|
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 8.1. Uit de Patstelling
|
|
|
|
Download PDF
Hoofdstuk 8.1. Uit de Patstelling Na het slot van het tweede Vaticaans concilie, een historisch gebeuren dat de katholieke Kerk grondig veranderde, werd de prior van Taizé vreemd genoeg gedurende jaren door twijfel en inzinking overvallen. In het openbaar was daar weinig van te bespeuren en zij die het in de Gemeenschap zagen hebben er nooit over gesproken.
Alleen Broeder Jean-Luc [eerder Jean Jaquenod] vermelde het in een nooit uitgegeven boek dat hij vele jaren na zijn vertrek uit Taizé schreef. Hij had er tweeëntwintig jaar doorgebracht, werkte er in de wasserij en speelde orgel in de kerk. Hij vermeldt: "Daarna [na het concilie] was het voor hem een langdurige ontmoediging. Herhaaldelijk ging hij wandelen. Hij vroeg me hem te vergezellen, misschien omdat ik niet tot zijn intieme kring behoorde want hij leefde wat teruggetrokken, misschien omdat ik musicus ben, ook omdat ik aan onderzoek was onderworpen, en ook misschien omdat ik sterk en zwak ben en ik kan zwijgen. Ik vreesde dat zijn verdriet me zou aantasten. Hij sprak maar enkele woorden uit. Ik antwoordde voorzichtig. Ik dacht aan de muziek van de jonge David die de angsten van koning Saul bedaarde." Volgens dezelfde getuige deed de prior beroep op een psychoanalyst. Hij verklapt geen naam, maar via andere bronnen is hij gekend. Het gaat om Dr. Peter Rutishauser, psychiater in Zurich en lid van de Zwitserse Vereniging voor psychoanalyse. Twee à driemaal per jaar kwam hij naar Taizé voor enkele dagen en ontmoette Broeder Roger en degenen die het wensten. Deze gemeenschappelijke psychoanalyse liep tot aan de dood van Rutishauser in 1971.
Zonder stevig bewijs is het mogelijk dat het Rutishauser was die Broeder Roger de raad gaf zich meer bezig te houden met zijn dagboek en er uitreksels over te durven publiceren: het schrijven als een loutering om weer fit te worden. Durven ‘onbeschut zijn’ zal Broeder Roger zeggen. Vanaf het boekdeel ‘Violence des pacifiques’ [‘Geweld van de vreedzame’] in 1968 uitgegeven, verschijnen er uitreksels zonder datum uit dit dagboek. Broeder Roger ging verder met sommige, nu chronologische, uitgekozen passages te publiceren.
Jean Jaquenod denkt dat de oproep van het ‘Jongerenconcilie’ het persoonlijke en collectieve einde inluidde van de sombere jaren die Broeder Roger had doorstaan: "Meer dan de wanhoop [een formule die hij veel uitsprak in het Getijdengebed], verliet hij de pijnlijke rivaliteiten van de volwassenen. Alles behalve zijn interesse voor de jeugd sloot hij uit. Opnieuw was hij stichter. Hij nam afstand van een zeker Beeld va n Taizé. Hij wou niet dan zijn creatie hem ontsnapte. Hij nam de leiding van een beweging die de wereld zou beïnvloeden. Hij werd weer jong."
De patstelling
Zelfs indien de stichter zich enkele vertrouwelijke aanwijzingen veroorloofde deed hij het steeds met schroom en allusie. "In deze pagina’s," schreef hij in het voorwoord bij de publicatie van het eerste boekdeel uit zijn dagboek, "probeer ik me ongedekt op te stellen en de illusies af te weren. Door me arm te voelen ben ik mezelf. Vanuit zijn armoede bemint, schept, bewondert de mens, maar betaalt een hoge prijs voor zijn vrijheid." Eens vernoemt hij Peter Rutishauser maar zonder te zeggen dat hij psychoanalyst is en vriend van Taizé. Hij vermeldde alleen de ziekte die hem weldra zou vellen.
In 1970 schreef hij over het ‘Jongerenconcilie’: "De drijfveer achter deze aankondiging was de patstelling die ons meer en meer opsloot en die we wilden verlaten."
'Patstelling’ is een groot woord. In die periode zal het dikwijls terugkomen in de geschriften van de stichter van Taizé, toegepast op een collectieve situatie maar ook als een persoonlijke bekentenis. Over de jaren 1960 zei Broeder Roger: "Precies of we waren op de grote markt gesmeten. Het vergde van ons zeven jaar, van 1962 tot 1969, om juist te weten wat ons overkwam."
In het jaar 1969 begon de gedachte ‘Jongerenconcilie’ te broeden, maar ook dat katholieken Broeder van de Gemeenschap konden worden en zo de oecumenische doelstelling ten volle waar te maken. Een dubbel perspectief opende zich dat jaar en werd door de prior ervaren als een bevrijding, of tenminste de patstelling verlaten.
De vragen en twijfels van Broeder Roger in de jaren 1966-1969 zijn begrijpelijk. Wat bleef er over van de in de jaren 1940 gestichte gemeenschap van gebed en studie? Had ze haar roeping niet verloren door de vele ontmoetingen en bezoeken op te vangen? Een vermoeidheid die aan de zenuwinzinking grensde overviel soms de prior. Getuige deze enkele regels van 1968 op een avond aan zee geschreven: "Tijd van nadenken. Vanavond besef ik hoe zwaar de twee afgelopen jaren [sinds 1966] wegen. Zoveel momenten waarop ik niet inzie hoe de komende inspanningen dragen maar die ik wel uitvoer wanneer ze zich opdringen. Dat was me onbekend in de eerste vijfentwintig jaren van Taizé."
Ook uiterlijk was de prior veranderd. De boerenplunje van de jaren 1940-1950 is al lang vergeten. Ook de jas en das met speld die hij op persfoto’s droeg tot midden de jaren 1960. Voortaan draagt hij een dikke trui met opgerolde kraag. Wanneer hij het woord neemt in gebedsbijeenkomsten draagt hij de witte albe met grote mouwen. Het zelfzekere en overwinnende beeld van de man die voor het tweede Vaticaans concilie die op een elegant manager leek is verdwenen.
Uiteindelijk geraakten Broeder Roger en de Gemeenschap uit het ‘straatje zonder einde’ door een nieuwe ‘scheppende dynamiek’: het ‘Jongerenconcilie’ en het toetreden van katholieke Broeders.
Het oecumenisch ongeduld
Op 26 januari 1966 en iets meer dan een maand na het einde van het tweede Vaticaans concilie gaf Broeder Roger een conferentie in Parijs over ‘het concilie en de verwachting naar eenheid’, in het kader van een oecumenische bijeenkomst in de kerk van Saint-Jean-de-Montmartre op initiatief van en voorgezeten door vicaris generaal Mgr. Hottot.
De ‘onderlinge communie’ [de mogelijkheid voor een protestant om te communiceren in een katholieke, anglicaanse of orthodoxe dienst en omgekeerd] die al lang in omloop is bij de protestantse Kerken, was niet toegelaten door de katholieke Kerk. Deze wens werd al uitgedrukt in ‘Dynamique du provisoire’ en Broeder Roger herhaalde het onvermoeibaar zonder zijn angst te verbergen: "De huidige golf van oecumene zal wegzakken als niet allen die in de Eucharistie geloven rond dezelfde tafel verzameld worden."
Enkele maanden later ging hij weer ten aanval in een boodschap aan de Saint-Victor abdij in Marseille ter gelegenheid van de plechtige wijding van het nieuwe hoofdaltaar in de abdijkerk: "De dialoog alleen is niet genoeg. De oecumenische golf zal wegvallen indien de dag uitblijft waarop al degenen die geloven in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie verenigd rond dezelfde tafel zitten."
In maart 1966 publiceerde de Congregatie voor het geloof een ‘Instructie’ die een lossere tuchtregel voor ‘gemengde huwelijken’ [tussen katholieken en niet katholieken] beschreef. Zo werd de verbanning uit de Kerk opgeheven voor de katholieken die ‘een huwelijk aangaan voor een niet katholieke minister’. Daar waar vele niet katholieke prominenten [de secretaris generaal van de COE, de nationale synode van de hervormde Kerk in Frankrijk, de primaat van de anglicaanse Kerk] hun teleurstelling uitten, verheugde de prior van Taizé zich over een ‘bevrijdende’ beslissing en loofde hij Paulus VI als een moedig man.
Hij hoopte weer: "We moeten volhouden in afwachting van God. De eenheid zal opduiken als we het niet meer verwachten, als een bliksem in de nacht."
De aantrekkingskracht van Taizé
In afwachting van die gewenste ‘eenheid’ werd Taizé de referentie voor vele katholieke congregaties en katholieke verenigingen.
Sinds 1964, zoals eerder gezegd, verbleef er een kleine franciscaanse gemeenschap in Taizé. Met drie of naargelang de periode, hielden de paters Franciscanen zich bezig met het onthaal van de deelnemers aan ingerichte bijeenkomsten en waren er meer en meer betrokken bij het doen en laten van de Gemeenschap.
In maart 1966 kwamen pater Koser, minister generaal van de Franciscanen, met vijfentwintig provinciale oversten uit Frankrijk, Duitsland, België, Nederland, Oostenrijk, Zwitserland en Canada samen in Taizé om herziening van de Constituties van hun orde, voorzien in het generaal Kapittel van volgend jaar, voor te bereiden. Uitzonderlijk werd de prior uitgenodigd op de gesprekken als ‘waarnemer’. Het was de eerste keer dat een niet katholieke buitenstaander dergelijke vergadering bijwoonde.
Vervolgens kwamen in mei kloosterzusters van een Belgische congregatie in de XIIIe eeuw gesticht in Doornik, de Zusters van Sint-Andries, naar Taizé als gevolg van een voorstel van Broeder Roger: "Wij hebben de Zusters van Sint-Andries nodig en zij hebben ons nodig." Er werd hen gevraagd om de ‘bezoeker van de tentoonstelling te onthalen’. Op het einde van de zomer zal Broeder Roger hen voorstellen te blijven en tot op heden zorgen de Zusters, nu in Ameugny gevestigd, voor het onthaal van groepen en de begeleiding van de bestendige medewerkers.
In juni kwamen benedictijnen van verschillende abdijen in Frankrijk en België [En-Calcat, Les Dombes, Clerlande en andere] voor drie dagen naar Taizé. De groep Liturgie en Abdij hield haar jaarlijkse sessie onder leiding van pater Robert Gantoy. Een van deelnemers legde uit hoe de diensten en de liturgie van Taizé de lopende hervorming van de diensten en de liturgie van de benedictijnenabdijen beïnvloedde: "in de uitwerking en de uitnodigingen voor deze sessie was er een akkoord tussen de Gemeenschap en de monniken van Clerlande waartoe pater Gantoy behoort. Ik denk te mogen zeggen dat, dankzij misschien de contacten tijdens het concilie in Rome, er banden van verstandhouding geweven werden tussen de monniken en de Broeders van Taizé. [...] Meer zelfs, de evolutie van de liturgie na het concilie en het invoeren van het Frans liggen ook aan de basis van deze toenadering. Taizé had ervaring met Getijden in het Frans en monniken van verschillende abdijen die de genade kenden er onthaald te worden zoals ik, hadden daarin een bron en een levend experiment gevonden dat zeer interessant is."
Nog in juli, ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het overlijden van Charles de Foucauld, vergaderden in Taizé een honderdtal vertegenwoordigers van de diverse religieuze families die zijn spiritualiteit en zijn voorbeeld navolgen [Kleine Broeders van Jezus, Kleine Zusters van Jezus, Kleine Broeders van het Evangelie, Kleine Zusters van het Evangelie, fraterniteiten van leken, enz.] voor enkele dagen rond pater Voillaume en hun beschermende bisschop Mgr. de Provenchères, aartsbisschop van Aix-en-Provence. Het thema van de vergadering was: ‘Welke betekenis heeft het contemplatieve leven in de hedendaagse wereld?’ De prior van Taizé nam deel aan de vergaderingen.
Het is duidelijk dat de katholieke wereld aangetrokken werd door een gemeenschap buiten de normen die vernieuwend en gedurfd scheen. Taizé bekoorde, in een periode waar alles weer ter discussie werd gesteld en door het concilie schijnbaar bevorderd. De katholieke kritiek was nog niet hoorbaar. Gewichtige steun werd steeds vaker verleend, soms ook gezocht zoals bij pater de Lubac: ‘Wij beschouwen U als een inspiratiebron’ schreef Max Thurian.
Henri de Lubac aanvaardde graag een boekbespreking te schrijven over Het levende Woord in het concilie dat de twee stichters in april 1966 publiceerden. Nochtans meldt hij dat er ‘een groot twistpunt blijft’: voor de katholieken moet het leergezag van de Kerk de Schrift uitleggen. Schutz en Thurian vrezen echter dat dit leergezag ‘wel eens boven de Schrift zou staan en niet door Gods Woord kan beoordeeld worden.’
Leidende experimenten
Er komen steeds meer experimenten: "Een losse missie in Nederland, de preken van een broeder in presbyteriaanse en anglicaanse parochies in Portugal, nieuwe reizen naar de Verenigde Staten van Amerika en missies in West Frankrijk." Zo lag Broeder Roger in de eerste maanden van 1966 aan de basis van een initiatief waarvan hij hoopte dat het ‘een leidend experiment in de oecumene’ zou worden. Hij had al lang contacten met de lutheraanse dominee Marchand van Belfort en richtte met hem de ‘Week van de oecumenische vasten’ op. De zorgvuldige voorbereiding van die ‘missie’ gebeurde in samenwerking met de plaatselijke katholieke clerus. Het kwam er op neer voor alle christenen van Belfort [katholieken, protestanten en orthodoxen] gedurende een week van de Vasten elke avond samen te komen om te bidden, gedachten uit te wisselen en eenmalig een avondmaal te verzuimen. Van maandag 23 tot zondag 29 maart hadden meer dan zestig vergaderingen plaats onder leiding van de Broeders van Taizé met drie katholieke priesters van Rumilly [‘al enkele jaren op weg mat de Gemeenschap van Taizé’] en dominees. Vrijdag werden allen uitgenodigd om een maaltijd te verzuimen en een gelijkwaardige bijdrage te storten te voordele van Dahomey. De ‘Missie van Belfort’ eindigde ’s zondags met een gezamenlijke plechtigheid in de katholieke Sint-Teresia kerk. Katholieken, protestanten en orthodoxen baden samen en zetten een ‘concelebratie van het Woord’ op touw. De prior van Taizé, die niet aan de bijeenkomsten in de week had deelgenomen, hield de preek. Het blad "La Croix" onderstreepte: "Deze gezamenlijke woordliturgie is zeker de eerste in Frankrijk."
Broeder Roger zag in dit gebeuren ‘een mirakel van de Heilige Geest’: "de uitbarsting is gebeurd, de vooruitgang is onomkeerbaar." Als spreekbuis van de christenen in Belfort verklaarde hij: "Ze zijn overtuigd dat dit niet volstaat. [...] Ze vragen om samen naar God te luisteren [...]."
Nochtans werd het experiment niet overgedaan. De aarzelingen in sommige protestantse middens werden bevestigd. De hervormde Kerk in Frankrijk publiceerde na haar nationale Raad van oktober 1966 een zeer voorzichtige mededeling die tegelijk ergernis en reserve toonde: "Vanuit verschillende hoeken meermaals gedwongen uitleg te verstekken over initiatieven, keuzes en verklaringen aan de Gemeenschap van Taizé toegewezen, verklaart de nationale Raad niet bevoegd te zijn om vragen te beantwoorden die rechtstreeks aan de Gemeenschap dienen te worden gesteld. Hij herhaalt ook dat Taizé zichzelf een ‘cenobietengemeenschap, internationaal en interdenominationaal" noemt.
Taizé was een bijna universeel aantrekkingspunt. Amper een maand na de missie van Belfort kwamen een duizendtal studerende jongens en meisjes te voet uit Lyon, begeleid door hun aalmoezeniers. Pas ter plaatse begonnen ze te bidden tijdens een nachtdienst om 22 uur gepland.
Ook verbleven voor drie dagen orthodoxe priesters en leken uit Frankrijk, België, Spanje en Portugal in Taizé. Mgr. Meletios, exarch van de patriarch van Konstantinopel en de metropoliet Emilianos die dezelfde patriarch vertegenwoordigde bij de COE waren erbij. Dit was in Taizé het eerste initiatief van formaat dat van het pas opgerichte orthodoxe Centrum uitging.
In de daarop volgende maand augustus op het feest van de Verheerlijking werd een andere vergadering gehouden met een van hoogstgeplaatste prominenten van de orthodoxe Kerk, de metropoliet Meliton die afgevaardigd werd door patriarch Athenagoras. Bij die gelegenheid publiceerde Broeder Roger opnieuw een boek onder de titel Unanimité dans le pluralisme [‘Pluralistische Eensgezindheid’]. Het ging om een ‘herziening van de Regel van Taizé’, die werking en geest van de Gemeenschap bundelde rond drie krachtlijnen: een ‘gezamenlijke schepping’ blijven, ‘Gods gebeuren afwachten’ door ‘persoonlijke toestemming’ van al haar leden.
Op zaterdag 6 augustus, feest van de Verheerlijking ging Mgr. Meliton de byzantijnse liturgie voor in de kerk van de Verzoening die drie uren duurde en die vele deelnemers voor het eerst bijwoonden. Hij eindigde met een toespraak waarvan de inhoud de prior van Taizé alleen maar kon beamen: "Om de Kerk te horen moet de wereld het gezicht van de Kerk zien te verheerlijken, zoals de Apostelen Christus zagen verheerlijken. De Kerk moet opnieuw haar origineel uitzicht tonen: één, heilig, katholiek en apostolisch. Het wordt tijd dat de verantwoordelijken in de Kerken hun geplande theologisch onderzoek en de uitwisseling van broederlijke boodschappen overstijgen en concrete beslissingen nemen, op het gevaar de christenen teleur te stellen en de oecumene te blokkeren en zelfs af te bouwen. Elke Kerk moet alle inlijvingsijver en rechterlijke bevoegdheid op eenzelfde locatie vermijden."
Tijdens de maaltijd die de genodigden met de prior en twee of drie Broeders deelden liep het gesprek over de intercommunie en haar knelpunten. "Ze blijft de grote hoop voor de Broeders van Taizé, zei een katholiek getuige. Maar ze zien dat die thans niet mogelijk is. Max Thurian spoort me aan en wenst dat de katholieke Kerk eindelijk zegt wat ze denkt over de hervormde Kerk. [...] Zichtbaar lijdend stelde Max Thurian me al die vragen. Het is het drama van Taizé."
De eerste internationale Jongerenontmoeting
Op 4 juni 1966 kondigde Broeder Roger in Le Monde voor begin september eerstkomende een ‘internationale jongerenbijeenkomst’ in Taizé aan. Eerst aarzelde de Gemeenschap: "Zou dit onthaal het monastiek gemeenschapsleven niet verstoren?"
Maar vanaf begin de jaren 1960 ontving Taizé jongeren. Meestal kwamen die niet alleen en op eigen initiatief. Ze kwamen in groep of op ‘bedevaart’ met hun aalmoezeniers. Ofwel namen ze deel aan de ‘jeugdwerven’ in de zomer [vijf in 1966]. Lange tijd werden de jonge katholieken op andere data dan de protestanten ontvangen.
In 1966 werd een beslissende stap gezet. De geplande ontmoeting was omvangrijk en richtte zich tot jongeren van alle geloofsstrekkingen en uit alle landen. Eerst werd de benaming ‘Jeugdmeeting’ weerhouden, maar een meer vredige ‘internationale Jeugdontmoeting’ haalde de bovenhand.
Alle prominenten werden gevraagd: kardinaal Bea, voorzitter van het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen, kardinaal Martin, aartsbisschop van Rouen, kardinaal Villot, aartsbisschop van Lyon en andere katholieke, anglicaanse en lutheraanse bisschoppen. De prior van Taizé had ook de nieuwe secretaris generaal van de COE aangesproken, Eugen Carson Blake maar, aangezien Blake in september niet in Europa was, liet hij zich verontschuldigden. Hij bezocht de gemeenschap echter in oktober en, in tegenstelling tot zijn voorganger, hield hij altijd vredevolle en vertrouwelijke relaties met Taizé aan, stuurde hen bemoedigende boodschappen en kwam hij dikwijls langs. "God is zo goed ons een secretaris generaal te geven die boven alles een echte herder is," schreef Broeder Roger hem weldra. De aanwezigheid van Hubert Beuve-Méry, stichter en directeur van Le Monde was dan weer een verrassing, maar was te danken aan de nauwe persoonlijke band die hij sinds 1957 met Broeder Roger had.
De ontmoeting ging door van 2 tot 4 september. 1.200 à 1.500 jongeren waren op de heuvel verzameld, de helft Fransen, de andere helft uit een dertigtal landen en verschillende werelddelen afkomstig [waaronder een honderdtal Afrikanen, Aziaten en Latijns-Amerikanen]. De deelnemers waren vooral katholieken en protestanten, slechts enkelen waren orthodox. Ze verbleven niet in de buurt van de Gemeenschap, maar in Ameugny waar het onthaalcentrum uitgebreid werd met tenten.
Twee thema’s lagen ter discussie: ‘Onze solidariteit met de armen, met de ontwikkelde landen’ en ‘Een hedendaagse oecumene’. De conferenties die door genodigde sprekers werden gegeven werden opgevolgd door gesprekken in groepjes, onderbroken door drie dagelijkse gebedsdiensten en de Eucharistieviering. Zondag was geen conferentiedag.
Op zondagmorgen waren er twee Eucharistievieringen geweest. Het protestantse Avondmaal werd door de dominees van de Broeders van Taizé geconcelebreerd. Tijdens de plechtigheid spraken twee Broeders hun eeuwige geloften uit in de handen van de prior: een Zweed, de zoon van een lutheraanse bisschop, en een Duitser, ook een lutheraan. Daarna werd er een katholieke mis geconcelebreerd door Mgr. Maryin, zes bisschoppen en andere priesters. Eén onder hen vertelde later hoe sommige deelnemers de intercommunie beleefden, ondanks de oproepen van kardinaal Bea, die al niet meer in Taizé was: "Ik was één van de concelebranten en deelde de communie uit: onder de communicanten herkende ik hervormde christenen aan het kruis van de Heilige Geest dat ze droegen." Tijdens het eerst gevierde protestantse Avondmaal hadden ook jonge katholieken gecommuniceerd.
Niet alleen had de pers geen commentaar gegeven rond deze wilde intercommunie, broeder Roger beweerde in een schrijven: "We waren nooit voorstander van een intercommunie die op een nog groter misverstand zou uitdraaien. In hun brede welwillendheid en hun zorg om wat Taizé hen vroeg, aanvaardden deze 1.400 jongeren edelmoedig deze onmogelijkheid." De werkelijkheid was anders, zoals aangehaald.
De praktijk van intercommunie werd een terugkerende kwestie in de volgende jaren. In 1967 werd door het Directorium over oecumene dat het Secretariaat voor de Eenheid der christenen uitgaf een principe herhaald. ‘De deelname van de uit het katholiek geloof gescheiden broeders, en vooral aan de eucharistie, biecht en ziekenzalving is verboden’, maar, toegegeven, in uitzonderlijke gevallen [‘bij levensgevaar of dringende noodzaak’] is communie van niet katholieken toegestaan, aan de afgescheurde broeder [...] indien hij van een geloof getuigt dat met de Kerk strookt.’ Datzelfde jaar was voor de Groep van Dombes de intercommunie het gespreksthema waarvoor, zonder de theologische knelpunten te negeren, een ‘thesis’ in zes punten werd uitgewerkt: "Mogen de Kerken van de Hervorming en de katholieke Kerk een gelegenheidsdeelname aan hun respectieve eucharistievieringen overwegen?" Max Thurian publiceerde ook een pleidooi ten voordele van dit standpunt.
De stelling van Taizé was kwetsbaar, voor sommigen dubbelzinnig. Indien Broeder Roger met aandrang de katholieke Kerk vroeg om de intercommunie toe te laten, heeft hij ze zelf nooit openbaar ingesteld. Er waren altijd aparte diensten en, al heel vroeg [vandaag ook nog] hingen er aan de deur van de kerk affiches die de diverse eucharistische diensten onderscheidden. Maar in feite heeft de intercommunie altijd bestaan in Taizé, in een wel onschatbare mate.
Het ‘stoute staaltje’ van september 1966 was er maar omdat het meteen na de weigering van kardinaal Bea kwam. Maar de pers had het verstikt. Maar ze maakte wel gewag van een ander initiatief in Taizé: de ‘jongerenfraterniteiten’, een andere poging om uit de patstelling te geraken. Het idee kwam van Broeder Roger. Hij voorzag al om een nieuwe internationale ontmoeting te houden het jaar daarop en het lanceren van ‘kleine fraterniteiten’ was een manier om de geest van eenheid en solidariteit, die de eerste dagen had bezield, door te trekken.
Onder de titel ‘Krachtlijnen voor het komende jaar’ werd de oprichting van ‘kleine fraterniteiten’ van jongeren uit alle geloofsstrekkingen voorgesteld. ‘Naar het beeld van de christelijke gemeenschappen in de oertijd, zouden ze toegewijd bidden, alles verdelen en door hun vrijwillige aanwezigheid onder de mensen een teken van eenheid in naastenliefde betekenen, tekenen van het nakende Rijk.’ Onder studie of beroepsleven zouden ze zich inzetten met solidaire en helpende acties voor de armste.
De prior dacht dat het gemeenschappelijke en broederlijk leven van Taizé jongeren, indien niet door hen nagebootst in de wereld, toch zou inspireren: "Kunnen we de jongeren niet laten deelnemen aan ons experiment? Kan wat we voor het leven ervaren niet tijdelijk geprobeerd worden?" Een jaar later werden bijna tachtig fraterniteiten opgericht in verschillende landen.
Tot daar had geen enkele belevenis van Taizé zo de aandacht van de pers gehaald, zelfs niet de inhuldiging van de kerk van de Verzoening: zesentwintig bijdragen in totaal gingen over deze eerste internationale ontmoetingen met jongeren. Ze waren meestal positief en een stak er boven uit door de vrije toon ervan. Op 24 september 1966 in was dominee Finet in Réforme tegelijk lovend en kritisch. Hij betreurde dat de protestantse Vereniging niet was uitgenodigd op de bijeenkomst en ‘dat een protestantse gemeenschap, van Zwitserse oorsprong en op Franse bodem gevestigd, de regels van de gastvrijheid verwaarloosde.’ Met zijn gebruikelijke vrijheid zei hij: "Een zin van Broeder Schutz steekt me de keel uit als een visgraat: ‘We zijn het slachtoffer van de vier eeuwen oude echtscheiding’" Slachtoffer? Neen: getuigen, meende Albert Finet, overtuigd dat alleen de Kerken van de Hervorming het ‘zuiver Evangelie’ hadden geërfd. Volgens hem waren de katholieken van het rechte pad geraakt. De onstuimige, maar zeer geëerde stichter van Réforme besloot toch: "Als we denken aan de stagnerende bureaucratie die elke Kerk overlaadt is Taizé een oase, een stroom levend water."
Met de zorg om geen meningsverschillen te zien uitgestald in de belangrijkste protestantse krant van Frankrijk nodigde Broeder Roger dominee Finet uit. Dit bezoek en de gesprekken met Broeder Roger leidden tot een uitgebreide bijdrage op de voorpagina van Réforme: "Taizé benaderen."
De lof voor Taizé en zijn stichter ontbrak niet. Maar sommige twijfels bleven: "de uitgesproken achting en zichtbare voorkeur waarmee de gemeenschap van Taizé de Roomse prominenten opzoekt en onthaalt [...] verwonderen me des te meer dat hetzelfde lot niet toekomt aan de protestantse overheid." Als strenge hervormde, die diep beïnvloed is door de theologie van Karl Barth, uitte de directeur van Réforme ook wat ironisch zijn twijfel rond de liturgie: "Ik kan niet weglaten dat de liturgische weelderigheid van Taizé, waarvan ik de esthetiek en de schoonheid smaak, me soms van de enige noodzaak verwijderen. Ik vrees een fataal verval dat, van kaars naar kledij, beelden oproept en van de wierook een weg naar het religieuze en mystieke verwacht die Jezus met veel humor minachtte." Tot slot bevroeg hij zich over de theologische standpunten van Taizé: "Ik ben niet altijd overtuigd dat de theologische gedachte van Taizé, in de lofwaardige zorg om de Eenheid te bevorderen, steeds uitsluitend op de Schrift berust."
Het gevaar van de ‘institutionalisering’
In die tijd is Taizé bijna een instelling geworden in het Franse religieuze landschap, tenminste een unicum waarnaar velen verwijzen. Paris Match wijdt er een lange bijdrage aan met prachtige foto’s. Jean-Marie Paupert, toen een boegbeeld van het ‘progressieve’ katholicisme [volgens zijn eigen uitdrukking], publiceert zijn eerste boek over Taizé. Een prachtig boek, goed opgesteld en meer een kroniek en een al opbouwende legende dan geschiedenis, is geschreven in overstemming met Broeder Roger en onder toezicht van de Gemeenschap. Tot slot wenst Jean-Marie Paupert dat zijn boek ‘nieuwsgierigheid, zin en wens om naar Taizé te gaan’ zou ingeven. Hij looft de ‘kostbare kleinoden van de broeder prior’ als ‘misschien het grootste geestelijk werk uit onze tijd’. Het werk was door de uitgeverij Fayard aan de beroemde katholieke historicus Daniel-Rops gevraagd maar zijn overlijden in juli 1965 had zijn werk onderbroken en Paupert nam het over. Het boek eindigde met een uitgebreid nawoord van de filosoof Paul Ricoeur, van protestantse afkomst en een vertrouwde gast in Taizé. Hij sprak vol lof over de ‘losse liturgie’ van de Bourgondische gemeenschap.
In dit jaar 1967 kreeg de Gemeenschap van Taizé de ‘Watelerprijs voor de Vrede’ toegekend. Deze prijs ging sinds 1931 jaarlijks naar een personaliteit of een vereniging die ‘het beste de vrede had gediend’. In het verleden hadden Jean Monnet, Unicef en Willem Visser’t Hooft hem gekregen. Voor de Gemeenschap was het de eerste openbare eerbetuiging.
Deze steeds bredere aandacht en deze herkenning zouden Broeder Roger tevreden moeten stellen. De kleine hervormde Gemeenschap van het begin is groots uitgebreid. Alle vijfenzeventig Broeders waren protestanten maar afkomstig uit hervormde, lutheraanse, presbyteriaanse, anglicaanse, methodistische, enz. Kerken. Een orthodox Centrum en een franciscaanse fraterniteit waren in de buurt gevestigd. Vier gemeenschappen van vrouwelijke religieuzen zorgden voor het onthaal van steeds talrijker bezoekers en jongeren [tweehonderd duizend in 1966]. De actie van de Gemeenschap breidde uit: in ‘haar moeite om de armen te bereiken’ waren sinds meerdere jaren kleine fraterniteiten in verschillende werelddelen gevestigd, de laatste in de herfst van 1966, het zwarte getto van Chicago, in samenwerking met de franciscanen, en het Braziliaanse Recife sinds 1967, in een gemeenschap met de benedictijnen.
De intellectuele productie van Taizé [boeken geschreven door sommige leden en in verschillende talen omgezet] en de stoffelijke productie [de glasramen van Broeder Eric, aardewerk en keramiek van Broeder Daniel], haar gezangen en liturgie kregen een almaar breder gehoor.
Broeder Roger [nu de vijftig voorbij] kon blij zijn met de uitstraling van zijn stichting en de invloed die herkend was. Nochtans als hij, zoals elke onrustige mens, tuk was op herkenning en fier over zijn welslagen, vreesde hij de institutionalisering die de armslag beperkt. Hij legde dat duidelijk uit tijdens een ontmoeting met de prominenten van de COE.
Het gevaar van de ‘institutionalisering'
Na een eerste gesprek met de nieuwe secretaris generaal Eugen Carson Blake in oktober, was er een bredere ontmoeting gewenst. Op 9 januari 1967 gingen de prior van Taizé, Max Thurian en vier andere Broeders naar de hoofdzetel van de COE in Genève om de leidersploeg van de oecumenische organisatie te ontmoeten. Verschillende vraagstukken werden bekeken: oecumenische inzet, relaties met de katholieke Kerk, medewerking van Taizé aan activiteiten en initiatieven van de COE. Wat de breed verspreide persmededeling niet zegt is dat Broeder Roger, door in dit institutioneel kader de verscheidene facetten van zijn Gemeenschap toe te lichten, nederig het probleem van Taizé stelde: "Taizé werd steeds meer in de laatste jaren geconfronteerd met het vraagstuk van de institutionalisering. Er werd beslist om aan eender welke religieuze familie te verbieden zich nog vereenzelvigen met Taizé, bijvoorbeeld door de liturgie van Taizé te volgen. Verleden jaar was er sprake van een nieuwe Gemeenschap op te richten in de Staat New York. Ondanks de dringende vraag en de oproepen allerhande, hebben we geweigerd om het gevaar van permanente institutionalisering te vermijden. In een doorlopend veranderende maatschappij is het broodnodig soepel te blijven en zich in het voorlopige op te houden. Zelfs het huis van Taizé werd in vraag gesteld, maar het is nodig om wortels te bewaren op een plaats waar de Broeders kunnen herbronnen tussen twee perioden van dienstverlening in de wijde wereld. Maar dan ook niet meer dan dat. In ieder geval, het teken nabootsen dat Taizé probeert uit te stralen op andere plaatsen in de wereld, zou in institutionalisering doen vervallen en de Gemeenschap van Taizé omzetten in een nieuwe reguliere orde zonder vrijheid van handelen en medewerking in de wereld. Taizé wil geen andere stabiliteit kennen dan haar fundamentele inzet voor God."
De theologische positie van Taizé werd aanzien als ‘correct maar revolutionair’. Andere ontmoetingen met de COE werden in de volgende maanden gehouden.
In diezelfde periode werkte Broeder Roger aan het verstevigen van zijn relaties met de Franse protestantse overheid. In februari 1967 bracht hij verschillende dagen door in Parijs en gaf hij een maaltijd waarop hij tegelijk dominee Westphal, voorzitter van de protestantse Vereniging in Frankrijk, en dominee Bourguet, voorzitter van de nationale Raad van de Franse hervormde Kerk, ontving. "Het gevoerde gesprek mag als uitzonderlijk en voordien onmogelijk aanzien worden," schrijft de prior van Taizé. Dan op 17 februari ontmoette hij met drie Broeders van de Gemeenschap de voltallige nationale Raad van ERF voor een ‘diepgaande gedachtewisseling’. Waarschijnlijk gesprekken zonder toegevingen, want Broeder Roger meende: "Onze moeilijkheden in Frankrijk kwamen nooit van de lutheranen maar enkel van de hervormden." Hij herkende: "Daaromtrent is het een gedeelde verantwoordelijkheid."
Uiteindelijk prees hij zich gelukkig: "Eindelijk zijn we met onze ‘afgescheurde broeders’ verzoend." Maar de verzoening bleef niet duren.
In zijn dialoog met de COE vergat Broeder Roger Rome niet. In april bracht hij er een tiental dagen door en vervoegde Max Thurian die als waarnemer deelnam aan het Consilium dat werd opgericht na het concilie om de liturgie te hervormen. "Hier gebeurt degelijk werk en we hopen dat de Synode heel deze hervorming zal aanvaarden," schreef hij.
Door meer beperkte ontmoetingen met instanties van de COE en door briefwisseling werd een tekst opgesteld die duidelijk en openbaar de verhoudingen tussen de oecumenische instelling en Taizé beschreef. Het ontwerp werd aan de protestantse Vereniging in Frankrijk voorgelegd en deze antwoordde via haar voorzitter: "De Gemeenschap is met de protestantse Vereniging verbonden via een band die niet hiërarchisch is, en we oefenen over haar geen enkel gezag uit. Ze beweert internationaal en oecumenisch te zijn en is praktisch onafhankelijk. Nochtans hebben we regelmatig contact met de Broeders van Taizé, en het is vanzelfsprekend dat we geen bezwaar hebben om een bijzondere band te scheppen tussen haar en ons.
Het enige wat delicate punt is dat ze soms voorkomen als vertegenwoordigers van het Franse protestantisme voor de rooms-katholieken. Dat is een misverstand dat we dikwijls probeerden weg te werken. De Gemeenschap van Taizé is niet bevoegd om het Franse protestantisme te verbinden."
Tenslotte aanvaardde het uitvoerend comité van de COE in Heraklion samen in augustus 1967 dat Taizé een ‘broederlijke afgevaardigde’ zou sturen naar de vierde zitting van de COE, in Upsala gepland, maar bleef voorzichtig voor de toekomst: ‘de relatie met Taizé diende nog te worden bestudeerd’.
De tweede internationale Jongerenbijeenkomst
Op het einde van de zomer 1967 liep zoals voorzien de ‘Oecumenische bijeenkomst voor de jeugd’, de tweede uitgave van de jongerenverzameling, wel verschillend van deze het jaar daarvoor. In plaats van grote openbare conferenties, waren er nu denktijden en gesprekken in groepjes door middel van vragen die aan iedereen werden gesteld, en bredere bijeenkomsten waarop uitgenodigde personaliteiten de aangehaalde vragen toelichtten en met de jongeren in debat traden. De genodigden waren kardinaal Lefèbvre, aartsbisschop van Bourges en voorzitter van de Franse bisschoppenconferentie, kardinaal Renard, nieuwe aartsbisschop van Lyon, Eugen Carson Blake en protestantse en orthodoxe bisschoppen.
Van dinsdag 31 augustus tot zondag 3 september 1967 waren er 1500 à 2000 jongeren uit verschillende landen aanwezig.
Het voorgestelde thema was kort maar breed en de discussiepunten meervoudig: ‘Wat is leven? Wat verwacht ik van het leven? Hoe vandaag als mens Christus beleven? Welke concrete verbintenissen kan een hedendaagse jongere aangaan?’ De deelnemers werden uitgenodigd om van algemene bedenkingen naar een meer specifieke christelijke bedenking over te stappen om zo tot een persoonlijke inzet te komen.
Naast de jongerenbijeenkomst, kwamen honderd vijftig dominees en priesters samen, voor een oecumenisch gesprek waaraan meerdere bisschoppen deelnamen [waaronder Mgr. Lebrun en de hulpbisschop van Autun die hem zou opvolgen, Mgr. Le Bourgeois].
De ter plaatse aanwezige journalist van "La Croix" beschreef zo het jongerenkamp: "Donderdagavond stonden alle weiden rond Taizé vol met tenten en de trommels hebben tot laat in nacht geroffeld, om de Engelse, Duitse, Spaanse en Franse gezangen te begeleiden." De afgevaardigde van Le Monde begint zijn bijdrage zo: "Het heeft veel weg van een jamboree, een jeugdherberg, een kermis en een reusachtige rally."
Rond die tijd kenden de Verenigde Staten van Amerika hun Summer of Love [‘Liefdeszomer’], een uitgebreide beweging tot ‘bevrijding’ van de jeugd in muziek, drugs, seks en algemene tegenspraak zonder geweld. Weldra in de zomer 1969 kwamen de legendarische festivals van Wight en Woodstock aan de beurt. Meteen werden de jongerenbijeenkomsten van Taizé als een soort "Christelijk Woodstock" bestempeld. De vergelijking gaat op als men de angst en de tegenspraak die de jongeren hier en ginder bezielden in acht neemt. Maar het gaat niet op als gekeken wordt naar losbandige zeden en het drugsgebruik: ze zijn ook in Taizé te vinden geweest maar nooit zo uitgebreid. Vanaf de eerste ontmoetingen waren de journalisten onder de indruk van de stilte die in de kerk van de Verzoening heerste tijdens de gebedsvieringen. De vergelijking met Woodstock kon niet verder doorgetrokken worden.
Taizé als grenzeloze gemeenschap, bereikbaar en stabiel tegelijk, kon de jongeren bekoren. Een Broeder van de Gemeenschap maakte deze balans op: "Indien de jongeren gevoelig zijn voor het getuigenis van mannen die voor het leven verbonden zijn, wil dat zeggen dat vele jongeren bereid zijn om alleen te luisteren naar iets dat van het levende experiment uitgaat. Ze moeten het risico van het leven onderscheiden dat met het zeggen strookt.[...] Als vele jongeren zin hebben voor het absolute dat een voorteken geeft van het kloosterleven, dan moeten ze ervaren dat dit absolute vlees en bloed wordt, duurzaam bestaat en niet als een zeepbel verdwijnt. Daar zit het onvervangbaar belang van een verbintenis voor het leven."
Tijdens de bijeenkomst in 1967 lagen de ‘voorlopige fraterniteiten’ die het jaar daarvoor waren opgericht zwaar onder vuur. "Indrukwekkend," melde een waarnemer, "is de algemene drang om in kleine gemeenschappen te leven die "oor ieder openstaan. Sinds de vorige bijeenkomst werden tachtig fraterniteiten in die geest opgericht. Sommige ervan vereisen samenwonen. Andere een min of meer delen van gebed, geld, zorg, herziening van gemeenschappelijk leven. [...] Op het einde van de huidige bijeenkomst worden gelijkaardige nieuwe fraterniteiten opgericht."
Maar sommige twijfels werden openbaar geuit rond deze ‘jongerenfraterniteiten’. Ondervraagd door "La Croix," vroeg Mgr. Renard om "voorzichtigheid, zodat het geloof van de leden beschermd, verdiept en uitgebreid kon worden met het oog op echtheid en trouw."
In de motie op het einde van de bijeenkomst werd een oproep gedaan aan ‘alle kerkelijke verantwoordelijken’ opdat ze ‘dappere gebaren en ontmoetingen met een heel nieuwe stijl die de verzoening versnelt’ zouden ondernemen. Daarin is de gedachte van de prior van Taizé te herkennen met zijn permanente zorg voor eensgezindheid: "we roepen degene die naar de Romeinse synode en de vergadering van de COE in Upsala trekken op om in pluraliteit te bouwen aan een eensgezindheid van gans het Godsvolk."
Was dit zoeken naar ‘eensgezindheid’ geen zachte utopie? De vraag kwam voor in een uitgebreide reportage met foto’s in een katholiek magazine. Na een lange beschrijving van de bijeenkomst en het succes meende Aimé Savard dat er geen echte ‘dialoog’ tussen de jongeren en de aanwezige Kerkverantwoordelijken had plaatsgehad, en betreurde dat de Broeders van Taizé het openbaar debat teveel gericht hadden en de dialoog beperkt. "We kunnen ons soms afvragen," vervolgde de journalist, "of de Gemeenschap Van Taizé, om de twistpunten onder christenen te verzachten [tussen de Kerken en in de Kerken], niet in een buitensporig ireanisme vervalt om de spanningen te verbergen zonder de ware oplossingen te bevorderen." Andere dagbladen namen deze bedenkingen over, bovenop kritiek van politieke en dogmatische aard.
Vertaling: Broeder Joseph
|
|
|
|
|
|
|