Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 6

  
 
Download PDF

Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Schrift 1, deel 6

Schrift 1: Gods barmhartigheid in mijn ziel

338. Toen ik zo diep over mezelf begon na te denken, merkte ik geen gehechtheid aan wat dan ook, nochtans, zoals in alles wat mijzelf betreft, vreesde en wantrouwde ik mezelf. Moe door dit nauwkeurig onderzoek, ben ik vóór het Allerheiligste Sacrament gegaan en met heel de kracht van mijn ziel heb ik Jezus gebeden: "Jezus, mijn Bruidegom, Schat van mijn hart, Gij weet dat ik slechts U ken en geen andere liefde ken dan U, maar Jezus, indien ik mij aan wat dan ook, dat Gij niet zijt, zou hechten, laat dan, bid en smeek ik U, Jezus, door de kracht van Uw barmhartigheid onmiddellijk de dood over mij komen, want duizendmaal verkies ik te sterven dan U in het minste ontrouw te zijn."

39. Op dit moment stond plots Jezus vóór mij, Hij kwam van ik weet niet waar, en stralend in ongelooflijke schoonheid, in een wit kleed met geheven handen, zei Hij me deze woorden: "Mijn dochter, uw hart is Mijn rust, het is Mijn heerlijkheid, Ik vind er al wat zo een groot aantal zielen Mij weigert. Zeg het aan hem die Mijn plaats inneemt." En meteen zag ik niets meer, alleen een oceaan van vertroostingen overstroomde mijn ziel.

340. Ik begrijp nu dat niets mijn liefde tot U, Jezus, in de weg kan staan, lijden noch tegenkantingen, vuur noch zwaard, zelfs de dood niet. Ik voel mij sterker dan dat alles. Niets kan de liefde evenaren. Ik zie dat de kleinste dingen volbracht door een ziel die God oprecht bemint, in Zijn heilige ogen een ongelooflijke waarde hebben.

341 5.11.1934. Een vroege morgen, toen ik voor onze mensen die brood uitdragen, de deur geopend had, ging ik even langs in de kleine kapel om Jezus te bezoeken en mijn opdracht van de dag te hernieuwen. "Ziedaar, Jezus, ik offer U vandaag al mijn lijden, mijn verstervingen, mijn gebeden, ter intentie van de Heilige Vader, dat hij dit feest van de Barmhartigheid bezegelt. Maar Jezus, ik heb U nog één woord te zeggen, ik ben zeer verwonderd dat Gij mij over dat feest van de Barmhartigheid doet spreken, maar dit feest [97], naar men mij zegt, bestaat nietrom moet ik er dan van spreken?"

Jezus antwoordde mij: "Wie kent het? Niemand. En zelfs zij die dit feest moeten verkondigen en de mensen onderrichten, weten het dikwijls zelf niet. Daarom verlang Ik dat deze Beeltenis de eerste zondag na Pasen plechtig gezegend wordt en openbare verering ontvangt, zodat elke ziel ze kan kennen. Doe een noveen voor de intentie van de Heilige Vader, bestaande uit 33 akten, Ik wil zeggen: herhaal zoveel maal het gebedje tot de Barmhartigheid dat Ik u geleerd heb."

342. Het lijden is de grootste schat op onze aarde, het zuivert de ziel. Het is in het lijden dat wij erkennen wie onze ware vriend is. De ware liefde wordt gemeten met de thermometer van het lijden.

343. Jezus, ik dank U voor de kleine dagelijkse kruisjes, voor de tegenkantingen van mijn voornemens, voor de pijnen van het gemeenschappelijk leven, voor de verkeerde interpretaties van mijn bedoelingen, voor de vernederingen die anderen mij aandoen, voor het ruw behandeld worden, voor de valse verdenkingen, voor mijn zwakke gezondheid, voor de uitputting van mijn krachten, voor het offer van mijn eigen wil, voor de teloorgang van het eigen ik, voor de miskenning in alles, voor de mislukking van al mijn plannen.

Ik dank U, Jezus, voor de innerlijke pijnen, voor de geestelijke dorheid, voor de verschrikkingen, de angsten en onzekerheden, voor de duisternis en de diepe innerlijke nacht, voor de bekoringen en allerhande beproevingen, voor de kwellingen die ik moeilijk kan uitdrukken, vooral voor die waarin niemand me zal begrijpen, voor het uur van de dood, voor haar harde strijd en bitterheid.

Ik dank U, Jezus, Gij die deze bittere kelk het eerst hebt gedronken om hem mij verzacht aan te bieden. Zie, ik heb mijn lippen gezet aan de kelk van Uw heilige wil: mij geschiede naar Uw welbehagen en mij geworde naar wat Uw wijsheid vóór alle eeuwen heeft voorzien. Ik wil de voor mij bestemde kelk tot de laatste druppel ledigen zonder Uw bedoeling te zoeken. In bitterheid [mijn vreugde, in wanhoop] mijn vertrouwen, in U, Heer, is alles goed, alles wordt gegeven door Uw vaderlijk Hart. Ik verkies geen vertroosting boven bitterheid, noch bitterheid boven vertroosting, maar dank voor alles, Jezus. Het is mijn genoegen mijn blik op U, onvatbare God, te vestigen. Mijn geest verblijft in deze mysterieuze werkelijkheden, en daar voel ik dat ik thuis ben. Ik ken de woning van mijn Bruidegom goed. Ik voel dat in mij geen enkel druppel bloed is die zich niet zou verteren uit liefde voor U.

O ongelooflijke Schoonheid, wie U eens zal kennen, zal niets anders meer kunnen liefhebben. Ik voel in mijn ziel een afgrond zonder bodem en niets kan die vullen dan God alleen. Ik voel dat ik in Hem sluimer als een zandkorreltje in een bodemloze oceaan.

344. 20.12.1934 Toen ik op een avond in mijn cel kwam, zag ik de Heer Jezus als in openlucht uitgesteld in een monstrans. Aan de voeten van Jezus zag ik mijn biechtvader en achter hem stonden een groot aantal van de hoogste gezagdragers van de Kerk, waarvan ik nooit de gewaden heb gezien tenzij in visioenen. Achter hen zag ik leden van de geestelijke stand uit verschillende orden, nog verder een grote menigte die ik met mijn blik niet kon overzien. Ik zag die twee stralen neerdalen uit de Hostie, zoals op de Beeltenis, ze waren nauw verbonden maar niet vermengd, ze gingen door de handen van mijn biechtvader, vervolgens door de handen van de geestelijken en van hun handen naar de menigte, dan keerden ze naar de Hostie terug ...en op dat moment zag ik me in de cel zoals ik er binnengekomen was.

345. 22.12.1934. Toen ik in de week op een morgen wou gaan biechten, trof ik mijn biechtvader aan terwijl hij de heilige Mis opdroeg. Tijdens het derde deel van de heilige Mis zag ik het Kindje Jezus, wat kleiner dan gewoonlijk en met dit verschil dat Hij gewoonlijk een witte halsdoek draagt en nu een paarse.

346. 24.12.1934. Kerstavond. 's Morgens tijdens de heilige Mis, voelde ik de nabijheid van God: onbewust sluimerde mijn geest in God. Plots hoorde ik deze woorden: "Gij zijt een aangename woning, Mijn Geest rust in U." Na deze woorden voelde ik de blik van de Heer in de diepte van mijn hart, toen ik mijn ellende zag, vernederde ik mij in de geest en bewonderde ik de eindeloze barmhartigheid van God, de Allerhoogste Heer die zo'n ellende benadert.

Tijdens de heilige Communie overstroomde vreugde mijn ziel, ik voelde mij innig verenigd met de Godheid. Zijn Almacht nam heel mijn wezen in Zich op. Gedurende heel de dag voelde ik op bijzondere wijze de nabijheid van God, ook al lieten de taken de hele dag niet toe dat ik ook maar één moment naar de kapel ging, toch was er geen moment dat ik niet verenigd was met God, op een meer tastbare wijze dan anders voelde ik Hem in mij. Ik groette zonder ophouden de Moeder Gods, tot Haar geest doordringend, bad ik Haar om mij de echte liefde tot God te leren. Opeens hoorde ik deze woorden: "Vannacht, tijdens de heilige Mis, zal Ik het mysterie van Mijn geluk met u delen."

Het avondmaal had plaats vóór zes uur. Ondanks de uiterlijke vreugde en het lawaai die altijd samengaan met de ceremonie waarin men de oplatek deelt en wensen uitwisselt, verloor ik niet één ogenblik de goddelijke aanwezigheid. Na het avondmaal haastten wij ons om het werk te beëindigen en om negen uur kon ik naar de kapel gaan voor de aanbidding. Ik kreeg de toelating om niet te gaan slapen, maar de Middernachtmis af te wachten. Dat verheugde mij zeer: van negen uur tot middernacht had ik vrije tijd. Van negen tot tien heb ik mijn aanbidding opgeofferd voor mijn ouders en heel mijn familie, van tien tot elf offerde ik mijn aanbidding voor mijn geestelijke begeleider. Eerst dankte ik God voor deze grote zichtbare hulp op aarde die Hij mij, zoals Hij beloofde, gegeven had en ook vroeg ik aan God hem licht te geven om mijn ziel naar Gods verlangen te leiden. Van elf uur tot middernacht heb ik gebeden voor de heilige Kerk en de geestelijkheid, voor de zondaars, voor de missies en voor onze huizen. Ik offerde de aflaten voor de zielen van het vagevuur.

347. Middernacht. 25.12.1934. Middernachtmis. Vanaf het begin van de heilige Mis heb ik een grote innerlijke ingetogenheid ervaren, vreugde overstroomde mijn ziel. Tijdens de offerande zag ik Jezus op het altaar in een onvergelijkelijke schoonheid. Het Kindje hield niet op iedereen aan te zien en Zijn handjes uit te strekken. Tijdens de opheffing keek het Kindje niet meer naar de kapel maar naar de hemel. Na de opheffing bekeek Hij ons weer, maar niet voor lang, want zoals gewoonlijk werd Hij door de priester gebroken en gegeten. Maar Hij had reeds een witte halsdoek. De volgende dag zag ik hetzelfde en eveneens de daaropvolgende dag. De vreugde die ik in mijn ziel ervaarde, is moeilijk uit te drukken. Dit visioen herhaalde zich tijdens de drie heilige Missen zoals in de eerste.

348. Jaar 1934.

De eerste donderdag na Kerstmis. Ik vergat volledig dat het vandaag donderdag was, en deed dus geen aanbidding. Om negen uur ging ik met de zuster naar de slaapzaal. Op een vreemde wijze kon ik niet inslapen. Het leek me dat ik ergens nog iets moest doen. In gedachten doorliep ik al mijn plichten, maar ik kon niets vinden: dat duurde tot tien uur. Om tien uur zag ik het gemartelde aangezicht van Jezus, en plots zei Hij me: "Ik wachtte op u om met u mijn lijden te delen, want wie zou Mijn smarten beter verstaan dan Mijn bruid." Ik bad Jezus om vergeving voor mijn lauwheid. Beschaamd waagde ik het niet om Hem aan te zien, maar met een berouwvol hart bad ik Jezus om een doorn uit Zijn doornenkroon. Jezus antwoordde me die genade te geven, maar de volgende dag, en het visioen verdween daarop.

349. In de ochtend, tijdens de meditatie, voelde ik de smartelijke doorn in de linkerhelft van mijn hoofd; deze pijn duurde de hele dag en ik hield niet op te overwegen hoe Jezus de pijn van zoveel doornen, die Zijn kroon vormden, had kunnen verdragen. Ik heb mijn lijden met dat van Jezus verenigd en opgedragen voor de zondaars. Toen ik om vier uur naar de aanbidding kwam, zag ik één van onze leerlingen die God vreselijk beledigde door onzuivere gedachten. Ik zag ook de persoon die daartoe aanleiding gaf. Angst doordrong mijn ziel en ik bad God, omwille van het lijden van Jezus, om haar aan deze afschuwelijke ellende te ontrukken. Jezus antwoordde dat Hij haar deze genade zou verlenen, niet om haar zelf, maar omwille van mijn gebed. Toen heb ik begrepen hoeveel wij voor de zondaars moeten bidden en voornamelijk voor onze leerlingen.

350. Ons leven is werkelijk apostolisch. Ik kan mij geen religieuze voorstellen die in onze huizen van onze Congregatie leeft, en niet bewogen wordt door een apostolische geest. De ijver voor het zielenheil moet in onze harten branden.

351. O mijn God, hoe goed is het te lijden voor U, te lijden in de geheimste hoekjes van ons hart, in de grootste eenzaamheid te branden als een offerande die niemand merkt, zuiver als kristal, zonder enige troost of medelijden. Mijn geest brandt van werkdadige liefde, ik verlies mijn tijd niet in droombeelden. Ik neem elk ogenblik op zich want dat is in mijn macht; het verleden behoort mij niet meer toe, de toekomst is nog niet van mij, ik poog de tegenwoordige tijd te benutten.

352. 4.1.1935 Het eerste kapittel [98] van Moeder Borgia [90].

Tijdens dit kapittel benadrukte de moeder het geloofsleven en de trouw in de kleine dingen. Midden het kapittel hoorde ik deze woorden: "Ik verwacht op dit ogenblik bij u meer geloof. De trouw van mijn bruid in kleine dingen bereidt me een grote vreugde!" Dan heb ik naar het kruis opgezien en ik bemerkte dat Jezus het hoofd naar de refter neigde en dat Zijn lippen bewogen.

353. Toen ik er met moeder overste over sprak, antwoordde zij: "U ziet, mijn zuster, hoezeer Jezus verlangt dat ons leven uit het geloof komt." Toen ging zij naar de kapel terwijl ik de kamer in orde zette en ik hoorde plots deze woorden: "Zeg het aan alle zusters: Ik wil dat ze in deze tijd hun betrekkingen met de oversten beleven in geest van geloof." Ik vroeg mijn biechtvader mij van deze plicht te ontslaan.

354. Toen ik sprak met een persoon die het schilderij moest maken, maar het om bepaalde redenen niet deed, hoorde ik tijdens het gesprek deze stem in mijn ziel: "Ik verlang dat ze gehoorzamer is." Ik begreep dat de grootste inspanningen, als ze niet de stempel dragen van de gehoorzaamheid, aan God niet aangenaam zijn. Ik spreek hier over de ziel van een kloosterlinge. O God, wat is het gemakkelijk in een klooster Uw wil te kennen. Voor ons, de gewijde zielen, is de wil van God van de morgen tot de avond duidelijk uitgelijnd, en op momenten van onzekerheid hebben we onze oversten door wie God tot ons spreekt.

355. 1934-1935. Nieuwjaarswake. Ik kreeg de toestemming om niet te gaan slapen, maar om te bidden in de kapel. Eén van de zusters vroeg me een uur aanbidding voor haar op te dragen, wat ik aanvaardde en ik heb een uur voor haar gebeden. Tijdens dat uur liet God mij weten hoe aangenaam die kleine ziel Hem is.

Het tweede uur aanbidding heb ik geofferd voor de bekering van de zondaars, en ik bood God genoegdoening bijzonder voor de beledigingen die op dat moment begaan werden: hoe wordt God beledigd.

Het derde uur offerde ik voor de intentie van mijn geestelijke begeleider, ik heb vurig gebeden om licht in een bepaalde zaak.

Tenslotte slaat het middernacht, het laatste uur van het jaar. Ik besloot het in Naam van de Heilige Drieëenheid. Ook het eerste uur van het nieuwe jaar begon ik in Naam van de Heilige Drieëenheid. Ik heb elk van de Drie Personen gebeden me te zegenen en met groot vertrouwen mijn blik op het nieuwe jaar gericht dat zeker niet karig zal zijn met lijden.

356.

Heilige Hostie, die het testament van de Goddelijke Barmhartigheid voor ons bevat, en bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die het Lichaam en het Bloed van Jezus bevat, als bewijs van de oneindige Barmhartigheid voor ons en bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die het eeuwig leven bevat dat ons overvloedig geschonken werd door de oneindige Barmhartigheid, in het bijzonder aan de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de Barmhartigheid bevat van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de oneindige prijs van de Barmhartigheid bevat die al onze schulden zal betalen en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de Bron van het levend water bevat, stromend uit de oneindige Barmhartigheid voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die het vuur van de zuiverste liefde bevat, die brandt in het Hart van de Eeuwige Vader als een afgrond van oneindige Barmhartigheid voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de remedie voor al onze zwakheden bevat, voortvloeiend uit de oneindige Barmhartigheid als uit een bron, voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die de band tussen God en ons bevat, door de oneindige Barmhartigheid voor ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, die alle gevoelens van het heel zacht Hart van Jezus bevat jegens ons en in het bijzonder voor de arme zondaars.
Heilige Hostie, onze enige hoop in al het lijden en de tegenkantingen van het leven.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van duisternis en de inwendige en uitwendige stormen.
Heilige Hostie, onze enige hoop tijdens ons leven en in het uur van onze dood.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van mislukking en in de afgrond van wanhoop.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van onoprechtheid en verraad.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van de duisternis en de goddeloosheid die de aarde overspoelen.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van heimwee en pijn waarin niemand ons begrijpt.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van zwaar werk en eentonigheid van het dagelijkse leven.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van de vernietiging van onze verwachtingen en onze inspanningen.
Heilige Hostie, onze enige hoop te midden van plagerijen van de vijand en de pogingen van de hel.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer de lasten mijn krachten te boven gaan en wanneer ik de nutteloosheid zal inzien van mijn inspanningen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer stormen mijn hart dooreenschudden en mijn angstige geest naar twijfel zal neigen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn hart gaat sidderen en het doodszweet mijn voorhoofd zal bevochtigen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer alles tegen mij zal samenspannen en de duistere wanhoop mijn ziel zal overmeesteren.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn blik op het punt zal zijn uit te doven voor alle tijdelijke dingen en mijn geest voor de eerste keer ongekende werelden zal zien.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn werken mijn krachten te boven gaan en mislukking mijn aanhoudend deel zal zijn.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer het beoefenen van deugden me moeilijk zal lijken en de natuur in opstand zal komen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer de slagen van de vijand tegen mij gericht zullen zijn.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer mijn moeite en inspanning veroordeeld zullen worden door de mensen.
Heilige Hostie, ik vertrouw op U, wanneer Uw vonnis over mij zal weerklinken, dan zal ik vertrouwen op de oceaan van Uw Barmhartigheid.

357. + Allerheiligste Drievuldigheid, ik vertrouw op Uw oneindige Barmhartigheid, God is mijn Vader, zo heb ik als Zijn kind alle recht op Zijn goddelijk Hart. Hoe groter de duisternis, hoe vollediger ons vertrouwen moet zijn.

358. Ik versta niet hoe men Hem het vertrouwen kan weigeren, die alles vermag. Met Hem, alles en zonder Hem, niets. Hij, de Heer, veroorlooft niet en laat niet toe dat wie in Hem hun ganse hoop hebben gesteld, beschaamd worden.

359. + Donderdag. Tijdens de avondzegen [100] begonnen bepaalde gedachten mij te kwellen: is wellicht niet alles wat ik over die grote barmhartigheid van God zeg, leugen en illusie..? Ik wilde daar een moment over nadenken, toen ik plots een klare, duidelijke innerlijke stem vernam: "Alles wat gij zegt over Mijn goedheid is de waarheid en er bestaan geen woorden genoeg om Mijn goedheid te loven." Deze woorden waren zo sterk en klaar, dat ik er mijn leven voor zou geven dat ze van God kwamen. Ik herken ze aan de diepe vrede die me dan vergezelt en nog bijblijft. Deze vrede geeft met een zo grote macht en kracht, dat alle moeilijkheden, tegenkantingen, lijden en de dood zelf niets zijn voor mij. Dit licht onthulde mij, dat alle inspanningen die ik onderneem om de zielen de barmhartigheid van de Heer te doen kennen, God zeer aangenaam zijn. Daardoor is in mijn ziel zo'n grote vreugde ontstaan, dat ik niet weet of ze in de hemel groter kan zijn. Wilden de zielen toch maar een weinig luisteren naar de stem van hun geweten, en naar de Stem, dat wil zeggen naar de inspiratie van Heilige Geest! Ik zeg: maar een weinig, want eens als wij ons aan de invloed van de goddelijke Geest overgeven, vervolmaakt Hij Zelf wat wij niet vermogen.

360. + Nieuwjaar 1935.

Jezus houdt eraan binnen te treden in de geringste bijzonderheden van ons leven en dikwijls vervult Hij mijn geheime verlangens die ik soms voor Hem verberg, hoewel ik weet dat niets voor Hem verborgen kan worden.

Het is bij ons de gewoonte om op Nieuwjaar door het lot een bijzonder patroon te trekken [101]: tijdens de ochtendmeditatie ontwaakte in mij een geheim verlangen dat Jezus-Eucharistie mijn speciale patroon voor dit jaar zou zijn, juist zoals tevoren. Ik verstopte nochtans dit verlangen voor mijn Welbeminde, ik sprak Hem over alles behalve dat ik Hem als patroon wou. Toen we in de eetzaal kwamen voor het ontbijt, begonnen we lotje te trekken na het kruisteken. Bij het naderen van de prentjes waarop de patroon geschreven stond, nam ik er een, zonder nadenken, en om me te versterven heb ik enkele minuten gewacht om het te lezen. Plots hoorde ik een stem in mijn ziel: "Ik ben uw Patroon, lees." Op dat ogenblik keek ik naar het geschrift en las: "Patroon voor het jaar 1935, de Heilige Eucharistie". Mijn hart trilde van vreugde en ik heb me discreet uit de kring van de zusters teruggetrokken en ben voor een korte tijd voor het Allerheiligste gegaan en daar de vrije loop gegeven aan mijn hart. Toch liet Jezus me zachtjes merken dat ik in de gemeenschap met de zusters moest zijn. Oovereenkomstig de regel ik ben er onmiddellijk teruggekeerd.

361. Heilige Drieëenheid, enige God, onbegrijpelijk is de grootte van Uw barmhartigheid jegens de schepselen en bijzonder jegens de arme zondaars. Gij hebt de onbegrijpelijke afgrond geopenbaard van Uw barmhartigheid die geen enkel verstand van mensen noch van engelen doorgrondt. Onze nietigheid en onze ellende verzinken in Uw grootheid, o oneindige Goedheid, wie zal U waardig loven? Is er een ziel die U in Uw liefde begrijpt? O Jezus, er zijn zo'n zielen, maar niet veel.

361. Heilige Drieëenheid, enige God, onbegrijpelijk is de grootte van Uw barmhartigheid jegens de schepselen en in het bijzonder jegens de arme zondaars. Gij hebt de onbegrijpelijke afgrond geopenbaard van Uw barmhartigheid die geen enkel verstand van mensen noch van engelen doorgrondt. Onze nietigheid en onze ellende verzinken in Uw grootheid, o oneindige Goedheid, wie zal U waardig loven? Is er een ziel die U in Uw liefde begrijpt? O Jezus, er zijn zo'n zielen, maar niet veel.

362. + Eens tijdens de ochtendmeditatie, hoorde ik deze stem: "Ik Zelf ben uw Begeleider, Ik was het, Ik ben het, en Ik zal het zijn en vermits ge Mij gebeden hebt om u zichtbare hulp te geven, heb Ik u dit verleend. Ik Zelf heb hem verkozen nog voor ge het gevraagd hebt, want zo vereist mijn werk het. Weet dat de fouten die ge jegens hem begaat Mijn hart kwetsen: Hoed u vooral voor uw eigenwil: de kleinste zaken moeten de stempel der gehoorzaamheid dragen."

Met een nederig en vernietigd hart bad ik Jezus om vergeving voor die fouten; ook aan mijn geestelijke begeleider vroeg ik vergeving en ik besloot liever niets te doen dan veel en slecht.

363. O goede Jezus, ik dank U voor de grote genade mij te laten inzien wat ik uit mezelf ben, ellende en zonde, niets meer. Uit mezelf kan ik maar een ding: U beledigen, o mijn God, want uit zichzelf kan de ellende niets anders dan U, o oneindige Goedheid, beledigen.

364. + Eens vroeg men mij om voor een bepaalde ziel te bidden. Ik besloot onmiddellijk een noveen te doen tot de barmhartigheid van de Heer, en aan deze noveen heb ik de versterving toegevoegd van tijdens de heilige Mis kettinkjes [102] te dragen aan de voeten. Ik deed deze versterving reeds drie dagen toen ik te biechten ging en aan mijn geestelijke vader zei dat ik deze versterving deed met zijn veronderstelde toestemming. Ik dacht dat mijn geestelijke vader er niets zou op tegenhebben, maar ik hoorde het tegendeel: zonder toestemming zult ge zelf niets ondernemen. O mijn Jezus, weerom mijn eigen wil, maar ik wil me door mijn falen niet laten ontmoedigen, ik weet goed dat ik ellende ben. Wegens mijn gezondheid kreeg ik geen toestemming, en mijn geestelijke vader verwonderde zich dat ik grotere verstervingen deed zonder zijn toestemming. Ik heb vergeving gevraagd omdat ik uit mijn eigen wil gehandeld heb of met veronderstelde toestemming en in de plaats daarvan heb ik een andere versterving gevraagd. Mijn geestelijke vader veranderde ze in een innerlijke versterving door tijdens de heilige Mis te overwegen waarom Jezus gedoopt werd. Voor mij was deze overweging geen versterving, want aan God denken is een zaligheid en geen versterving, maar het was wel een versterving voor mijn eigenwil, want ik deed niet wat mij bevalt, maar wat mij werd opgelegd, daarin bestaat de innerlijke versterving.

365. Toen ik de biechtstoel verliet en mijn penitentie begon te bidden, hoorde ik deze stem: "Ik heb de genade verleend die ge Mij voor die ziel gevraagd hebt, maar ik deed dat niet wegens de versterving die ge zelf gekozen hebt, maar het is wegens uw daad van volledige gehoorzaamheid aan mijn plaatsbekleder. dat ik die ziel de genade verleend heb waarvoor ge bij Mij bemiddeld hebt en Mijn barmhartigheid hebt gebedeld. Begrijp dat als ge uw eigen wil vernietigt, de Mijne in u regeert."

366. O Mijn Jezus, wees geduldig met mij, ik zal in de toekomst beter opletten en niet meer op mijzelf steunen, maar op Uw genade en Uw goedheid, die voor mij, ellendige, zo groot is.

367. + Zekere dag liet Jezus mij verstaan dat wanneer ik Hem bid voor intenties die mij soms worden toevertrouwd, Hij altijd bereid is Zijn genade te verlenen, maar dat de zielen ze niet altijd willen aanvaarden. "Mijn Hart loopt over van grote barmhartigheid voor de zielen en bijzonder voor de arme zondaars. Konden ze toch maar verstaan dat ik voor hen de beste Vader ben: voor hen is uit Mijn Hart, als een bron die overvloeit van barmhartigheid, bloed en water gevloeid. Voor hen verblijf ik in het tabernakel. Als Koning van barmhartigheid verlang Ik de zielen met genaden te overstelpen, maar ze willen ze niet aanvaarden. Kom gij minstens zo dikwijls mogelijk naar Mij en neem de genaden aan die zij niet willen, zo zult ge Mijn Hart troosten. O, hoe groot is de onverschilligheid van de zielen voor zoveel barmhartigheid, zoveel liefdebewijzen. Mijn Hart wordt slechts gelaafd met ondankbaarheid en vergetelheid vanwege de zielen die in de wereld leven: ze hebben tijd voor alles, maar geen tijd om naar Mij te komen, noch om genaden te ontvangen.

Zo wend Ik Mij tot u, uitverkoren zielen, begrijpt ook gij de liefde van Mijn Hart niet? Ook hier is Mijn Hart ontgoocheld. Ik vind geen volledige overgave aan Mijn liefde. Zoveel voorbehoud, zoveel wantrouwen, zoveel voorzorgen. Tot uw troost wil Ik u zeggen dat er in de wereld zielen leven die Mij oprecht beminnen, Ik verblijf met genoegen in hun hart, maar ze zijn weinig talrijk. In de kloosters zijn er ook zielen die Mijn Hart met vreugde vervullen, Mijn gelaatstrekken zijn in hen gegrift en daarom beziet de hemelse Vader hen met bijzondere voorliefde, ze zullen de verwondering zijn van engelen en mensen, hun aantal is klein, zij zijn het die de mensen tegen de gerechtigheid van de hemelse Vader beschermen en barmhartigheid voor de wereld bekomen. De liefde van deze zielen en hun offers schragen het bestaan van de wereld. Het is de ontrouw van een ziel, speciaal door Mij uitgekozen, die Mijn Hart het pijnlijkst verwondt. Deze ongetrouwheden zijn zwaarden die Mijn Hart doorsteken."

368. 29.1.1935. Deze dinsdagmorgen, tijdens de meditatie, heb ik innerlijk de Heilige Vader gezien die de heilige Mis vierde. Na het Pater noster sprak hij met Jezus over de aangelegenheid die Jezus mij bevolen had hem te zeggen. Hoewel ik persoonlijk nooit met de Heilige Vader gesproken heb, maar dit door bemiddeling van iemand anders [103] geregeld werd, wist ik op dat moment door een innerlijke kennis dat hij er over nadacht en dat weldra deze zaak naar Jezus' verlangen zou afgehandeld worden.

369. Toen ik voor de achtdaagse retraite naar mijn geestelijke leider ging, heb ik hem gevraagd me gedurende de retraite enige verstervingen op te leggen, maar ik kreeg geen toestemming voor al wat ik vroeg, maar alleen voor enkele. Ik kreeg de toestemming een uur het lijden van Jezus te overwegen en mezelf enige vernederingen op te leggen. Ik was wat ontevreden omdat ik geen toestemming gekregen had voor alles wat ik gevraagd had. Toen we thuis kwamen ben ik een paar momenten in de kapel gegaan en ik hoorde in mijn ziel een stem: Eén uur meditatie over Mijn smartvol lijden heeft een grotere verdienste dan een heel jaar geseling tot bloedens toe. De overweging van Mijn smartelijke wonden is voor u van groter nut en verschaft Mij grotere vreugde. Het verbaast me dat ge nog niet geheel aan uw eigen wil verzaakt hebt, maar ik verheug me, want die verandering zal komen tijdens de retraite.

370. Toen ik die dag in de kerk wachtte om te biechten, zag ik dezelfde stralen uit de monstrans komen, ze verspreidden zich over de ganse kerk. Dit duurde heel de dienst. Na de zegen verspreidden ze zich naar de twee kanten en kwamen dan terug naar de monstrans. Hun uitzicht was klaar en doorzichtig als kristal. Ik bad Jezus Zich te gewaardigen het vuur van Zijn liefde in alle koude zielen te ontsteken. Onder deze stralen zou hun hart, zelfs als het koud als ijs zou zijn, opwarmen en al ware het zo hard als een rots, het zou tot stof herleid worden.

371. JMJ Wilno, 4.2.1935

Achtdaagse retraite

Jezus, Koning der barmhartigheid, weerom een ogenblik waarop ik alleen ben met U, zo bid ik U om al de liefde die brandt in Uw goddelijk Hart, vernietig volledig in mij de eigenliefde en ontvlam mijn hart met het vuur van Uw allerzuiverste liefde.

372. 's Avonds, na het einde van de conferentie, hoorde ik deze woorden: "Ik ben met u. Tijdens deze retraite versterk ik in u de vrede en de moed, zodat de krachten voor de uitvoering van Mijn plannen u niet ontbreken. Derhalve zult ge tijdens deze retraite helemaal verzaken aan uw eigen wil en zo zal Mijn wil zich in u geheel verwezenlijken. Schrijf daarom op een wit blad "Vanaf vandaag bestaat mijn eigen wil niet meer," doorstreep de bladzijde en schrijf op de andere kant: "Vanaf vandaag volbreng ik overal en altijd in alles de wil van God". Vrees maar niet, de liefde zal er u de kracht toe geven en het volbrengen ervan vergemakkelijken."

373. In de grondige meditatie over het doel, dit is de keuze van de liefde, moet de ziel beminnen. Ze heeft het nodig te beminnen. Ze moet haar liefde uitgieten, niet in de modder noch in de leegte, maar in God. Hoe verheug ik mij als ik daarover nadenk, want ik voel duidelijk dat Hij alleen in mijn hart is, Jezus alleen, en ik bemin de schepselen in de mate dat ze mij helpen me met God te verenigen. Ik bemin alle mensen, want ik zie Gods beeld in hen.

374. J.M.J. Wilmo, 4.2.1935

Vanaf vandaag bestaat mijn eigen wil niet meer

Op het ogenblik dat ik neerknielde om mijn eigen wil te doorstrepen zoals de Heer mij gezegd had te doen, heb ik in mijn ziel deze stem gehoord: "Vrees vanaf vandaag, Gods oordelen niet, want ge zult niet geoordeeld worden." Vanaf vandaag volbreng ik overal en altijd in alles de wil van God [1]

375. J.M.J. Wilno, 8.2.1935

Bijzonder innerlijk taak: Gewetensonderzoek.

Verloochening van mezelf en mijn eigen wil.
    I Verloochening van het verstand door onderwerping aan hen die bij mij op aarde de plaats van God bekleden.

    II Verloochening van de wil door de vervulling van de goddelijke wil die zich aan mij openbaart door de wil van Zijn plaatsbekleders en die in de regel van onze Congregatie bevat is.

    III Verloochening van het oordeel door het onmiddellijk aanvaarden, zonder nadenken, analyseren of redeneren van elk bevel van Gods plaatbekleders bij mij.

    IV Verloochening van de tong. Ik zal haar geen enkele vrijheid geven. In één enkel geval zal ze volledig vrij zijn: voor de verkondiging van Gods eer. Telkens ik de Communie ontvang zal ik aan Jezus vragen mijn tong te versterken en te zuiveren om mijn naaste niet te kwetsen. Daarom houd ik de regel die van de stilte spreekt hoog in ere.

376. Mijn Jezus, ik vertrouw erop dat Uw genade mij zal helpen deze besluiten uit te voeren. Hoewel deze punten vervat zijn in de gelofte van gehoorzaamheid, wil ik mij er bijzonder in oefenen, want het is de inhoud van het religieuze leven. Barmhartige Jezus, ik bid U vurig, verlicht mijn geest om U, het oneindige Wezen, beter te kennen, en om beter mezelf te kennen, de nietigheid die ik ben.

377. Over de heilige biecht. Uit de biecht zullen we twee voordelen naar voor brengen:
  • Door te biechten komen we tot genezing.
  • Tot opvoeding. Als klein kind heeft onze ziel een voortdurende opvoeding nodig.
O mijn Jezus, ik begrijp deze woorden zeer diep en ik weet uit ervaring dat de ziel op eigen kracht niet ver geraakt, ze slooft zich af en doet niets tot de eer van God. Ze dwaalt voortdurend af want onze geest is duister en kan niet onderscheiden wat haar aanbelangt. Ik ga mijn speciale aandacht toespitsen op twee punten:
  • Ten eerste, bij het biechten, kiezen wat me het meest vernedert, al is het maar een kleinigheid, maar iets dat me veel kost, en daarom biecht ik het.
  • Ten tweede, ik zal me oefenen in het berouw, niet enkel tijdens de biecht, maar ook bij elk gewetensonderzoek wil ik een volmaakt berouw opwekken, vooral bij het slapengaan. Nog een woord: een ziel die oprecht wil vooruitgaan in de volmaaktheid moet zich strikt houden aan de raadgevingen die de geestelijke begeleider haar geeft. Zoveel heiligheid, als afhankelijkheid.
378. Eens toen ik met mijn zieleleider sprak over mijn ziel, zag ik innerlijk, plots, korter dan in een bliksem, zijn ziel ten prooi aan een groot lijden, aan zo een marteling waarmede God maar zelden met zulk een vuur een ziel beroert. Dat lijden komt door dit werk. Er zal een dag komen dat dit werk zo door God gewild bijna helemaal vernield zal lijken en dan zal God beginnen handelen met grote kracht die zal getuigen van de waarheid. Dit werk zal een nieuwe glans geven aan de Kerk, hoewel het reeds lang in haar aanwezig is. Dat God oneindig barmhartig is kam niemand ontkennen, Hij verlangt dat iedereen het ervaart vóór Hij als Rechter zal wederkomen. Hij wil dat de zielen Hem leren kennen als de Koning van barmhartigheid. Wanneer deze triomf zal komen, zullen we reeds in dit nieuwe leven zijn waar geen lijden meer is. Maar daarvoor zal uw ziel gedrenkt worden met bitterheid om de vernietiging van uw inspanningen. Deze vernietiging gebeurt echter maar schijnbaar, want God verandert niet wat Hij eens heeft beslist. Hoewel de vernietiging slechts schijnbaar is, zal het lijden toch een werkelijkheid zijn. Wanneer dit zal gebeuren weet ik niet [105]. Maar God heeft een grote genade beloofd [106]: "bijzonder aan u en aan allen die Mijn grote barmhartigheid zullen verkondigen. Ik Zelf zal hen in het uur van de dood als Mijn eigen glorie verdedigen. Zelfs als hun zonden donker zijn als de nacht; wanneer een zondaar zich naar Mijn Barmhartigheid keert, geeft hij Mij de hoogste glorie en doet hij Mijn lijden eer aan. Als een ziel Mijn goedheid verheerlijkt, neemt de duivel bij het zien daarvan de vlucht naar de bodem van de hel."

379. Tijdens de aanbidding heeft Jezus me beloofd: "Met de zielen die hun toevlucht nemen tot Mijn barmhartigheid en met hen die haar verheerlijken en met anderen over Mijn grote barmhartigheid spreken, zal Ik in het uur van de dood handelen naar Mijn oneindige barmhartigheid."

"Mijn Hart lijdt," zei Jezus, "omdat zelfs uitverkoren zielen de grootheid van Mijn barmhartigheid niet begrijpen. In zekere zin is hun omgang wantrouwen. O, hoe verwondt dit Mijn Hart. Herinner U Mijn lijden, en als ge Mijn woorden niet gelooft, geloof dan minstens Mijn wonden."

380. Geen enkele beweging, geen enkele handeling doe ik naar mijn eigen wil, want ik ben gebonden door de genade. Voortdurend let ik op wat Jezus aangenaam is.

381. Onder de meditatie over de gehoorzaamheid vernam ik deze woorden: "In deze meditatie spreekt de priester bijzonder voor u, weet dat Ik zijn lippen leen." Ik deed moeite om met grote aandacht te luisteren en bij elke meditatie alles op mijn eigen hart toe te passen. Toen de priester zei dat de gehoorzame ziel zich vervult met Gods kracht: "Ja, als ge gehoorzaam zijt, neem Ik uw zwakheid weg en geef Ik u in ruil mijn kracht. Het verbaast Mij dat de zielen deze uitwisseling met mij niet willen aangaan." Ik heb gezegd tot de Heer: "Jezus, verlicht mijn ziel want anders begrijp ook ik niet veel van deze woorden".

382. Ik weet dat ik niet voor mezelf leef maar voor een groot aantal zielen, ik weet dat de genaden die mij worden verleend niet alleen voor mij zijn, maar voor de zielen. O Jezus, de afgrond van Uw barmhartigheid heeft zich in mijn ziel gegoten, die de afgrond van de ellende zelf is. Ik dank U Jezus, voor alle genaden en de deelname aan Uw kruis die Gij mij alle ogenblikken van mijn leven geeft.

383. In het begin van de retraite zag ik aan het plafond van de kapel de Heer Jezus op het kruis genageld. Hij zag met grote liefde op de zusters neer maar niet op allen. Op drie zusters wierp Hij een strenge blik, ik weet niet, ja ik weet niet om welke reden, ik weet alleen dat het vreselijk is om zo'n blik te ontmoeten, de blik van een strenge Rechter. Die blik betrof mij niet en toch werd ik gegrepen door angst, bij het neerschrijven beef ik nog. Ik waagde het niet Jezus ook maar een woord te zeggen, mijn lichamelijke krachten verlieten mij en ik vreesde een van de conferenties niet te kunnen halen. De volgende dag zag ik hetzelfde als de dag voordien en ik waagde het de woorden te spreken: "Jezus, hoe groot is Uw barmhartigheid." De derde dag herhaalde zich de welwillende blik op al de zusters behalve op die drie. Bewogen door naastenliefde heb ik moed gevat en zei ik de Heer: "Gij zijt de barmhartigheid zelf, zoals Gij me verzekerd hebt, ik smeek U, door de macht van Uw barmhartigheid, laat ook Uw welwillende blik op deze drie zusters rusten, en als dit niet overeenstemt met Uw wijsheid, laat ons dan, bid ik U, een uitwisseling doen: moge Uw welwillende blik op mijn ziel voor hen zijn en de strenge blik op hun ziel voor mij. Toen zei Jezus: "Mijn dochter, om uw oprechte en edelmoedige liefde verleen Ik hen veel genaden, hoewel ze er Mij niet om vragen, maar het is wegens de belofte die Ik u deed." Op slag omvatte Hij ook de drie zusters met Zijn barmhartige blik. Mijn hart klopte van grote vreugde bij het zien van de goddelijke Goedheid.

384. Toen ik in aanbidding bleef van 9 tot 10 uur, waren er nog vier andere zusters. Ik naderde het altaar en begon het lijden van Jezus te overwegen, en plots overstroomde een vreselijk lijden mijn ziel omwille van de ondankbaarheid van ontelbare zielen die in de wereld leven, maar bijzonder deed me de ondankbaarheid lijden van Gods uitverkoren zielen: men heeft er geen gedacht of voorstelling voor. Bij het zien van deze zwaarste ondankbaarheid, was het alsof mijn hart brak, mijn lichamelijke krachten lieten me helemaal in de steek en ik viel met het gezicht tegen de grond en onderdrukte mijn wenen niet. Telkens ik aan de goedheid van God dacht en de ondankbaarheid van de zielen, werd mijn ziel van smart doordrongen en ik begreep hoezeer het zoetste Hart van Jezus er pijnlijk door verwond werd. Met een vurig hart heb ik mijn akte van opoffering voor de zielen hernieuwd.

385. Met vreugde en bereidheid heb ik mijn lippen gedrukt aan de kelk der bitterheid die ik dagelijks tijdens de heilige Mis neem. Het is een klein deel dat Jezus me voor elk ogenblik bereid heeft en dat ik aan niemand afgeef. Ik ga het allerzoetste Eucharistisch Hart troosten, ik zal dankliederen spelen op de snaren van mijn hart, het lijden is hun klankvolste toon. Ik ga ijverig opsporen wat vandaag Uw Hart kan verheugen. De dagen van het leven zijn niet eentonig, wanneer donkere wolken de zon zullen verbergen, zal ik als een arend de nevels doorbreken en aan de anderen laten weten dat de zon niet uitdooft.

386. Ik voel dat God me zal toestaan de sluier een weinig op te lichten zodat de aarde aan Zijn goedheid niet twijfelt. God is niet onderhevig aan een eclips noch aan verandering. Vóór alle eeuwen is Hij Eén en Dezelfde, niets kan zich tegen Zijn wil verzetten. Ik voel in mij een grotere kracht dan de menselijke, ik voel moed en kracht die voortkomt uit de genade die in mij verblijft. Ik begrijp de zielen die lijden onder gebrek aan hoop, want ik heb zelf dit vuur ervaren. Maar God legt niets op boven onze krachten. Dikwijls leefde ik in hoop tegen alle hoop in tot volledig Godsvertrouwen. Mij geschiede wat Hij van alle eeuwigheid besloten heeft.

387. Algemeen principe

Het zou zeer slecht zijn, wanneer een kloosterzuster verlichting in lijden zoekt.

388. Wat hebben genade en overweging van de grootste misdadiger gemaakt! Als stervende had hij veel liefde. Gedenk mij wanneer Gij in Uw koninkrijk gekomen zijt! Waarachtig berouw verandert onmiddellijk de ziel. Men moet zijn geestelijk leven ernstig en oprecht besturen.

389. Liefde moet wederzijds zijn. Jezus heeft al de bitterheid gedronken voor mij, Zijn bruid, ik zal alle bitterheid aanvaarden om Hem mijn liefde te bewijzen.

390. Wie vergeven kan, bereidt voor zichzelf vele goddelijke genaden. Telkens ik naar het kruis zie, zal ik oprecht vergeven.

391. De gemeenschap met de zielen is ons gegeven met het heilig doopsel. De dood vernauwt de liefde. Ik zou altijd een hulp moeten zijn voor de anderen. Wanneer ik een goede kloosterlinge ben, kan ik niet alleen nuttig zijn voor mijn orde, maar ook voor gans mijn Vaderland.

392. God geeft zijn genade op twee wijzen: door ingeving en door verlichting. Wanneer wij bidden om genade te bekomen, zal God ze ons geven, maar wij moeten ze willen aanvaarden; maar om ze te aanvaarden is zelfverloochening nodig. Liefde bestaat niet uit woorden of gevoelens maar uit daden. Het is een wilsdaad, een gave, dit is: een schenken. Verstand, wil, hart, deze drie moeten we oefenen in het gebed. Ik zal in Jezus verrijzen, maar eerst moet ik in Hem leven. Als ik me niet verwijder van het kruis, zal het Evangelie zich in mij openbaren. Jezus herstelt in mij al mijn tekorten door Zijn genade die in mij werkt. De Heilige Drieëenheid verleent mij Haar leven in overvloed door de gave van de Heilige Geest. De drie Goddelijke Personen verblijven in mij. Als God bemint, doet Hij dit met heel Zijn Wezen, met heel de macht van Zijn Wezen. Als God mij zo bemind heeft, wat moet ik dan doen, ik, Zijn bruid?

393. Tijdens één van de conferenties zegt Jezus mij: "In de uitverkoren druiventros zijt ge een zoete bes, Ik verlang dat het sap dat in u circuleert, andere zielen ten goede komt."

394. Tijdens de hernieuwing [107] zag ik Jezus aan de kant van de lezingen in wit gewaad, omgord met een gouden gordel. In de hand hield Hij een vreselijk zwaard. Dat duurde tot de zusters hun geloften begonnen te hernieuwen. Plots zag ik een onbegrijpelijke klaarte, en vóór deze klaarte een wolkengroep in de vorm van een weegschaal. Toen naderde Jezus en legde het zwaard op één van de schalen van de weegschaal die onder het gewicht naar de aarde viel en nauwelijks helemaal de grond raakte. Op dat moment beëindigden de zusters de hernieuwing van hun geloften, en ik zag engelen die van elke zuster iets namen en het in een gouden vaas deden die de vorm had van een wierookvat. Toen ze bij al de zusters hadden ingezameld, plaatsten ze de vaas op de andere schaal en het gewicht overwon onmiddellijk dat van de eerste schaal met het zwaard. Toen ontsprong een vlam uit het wierookvat en werd het een stralend licht. Plots hoorde ik een stem uit de helderheid: "Steek het zwaard terug op zijn plaats, het offer is groter." Op dit ogenblik verleende Jezus ons Zijn zegen en wat ik zag verdween. De zusters waren al begonnen communiceren. Toen ik de heilige Communie ontving, overstroomde een vreugde zo mijn ziel dat ik ze niet kan beschrijven.

395. 15.2.1935. Vertrek naar het ouderlijk huis [108] voor enige dagen bij mijn stervende moeder.

Toen ik vernam dat mijn moeder zeer zwaar ziek en stervende was en me verzocht te komen, om mij vóór haar dood nog te zien, werden alle gevoelens in mijn hart wakker. Als een kind dat haar moeder oprecht bemint, wou ik vurig haar verlangens verhoren, maar ik liet aan God de vrijheid tot handelen en leverde mij helemaal over aan Zijn wil: zonder acht te slaan op de pijn van mijn hart, volgde ik de goddelijke Wil. 's Morgens vroeg op mijn naamfeest, 15 februari, gaf moeder overste me een tweede brief van mijn familie en gaf me de toestemming naar huis te gaan om het verlangen en bidden van mijn stervende moeder te vervullen. Onmiddellijk heb ik de nodige voorbereidingen getroffen en 's avonds verliet ik Wilno. De hele nacht heb ik geofferd voor mijn zwaar zieke moeder opdat God haar de genade verlene van de verdiensten het lijden waarin ze verkeerde niets te verliezen.

396. Mijn reisgenoten waren zeer vriendelijk, want verscheidene dames van de Mariacongregatie bevonden zich in hetzelfde compartiment; ik voelde dat één van hen erg leed en een hevige strijd woelde in haar ziel. Ik ben innerlijk beginnen bidden voor deze ziel. Om elf uur gingen deze dames naar een ander compartiment om te babbelen en ondertussen bleven wij twee alleen achter in de wagen. Ik voelde dat mijn gebed de strijd in haar ziel nog vermeerderde. Ik troostte haar niet maar bad vuriger. Eindelijk wendde deze persoon zich tot mij en vroeg haar te zeggen of ze een bepaalde belofte moest houden die ze aan God gedaan had. Op dat ogenblik kreeg ik innerlijk kennis van deze belofte en ik antwoordde haar: "Mevrouw, gij zijt verplicht deze belofte na te komen, want anders zult ge gans uw leven ongelukkig zijn. Deze gedachte zal u niet met rust laten". Verbaasd door dit antwoord onthulde ze heel haar ziel.

Ze was onderwijzeres, en toen ze een examen moest afleggen, beloofde ze aan God zich aan Zijn dienst te wijden; dat ze het klooster zou binnentreden als ze in dat examen mocht slagen. Ze slaagde zeer goed in dat examen. "Nu heb ik me in de waai en de draai van de wereld begeven en wil ik niet meer naar het klooster gaan, maar mijn geweten laat mij niet met rust, en ondanks afleidingen ben ik altijd ontevreden".

Na een redelijk lang gesprek veranderde die persoon geheel en al en zei me dat ze onmiddellijk stappen ging ondernemen om religieuze te worden. Ze vroeg me voor haar te bidden en ik voelde dat God haar Zijn genaden niet zou weigeren.

397. 's Morgens kwam ik in Warszawa aan en om acht uur 's avonds was ik reeds thuis. Het is moeilijk te beschrijven wat een vreugde het was voor mijn ouders en voor de ganse familie. Mijn moeder was een beetje beter, maar de dokter liet geen enkele hoop op een volledig herstel. Na de begroeting vielen we allen op onze knieën om God te danken voor de genade elkaar nog eenmaal te kunnen ontmoeten in dit leven.

398. Toen ik mijn vader zag bidden, was ik erg beschaamd, want na zoveel jaren doorgebracht in het klooster, zou ik niet met zoveel oprechtheid en vurigheid kunnen bidden, daarom hou ik niet op God te danken voor zulke ouders.

399. O, hoe was alles veranderd in tien jaren, onmogelijk nog iets te herkennen: de tuin was zo klein, en nu kon ik hen maar niet herkennen, mijn broers en zusters waren nog klein, en ik herkende ze niet, ze zijn volwassen en het verwonderde mij ze niet aan te treffen zoals voor onze scheiding.

400. Stanislaw begeleidde mij elke dag naar de kerk. Ik voelde dat deze ziel zeer aangenaam was aan God. De laatste dag, toen iedereen de kerk verlaten had, ben ik met hem naar het Allerheiligste Sacrament gegaan en hebben we samen het Te Deum gebeden. Na een ogenblik stilte heb ik die kleine ziel aan het Allerheiligste Hart van Jezus geofferd. Hoe goed was het voor mij, te bidden in deze kleine kerk! Ik herinnerde mij al de genaden die ik er ontving, genaden die ik toen niet begreep en die ik zo vaak misbruikt heb. Ik was zelf verbaasd dat ik zo blind had kunnen zijn. Toen ik mijn blindheid overwoog en betreurde, zag ik plots Jezus, schitterend van onzegbare schoonheid; Hij zei me met welwillendheid: "Mijn uitverkorene, Ik zal u nog grotere genaden verlenen, opdat ge gedurende de ganse eeuwigheid getuige zoudt zijn van Mijn oneindige barmhartigheid."

401. Deze dagen thuis verliepen voor mij met veel volk, want iedereen wou mij zien en wat spreken. Soms telde ik tot vijfentwintig personen. Ze luisterden met nieuwsgierigheid naar mijn verhalen van heiligenlevens. Het leek mij dat ons huis werkelijk het huis van God was, want tot 's avonds spraken we enkel over Hem. Wanneer ik, vermoeid door die verhalen en verzuchtend naar eenzaamheid en stilte, 's avonds eventjes naar de tuin ontsnapte om allen onder ons twee met God te kunnen spreken, lukte mij dat ook niet, mijn broers en zusters kwamen onmiddellijk mij terug naar het huis begeleiden, waar ik opnieuw moest spreken met zoveel ogen op mij gericht. Maar ik slaagde erin wat respijt te vinden door mijn broers, die heel mooie stemmen hebben, te vragen wat te zingen en daarbij speelde één van hen viool en een tweede mandoline, wat mij in staat stelde wat innerlijk te bidden zonder het gezelschap te ontvluchten. Wat mij veel kostte, was de kinderen kussen. De vrouwen uit de kenniskring kwamen met haar kinderen en vroegen mij hen in de armen te nemen, al was het maar voor een ogenblikje, en hen te kussen. Zij beschouwden dit als een grote genade, en voor mij was het een gelegenheid me te oefenen in de deugd, want meer dan één kind was eerder vuil, maar om mij te overwinnen en geen afkeer te tonen, kuste ik de vuile kinderen tweemaal. Een kennis bracht me haar kind met zieke en etterende ogen en zei me: "Neem hem een ogenblik in uw armen, zuster". Mijn natuur voelde tegenzin, maar zonder er acht op te slaan, nam ik het kind in mijn armen en kuste ik het tweemaal, juist op de etterende plaats van het oog, terwijl ik God om beterschap vroeg. Zo had ik veel gelegenheden mij in de deugd te oefenen. Toen ik hen allen hun klachten hoorde uitdrukken, bemerkte ik dat er geen blijde harten waren, want er waren geen harten die God oprecht beminden en dat verwonderde mij helemaal niet. Ik was zeer verbaasd twee van mijn zussen niet te zien. Ik voelde innerlijk in welk gevaar hun ziel verkeerde. Als ik aan hen dacht snoerde de pijn mijn hart toe. Eens toen ik me dicht bij God voelde, bad ik de Heer vurig haar Zijn genade te verlenen, en de Heer antwoordde mij: "Ik verleen hen niet alleen de nodige genaden, maar ook bijzondere genaden." Ik begreep dat de Heer hen zou roepen tot een grotere vereniging met Hem. Het verheugde mij diep dat zo'n grote liefde heerste in onze familie.

402. Toen ik afscheid nam van mijn ouders en hen om hun zegen vroeg, voelde ik de macht van de goddelijke genade die zich in mijn ziel uitgoot. Mijn vader, mijn moeder en mijn meter zegenden mij met tranen in de ogen, wensten mij de grootste trouw aan de goddelijke genade, en baden mij om nooit te vergeten hoeveel genaden God mij verleend had door mij tot het religieuze leven te roepen. Ze vroegen mij voor hen te bidden. Hoewel iedereen weende, heb ik geen traan gelaten, ik probeerde dapper te zijn en ik troostte hen zo goed ik kon. Ik herinnerde hen eraan dat er in de hemel geen scheiden maar vereniging zal zijn. Stanislaw begeleidde mij tot aan de auto. Ik zei hem dat God de zuivere zielen zeer bemint, ik verzekerde hem dat Hij tevreden was van hem. Toen ik hem sprak van de goddelijke Goedheid en hoezeer God aan ons denkt, begon hij te wenen als een kindje en ik was er niet over verwonderd, want het was een zuiver zieltje, die God dus gemakkelijk erkent.

403. Eens in de auto plaats genomen, liet ik mijn hart de vrije loop en heb ik ook geweend als een kind, maar van vreugde, omdat God zoveel genaden aan onze familie verleende, dan heb ik mij in dankzegging gestort.

404. 's Avonds was ik al in Warszawa. Ik heb eerst de Meester van het huis [109] gegroet en dan heel de Congregatie. Vóór het slapengaan ben ik goedenavond komen zeggen aan de Heer en heb ik Hem vergeving gevraagd, omdat ik tijdens mijn verblijf thuis, zo weinig met Hem gesproken had, en toen hoorde ik deze stem in mijn ziel: "Ik ben zeer tevreden dat ge niet met Mij gesproken hebt, want gij hebt mijn goedheid aan de zielen leren kennen en gij hebt hen opgewekt tot Mijn liefde."

405. Moeder overste [110] zei me dat we onder ons tweede volgende dag naar Jozefinek [111] zouden gaan, "en ge zult de gelegenheid hebben met de algemene moeder overste [112] te spreken". Ik was daar zeer tevreden over. De algemene moeder overste is nog altijd dezelfde, vol goedheid, vrede en vervuld van goddelijke geest; ik heb lang met haar gesproken. We hebben deelgenomen aan de middagviering. We hebben de litanie van het Allerzoetste Hart van Jezus gezongen. De Heer Jezus was uitgesteld in de monstrans, en na een tijdje zag ik de kleine Jezus uit de Hostie komen en Hij zelf is in mijn armen komen rusten. Dat duurde een ogenblikje: een onbeschrijflijke vreugde overstroomde mijn ziel. Het Kindje Jezus had hetzelfde voorkomen als op het moment dat we in de kleine kapel kwamen, met moeder overste, mijn vroegere meesteres, moeder Marie-Jozefa. De volgende dag was ik al in mijn dierbare Wilno.

407. O hoe gelukkig voelde ik mij terug in ons klooster te zijn. Het leek me dat ik voor de tweede maal binnentrad; ik kon niet genoeg genieten van de kalmte en de stilte waarin de ziel zo gemakkelijk in God verzinkt. Alles helpt daartoe en niemand stoort.

De Vasten

408. Als ik me in het lijden van de Heer verdiep, zie ik Hem tijdens de aanbidding dikwijls op volgende wijze: Na de geseling brachten de beulen Jezus weg en trokken Zijn kleed uit, dat al in Zijn wonden kleefde, die zich opnieuw openden. Toen wierpen ze op de schouders van de Heer en op zijn open wonden een vuile, gescheurde rode mantel. Deze mantel reikte op sommige plaatsen nauwelijks tot de knieën. Men deed de Heer gaan zitten op een stuk balk, dan vlocht men een kroon die men op Zijn heilig hoofd drukte en stak men Hem een rietstok in de hand en allen bespotten hem. Ze bogen zich voor Hem als voor een koning, ze spuwden Hem in het gelaat; anderen namen de rietstengel en sloegen Hem op het hoofd, anderen deden Hem pijn met vuistslagen, nog anderen blinddoekten zijn gezicht en klopten Hem met de vuist. Jezus verdroeg alles in stilte. Wie begrijpt Hem, Zijn smart? Jezus had de blik terneergeslagen. Ik heb gevoeld wat zich toen afspeelde in het Allerzoetste Hart van Jezus. Mocht elke ziel overwegen wat Jezus op dat ogenblik leed. Het was om ter meest Jezus beledigen. Ik vroeg me af waar zo'n boosaardigheid in de mens vandaan kwam. Die is door de zonde veroorzaakt. Hier hebben de Liefde en de zonde elkaar ontmoet.

409. Toen ik met een zuster in een bepaalde kerk in de heilige Mis was, heb ik de grootheid en majesteit van God ervaren, ik voelde dat die kerk doordrongen was van God. Zijn majesteit omgaf mij. Zelfs als ze mij afschrikte, vervulde ze me toch met vrede en vreugde. Ik begreep dat niets zich kan verzetten tegen Zijn wil. O, als alle zielen zouden weten Wie er woont in onze heiligdommen, zouden er niet zoveel krenkingen noch gebrek aan eerbied zijn in heilige plaatsen.

410. O eeuwige en onbeschrijfelijke Liefde, ik bid U mij een genade te verlenen. Verlicht mijn verstand met het licht van boven, laat mij alle dingen kennen en naar hun waarde schatten. De grootste vreugde van mijn ziel is het erkennen van de waarheid.

411. 21.3.1935. Dikwijls zie ik tijdens de heilige Mis de Heer in mijn ziel, ik voel Zijn aanwezigheid die mij doordringt. Ik voel Zijn goddelijke blik, ik spreek veel met Hem, zonder een woord te zeggen. Ik weet wat Zijn goddelijk Hart verlangt en ik volbreng altijd wat Hem het meest behaagt. Ik bemin Hem tot de waanzin toe en ik voel dat ik bemind word door God. Op de momenten dat ik Hem ontmoet in mijn diepste binnenste, voel ik me zo gelukkig dat ik het nauwelijks kan uitdrukken. Het zijn korte momenten, want de ziel zou ze niet langer kunnen verdragen: de scheiding van het lichaam zou volgen. Zelfs al zijn die momenten zeer kort, de kracht die zich aan de ziel meedeelt duurt in de ziel heel lang voort. Zonder de minste moeite voel ik een diepe ingetogenheid die zich van mij meester maakt. Ze vermindert zelfs niet als ik met de mensen spreek, ze stoort me ook niet in het uitvoeren van mijn plichten. Ik voel de voortdurende aanwezigheid van God zo dicht als de waterdruppel met de onpeilbare oceaan.

Vorige donderdag, tegen het einde van de gebeden, heb ik deze genade gevoeld die uitzonderlijk lang heeft geduurd, want gedurende geheel de heilige Mis dacht ik dat ik ging sterven van vreugde. Op deze ogenblikken leer ik God en Zijn eigenschappen beter kennen, alsook mezelf en mijn ellende, en ik verwonder me over de oneindige neerbuiging van God naar zo een ellendige ziel als de mijne. Na de heilige Mis voelde ik mij geheel in God ondergedompeld en ik was mij bewust van elk van Zijn blikken in de bodem van mijn hart.

Tegen de middag ging ik een momentje in de kapel en weer trof de macht van de genade mijn hart. Toen ik in ingetogenheid verzonken was, nam satan in grote woede een bloempot en gooide die uit alle macht tegen de grond. Ik zag zijn ganse verbetenheid en afgunst.

412. Er was niemand in de kapel aanwezig, ik hield op met mijn gebed, raapte de gebroken pot op en plantte er de bloem terug in en wou ze terug op haar plaats zetten vóór iemand binnenkwam. Ik lukte er niet in want aanstonds kwamen moeder overste, de zuster van de sacristie en enkele andere zusters binnen. Moeder overste verwonderde er zich over dat ik iets van het kleine altaar had aangeraakt en de bloempot gevallen was. De zuster van de sacristie toonde haar ontevredenheid. Ik probeerde niet het uit te leggen noch mij te rechtvaardigen. Maar 's avonds voelde ik me geheel uitgeput en niet in staat mijn heilig uur te houden, ik bad de moeder mij toe te staan vroeger te gaan slapen. Van zodra ik me neerlegde ben ik onmiddellijk ingeslapen, maar tegen elf uur schudde satan aan mijn bed. Ik werd onmiddellijk wakker en begon rustig te bidden tot mijn engelbewaarder. Plots zag ik zielen uit het vagevuur die boete deden, hun gestalte was als die van een schaduw en tussen hen zag ik veel duivels. Eén van hen probeerde mij te kwellen en nam het uitzicht aan van een kat, en sprong op mijn bed en mijn voeten; hij woog zeer zwaar, als enkele Pud [113]. Ik bad geheel de tijd de rozenkrans; tegen de morgen verdwenen deze wezens en kon ik weer inslapen. Toen ik 's morgens in de kapel kwam, hoorde ik een stem in mijn ziel: "Gij zijt verenigd met Mij, wees niet bang, maar weet, mijn kind, dat satan u haat; hij haat elke ziel, maar jegens u brandt hij met uitzonderlijke haat, want gij hebt veel zielen aan zijn macht ontrukt."