|
Download PDF
Hoofdstuk 3. Desertie Pastoor Balley, bij wie Jean-Marie zijn intrede tot het seminarie voorbereidde, had zijn leerling tot nog toe vrijgesteld van het seminarie. Op 24-jarige leeftijd was de dienstplichtige met uitstel, wat zijn studies betreft, op het niveau gekomen van een 15-jarige, zo aanzienlijk was zijn vertraging. Bijkomend bij zijn moeilijkheden voor de intellectuele oefeningen, logeerde Jean-Marie bij zijn schoonbroer en zus, het echtpaar Melin, die in Ecully woonden. Zou vader Balley het nuttig achten om zijn aanvraag tot uitstel voor het leger te verlengen voor het jaar 1809? Zonder twijfel! De verrassing, gevolgd door de verslagenheid was volledig in Dardilly, vervolgens te Ecully, waar het bericht van de oproeping doorkwam. De pastoor van Ecully spoedde zich naar Lyon, eerst naar het aartbisdom, vervolgens naar het recruteringsbureau, waar hij vergezeld werd door de Courbon, de vicaris-generaal.
Te laat: het besluit voor de inlijving was reeds genomen. Hoe zou een "klerk", een jongen van het platteland en een "eeuwige leerling" die woont bij boeren en waarvan de studies alleen maar bestonden uit het volgen van lessen bij de dorpspastoor, zich kunnen aanpassen aan het leger?
Jean-Marie, gesteund door zijn moeder, smeekte zijn vader om een vervanger voor hem in het leger "af te kopen", wat toen mogelijk was. De oude en rijke Mathieu Vianney, moest andermaal buigen.
Kostprijs: drieduizend francs, plus bijkomend tweehonderd francs drinkgeld en een aantal kleren om een tijdje verder te kunnen. Men had een rekruut van goede wil gevonden, die het drinkgeld en de kledij aannam. Maar tijdens de nacht begon te vervanger na te denken: zij die opgeroepen werden uit de streek van Lyon moesten immers naar Spanje. En men vertelde gruwelverhalen over zij die tegen de verzetstrijders moesten vechten, als ze de hand konden leggen op de beklagenswaardige Franse soldaten ...
Napoleon en zijn "Grande Armée" Bovendien was deze oorlog tegen een katholieke Spaanse koning, die brutaal werd onttroond, een goddeloze daad. Ook werd het Spaanse verzet "opgevrolijkt" door fanatieke monniken, wat er alleen maar toe bijdroeg dat de plaatselijke bevolking afkerig stond tegenover de Franse oorlog tegen Spanje. Daarenboven had de Keizer, zoals dit ook tijdens de Revolutie was gebeurd, de Paus laten opsluiten, waardoor de Heilige Vader in 1809 de Keizer had geëxcommuniceerd.
En zo bracht de vervanger, na een nacht van rijp beraad, de volgende ochtend; het geld en de overige voorzieningen terug naar de boerderij "Point de Jour": hij had zijn besluit genomen en zou niet vertrekken. Het was dus aan Jean-Marie om te vertrekken ...
Op 26 oktober 1809 spande Mathieu zijn boerenkar, waarop ook de treurende Marie Béluse en de bleke Jean-Marie, hadden plaatsgenomen. Deze laatste met een lang gezicht. Mathieu Vianney bracht zijn zoon naar de Kazerne van Lyon. De nieuwe militair werd ingelijfd bij een divisie dat zich moest verzamelen te Bayonne, voorbij Roanne.
Jean-Marie kon het maar twee dagen uithouden in de kazerne. Hij moest de kamer delen met onbeschaafde en obscene rekruten, waarvan minstens de helft zelfs niet gedoopt was, omwille van de Revolutie. Zij behandelen de "bleu", die niets anders dan knielde om Onze Vaders en Weesgegroetjes te bidden en vroom de Rozenkrans bad, op een gruwelijke wijze. Jean-Marie werd door dit alles zodaning geëmotioneerd dat hij een hersenvliesontsteking opliep, zodat de majoor, die de ernst van de situatie inzag, hem liet verblijven in het dispensarium [Hotel-Dieu, een voorziening in Frankrijk sinds de Middeleeuwen], waar de zieke gedurende twee weken moest verblijven.
Lyon, Hôtel-Dieu Hierna, op 12 november 1809, werd hij beschouwd als hersteld en moest de soldaat een konvooi vervoegen naar Roanne, waar de soldaten hun militaire opleiding moesten doen. Ook daar lagen dezelfde oorzaken aan de basis van dezelfde gevolgen, en Jean-Marie herviel in zijn ziekte en met hevige koorts werd hij ondergebracht in het hospitaal van Roanne, waar de zusters hem met de nodige zorg en het nodige medelijden behandelden.
"Men kan goed genoeg zien dat deze jongeman niet gemaakt is om oorlog te voeren," zeiden ze, "en hij zou nuttiger zijn in het bidden voor Frankrijk, dat de gebeden goed kon gebruiken."
Na drie weken was hij opnieuw te been en Jean-Marie moest zich opnieuw inwerken in de kazerne waar de ingeschrevenen, na hun beëindigde opleiding, de weg te voet moesten ondernemen naar Hendaye. Maar, bij het verlaten van het hospitaal, hield de weerspannige rekruut zich te lang op in de kerk, voor zijn gebeden, om er de nodige genaden te vragen om hem toe te steunen in zijn nieuwe staat. Toen hij zich presenteerde aan de poorten van de kazerne, was zijn regiment reeds vertrokken ... Kapitein Blanchard, belast met de rekruten, kreeg een inzinking van deze onmogelijke rekruut en op slag beging hij een grote onvoorzichtigheid en gaf hij aan Jean-Marie een orderbrief met het bevel zich zo spoedig mogelijk bij zijn kameraden, die sedert een uur vertrokken waren, te voegen.
Jean-Marie heeft zich nooit bij hen vervoegd. Een enorme uitrusting matte de herstellende zieke af en hij moest slapen bij een holle weg die langs de Keizerlijke Route liep, om te kunnen herstellen. Hij viel in een diepe slaap. Tegen de avond werd hij wakker gemaakt door "een engel", zei hij zelf. In werkelijkheid was deze engel een echte persoon die luisterde naar de voornaam Guy. Als een jonge boer uit de uithoek, had hij, zoals zo vele anderen, besloten om te deserteren. Samen hadden zij een tijdelijke verblijfplaats ingericht in de bergen. Toen hij deze jongeling in uniform, slapend, met het hoofd op zijn uitrusting aantrof, riep hij:
"Wat doet u daar? Bent u ook gedeserteerd?" "Neen," protesteerde hij, "ik ben mijn regiment verloren." "Taratata! Kom mee met mij, ik weet waarheen."
En de stevig gebouwde Guy nam de zware uitrusting op de schouders en samen beklommen zij de berg. De "engel" vond voor hem onderdak bij de klompenmaker van zijn ouders of bij een van zijn vrienden die hem een verblijf hadden aangeboden voor de tijd van de rampspoed. Het wemelde er van de dienstweigeraars.
Na een aantal dagen zwerven van de ene boerderij naar de andere, omdat de bevolking volledig was samengesteld uit deserteurs tegen de verdrukking van de "menseneter," kwam Jean-Marie uiteindelijk terecht bij de weduwe Fayot, die woonde in het gehucht van de familie Robin op zo’n tweetal kilometer van het dorp van de familie Noé.
Claudine Fayot, een achtendertigjarige weduwe met vier kinderen, verborg de vluchteling in haar schuur, onder de schuilnaam Jérôme Vincent, als herinnering aan de buren van zijn ouders en aan zijn "verloofde" Marion Vincent. Omdat hij zich moest schuilhouden, kon hij niet deelnemen aan de Misvieringen, waarvan hij de lokroep der klokken hoorde door het bergdal. Hij bleef in het huis passen op de kinderen. Maar, beetje bij beetje, raakte hij ervan overtuigd dat hij niet zou worden verraden door de bevolking en slaagde hij erin zich ongemerkt tussen de kerkgangers te begeven en werd hij zelfs bevriend met de pastoor van de Noés, pastoor Jacquet, een niet-beëdigde priester, die uit de clandestiniteit was getreden sinds het Concordaat: deze geestelijke wist dus heel goed wat het betekende om zich te verbergen en dienstweigeraar te zijn omwille van de dwaasheid van dit tijdperk. "Jérôme Vincent" hield de pastoor bij het onderwijs van de kinderen van de parochie, door hen de dingen te onderrichten die hij intussen onder de knie had: lezen, rekenen, schrijven, maar vooral de catechismus.
De zoon van de Vianneys had geld bij zich want hij kon honderd francs schenken aan zijn gastvrouw. De weduwe Fayot had last van reuma en haar dokter had haar een kuur aanbevolen te Charbonnières, een oord naast Lyon. Tijdens deze kuur begaf Claudine Fayot zich naar de boerderij "Point du Jour". Daar werd zij heel goed ontvangen door Marie Béluse, zijn moeder, maar heel slecht door Mathieu Vianney. Door de dienstweigering van zijn zoon kon hij namelijk lastig worden gevallen door kapitein Blanchard, de verantwoordelijke over de rekruten, die door zijn flater te Roanne, een sanctie had gekregen. De wet stond toe om de ouders van deserteurs in de gaten te houden, waarvan ze goed wisten dat ze over het algemeen hetzelfde zouden doen voor hun overige kinderen.
"Ik ga geheel uw hebben en houden in beslag laten nemen," had de officier bij vader Vianney gedreigd. 'Waar is mijn zoon, zodat ik hem kan gaan zoeken?' had deze laatste aan zijn bezoekster gevraagd. "Uw zoon ginds is veel meer waard dan al uw hebben en houden tezamen!"
Dankzij de goede Marie Béluse, kon weduwe Fayot de Latijnse woordenschat en enkele boeken naar de Noés brengen, die Jean-Marie toelieten geen achterstand op te lopen bij zijn studies, tijdens zijn gedwongen verblijf.
"Jérôme" was heel geliefd onder de bevolking van deze bergen van de Forez en op initiatief van de zussen Dadolle, twee vrome jongedames, brachten de dorpelingen geld bij elkaar om hem een soutane te schenken. En zo waren deze goede mensen de eersten die Jean-Marie aandachtig konden aanschouwen in de kledij waarvan hij de meest beroemde drager zou worden.
Bergen van Forez Ondertussen verging het Napoleon goed. Na, niet zonder opofferingen, te Wagram de Oostenrijkers te hebben verslagen, huwde de keizer de dochter van de verslagen soeverein, de aartshertogin Marie-Louise. Hij kreeg met haar een zoon, die als arendsjong meteen "Keizer van Rome" werd. De vrede leek eens te meer verzekerd binnen Europa. Enkel Groot-Brittannië bleef onbuigzaam in de oorlog tegen het Rijk van Napoleon, maar heel het Europese vasteland was tijdelijk in vrede. Zelfs in Spanje was de rust teruggekeerd onder het Koningschap van Jozef [1808-1813] die kon regeren dankzij de terreur die was ingesteld door Murat. Ook had de overwinnaar Napoleon, de gunstmaatregel van amnestie verleend aan alle dienstweigeraars. Uit de bergen en de wouden kwam een overvloed van deserteurs om zich opnieuw te integreren in hun steden of op de velden, waar ze nuttiger werk konden verrichten.
Marie-Louise van Oostenrijk [1791-1847] Twee echtgenote van Napoleon I Jérôme Vincent werd dus opnieuw Jean-Marie Vianney en ondernam zelf te voet de weg, terug naar Lyon, op 9 januari 1810. Hij was zoveel rustiger dan zijn jongere broer François, die dezelfde naam had als de oudste broer en die men "Cadet" noemde, en die op twintigjarige leeftijd had aanvaard om zijn vervanger te zijn, omdat hij een "goed nummer" had getrokken bij de loting. Cadet vertrok dus onder de Franse vlag. De ongelukkige is nooit meer teruggekeerd naar Dardilly. Ondertussen was de vrede in Europa verdwenen en had heel het continent zich gemobiliseerd tegen Napoleon en na de slag bij de Rijn, had de ongelukkige François niets meer van zich laten horen.
Vertaling: Chris De Bodt
|
|