist kan dateren, en een plaats die ik kan beschrijven, met het zachte licht van een zomeravond met een dalende schemer op het platteland, een dag waarop ik besliste. Bij mezelf zei ik: als die weg bestaat, begin dan bij jezelf en verbind je ertoe om alles te begrijpen bij ieder mens. Toen was ik overtuigd dat dit voornemen gold tot aan mijn dood. [...] Liever alles begrijpen dan begrepen worden.
Het was geen plotse metanoia of een brutale bekering, maar een spiritueel rijpen, een geleidelijk besef: "Soms kreeg ik een voorgevoel dat me als een bliksem doorkruiste: eens zou ik grote risico’s nemen voor Christus en het Evangelie, en een weg opgaan die me nog onbekend was.
Toen begreep ik dat het nodig was, om in vertrouwen te kunnen vorderen, zich te richten op enkele heel simpele evangelische waarheden en er steeds op terug te vallen.
Tijdens mijn lange wandelingen herhaalde ik steeds: ‘Houden van afzondering en de eenzaamheid weren.’ Enkele woorden drongen zich ook op: ‘Verlaat je op Hem’...’Vooral de inwendige stilte, de vrede in het hart’...‘De vreugde, de eenvoud, de barmhartigheid beleven’"
Deze ‘stap voor stap uitgewerkte krachtlijnen’, bijgeschaafd als slagzinnen of zedenspreuken was de bron die in verschillende fasen leidde tot de ‘Regel van Taizé’. Stilaan besefte ik de fundamentele noodzaak om een mannengemeenschap op te richten waarin ieder zijn leven kon geven met de moed om steeds vooruit te komen...
Tegelijk onderging Roger Schutz tijden van twijfel en ontmoediging. Vader beschrijft dit zo: "Zijn moreel kent ups en downs. Roger heeft steun nodig; hij kampt [en dat is begrijpelijk voor iemand die zo plots in zijn studies werd opgehouden] met de crisis die de hedendaagse jeugd treft. Eens de crisis voorbij begint hij met nieuwe moed." Volgens meerdere getuigenissen, onderging hij ook in Taizé dergelijke inzinkingen op het einde van de jaren 1960 en begin de jaren 1970.
Deze aanslepende ziekte en de onderbroken studies verplichtten de jongeman tot een inwendig heropbouwen: hij droomde van een litteraire loopbaan.
Het verdwenen boek
Op zijn twintigste schreef Roger Schutz een werk met als titel: Evolutie van de puriteinse jeugd. Eerder een bewerking van vroeger opgeschreven ideeën. Daar Roger het handschrift vernietigde is alleen geweten dat het ging om een essay waarin de prior van Taizé zijn familiekring beschreef, zijn strenge en puriteinse opvoeding, zijn religieuze kwellingen, voor bepaalde zekerheden weer opdoken. Later schreef hij: "Nog jong begreep ik duidelijk het alternatief: ofwel schrijver worden [en tegelijk boer] om mijn gedachten te uiten, ofwel het opzetten van een ‘parabelgemeenschap’ aanwakkeren. De keuze drong zich op."
Meestal drukt de prior van Taizé zich uit in bedekte termen: ‘De keuze drong zich op’ betekent: ‘Ik kon niet kiezen.’ Hij probeerde inderdaad zijn handschrift uit te geven en het zelf naar een uitgever te dragen. Een van zijn tantes woonde in Parijs en was getrouwd met de letterkundige Walter Schintz. Door zijn tussenkomst hoopte hij het literair milieu binnen te geraken. Onder het voorwendsel een bezoek te brengen, zonder vader in te lichten over het handschrift, trok Roger naar Parijs in de lente van 1936.
Walter Schintz begeleidde zijn neef doeltreffend en spoorde hem aan om naar André Gide te gaan die bekend stond voor zijn sympathie voor jonge schrijvers. In zijn Journal die de schrijver publiceerde wordt daar naar verwezen, alsook naar zijn briefwisseling met beginnelingen. Hij had in 1909 de Nouvelle Revue Française (NRF) opgericht die uitgroeide tot een prestigieus literair tijdschrift in Parijs dat ook verbonden was aan een collectie bij de uitgeverij Gallimard. Roger Schutz had nog een andere reden om te hopen op een aandachtig onthaal: Gide was geboren in een protestantse familie en had een boek geschreven over zijn jeugd getiteld Si le grain ne meurt.
De jongeman slaagde erin André Gide telefonisch te bereiken en een afspraak vast te leggen. Hij wachtte twee uur op de meester, tevergeefs. Als lid van de commissie lectuur bij de NRF merkte Jean Paulhan hem op, informeerde naar de reden van zijn komst en ontving hem. Minder bekend dan André Gide was Paulhan een invloedrijk iemand in het Franse literair milieu. "Overal werd beweerd," zei een vriend, "dat hij alleen besliste over een handschrift, want hij ging door voor de Grijze Eminentie die achter de schermen regeerde. Een jonge schrijver droomde alleen om van hem een aanmoediging en een steun te bekomen en zo toegang te krijgen tot het literair milieu. Maar tracht eens dit mysterieuze personage te benaderen! Zijn oordelen schenen spontaan, plots en onverwacht."
Jean Paulhan nam het handschrift aan en beloofde naar Gide te schrijven nadat hij het had doorgenomen. Terug thuis wachtte Roger op de verhoopte brief. Na een maand kreeg hij zijn werk terug met geen algemeen negatief advies, gezien Paulhan bereid was het uit te geven op voorwaarde dat het laatste hoofdstuk herschreven werd. Roger dacht twee dagen na: "Ik heb die dagen veel gestapt. Het was zomer en ik wandelde graag. Op de avond van de tweede dag dacht ik dat deze tekst niet voor herziening vatbaar was. Het antwoord van Paulhan is wel degelijk het teken dat ik de andere weg opmoet en eerder iets op gang brengen met mensen dan met schrijven. Zo kwam gaandeweg de beslissing tot stand om een gemeenschap, een parabel van eenheid, op te starten." Hij schreef naar Jean Paulhan: "Mijn handschrift is een geheel dat niet omgewerkt kan worden..." Een arrogant en hovaardig antwoord vanwege een te zelfzekere jonge schrijver ofwel een strakke weigering tot toegevingen? Lang zat hij met de vraag: "Waarom was ik niet in staat om die tekst te herschrijven? [...] Waarom was ik zo zeker dat mijn handschrift een onveranderlijk geheel vormde? Het was het uitgangspunt van strijd en ontdekking in mijn jeugd."
Na dit geweigerde werk, deed Roger geen andere poging tot uitgeven bij een andere uitgever in Parijs of in Zwitserland. Hij was al in Taizé toen hij zijn werk verbrandde, tegelijk met andere papieren uit die tijd. "Indien André Gide me zelf had ontvangen, hadden de zaken een andere koers gevaren. Zeker had ik dan een herziening aanvaard of was mijn werk onveranderd goed beoordeeld..."
Inderdaad zou daardoor zijn leven een andere richting ingeslagen zijn. Broeder Roger zei dat hij verkoos te "scheppen met mensen en niet met schrijven." Dat is niet helemaal waar. Hij heeft nooit verzaakt aan het schrijven of, beter gezegd, hij herontdekte het. Vanaf zijn boek Geweld van de vreedzame [1968] brengt de stichter van Taizé fragmenten met poëzie en literaire verleiding alsof hij een onderdrukt genoegen vrijgaf.
Student Theologie
Roger Schutz trok in de herfst van 1936 naar de vrije faculteit theologie in Lausanne. Dat is wat verrassend, want in die tijd twijfelde Roger nog rond zijn geloof. Zou hij toegeven aan vaders wensen? "Sociaal duplicaat" kwam meer voor in de familie Schutz: drie van de zeven dochters in de familie trouwden met een dominee. Maar het schijnt dat de dominee eerder hoopte dat zijn zoon door die studie zijn overtuiging en zijn geloof zou versterken. De jongen was niet opstandig: "Ik dacht niet aan theologie om een parochiezending te vervullen, voegde hij er later aan toe, op geen enkel ogenblik heb ik dat overwogen. Het ging me er om de huidige gedachtegang van de christenen te verdiepen." Deze studies drongen zich inderdaad op als de enig mogelijke weg. "Na een gezonde morele crisis," schrijft Charles Schutz in die tijd, "voelde hij [mijn zoon] zich geroepen tot theologische studies."
Er waren twee faculteiten theologie in het kanton Vaud. De oudste, in Lausanne, bestond bijna 400 jaar, hing af van de nationale Kerk en was ook de meest bezochte. De andere, de ‘vrije faculteit’ werd in Lausanne geopend in 1847 toen de vrije evangelische Kerk werd gesticht, na afscheuring van de nationale Kerk.
Als dominee van de nationale Kerk schreef Charles Schutz zijn zoon nochtans in op de vrije faculteit. Volgens ons waren daar twee redenen voor. Roger bezat geen getuigschrift baccalaureaat en de faculteit theologie van de vrije evangelische Kerk was toegankelijk via een toelatingsexamen. Daarbij had deze de beste reputatie en, zo beweerde men, was het onderricht van hoger niveau.
Vanaf juni 1935 nam dominee Schutz contact met professor Philippe Bridel, decaan van de vrije faculteit om de inschrijving van zijn zoon te verkrijgen. Ze kwamen overeen dat dit kon in het eerste leerjaar na het slagen in een toelatingsexamen. Het archief van de faculteit vermeldt dat de jonge Roger Schutz op de zitting van oktober werd geweigerd omdat hij voor Latijn het vereiste gemiddelde (6/10) niet behaalde. Hij moest wachten op de zittingen van 1936 om zijn kans opnieuw te wagen en nu haalde hij het gemiddelde voor alle vakken.
In oktober 1936 op zijn eenentwintigste begon Roger Schutz aan de gebruikelijke cursus: vier jaar studie bekroond met de zogenaamde ‘licentiaatthesis’. De studies waren kosteloos, maar de families waren uitgenodigd om een ‘gift’ te schenken, wat dominee Schutz niet verzuimde.
De weinige studenten kwamen meestal uit het kanton van Vaud, maar ook uit andere kantons en soms uit het buitenland. Er waren weinig meisjes. Het schooljaar 1936-1937 trok slechts eenentwintig studenten aan, waaronder acht beginners. Ieder jaar verkozen de studenten een ‘consul’ in hun rangen. Deze niet officiële functie was nochtans zeer belangrijk. Dit schooljaar werd de vierdejaars Louis Rumpf aangeduid. Hij beschreef zijn opdracht: "De benaming kwam nergens voor in de regels die de relaties met de leerkrachten beheerden. Dat belette degene die ze bekleedde van er ernstig mee om te gaan bij het organiseren van diensten, uitstappen of in te richten initiatieven. Gezien de zeer verscheiden afkomst van de studenten was het niet overbodig om ze samen te brengen, met respect voor hun eigen gewoontes." Voor Roger Schutz was dat zeker waar als kind van een familie die niet ‘librist’ was. Louis Rumpf weet ook nog dat zijn eerste relaties met Roger Schutz "vooral over literaire interesse" gingen. Rumpf stond dat jaar met anderen vooral voor het studententijdschrift ‘Onder de ceders’ in. De nieuwkomer verleende al vlug zijn medewerking en later stond hij er, als derdejaars, aan het hoofd van.
Onder zijn klasgenoten van het eerste jaar bevond zich een zekere Jean-Jacques Allmen, twee jaar jonger. Afkomstig uit Neufchâtel werd hij een van de grote hervormingsgezinde theologen van onze tijd. Hij liet belangrijk werk na over kerkleer en liturgie en was zeer actief in de oecumenische dialoog.
Toen Roger Schutz aan zijn studies begon werd de 400e verjaardag gevierd van de Hervorming in het land van Vaud. De betogingen en de vieringen die het jubileumcomité inrichtte verzamelden vertegenwoordigers van de nationale Kerk en de vrije evangelische Kerk. De secretaris van het comité was Jean Meyhoffer, voorzitter van de Synode van de vrije Kerk van Vaud en docent aan de vrije faculteit. Op 27 september 1936 vond een ‘Dag van de jeugd’ plaats. Op zondag 4 oktober werd een plechtige dienst gevierd in de kathedraal en werd in alle tempels van het kanton een herderlijke brief voorgelezen. Daarin loofde men "de waarheden die jaar na jaar de vurige harten begeleidden: heil door geloof, gezag voor de Bijbel, innerlijk getuigenis van de Heilige Geest. Ze zijn de enige ware garanties voor onze verbondenheid met de verlosser Jezus Christus, verbondenheid waarvan de toekomst afhangt van onze zielen, ons volk en het heil van de wereld."
De lessen aan de vrije faculteit verliepen alleen ’s morgens van 8 tot 12 uur en de vrije namiddag was bestemd voor persoonlijke studie. Naast lessen over ‘Frans opstel’ en Hebreeuwse spraakkunst waren de religieuze stoffen in de meerderheid: ‘Kennis Oud Testament’, ‘Inleiding tot het Nieuwe Testament’, ‘Vluchtig doorlezen van het Nieuwe Testament’, ‘Catecheseleer’, ‘Liturgie’, ‘Predikoefeningen’, ‘Theologische encyclopedie’ (studie van de vooraanstaande theologen). Vervolgens cursussen over ‘Oude Kerkgeschiedenis’, Filosofische lectuur’ en ‘Geschiedenis van de filosofie’.
De toetsen bestonden uit ‘deelexamens’ voor zes of zeven materies, in de lente en in juli, alsook door persoonlijke geschriften [vier of vijf per jaar], die werden voorbereid onder leiding van een docent. Tijdens zijn eerste jaar kreeg Roger Schutz behoorlijke noteringen, behalve een toevallige 4/10 voor ‘Inleiding tot het Nieuwe Testament’.
In feite weerspiegelt het onderricht van deze faculteit de diverse theologische strekkingen in het protestantisme van die tijd. "Meestal waren de docenten liberaal en modernistisch," zei Broeder Roger, "en ik snakte naar iets steviger dan een gewoon beroep doen op de persoonlijke ervaring. Van de andere kant waren er de aanhangers van Barth die me te stipt overkwamen, bijna ‘doctrinair’. De beide uitersten, maar het waren misschien niet zijn beste volgelingen..."
De liberale strekking geponeerd door theologen zoals Schleiermacher en Harnack hechtte maar een relatieve waarde aan dogmatische formuleringen en plaatste de mens, zijn reden en zijn ervaring centraal in de christelijke leer. De liberale theologen interpreteerden de Bijbel zeer vrij en waren attent op de eigentijds wetenschappelijke en intellectuele evolutie.
De strekking Barth was meer recent. Karl Barth (1886-1968), geboren in Bazel, gaf zijn meesterwerk Dogmatiek uit als reactie op de liberale theologie. Daarin gaf hij de voorkeur aan de transcendentie Gods en het intellectueel begrijpen van het geloof vanuit de Openbaring. De kritische kijk van Roger Schutz op het gekregen onderricht bewijst zijn spirituele eis. Na een jaar faculteit achtte hij het overbodig om verder te studeren: "Het eerste ontwaken van het geloof en mijn nadenken over dat geloof gaven geen sluitende conclusie. De ingestudeerde tekst van Martin Bucer kon geen ware kentering teweeg brengen. Men kon zelfs geen waar gebed formuleren."
Maar in de zomer van 1937 kwam de nagestreefde bevrijding of de bevestiging. Lily, een van zijn zussen die zwanger was, werd levensgevaarlijk ziek. Haar man was lid van een marginale religieuze vereniging en weigerde een doktersbezoek. Roger had een bijzondere band met die zus en was tot alles bereid voor haar. Later vertrouwde hij toe: "Ik had diepe nood naar gebed. Ik denk dat ik toen voor het eerst echt gebeden heb. Al jaren kon ik alleen maar een vers uit psalm 26 herhalen: ‘Ik zoek je gezicht, Heer. Verberg je niet!’ Ik herhaalde dat gebed terwijl ik in de kamer naast die van Lily zat. Nu voelde ik duidelijk dat mijn gebed ‘doeltreffend’ was. Mijn zus genas tegen alle verwachtingen in." Dit voorval maakte een eind aan een lange periode van twijfel. Daardoor nam het gebed nu een belangrijke plaats in bij Roger Schutz. Ook zette hij zijn studies theologie verder.
In het tweede jaar (1937-1938) stonden nieuwe leerstoffen op het programma, waaronder ‘Geschiedenis van Israël’, ‘Kerkgeschiedenis van de XIVe tot de XVe eeuw’, ‘Dogmatiek’. Ondanks 0/10 voor het deelexamen Kerkleer in juli 1938 en 4/10 voor het deelexamen Dogmatiek was Roger geen matige student. In de andere vakken was hij stukken beter en hij leverde op tijd zijn persoonlijke taken in. Zijn voorkeur ging naar de studies over de Heilige Schrift.
Het derde jaar (1938-1939) was vruchtbaar in verschillende opzichten. Bij de aanvang werd hij gelast met de redactie van Onder de ceders, het ‘Studentenblad van de faculteit theologie in de Kerk van Vaud’. De bescheiden publicatie, in principe een maandblad, verscheen vijf à zes maal per jaar: Tien tot twintig bladzijden, groot formaat, gestencild en geniet onder een gedrukte kaft. Daarin verschenen de eerste pagina’s, uitgegeven door Roger.
Zijn eerste hoofdartikel snijdt verschillende zorgen aan. "Eerst en vooral, schrijft hij, ‘mômard’ blijven, wat voor de streek betekent dat je studentgezind moet blijven met de gepaste oneerbiedigheid. Maar ook, verwijzend naar de oproep verschenen in het eerste maandblad van 1933, een ‘verenigde strijd voeren voor het Goede, voor onze Meester Jezus Christus.’ Het christendom wordt bij en rondom ons bestreden zowel in de rode en zwarte dictaturen als in de democratieën." Hier gaat het niet om de politieke zin van het woord democratie, maar over het ‘laïcisme’ waarin ‘de christenen zelf de gelovige het dodelijk vergif ingeven.’ De jonge Roger reikt zelf het geneesmiddel aan: "Het rijk van Jezus Christus stichten." Deze aloude uitdrukking is deze van het Latijnse Un regnat dat aan de basis ligt van de Regel van Taizé.
In het volgende nummer gaat het de jonge redacteur om ‘de oorzaken van de tekortkoming van de Kerk’. Voor hem heeft dit woord twee betekenissen. Natuurlijk zijn er de gevolgen van de ‘huidige economische ondergang’, maar vooral heeft de Kerk nood aan ‘mensen met geloof’. Hij schetst de ideale figuur van de dominee: mannen die de ‘materiële verzakingen’ aanvaarden (‘ook deze van het huwelijk, om geen familie ten laste te hebben’), ‘mannen vervuld met kracht en gezag, overtuigd van wat ze te verkondigen hebben. Deze opvatting van de dominee als leider, wat de prior van Taizé later ook zou toepassen, deed een meningsgeschil rijzen waarop het blad later verder zou ingaan.
Als jonge student theologie droomde hij nog steeds van een gemeenschap. In de winter van 1938 las hij de regels en constituties van bekende religieuze stichters: Benedictus, Franciscus, Ignatius van Loyola, en andere. Toen ontdekte hij de werkelijkheid van het monastieke leven. Op een zomeravond nam een van zijn schoonbroers hem mee naar het Kartuizerklooster van Valsainte. Het leven van die mannen, gewijd aan stilte, eenzaamheid en aanschouwing, maakte een diepe indruk op hem. Naar de getuigenis van de schoonbroer die hem vergezelde, kwam Roger Schutz beroerd buiten en bleef hij voor een lange tijd in stilte op een boomstronk zitten.
Hij kwam enkele malen terug naar Valsainte, niet als bezoeker, maar om er retraite te doen, alleen of met medestudenten van de faculteit.
Aan de faculteit in Straatsburg
Roger Schutz had in mei 1938 gevraagd om zijn derde jaar theologie te mogen volgen aan de protestantse faculteit in Parijs. De faculteit van Lausanne ging daar mee akkoord onder voorwaarden. We weten niet waarom, maar het opzet ging niet door. De eerste semester van zijn derde jaar theologie deed hij dus in Lausanne om daarna, op zijn aanvraag, toegelaten te worden voor de tweede semester aan de faculteit van de protestantse theologie in Straatsburg.
Tussen de twee wereldoorlogen was deze faculteit nog zeer liberaal getint [in de lijn van Albrecht Ritschl], maar ze had zich ook opengesteld voor de nieuwe strekkingen van de exegese en de filosofie. Oscar Cullmann die in Straatsburg doceerde tot in 1938 vooraleer naar Bazel te gaan, had de Formgeschichte [‘theorie van de vormen’] voor de Schriftleer ingevoerd. Met haar internationale faam telde deze faculteit meer buitenlandse dan Franse studenten. Roger Schutz wou waarschijnlijk ook kennis maken met de protestanten in Frankrijk, zijn moeders’ geboorteland.
Sinds de conferentie van München en de bezetting van Sudetenland door Hitler in september 1938 werd de oorlogsbedreiging ernstiger. De faculteit had het archief al ingepakt om het bij het eerste alarm in veiligheid te brengen. De bezetting van Bohemen en Moravië en maart 1939 was een stap dichter tot de oorlog. De maand daarop ... Toen Roger Schutz aankwam op de faculteit ... "kreeg elke docent een gesloten omslag die maar diende geopend in geval van oorlog in Duitsland." De lessen gingen nochtans door, al steeg de onrust dag na dag.
In Straatsburg was het niet ongewoon dat studenten onder het schooljaar aankwamen. Nadat Roger Schutz op 21 april 1939 begon, schreven beurtelings ook een Sloveen en andere Zwitser in. Ze logeerden allen op de Stift (het ‘protestantse seminarie’) aan de Sint Thomaskaai gelegen. Het pension was gratis voor buitenlandse studenten. De Stift was veel meer dan gewoon een nachtverblijf. Directeur Théodore Preiss waakte over de spirituele vorming en het religieuze leven van de studenten. Iedere morgen voor het gezamenlijk ontbijt was hij voorganger in de dienst en iedere dag gaf hij een Bibelkurs of lezing met commentaar uit het Nieuwe Testament. Dit trimester op de Stift was voor Roger Schutz een eerste ervaring met het gemeenschapsleven. De gesprekken met zijn kameraden, meestal in de cafetaria (de Stiftcafé), confronteerden hem met andere opvattingen over het geloof en het christelijke leven en deden hem nieuwe aspecten van het protestantisme ontdekken.
Ook in die tijd ontdekte hij in het lezen van de souvenirs van dominee Monod de ‘Wakers’ beweging, in 1923 gesticht. Afstammend uit een illustere protestantse familie was Wilfred Monod tegelijk een briljante preker en een pionier van de oecumenische gedachte en het ‘sociaal christendom’. De Wakers, een protestantse ‘derde-orde’ [Monod hield aan het koppelteken] zijn geen gemeenschap, maar een geestelijke fraterniteit die christenen van alle leeftijd en herkomst, mannen en vrouwen, dominees en leken samenbrengt. Ze voegen zich samen en worden ‘observant’ na een noviciaat van twaalf maanden. Wilfred Monod vat zo de principes samen: "De Wakers nemen zich voor hun gedrag op de Zaligheden af te stemmen: vreugde, eenvoud, barmhartigheid. Ze zijn ook de vaandeldragers van het intern christen zijn [‘vreugde’], het praktisch christen zijn [‘eenvoud’] en het universalistisch christen zijn [‘barmhartigheid’]."
Hun regel legt vier verplichtingen op:
- De Zaligheden opzeggen of lezen rond de middag
- De vrijdag heiligen door eer, hoe nederig ook [mentaal, of schriftelijk, of uitgesproken] aan de Gekruisigde te brengen
- Samen op zondag de dienst bijwonen
- Zijn verbintenis als doopleerling hernieuwen bij begin van het jaar.
Driemaal daags zijn de Wakers één van geest tijdens een gebedstonde: de ‘Getijden van het Licht’ [’s morgens], de ‘Getijden van het Vuur’ [’s middags]. de ‘Getijden van het Parfum’ [’s avonds]. Deze gebeden lopen volgens een Getijdenboek dat oecumenisch is opgevat daar er gebeden in voorkomen van Thomas van Aquino en Luther, uitreksels van het katholieke Brevier en het Psalmboek der hugenoten, gedichten van de katholieke Corneille en de Engelse protestantse dichter Tennyson.
Er waren meer dan vierhonderd Wakers, Fransen of vreemdelingen. Of hij er wel of niet deel van uitmaakte, Roger Schutz las zeker heel attent het boek van Wilfred Monod. Enkele maanden later wijdde hij een van zijn werken als vierdejaars student aan de ‘Theorie van de goddelijke gebrekkigheid naar M. Wilfred Monod’. Andere werken van Monod konden zijn aandacht trekken: "Het huidige protestantisme verwaarloost nog te veel de zorg om het innerlijk leven te organiseren, te omringen, te beteugelen, broodnodig voor degenen die niet van nature apostel of ziener zijn ..." Bepaalde visies van de stichter van de Wakers stemden overeen met de zijne, onder andere de noodzaak om voor het protestantisme de ‘ingetogenheid’ te ontwikkelen. Dominee Monod schreef dat er in de steden gemeenschapslogies voor ongehuwde mannen moesten komen wanneer ze buitenhuis met verschillende activiteiten bezig waren en die spontaan, om hun christelijk ideaal veilig te stellen tegen bekoringen, een eenvoudige Regel zouden aanvaarden: allen samen bidden ’s morgens en ’s avonds, gezamenlijk de Zaligheden opzeggen na het middagmaal. Gelijkaardige groepen zouden er komen voor de meisjes.
Het is duidelijk dat Roger Schutz, bij de start van Taizé, onder andere bronnen, putte uit de spiritualiteit en de statuten van de Wakers. De triptiek ‘vreugde ... eenvoud ... barmhartigheid’ en het ritme van de drie dagelijkse getijden komen er in voor.
De jonge Roger Schutz werd ook beïnvloed door sommige docenten uit Straatsburg. Onder hen Roger Strohl, docent geschiedenis van het christendom en decaan van de faculteit, specialist over Luther. In 1922 schreef hij zijn licentiaatthesis over ‘De religieuze evolutie van Luther tot 1515’, en zijn doctoraatsthesis over ‘Ontplooiing van Luthers’ religieuze gedachte van 1515 tot 1520'
Verondersteld wordt dat Roger Schutz beide werken van zijn docent las, alsook de biografie, voor breed publiek uitgegeven in 1933: Luther, zijn leven, zijn gedachte. Later refereerde hij naar een tekst van de hervormer over kloostergeloften om het begin van een protestantse gemeenschap te rechtvaardigen. Ook gaf hij de commentaar van Luther op het Magnificat uit en schreef er voorwoord van.
Een andere professor maakte indruk op hem, Jean-Daniel Benoît die ‘praktische theologie’ doceerde, of alles wat met pastoraal en parochiaal leven te maken had, alsook met geestelijke begeleiding. In tegenstelling tot vele protestanten, verdedigde Benoît de wettigheid van het geestelijk begeleiden, steunend op de Bijbelse grondslag ervan. Hij onderzocht de theologische en psychologische bezwaren en herinnerde eraan dat ze al voorkwam bij de grote Hervormers. Hij openbaarde ook de ‘belangrijke verschillen’ tussen de katholieke en de protestantse praktijk van de geestelijke begeleiding. Roger Schutz las die thesis toen ze het jaar daarop verscheen en hij refereerde er uitdrukkelijk naar in zijn eigen thesis.
De faculteit verplichtte de studenten oefeningen van dictie, prediken en catechese te volgen, soms wat plechtige voorstellingen die moesten dienen als voorbereiding op hun latere functie als dominee: Vrijdagnamiddag was er eerst catecheseles aan een klas tweedejaar gymnasium, vervolgens verzamelden de studenten onder leiding van hun docenten in de kapel van de Sint Thomas kerk. Nadat ze de schriftelijke voorbereiding van hun preek hadden overhandigd aan de docenten, preekte een student. Een andere verzorgde de liturgie. Daarna gingen ze samen naar het protestantse Seminarie in de zaal Bucer waar de preek werd ontleed.
In een artikel dat uitkwam aan het einde van dit derde jaar kwam de opvatting over de dominee van Roger Schutz aan het licht: hij was toen drieëntwintig. Een verheven, veeleisende en fiere opvatting: "Het pastoraal ministerie, schreef hij, is dat van de herder die zijn schapen bevrijdt van de invaller."
Niets is gemakkelijk in het leven van een dominee, niets is comfortabel. Tegenover ontreddering en verpletterende ellende moet hij overeind blijven, voorspreker zijn [dit is zijn rol als profeet], en een trooster zijn die overeind helpt, zijn herdersrol.
"Indien lijden en menselijke angst hem niet meer ontroeren of alleen maar sporadisch, indien hij zich zelfs laat overrompelen door verlangen naar welzijn en comfort, moet hij zich ongerust maken vanwege deze serieuze voortekenen. Zonder rust of uitstel moet hij zoeken naar de oorzaak van de kwaal die misschien van spirituele aard is." Hij kan zich ook tegelijk bijtend en ernstig opstellen:
"Een goed leventje in een pastorij kan aantrekkelijk zijn. Wie zal hem nagaan of hem controleren wanneer hij zijn zomeravonden doorbrengt met vrienden of zijn dagblad leest achter gesloten luiken? Waar is de getuige, dus ook de martelaar, in dergelijk pastoraal? En indien de dominee die de roeping kreeg, geen martelaar is, wie zal het dan zijn?"
De Wereldconferentie voor de jeugd [Amsterdam]
Het academisch jaar eindigde angstvol. In mei 1939 tekenden Mussolini en Hitler het Stalen pakt dat duidelijk de oorlog voorbereidde. Voor de Elzas, in de frontlijn bij een conflict met Duitsland, kwam de bedreiging steeds naderbij. De faculteit theologie begon vroegtijdig aan de examens.
De laatste cursussen eindigden in een gespannen sfeer. Docent Strohl getuigde: "Bij het afscheid voelden we diepe onzekerheid bij iedereen: waar en wanneer zagen we elkaar terug?"
Toen hij Straatsburg verliet, ging Roger Schutz naar zijn ouders in Zwitserland en trok dan naar Amsterdam om één van de laatste grote gebeurtenissen voor christenen voor de oorlog bij te wonen: de Wereldconferentie voor de jeugd. Deze werd met andere instanties ingericht door de WSCF (World Student Christian Federation), in Genève gevestigd. Zoals eerder al gebeurde hadden de leiders van de WSCF Théodore Preiss (directeur van de Stift in Straatsburg) aangesproken om enkele studenten van het protestantse Seminarie te sturen. In dit kader ging Roger Schutz naar Amsterdam waar hij het Verbond van de groeperingen voor jeugdmissionarissen vertegenwoordigde. Hij had al voor dat Verbond gewerkt.
De Conferentie begon op 24 juli 1939. Tot op het laatst bestond er twijfel dat ze zou doorgaan. 1500 afgevaardigden kwamen van overal ter wereld. Er waren hervormden, lutheranen, anglicanen en orthodoxen. De katholieke Kerk had de katholieke jeugdbewegingen iemand laten afvaardigen.
Er was ook geen Duitse afvaardiging [alle katholieke jeugdbewegingen waren opgeschort door de nazis], maar een twintigtal Duitse studenten waren op eigen initiatief aanwezig, wat niet zonder gevaar was. De Nederlandse overheid steunde openbaar de bijeenkomst. De Hollandse minister voor Cultuur gaf een receptie in het Rijksmuseum. De jonge prins Bernhard kwam meerdere malen mee vergaderen en koningin Wilhelmina stuurde een boodschap.
De toenmalige voorzitter van de WSCF, Visser ’t Hooft, beschreef de sfeer van de Conferentie: "Ieder kon duidelijk vaststellen dat de oude internationale orde in duigen viel. Niemand dacht dat het een reden was om op te houden de christelijke gemeenschap uit te bouwen, integendeel: op dat ogenblik hadden we nood om een echte zin te geven aan de zending van het Godsvolk. De druk van de aanstormende catastrofe gaf de Conferentie een nog diepere zin in plaats van ze overbodig te maken."
Zoals eerder bij wereldconferenties zorgden de dienstvieringen weer voor problemen. Te grote verschillen tussen de liturgie van de diverse kerken lieten geen eenvormige viering toe en de doctrines over Eucharistie waren te tegenstrijdig om ze eensgezind te vieren. Er werden verschillende vieringen gehouden (hervormd, lutheraan, anglicaan en orthodox). De meeste vertegenwoordigers woonden al de vieringen bij, ondanks het feit dat ze enkel in hun dienst mochten communiceren. De slotboodschap was zeer optimistisch, ondanks het steeds somberder wordend internationaal klimaat: "Volkeren en staten scheiden, Kerken komen samen [...] In een tijd van oorlog, geschil en vervolging willen we elkaar aanmoedigen en onze christelijke eenheid ongerept vrijwaren."
Roger Schutz hield er nauwe banden op na met verschillende personaliteiten die hij ontmoet had in Amsterdam: Visser ’t Hooft en diens secretaresse Suzanne de Dietrich, de anglicaan Olivier Tomkins, een van leiders van de Student Christian Movement (SCM).
Bij zijn terugkeer uit Nederland stond in het station van Lausanne de voorzitter van het plaatselijk Verbond van de christelijke studenten hem op te wachten en stelde hem voor om zijn opvolger te worden bij begin van het nieuwe academisch jaar. Voor Roger een verrassend voorstel want in de drie jaren studie in Lausanne had hij nooit contact gezocht met een vereniging die hij aanzag als een sociaal clubje zonder veel belang. De studenten theologie waren er ook niet talrijk in vertegenwoordigd.
Niettemin aanvaardde hij om zich kandidaat te stellen. Misschien was dit een gelegenheid om zijn ideaal rond de gemeenschap met een bredere studentenkring te delen.
Vertaling: Broeder Joseph
|
|