|
Download PDF
Thomas à Kempis. De Navolging van Christus. Boek 4.2 Hoofdstuk 10. De heilige communie moet men niet gemakkelijk achterwege laten
1. De Heer: Dikwijls behoort gij uw toevlucht te nemen tot de bron van genade en goddelijke barmhartigheid, tot de bron van goedheid en alle zuiverheid. Dan zult gij van uw hartstochten en gebreken worden genezen en verdienen krachtiger en waakzamer te kunnen optreden tegen alle bekoringen en bedriegerijen van de duivel. 2. De vijand weet dat zeer veel vrucht en een middel tot heil in de communie gelegen zijn; op allerlei wijzen en bij iedere gelegenheid probeert hij gelovigen en vromen zoveel hij kan daarvan af te houden of hen daarin te belemmeren. 3. Want als sommigen zich, op de heilige communie voorbereiden, ondergaan zij zeer erge ingevingen van de satan. 4. De boze geest zelf, zoals in het boek Job geschreven staat, komt onder de zonen Gods om hen met zijn gebruikelijke slechtheid in verwarring te brengen, ze bevreesd te maken of radeloos; om zo hun liefde te verminderen of hun geloof door zijn aanvechting weg te nemen, zodat zij óf de communie helemaal weglaten óf met lauwheid ertoe naderen. 5. Maar men moet zich niet het allerminst storen aan zijn sluwheden en verbeeldingen, hoe schandelijk en verschrikkelijk die ook zijn, maar alle fantasieën moet men naar zijn hoofd terugwerpen. 6. Hij is ellendig, verachtelijk en bespottelijk; en om zijn beledigingen en de onrust die hij veroorzaakt, moet men de heilige communie niet overslaan. 7. Dikwijls immers is een te grote bezorgdheid een belemmering voor de godsvrucht en ook de angst voor het spreken van de biecht. 8. Handel volgens de raad van wijze mensen en leg angst en scrupules af, want dit verhindert Gods genade en vernietigt de innerlijke godsvrucht. 9. Laat om een of ander klein bezwaar of verwarring de heilige communie niet varen; maar ga spoedig biechten en vergeef anderen graag al hun beledigingen. 10. Maar hebt gij zelf iemand beledigd, vraag dan nederig om vergeving, dan zal God u van harte genadig zijn. 11. Wat baat het u zo lang te wachten met biechten of de heilige communie uit te stellen? 12. Zuiver u zo snel mogelijk, spuw het venijn onmiddellijk uit, haast u het geneesmiddel in te nemen en gij zult u beter bevinden dan wanneer gij lang wacht. 13. Als gij om deze reden nalatig zijt, is er morgen wellicht een nog belangrijker reden en zo zoudt gij lang van de communie weerhouden kunnen worden en er steeds minder toe in staat zijn. 14. Zo spoedig mogelijk moet gij dit bezwaar en deze lusteloosheid van u afschudden. 15. Het dient nergens toe lang gekweld te worden, lang met onrust rond te lopen en vanwege dagelijkse belemmeringen zich van het goddelijke te verwijderen. 16. Het is zelfs in hoge mate schadelijk de heilige communie lang uit te stellen, want dat leidt gewoonlijk tot grote lauwheid. 17. Helaas, sommigen die lauw zijn en nalatig nemen de kans hun biecht wat later te doen graag aan en stellen de heilige communie daarom graag uit om niet verplicht te zijn tot grotere waakzaamheid over zichzelf. 18. Helaas, wat hebben zij weinig liefde en een zwakke godsvrucht die de heilige communie zo gemakkelijk uitstellen. 19. Hoe gelukkig is hij en hoezeer God welgevallig die zo leeft en zijn geweten dermate rein houdt, dat hij gereed is zelfs dagelijks te communiceren en het zou verlangen te doen, als het hem geoorloofd was en het kon geschieden zonder op te vallen. 20. Als iemand er zich somtijds van onthoudt uit nederigheid of omdat een goede reden het bezwaarlijk maakt, is hij te prijzen om zijn eerbied. 21. Maar sluipt de lauwheid binnen, dan moet hij zichzelf aansporen en doen wat in zijn vermogen is; dan zal de Heer aan zijn verlangen voldoen om die goede wil, waarmee de Heer zeer bijzonder rekening houdt. 22. Maar als iemand wettig verhinderd is, zal hij altijd de goede wil en de vrome bedoeling hebben te communiceren en zo zal hem de vrucht van het Sacrament niet ontgaan. 23. Want iedere vrome gelovige kan op ieder uur van de dag in een geestelijke communie tot Christus naderen en dat zonder enige weerhouding. 24. Maar op bepaalde dagen en tijden zal hij niet mogen nalaten het Lichaam van zijn Verlosser met liefdevolle eerbied in het Sacrament te ontvangen, en dat meer op grond van Gods eer en glorie dan om het zoeken van eigen troost. 25. Want zo dikwijls hij geestelijk communiceert, wordt hij onzichtbaar verkwikt als hij het mysterie van Christus’ menswording en lijden vroom herdenkt en in liefde voor Hem ontvlamt. 26. Wie zich anders niet voorbereidt dan bij het ophanden zijn van een feest of omdat de gewoonte ertoe aanzet, zal dikwijls geheel onvoorbereid zijn. 27. Gelukkig degene die zich de Heer onvoorwaardelijk als offer opdraagt, zo dikwijls hij, celebreert of communiceert. 28. Wees bij het opdragen van de mis niet te langzaam of haastig, maar houd u aan het goede gemeenschappelijk gebruik van degenen met wie gij leeft. 29. Gij moet voor de anderen geen oorzaak van last of verveling zijn, maar de gewone weg bewandelen volgens de instelling van wie ons zijn voorgegaan, en liever het nut van anderen in het oog houden dan eigen devotie of verlangen.
Hoofdstuk 11. Het Lichaam van Christus en de heilige Schrift zijn voor de gelovige in hoge mate onmisbaar
1. De gelovige: Goede Heer Jezus, hoe groot is de mildheid die de godvruchtige gelovige mag ervaren, als hij met U aan uw gastmaal aanzit; waar hem geen andere spijs tot nuttiging wordt aangeboden dan U, zijn enige Beminde; die voor hem boven alles wat hij kan verlangen aantrekkelijk zijt. 2. Het zou mij een voldoening zijn in uw tegenwoordigheid uit diepe genegenheid tranen te storten en met de beminnende Magdalena uw voeten met tranen te bevochtigen. 3. Maar waar vind ik een dergelijke vroomheid? Waar is die overvloedige vloed van heilige tranen? 4. Zeker voor uw aanschijn en dat van uw heilige engelen zou heel mijn hart in vuur en vlam moeten staan en zou ik van vreugde moeten schreien. 5. Want ik heb U hier bij mij tegenwoordig in het Sacrament, hoewel verborgen onder een andere gedaante. 6. U in uw eigen goddelijke klaarheid te aanschouwen immers zouden mijn ogen niet kunnen verdragen; zelfs wie volstrekt rein was, zou niet bestand zijn tegen de glorievolle glans van uw majesteit. 7. Hierin komt Gij dus mijn hulpeloosheid tegemoet, dat Gij U in dit Sacrament verbergt. 8. Ik bezit hier waarlijk en aanbid Hem, die de engelen in de hemel aanbidden; maar ik voorlopig in geloof, zij van aangezicht tot aangezicht en zonder versluiering. 9. Ik moet tevreden zijn met het licht van het ware geloof en daarin wandelen, totdat de dag van de eeuwige klaarheid aanbreekt en de schaduwen van de beelden wijken. 10. Maar als eenmaal dat wat volmaakt is gekomen zal zijn, zal het gebruik van de sacramenten ophouden, omdat de zaligen in de hemelse glorie het sacramenteel geneesmiddel niet nodig hebben. 11. Want zij verheugen zich zonder einde over de tegenwoordigheid van God, wiens schoonheid zij van aangezicht tot aangezicht aanschouwen; en steeds meer omgevormd in de afgrondelijke heerlijkheid van God, proeven zij het Woord Gods dat vlees geworden is, zoals het vanaf het begin was en in eeuwigheid blijft. 12. Deze wonderen indachtig staat welke geestelijke vertroosting ook, mij tegen; want zolang ik mijn Heer niet openlijk in zijn glorie zie, acht ik alles niets wat ik in de wereld zie en hoor. 13. Gij zijt mijn getuige, God, dat geen enkele zaak mij kan troosten, geen schepsel mij rust kan geven, alleen Gij, mijn God, die ik verlang voor eeuwig te aanschouwen. 14. Maar dit is niet mogelijk zolang ik in deze sterfelijkheid verblijf. 15. Daarom moet ik mij wel afstemmen op een groot geduld en mijzelf bij elk verlangen aan U onderwerpen. 16. Want ook uw heiligen, Heer, die nu met U in het rijk der hemelen jubelen, hebben zolang zij leefden de komst van uw glorie met vertrouwen en groot geduld afgewacht. 17. Wat zij geloofden geloof ook ik, waarop zij hoopten hoop ook ik, waar zij zijn aangekomen, vertrouw ik door uw genade ook te zullen komen. 18. Intussen zal ik leven in geloof, versterkt door het voorbeeld van de heiligen. 19. Ik zal ook de heilige boeken hebben tot troost en als spiegel van het leven; en boven dit alles uw allerheiligst Lichaam als bijzonder middel en toevlucht. 20. Want twee dingen zijn naar mijn mening mij in dit leven hoogst nodig, zonder deze zou dit armzalig leven voor mij ondraaglijk zijn. 21. In de gevangenschap van dit lichaam vastgehouden, beken ik aan twee dingen behoefte te hebben: aan voedsel namelijk en aan licht. 22. Gij hebt mij, zwakkeling, uw heilig Lichaam gegeven tot herstel van ziel en lichaam en een lamp voor mijn voeten gesteld, uw woord (Ps. 119 : 105). 23. Zonder deze twee zou ik niet goed kunnen leven; want Gods woord is licht voor mijn ziel en uw Sacrament brood voor het leven. 24. Deze kunnen ook uw twee tafels worden genoemd:’ aan weerszijden geplaatst in de schatkamer van uw Kerk. 25. De ene tafel is die van uw heilig altaar dat het heilig brood bevat, dat is het kostbaar Lichaam van Christus. 26. De andere is die van de goddelijke wet waarin uw heilige leer is vervat, die het ware geloof leert en ontwijfelbaar binnenleidt in het binnenste, achter het voorhangsel waar zich het Heilige der Heiligen bevindt. 27. U zij dank, Heer Jezus, Licht van het eeuwige Licht, voor de tafel van uw heilige leer die Gij ons door uw dienaren de profeten en apostelen, en andere leraren hebt voorgehouden. 28. Dank zij U, Schepper en Verlosser van de mensen, die om aan heel de wereld uw liefde te bewijzen een groot maal hebt aangericht, waarin Gij niet het voorafbeeldende Lam, maar uw allerheiligst Lichaam en Bloed ter nuttiging hebt aangeboden: 29. Aldus alle gelovigen verblijdend met een heilig gastmaal en lavend met een heilbrengende kelk, waarin al de vreugden van het paradijs aanwezig zijn en waarbij met ons de heilige engelen maaltijd houden in nog groter geluk. 30. Hoe groot en eervol is de bediening van de priesters, aan wie gegeven werd de Heer van de majesteit met heilige woorden te consacreren, met de lippen te zegenen, in de handen te houden, met eigen mond te nuttigen en aan anderen toe te dienen. 31. Hoe rein moeten de handen zijn, hoe zuiver de mond, hoe heilig het lichaam, hoe onbevlekt het hart van de priester, bij wie zo dikwijls de Bewerker van de reinheid binnentreedt. 32. Uit de mond van een priester mogen alleen heilige, waardige en nuttige woorden voortkomen, uit de mond die zo dikwijls het Sacrament van Christus ontvangt. 33. Zijn ogen die gewoon zijn Christus’ Lichaam te aanschouwen, moeten eenvoudig zijn en kuis. 34. Zijn handen die gewoon zijn de Schepper van hemel en aarde aan te raken, zuiver en ten hemel geheven. 35. Tot de priesters in het bijzonder wordt in de wet gezegd: ‘Weest heilig, omdat Ik heilig ben, de Heer, uw God’ (Lev. 19 : 2). 36. Uw genade helpe ons, almachtige God, opdat wij die de priesterlijke bediening hebben ontvangen, U waardig en godvruchtig in alle reinheid en met een goed geweten mogen dienen. 37. En kunnen wij niet in zulke onschuld van leven blijven als wij behoren te doen, verleen ons dan het kwaad dat wij hebben gedaan oprecht te betreuren, en in de geest van nederigheid; en met een vast besloten goede wil U voortaan vuriger te dienen.
Hoofdstuk 12. Wie gaat communiceren behoort zich met grote ijver op Christus’ komst voor te bereiden
1. De Heer: Ik ben de Minnaar van zuiverheid en de Gever van alle heiligheid. 2. Ik zoek een zuiver hart en daar is de plaats van mijn rust. 3. Maak voor Mij de grote, open zaal gereed (Mc. 14 : 15); dan zal Ik met mijn leerlingen paasfeest bij u vieren. 4. Als gij wilt dat Ik tot u kom en bij u blijf, doe dan de oude zuurdesem weg en zuiver de woonplaats van uw hart. 5. Sluit heel de wereld buiten en heel het tumult van gebreken; zit als een eenzame mus op het dak (Ps. 102 : 8) en denk aan uw overtredingen in de bitterheid van uw gemoed. 6. Iedere geliefde immers brengt voor haar minnaar de beste en mooiste plaats in gereedheid, want daaraan wordt de genegenheid erkend van wie de beminde ontvangt. 7. Weet echter wel dat gij met de verdienste van uw eigen daden voor deze voorbereiding niet kunt volstaan, al zoudt gij u zelfs gedurende een heel jaar voorbereiden en niets anders in de geest hebben. 8. Maar uit louter liefde, op grond van mijn genade wordt u toegestaan tot mijn tafel te naderen, alsof een bedelaar aan de maaltijd van een rijke werd genodigd en deze niets anders zou hebben om op die weldaad te antwoorden dan zich te vernederen en hem dank te zeggen. 9. Doe wat in uw vermogen is en doe het met ijver; niet uit gewoonte, niet omdat het moet, maar neem het Lichaam van de geliefde Heer uw God tot u met eerbiedige vrees en met liefde, nu Hij zich gewaardigt tot u te komen. 10. Ik ben het die heb geroepen; Ik heb bevolen dat dit zou gebeuren; Ik zal aanvullen wat u ontbreekt, kom en ontvang Mij. 11. Als Ik de genade van godsvrucht geef, zeg dan uw God daarvoor dank, niet omdat gij waardig zijt, maar omdat Ik mij over u ontfermd heb. 12. Als gij niets hebt, maar u eerder dor voelt, blijf dan met aandrang bidden, zucht en klop; houd niet op totdat gij verkrijgt een kruimel of druppel van heilzame genade op te vangen. 13. Gij hebt Mij nodig; Ik heb u niet nodig. 14. En gij komt niet Mij heiligen, maar Ik kom u heiligen en beter maken. 15. Gij komt om door Mij geheiligd en met Mij verenigd te worden, om nieuwe genaden te ontvangen en opnieuw tot levensverbetering te worden aangevuurd. 16. Wil deze genade niet verwaarlozen, maar bereid met alle ijver uw hart voor en voer uw Beminde bij u binnen. 17. Gij behoort u echter niet alleen tot godsvrucht voor te bereiden voor de Communie, maar u ook zorgvuldig in die godsvrucht te bewaren na het ontvangen van het Sacrament. 18. Niet minder behoedzaamheid daarna wordt vereist dan godvruchtige voorbereiding tevoren. 19. Want een goede zorg daarna is weer de beste voorbereiding om groter genade te ontvangen. 20. Zeer slecht voorbereid is iemand hierdoor dat hij terstond, al te onbeteugeld uitwendige voldoening zoekt. 21. Wacht u voor het veel spreken, blijf in de eenzaamheid en geniet van de goddelijke aanwezigheid. 22. Want nu heb gij Hem die heel de wereld u niet ontnemen kan. 23. Ik ben het aan wie gij u geheel moet wegschenken, zodat gij voortaan niet meer in uzelf, maar in Mij zonder enige bezorgdheid blijft leven. Hoofdstuk 14. Het vurig verlangen van sommige gelovigen naar het Lichaam van Christus
1. ‘O hoe groot is de zoetheid Heer die Gij bewaard hebt voor wie U vrezen’ (Ps. 31 : 20). 2. Als ik denk aan sommige gelovigen die tot uw Sacrament met de grootste godsvrucht en liefde naderen. 3. Dan ben ik in mijn binnenste verward en beschaamd, dat ik zo lauw en koud nader tot uw altaar en de tafel van de heilige communie. 4. Dat ik zo dor en zonder gevoeligheid van hart blijf, dat ik voor U, mijn God, niet totaal ontvlamd ben; 5. En niet zo hevig aangetrokken en ontroerd als vele gelovigen geweest zijn, die uit vurig verlangen naar de communie en voelbare liefde in hun hart hun tranen niet konden bedwingen. 6. Met de mond, zowel met het hart als met het lichaam, gaven zij hun hevig verlangen te kennen naar U, God, de levende Bron. Zij wisten niet op welke wijze zij anders hun honger moesten matigen of stillen, als zij niet uw Lichaam met alle geestelijke blijdschap en vurige begeerte hadden ontvangen. 7. O waar en vurig geloof, dat zelf een aannemelijk bewijs wordt van uw heilige tegenwoordigheid. 8. Zij immers erkennen in waarheid hun Heer bij het breken van het brood (Lc. 24 : 35), van wie het hart zo vurig in hen brandt als Jezus met hen meegaat. 9. Van die liefde en godsvrucht, van die hevige liefde en vurigheid ben ik ver verwijderd. 10. Goede, milde, welwillende Jezus, wees mij genadig en geef uw arme bedelaar om tenminste van tijd tot tijd iets van een innige, hartelijke liefde bij de heilige communie te mogen voelen. 11. Dat daardoor mijn geloof krachtiger wordt, mijn hoop op uw goedheid mag toenemen en de liefde eenmaal volkomen ontbrand bij het ontvangen van het hemels manna, mij nooit meer ontbreekt. 12. Want uw barmhartigheid is in staat mij ook de gevraagde gunst te verlenen en als de dag van uw welbehagen is gekomen, mij uiterst genadig met de geest van vurigheid te bezoeken. 13. Want al brand ik niet van zulk een grote begeerte als zo velen die U bijzonder zijn toegewijd, toch heb ik dank zij uw goedheid reeds het verlangen naar dat vurig ontvlamd verlangen. Ik bid en hoop deel te mogen uitmaken van al die vurige minnaars en gerekend te mogen worden onder hun getal.
Hoofdstuk 15. De gave van godsvrucht wordt door nederigheid en de verloochening van het eigen ik verkregen
1. De Heer: Men moet de gave van godsvrucht met ijver zoeken, er met verlangen om bidden, geduldig en vertrouwvol verwachten; ze dankbaar aannemen, nederig bewaren, ijverig daarmee werken en dan God het einde en de wijze van zijn verheven bezoeking overlaten totdat Hij komt. 2. Gij behoort u vooral te vernederen, als gij innerlijk weinig of geen godsvrucht voelt, maar niet te zeer ontmoedigd te zijn of u er onmatig over te bedroeven. 3. God geeft dikwijls in een kort ogenblik wat Hij gedurende lange tijd heeft geweigerd; Hij geeft soms op het einde wat Hij in het begin van het gebed uitstelde te geven. 4. Als de genade steeds snel zou worden gegeven en naar wens aanwezig was, zou dit voor een zwak mens moeilijk zijn te dragen. 5. Daarom moet men de gave van godsvrucht in goed vertrouwen en met nederig geduld afwachten. Wijt het echter aan uzelf en aan uw zonden, als gij ze niet ontvangt of als zij u op geheime wijze wordt ontnomen. 6. Soms is het een nietigheid die de genade tegenhoudt of verbergt, als men tenminste over een nietigheid spreken kan en niet eerder over een gewichtige zaak die een zo groot goed tegenhoudt. 7. En als gij dit nietige of gewichtige beletsel zult hebben weggenomen en volmaakt overwonnen, dan zal gebeuren wat gij verlangd hebt. 8. Want onmiddellijk nadat gij u geheel aan God zult hebben overgegeven en niet dit of dat volgens uw keus of welbehagen hebt gezocht, maar u onvoorwaardelijk aan Hem hebt gegeven, zult gij de eenheid en de vrede vinden. Want niets zal u zoveel voldoening brengen en aangenaam zijn als het welbehagen van de goddelijke wil. 9. Wie dus zijn bedoeling eenvoudig naar boven, op God heeft gericht en zich van iedere ongeregelde liefde of tegenzin voor een of ander schepsel heeft vrijgemaakt, zal zeer geschikt zijn om de genade te ontvangen en de gave der godsvrucht waardig zijn. 10. Want de Heer geeft daar zijn zegen waar Hij lege vaten vindt. 11. En hoe volkomener iemand aan het lagere verzaakt en meer aan zichzelf sterft door zelfverachting, des te sneller komt de genade, des te overvloediger treedt zij binnen, des te hoger verheft zij het hart dat vrij is. 12. Dan zal hij zien en overvloed hebben, ‘en zich verwonderen en zijn hart zal verruimd worden’ (Jes. 60 : 5) in hem; want de hand des Heren is met hem en zelf heeft hij zich volstrekt in zijn handen overgegeven tot in eeuwigheid. 13. Zie, zo zal de mens worden gezegend (Ps.127 : 4) die God zoekt met heel zijn hart en die zijn ziel niet tevergeefs ontvangt. 14. Hier bij het ontvangen van de heilige Eucharistie verkrijgt hij de grote gunst van de goddelijke vereniging; want hij heeft geen aandacht voor eigen godsvrucht en vertroosting, maar boven alle godsvrucht en vertroosting staat voor hem Gods eer en glorie.
Hoofdstuk 16. Wij moeten onze noden aan Christus openbaren en zijn genade afsmeken
1. De gelovige: Zeer goede en beminnelijke Heer, die ik nu godvruchtig wens te ontvangen, Gij kent mijn zwakheid en de nood die ik lijd; Gij weet in hoeveel kwaad en gebreken ik neerlig; hoe dikwijls ik mij bezwaard voel, bekoord, verward en verontreinigd. 2. U bent voor mij als medicijn, als vertroosting en verkwikking roep ik U aan. 3. Ik spreek tot Degene die alles weet, aan wie mijn hele innerlijk bekend is; Gij alleen kunt de volmaakte vertroosting geven en mij helpen. 4. Gij weet wat ik voor alles nodig heb, hoe arm ik ben aan deugd. 5. Zie, ik sta voor U, arm ontdaan van alles; ik bid om uw genade, ik smeek om uw barmhartigheid. 6. Verkwik uw arme, hongerige bedelaar, verwarm mijn koudheid met het vuur van uw liefde; verlicht mijn blindheid met de helderheid van uw tegenwoordigheid. 7. Laat voor mij al het aardse maar bitter worden; alle zwarigheid en tegenslag mij leiden tot geduld; al het lagere en geschapene geringe achting en vergetelheid bewerken. 8. Richt mijn hart naar U omhoog in de hemel en laat mij niet dwalend over de aarde gaan. 9. Wees Gij van nu af aan mijn voldoening tot in alle eeuwen, want Gij alleen zijt mijn spijs en drank, mijn liefde en mijn vreugde, mijn zaligheid en heel mijn rijkdom. 10. Wil mij toch door uw tegenwoordigheid geheel in gloed zetten, mij doen branden en in U omvormen, zodat ik één geest met U word door de genade van de innerlijke eenheid en door het vloeibaar worden als gevolg van een vurige liefde. 11. Duld niet dat ik hongerig en dor van U wegga, maar handel met mij op een barmhartige wijze, zoals Gij dikwijls wonderbaar met uw heiligen gehandeld hebt. 12. Is het zo verwonderlijk dat ik door U totaal in vuur raak en mijzelf verlies? Gij zijt toch een altijd brandend vuur en Gij schiet nooit te kort, Gij zijt de liefde die de harten zuivert en het verstand verlicht.
Hoofdstuk 17 De vurige liefde en het brandend verlangen Christus in zich te mogen opnemen
1. De gelovige: Met de grootste godsvrucht en met brandende liefde, met heel de liefde van mijn hart verlang ik vurig U, Heer, te ontvangen, zoals vele heiligen en godvruchtige personen bij de communie naar U hebben verlangd. Zij hebben in hoge mate U behaagd door de heiligheid van hun leven en hadden ervaring van de grootste godsvrucht. 2. Mijn God, eeuwige liefde, heel mijn bezit, eindeloos geluk, ik verlang U te ontvangen met de hevigste begeerte en de allerwaardigste eerbied die ooit iemand van de heiligen heeft gekend of kunnen beleven. 3. En al ben ik onwaardig al die gevoelens van godsvrucht te hebben, toch bied ik U de hele liefde van mijn hart, alsof ik al die zeer prijzenswaardige ontvlamde begeerten alleen bezat. 4. Maar ook alles wat een liefdevolle geest kan uitdenken en verlangen, dat alles bied ik U met de grootste eerbied aan en offer het U op met innige vurigheid. 5. Ik wens niets voor mijzelf te behouden, maar mijzelf en al het mijne U vrijwillig en met heel mijn hart ten offer te brengen. 6. Heer mijn God, mijn Schepper en Verlosser, met zulke liefde, eerbied, lof en eer, met zulk een dankbaarheid, waardigheid en liefde, met zulk een geloof, hoop en zuiverheid wens ik U nu te ontvangen. 7. Als U voor het eerst de glorievolle Maagd Maria ontvangen heeft, toen zij de engel die haar de boodschap bracht van het geheim der menswording, nederig en vroom het antwoord gaf: ‘Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord’ (Lc. 1 : 38). 8. En zoals uw zalige Voorloper, de grootste van de heiligen, Johannes de Doper, om uw tegenwoordigheid blij opsprong in de vreugde van de heilige Geest, terwijl hij nog in de schoot van zijn moeder was opgesloten. 9. En later toen hij U zag wandelen onder de mensen en zich diep vernederend met eerbiedige liefde sprak: ‘De vriend van de bruidegom die daar staat en naar hem luistert is van vreugde vervuld om de stem van de bruidegom’ (Joh. 3 : 29). 10.Zo wens ook ik van grote en heilige verlangens ontvlamd te worden en mij met heel mijn hart aan U aan te bieden. 11. Daarom bied ik U aan en leg ik voor U neer al de jubel, de vurige liefde, de geestelijke verrukkingen met de bovennatuurlijke verlichtingen en hemelse visioenen van al de U toegewijde harten met alle deugden en met al de lofprijzingen van alle schepselen in de hemel en op aarde gebracht en nog te brengen, voor mij en al degenen die mij in het gebed zijn aanbevolen, opdat Gij door allen waardig moogt worden geprezen en in eeuwigheid verheerlijkt. 12. Aanvaard mijn wensen, Heer mijn God, en mijn verlangens naar uw oneindige lofprijzing en ongemeten verheerlijking, die U volgens de veelheid van uw onuitsprekelijke grootheid terecht verschuldigd zijn. 13. Dit geef ik U terug en verlang ik U terug te geven iedere dag en op alle ogenblikken van de tijd, en om met mij U te loven en dank te zeggen nodig ik alle hemelse koren en al uw gelovigen uit en smeek hen met liefdevol gebed. 14. Mogen alle volken en stammen en talen U loven en uw heilige zoetvloeiende naam met de grootste blijdschap en vurige godsvrucht verheerlijken. 15. En mogen allen die met eerbied en godsvrucht uw allerverhevenst Sacrament vieren en met groot geloof ontvangen, waardig bevonden worden genade en barmhartigheid bij U te vinden en mogen zij voor mij zondaar dringend smeken. 16. En als zij dan begenadigd met de verlangde godsvrucht en de verzadigende vereniging, zeer vertroost en wonderbaar verkwikt van de heilige hemelse tafel zijn teruggekeerd, mogen zij dan mij arme indachtig willen zijn.
Hoofdstuk 18 Een mens moet niet nieuwsgierig dit Sacrament doorvorsen, maar als nederig navolger van Christus zijn verstand onderwerpen aan het heilig geloof
1. De Heer: Gij moet u van een nieuwsgierig en onnuttig onderzoek van dit allerdiepst Sacrament onthouden, als gij niet in de diepte van de twijfel wilt ondergaan. 2. Wie doorvorser is van de Majesteit, zal door haar glorie worden verpletterd (Spr. 25 : 5). 3. God kan meer tot stand brengen dan een mens kan begrijpen. 4. Een nederig en godvruchtig onderzoek is toelaatbaar, als men altijd bereid blijft onderricht te worden en erop gesteld is de gezonde meningen van de vaders te volgen. 5. Gelukkig de eenvoud die de moeilijke paden van de problemen verlaat en langs de open en vaste weg van Gods geboden voortgaat. 6. Velen hebben de godsvrucht verloren, terwijl zij al te diepe vraagstukken wilden doorgronden. 7. Geloof wordt van u gevraagd en een ernstig leven; niet een groot verstand en ook niet de kennis van Gods diepe geheimen. 8. Als gij iets niet inziet en niet begrijpt wat beneden u staat, hoe wilt gij dan verstaan wat boven u verheven is? 9. Onderwerp u aan God en verneder uw verstand voor het geloof; dan zal u het licht van de wetenschap gegeven worden in de mate waarin dat voor u noodzakelijk en nuttig is. 10. Sommigen worden zwaar bekoord omtrent het geloof en het Sacrament; dat is dan niet aan henzelf te wijten maar eerder aan de vijand. 11. Gij moet niet bezorgd zijn, ga geen discussies aan met uw gedachten; geef ook geen antwoord op de twijfels die de duivel u ingeeft. 12. Maar geloof Gods woord, geloof de heiligen en de profeten, en de boze vijand zal van u wegvluchten. 13. Dikwijls strekt het tot groot voordeel, als een dienaar van God zo iets moet doorstaan. 14. Ongelovigen en zondaars bekoort hij niet, die zijn al zijn veilig bezit; maar de vrome gelovigen stelt hij op allerlei wijzen met verwarringen op de proef. 15. Ga dus door in eenvoudig en niet-twijfelend geloof en nader tot het Sacrament met nederige eerbied. 16. Wat gij er niet van kunt begrijpen laat dat rustig over aan Gods almacht. 17. God bedriegt u niet; bedrogen wordt wie te veel op zichzelf vertrouwt. 18. God gaat om met de eenvoudigen, Hij openbaart zich aan de nederigen, Hij geeft inzicht aan de kleinen, Hij opent het verstand voor de zuivere geesten en verbergt de genade voor hen die nieuwsgierig zijn en trots. 19. Alle menselijke verstand is zwak en kan zich vergissen; het ware geloof echter kan zich niet vergissen. 20. Ieder verstand en de natuurlijke onderzoeking behoort het geloof te volgen, maar niet daaraan vooraf te gaan of het geweld aan te doen. 21. Want het geloof en de liefde hebben daar in hoge mate voorrang en op mysterieuze wijzen werken zij in dit allerheiligst en hoogst verheven Sacrament. 22. De eeuwige ‘en onmetelijke God die over oneindige macht beschikt, brengt grote en onnaspeurbare dingen tot stand in de hemel en op aarde, en een peilen van zijn wonderbare werken is niet mogelijk. 23. Als Gods werken zo waren dat zij gemakkelijk door het menselijk verstand konden worden begrepen, zouden zij niet wonderbaar zijn en waren wij niet verplicht te zeggen dat zij onuitsprekelijk zijn.
EINDE
|
|