|
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 7: Naar het Tweede Vaticaanse Concilie
|
|
|
|
Download PDF
Hoofdstuk 7: Naar het Tweede Vaticaans Concilie Enkele maanden na de aankondiging van het concilie door Johannes XXIII in januari 1959 werden de bisschoppen over heel de wereld uitgenodigd om wensen over de nodige hervormingen en de te behandelen doctrinepunten op te sturen. Hun antwoorden beslaan vijftien boekdelen en meer dan tienduizend pagina’s. In juni 1960 werden tien ‘voorbereidende commissies’ opgericht, elk met als voorzitter een kardinaal van de Curie, en gecoördineerd door een centrale voorbereidende commissie. Vijfenzeventig schema’s werden opgesteld: teksten over de doctrine en het pastoraat in de liturgie, de Openbaring, de Maagd Maria bijvoorbeeld.
Over het vraagstuk van de ‘eenheid van de christenen’ verklaarde Johannes XXIII al op 30 augustus 1959, tijdens een audiëntie in Castelgandolfo, dat indien de protestanten en orthodoxen het nakende concilie wensten bij te wonen ‘het redelijk was hen te onthalen want de Kerk is nog altijd hun thuis waarvan ze afstand namen door de lotgevallen van de geschiedenis’. In juni 1960 werd een Secretariaat voor de Eenheid van de christenen opgericht met als voorzitter kardinaal Bea.
Broeder Roger was al op zoek gegaan naar een in te huren appartement in Rome om er te verblijven met enkele Broeders tijdens de zittingen van het concilie. Vertraagd door een zeker verzet was de officiële beslissing niet gevallen. Broeder Roger had een weigering voorzien: "Indien we niet uitgenodigd worden zullen we toch in Rome zijn en voor de duur van het concilie zullen twee Broeders permanent bidden."
Eindelijk gaf op 25 december 1961 de bul Humanae salutis van bijeenroeping tot het concilie aan dat niet katholieke christen gemeenschappen de werkzaamheden van het concilie konden bijwonen. Een première in de geschiedenis.
Later gaf Broeder Roger commentaar op de brief van juli 1962: "Ik denk terug aan de dag dat die brief aankwam: uitgenodigd worden om mee te zoeken is een geschenk van God!"
Vijfenvijftig niet katholieke personaliteiten namen deel aan de eerste zitting van het concilie: zesenveertig ‘afgevaardigde waarnemers’ door hun respectieve Kerken gezonden, en acht persoonlijk uitgenodigde ‘gasten’. Volgens een vertrouwelijk verslag van die tijd was "het verschil tussen de ‘waarnemers’ en de ‘gasten’ alleen een kwestie van benaming, daar ze beiden dezelfde status genoten."
Broeder Roger en Max Thurian lieten zich als officiële genodigden vergezellen door twee Broeders van de Gemeenschap. Het gehuurde appartement met 5 kamers op nummer 107, via del Plebiscito, diende al de tijd van het concilie en nog meerdere jaren nadien. De middelste kamer was de gebedsruimte met een eenvoudig altaar, witgeschilderde muren en versierd met enkele mooie werken gewijde kunst die wel onverwachts overkwamen in een ruimte voor protestantse cultus: "een mooi kruisbeeld, oude schilderijen, allemaal heel mooi en die Christus, de Heilige Maagd, de Verheerlijking voorstelden. Boven het altaar was een lichtgevende driehoek (van binnenuit verlicht) die de Heilige Drie-eenheid voorstelt."
Een concilie met gesprekken op fluistertoon
In de onmetelijke beuk van de Sint-Pietersbasiliek, waar de voltallige congregaties van het concilie verliepen, waren de waarnemers niet naar een donker hoekje verwezen maar zaten op een bevoorrechte plaats volgens de wens van Johannes XXIII: rechts van het voorzittersverhoog en voor de rijen waar de kardinalen zaten. Bijgestaan door vertalers die de Latijnse tussenkomsten omzetten en de nodige uitleg verschaften woonden ze alle zittingen en openbare congregaties bij, zonder echter het woord te nemen in de aula of aan stemmingen deel te nemen.
De openingsplechtigheid van het tweede Vaticaans concilie vond plaats op 11 oktober 1962, rechtstreeks uitgezonden door de Italiaanse staatstelevisie en overgenomen door vele Europese zenders en ook in de Verenigde Staten. Ongeveer tweeduizend vijfhonderd bisschoppen uit de hele wereld waren aanwezig voor een liturgische plechtigheid die als ‘groots’ werd genoemd, ondanks de kritiek van gebrek aan ‘participatie’ en de praal die de paus omringde. Een andere plechtigheid op 4 november [een grote pauselijke dienst naar ambrosiaanse ritus om de vierde verjaardag van de kroning van Johannes XXIII te vieren] ergerde ook de prelaten die verlangden naar een meer sobere en participerende liturgie. ‘Overschot van praal en gemis aan gemeenschappelijke liturgie’ stelde een bisschop vast. Broeder Roger betreurde het ritualisme, maar wou er geen openbaar twistpunt van maken: "Laten we dat gerust. Onze ergernis zal de eenheid niet bevorderen."
Broeder Roger en Max Thurian vonden enkele katholieken theologen terug die ze goed kenden en in Rome waren als geaccrediteerde ‘experts’ bij het concilie of privé theologen van een bisschop: de paters de Lubac, Congar, Maurice Villain onder andere. Onder de niet katholieke ‘waarnemers’ waren er voor hen bekende personaliteiten: Oscar Cullmann of nog Douglas V. Steere, een Amerikaans quaker die meermaals naar Taizé kwam tussen 1948 en 1950.
Op 13 oktober ontving Johannes XXIII al de waarnemers. Broeder Roger en Max Thurian drukten aan pater Chenu hun ‘vurige ontroering over die audiëntie’ uit, vooral door het slotwoord van Johannes XXIII: "We hebben niet geredetwist, maar met elkaar gesproken. We hebben niet gediscussieerd, maar we hebben elkaar bemind." Deze woorden waren de weerklank van de openingsrede: uitnodiging tot een aggiornamento (‘een bijwerken’) van de Kerk, veroordeling van de ‘ongeluksprofeten’ aansporing tot doorgeven ‘zonder verzwakking of aantasting’ van de geloofsinhoud onder een nieuwe ‘formulering’. De reacties waren trouwens uiteenlopend en tot op vandaag zijn de historici het niet eens over de paradigmatische waarde ervan.
Vanaf het begin was een theoloog als pater Congar, die een grote invloed had op het concilie, ongerust: "Het risico is groot een soort prefab concilie in Rome of onder Romeins bewind te hebben. Vele bisschoppen zijn niet bij machte om een globale visie te hebben op de kwesties, vooral de ideologische en theologische aspecten ervan." Roger Schutz en Max Thurian waren vooral gevoelig aan de veelvoudige debatten en discussies die zich naast het concilie en na de plechtige zittingen afspeelden: "Dit concilie komt voor als een vrije en moedige confrontatie waarin, in tegenstelling met wat doorgaans gemakkelijk beweerd wordt, de bisschoppen het wederzijdse contact opzoeken, om tegenstrijdige blokken te vermijden en om de eenheid te zien openbaren die vrede brengt. Dat is misschien een onverwachte maar niet minder belangrijke werkelijkheid van het concilie."
Ze droegen zelf in grote mate bij tot deze ‘vrije en moedige confrontatie’. Tijdens de vier jaar lange duur van het concilie zag hun appartement van de via del Plebiscito tal van kardinalen en honderden bisschoppen uit alle landen defileren, steeds in kleine groepjes, en ook theologen en journalisten, meestal uitgenodigd voor de lunch of het avondmaal. Broeder Roger zegende de tafel. De discussies gingen door onder het eten en een gebed in de gebedsruimte besloot de bijeenkomst.
Pater Congar was kind van het huis en schreef in zijn dagboek op 8 november 1962: "Om 20 uur was er het avondmaal met de vier Broeders van Taizé. Ze hebben een eigen sfeer ontwikkeld in het appartement dat ze bewonen. Er wordt veel gepraat. Ik vooral misschien. Ze ontvangen veel. Bijna nooit zijn er maaltijden zonder genodigden, soms vijf tot zes bisschoppen. Zo loopt er momenteel een concilie met gesprekken op fluistertoon en veel vriendschap dat de sfeer van het eigenlijke concilie ten goede komt."
De Broeders van Taizé vonden van hun kant dat ze de paus moesten steunen die de moed had gehad de Kerk op nieuwe wegen te leiden. Pater Congar noteerde ook: "Het standpunt van de Broeders van Taizé is: We moeten MET de paus en kardinaal Bea het risico op ons nemen dat ze moedig hebben aanvaard door waarnemers op het concilie toe te laten." Maar deze houding werd verkeerd begrepen door sommige meer kritische theologen. Op zijn beurt haalde Max Küng aan: "[Schutz en Thurian] vragen me tijdens een maal wat ze zouden moeten ondernemen op dit historisch moment en ik antwoord: ‘Gewoon protestant blijven’. Het is een antwoord dat ze niet helemaal op prijs stelden." Hans Küng vreesde in feite dat ‘de stichters van Taizé, vertroeteld door Rome, zich te goed in Rome zouden aanpassen.
Dom Helder Camara: ’een zeldzame vriendschap’
Broeder Roger en Broeder Max maakten op 31 oktober 1962 kennis met Dom Helder Camara, de Braziliaanse bisschop vermaard door zijn steun aan ‘Sem vez e sem voz’ [zonder geluk en zonder stem]. Sinds tien jaar hulpbisschop van Rio de Janeiro en secretaris generaal van de nationale conferentie van de Braziliaanse bisschoppen (CNBB) werd hij stilaan de meest beluisterde stem van het Braziliaans episcopaat dat liefst honderd drieënzeventig leden naar de eerste zitting van het concilie stuurde, maar ook werd zijn invloed buiten die groep merkbaar. Hij logeerde met Mgr. Manuel Larrain, bisschop van Talca uit Chili en die Broeder Roger al kende, in het grote Domus Mariae (Huis van Maria) op de via Aurelia niet ver van het Vaticaan. Er was daar een grote conferentiezaal waar zeshonderd man binnenkon. De bijeenkomsten van bisschoppen en de toespraken van theologen maakten van die plek, volgens Dom Camara, ‘een plek van niet gewelddadige revolutie en evangelische samenzwering’.
Zeer bezorgd door de grote ongelijkheden ‘die toelaten dat 1/3 overdadig ontwikkelde mensheid met overvloed en luxe de 2/3 in onderontwikkeling en honger blijven duwen’ probeerde hij met enkele andere Zuid-Amerikaanse bisschoppen Broeder Roger warm te krijgen voor die realiteit en brachten hem ertoe initiatieven te ondernemen, waarover later meer.
Dom Helder Camara was verleid door de stichters van Taizé: ‘allebei heel sympathiek, de zeer jonge Roger is de meester en Max de volgeling’. Hij is vervoerd door wat ze over hun Gemeenschap vertellen: "Nu zijn er tweeënvijftig protestantse monniken. Acht zijn dominee. Ze geloven in de werkelijke aanwezigheid van Jezus Christus en dragen de Heilige Mis op [het Avondmaal]. Ze biechten en de dominees geven de individuele absolutie (zoals wij). Ze bidden de Getijden [in feite gaat het om het Office de Taizé]."
De Braziliaanse prelaat en de ‘protestantse monnik’ [zo noemde Dom Helder Camara hem toen] bleven nauw in contact tijdens en na het concilie. Zo ontstond een door Broeder Roger genoemde ‘zeldzame vriendschap’, ondanks de verschillen in karakter: daar waar de stichter van Taizé schuchter en zachtaardig was toonde Dom Helder een ‘verassend talent voor communicatie in woord en daad’. Dom Helder gaf hem zijn bisschoppelijk borstkruis dat Broeder Roger op zijn habijt droeg aan een wit lint. Op een dag dat hij ze in Domus Mariae had uitgenodigd merkte de Braziliaanse bisschop op: "De twee protestantse monniken Roger en Max aten bij ons. Weinige mensen stralen een dergelijke heiligheid uit [...]. Ze werden op applaus onthaald in de eetzaal [zoals abbé Pierre]." Deze laatste opmerking is betekenisvol. Voor de Gemeenschap was het concilie een grote klankkast. Honderden bisschoppen ontdekten het bestaan van Taizé en kwamen in contact met de stichters. De pers in vele landen toonde interesse voor hen en ontelbare bijdragen verschenen. Deze plotse mediatisatie, die niets gemeen had met wat Taizé voor het concilie gewoon was, gaf Broeder Roger een dubbel gevoel: enerzijds een zekere voldoening om erkend en gewaardeerd te zijn en, tegelijk, ten prooi in de wereld worden gesmeten met het risico verkeerd begrepen te worden.
Daarbij ontbrak de commentaar niet. Mgr. Jauffrès, bisschop van Tarentaise, werd voor de lunch uitgenodigd via del Plebiscito met twee andere bisschoppen uit de Savoie en noteerde in zijn dagboek: "Ze zijn ons zeer nabij: [...] de drie eeuwige geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. [...] Ze zouden openlijk katholiek zijn, maar ze weigeren die beslissing te nemen om zich niet van hun protestantse broeders af te scheiden en hen mee te sleuren in hun zog om de door Christus gewilde eenheid bereiken." Dezelfde bisschop vermelde een vertrouwelijke mededeling van de prior van Taizé. Broeder Roger, zei hij, "ik lijd er niet onder zeker te zijn vat de validiteit van hun handelingen als dominee bij het vieren van het Avondmaal, bij gebrek aan apostolische overdracht. God zorgt ervoor," aldus de prior. Dit is de eerste keer dat er schriftelijk gewag wordt gemaakt van de geestelijke evolutie die Broeder Roger ertoe bracht het Avondmaal niet meer te vieren als dominee om daarna uitsluitend te communiceren in de katholieke Eucharistie vanaf 1972.
Schutz en Thurian zijn thoroughly catholic [helemaal katholiek] zei Douglas Horton, een protestants waarnemer en Amerikaans congregatiekenner. De uitdrukking is ver overdreven, maar ze geeft wel de indruk weer die de uitspraken en de houding van Broeder Roger en Max Thurian weergaven.
Een invloed
Zoals Hilari Raguer opmerkt waren de niet katholieke waarnemers ‘geen passieve toeschouwers van het gebeuren, ze beïnvloedden zelfs in positieve zin verschillende documenten van het concilie’.
Het Secretariaat voor de Eenheid verzamelde wekelijks de waarnemers in het hotel Columbus. Bekwame katholieke personaliteiten (leden van het Secretariaat, bisschoppen of theologen) hielden toespraken over op het concilie besproken onderwerpen. De waarnemers mochten opmerkingen maken en bezwaren aantekenen die werden overgemaakt aan de conciliaire commissies. Er werden ook losse bijeenkomsten aan toegevoegd tussen waarnemers en verschillende leden van het Secretariaat voor Eenheid, met nota’s door de waarnemers opgesteld en bestemd voor de bisschoppen en theologen, gelast met het bewerken van een of ander thema dat ter sprake lag. Pater de Lubac bevestigde dat: "Kardinaal Bea zou voor zorgen dat hun waarnemingen aan het concilie worden voorgelegd. Misschien kunnen ze zelfs als waarnemers toegelaten worden tot enkele commissies."
In feite ‘hebben de waarnemers de inhoud en de formulering van diverse constituties en decreten beïnvloed, maar het blijkt onmogelijk om ze specifiek op te sporen’.
In oktober 1962 stelde Max Thurian een nota op over liturgie, bestemd voor de betrokken commissie. Dan, toen het schema De fontibus (de twee geloofsbronnen: Schrift en Overlevering) op 21 november 1962 uit de agenda van het concilie genomen werd om volledig te worden herschreven, nam Max Thurian met de protestantse theologen Oscar Cullmann en Hébert Roux deel aan een vergadering rond pater Congar om een nieuwe tekst te schrijven. In januari 1963, na de sluiting van de eerste sessie werd de onderprior van Taizé uitvoerig geraadpleegd voor het nieuwe schema over "oecumene" dat Gustave Thils als theoloog bij het Secretariaat voor Eenheid voorstelde.
Kortom, en volgens Etienne Fouilloux, ‘zonder een vroom optimisme te belijden, reiken de waarnemers een stevige en meestal genuanceerde steun aan de stelling van de meerderheid dat al gauw duidelijk werd in de vergadering. [...] het Secretariaat voor Eenheid maakt gebruik van de aanwezige waarnemers om zijn invloed op het concilie uit te breiden’.
Na de eerste sessie die eindigde op 8 december 1962 verheugde Broeder Roger zich over ‘de diepe verstrengelingen’ die in het concilie aan het licht kwamen, en over een ‘scheppende dynamiek’ die tegelijk katholieken en niet katholieken trof.
De actie "Hoop"
De ontmoeting met Dom Helder Camara en sommige Zuid-Amerikaanse bisschoppen had Broeder Roger gevoelig gemaakt voor de ongelijke verdeling van de rijkdom in dit werelddeel en over de landhervorming. De katholieke Kerk had beslist zelf het initiatief te nemen gezien de falende landbouwpolitiek: Mgr. Larrain was begonnen met het uitdelen aan de landbouwers van gronden van het bisdom en met het oprichten van boerenbonden. Andere Zuid-Amerikaanse bisschoppen koesterden gelijkaardige plannen. Meerdere onder hen vroegen aan de prior van Taizé om een geldinzameling te starten die hun projecten kon ondersteunen. ‘Eerst heb ik dat geweigerd, duidde Broeder Roger. Ik dacht dat niet strookte met de doelstelling van Taizé, waar nooit geld gevraagd wordt. Maar, gezien ze bleven aandringen, heb ik het aanvaard.’
Op 28 januari 1963 lanceerde Broeder Roger, na een persconferentie in Parijs op de zetel van de protestantse Vereniging in Frankrijk, ‘een interconfessionele geldinzameling voor Latijns Amerika’. Onder de naam ‘Deel je brood’ moest deze campagne ‘de solidariteit van de Westerse christenen met de Derde Wereld, de wereld der armen te kennen geven. In het oud christelijk Westen zijn we steeds bekoord om op onszelf terug te vallen en gaat onze beste bezieling dikwijls verloren’. ‘De terugval op een gesloten wereld’ dient te worden bestreden.
De oecumenische dimensie van het opzet bleek niet alleen uit het feit dat Taizé een oproep deed tot de vrijgevigheid van allen (katholieken, protestanten, orthodoxen en ongelovigen), maar ook omdat de opbrengst ongeveer evenredig moest verdeeld worden onder de christenen van Latijns-Amerika: 80% naar projecten van katholieke boerenbonden, 10% naar een orthodox project. De oecumenische Raad der Kerken reageerde negatief en directeur Cooke schreef aan Broeder Roger dat hij spijt had dat, ondanks de raadgevingen, Taizé toch een oproep deed tot steun aan een overheersende Rooms-katholieke onderneming. De COE meende dat Taizé eerst de vertegenwoordigers van het Chileense protestantisme had moeten raadplegen en met hen de nodige actie overeenkomen. De prior van Taizé, steeds meer weigerachtig om zich te laten opsluiten in een confessionele benaming, antwoordde lichtjes bitter: "Op ieder van onze initiatieven buiten de muren van Taizé volgt rechtstreeks of niet je weigering." Dan paste hij het oorspronkelijk project aan volgens de suggesties van Visser’t Hooft, waarschijnlijk afgeschrokken door zijn eigen durf en om toegeeflijk te zijn. Om 10 mei schreef hij hem dat hij zijn raadgeving had opgevolgd: Het protestantse deel zou aan de Chileense protestanten gegeven worden door de COE en de Adjudad Evangelica (de ‘Evangelische Hulp’, een protestants organisme). Het orthodoxe deel zou een consultatiebureau op het eiland Patmos ondersteunen. De prior van Taizé voegde eraan toe dat, op vraag van de protestantse Vereniging in Zwitserland, van de benaming ‘Deel je brood’ werd afgezien ten voordele van de naam ‘Actie Hoop’. Broeder Roger gaf op 15 mei een nieuwe persconferentie in het Grand Hôtel op de Boulevard des Capucines. Hij kon al gewag maken van enkele uitslagen: een hulp aan de boerenbond Los Silos, het jaar daarvoor door Mgr. Larrain opgericht, een steun aan een landelijke coöperatieve bank door de bisschop van São Luis de Maranho gelanceerd, een gift aan het consultatiebureau op Patmos en hulpverlening aan ‘arme protestantse boeren’. Twaalf andere projecten lagen ter studie. In het geheel waren twee miljoen franken nodig. Een enorm bedrag.
Taizé sloot zich aan bij de Secours catholique en de protestantse organisatie van CIMADE voor de geldomhaling. Een beheer- en toezichtraad werd opgericht om heldere financiële transacties te waarborgen. Prominenten uit het burgerleven en zonder verband met Taizé, een oud-minister, de directeur generaal van Insee of ook de voorzitter van de wereldraad van het FAO waren er leden van.
Het "testament" van Johannes XXIII
Op 25 februari 1963 had Broeder Roger een allerlaatste onderhoud met Johannes XXIII die een diepe indruk op hem naliet en voor hem het geestelijk testament van de paus betekende. Broeder Max en Broeder Alain vergezelden de prior. "Mgr. Dell’Acqua had een dag uitgekozen waarop de paus geen pijn had, zei Roger Schutz later, zodat we tijd hadden om te praten. [...] De Kerk bestaat uit steeds verbredende concentrische cirkels, zei Johannes XXIII. In welke cirkel we thuishoorden zei hij niet. Maar we begrepen dat we ons, in onze situatie, geen zorgen moesten maken, we behoorden tot de Kerk."
De paus had begrepen ‘dat het niet om bekering ging in Taizé’, maar om een oecumene, dus een toenadering. Tijdens het gesprek stelde hij zich streng op tegenover het Heilig Officie en, vertelde Broeder Roger, "we zagen tranen op zijn wangen rollen omdat, zo zei hij ons, omdat sommige van zijn voornemens onlangs verdraaid werden."
Dit was een beslissend moment in de geestelijke en kerkelijke evolutie van de prior van Taizé. Hij herhaalde het dikwijls: "Voor de rest van mijn leven ben ik getekend door die man en misschien vooral door het laatste onderhoud dat ik meemaakte met hem. Sinds de dood van Johannes XXIII ben ik overtuigd dat zijn profetische zending voor eenheid werd geweigerd en dat zodoende het uur van de oecumene werd gemist."
De ontgoocheling zou maar opkomen daags na het concilie. Nu kon de prior van Taizé de nieuwe belangstelling voor de Gemeenschap van vele katholieken aanvoelen. In maart 1963 werd hij uitgenodigd om in Sevilla de openingsrede van het colloquium van katholieke Intellectuelen te houden. Kardinaal Bueno y Monreal ontving hem op het aartsbisdom. Hij gaf een persconferentie die in vele Spaanse dagbladen en in "La Croix" verscheen. In dit diep katholieke land trachtte hij ‘Luther kritisch te bekijken’ zoals hij niet zonder fierheid aan Visser’t Hooft meedeelde. Hij wou aantonen hoe Luther ‘een scherp gevoel voor de Kerk’ had en hoe ‘een gewetensdrama het was die hem leidde tot de genomen en gekende beslissing’. Maar de prior van Taizé verzweeg voor de secretaris generaal van de COE dat hij in dezelfde mededeling ook het Opus Dei loofde: "als ik zie hoe een man als lid van een seculier instituut zich beroepshalve inzet en tegelijk niet vergeet aan het enige noodzakelijke te voldoen, namelijk de Heer aanschouwen die zich dag na dag in de Eucharistie vernieuwt."
Tegelijk maakten de Broeders Robert en Didier een veertiendaagse rondreis door het land om de vertegenwoordigers van de verschillende protestantse strekkingen in Spanje te ontmoeten. Terug thuis schreef Broeder Robert een uitgebreid en vurig verslag dat hij naar de protestantse instanties en de secretaris generaal van de COE zond.
Om nog beter zijn verankering in het protestantisme te onderstrepen nam Taizé in 1963 deel aan de stichting van de ‘Afdeling voor gemeenschapsonderzoek’ dat door de Vereniging van het Franse protestantisme was opgericht en maakte de facto deel uit van de FPF.
Verhoudingen met de orthodoxen
De Gemeenschap stond er ook op goede relaties te onderhouden met de orthodoxen. Op 21 december 1962, na de eerste sessie van het concilie, had Mgr. Nikodim, gelast met de externe relaties aan het patriarchaat in Moskou, een bezoek gebracht tijdens zijn reis door meerdere Europese landen. Mgr. Timiadis, vertegenwoordiger bij de COE van de patriarch van Konstantinopel, was aanwezig om hem te ontvangen. ‘Tijdens een lange gezongen dienst, herinnerde Broeder Roger zich, zegende Mgr. Nikodim de icoon van de Maagd Maria die door velen vereerd wordt in Taizé.’
Op paasmaandag 15 april 1963, werd de eerste steen gelegd van het orthodox Centrum waarvan het project ter sprake kwam tijdens de eerste ontmoeting tussen patriarch Athenagoras en Broeder Roger. Dit Centrum, dat ontstond dank zij een gezamenlijk initiatief van Taizé en de orthodoxen, hing altijd af van de patriarch van Konstantinopel. Het was officieel een metochion (‘gemeenschap’), canoniek verbonden aan de patriarchale zetel van Konstantinopel. Op een honderdtal meters van de kerk van de Verzoening gelegen was er een klein klooster en een kapel voorzien.
De plechtigheid werd voorgegaan door Mgr. Meletios, exarch van de patriarch van Konstantinopel in Parijs. Behalve vele orthodoxe Griekse en Russische bisschoppen, waren er twee katholieke bisschoppen [Mgr. Martin, aartsbisschop van Rouen en gelast met het Frans nationaal Secretariaat voor de Eenheid der christenen, en Mgr. Lebrun, bisschop van Autun], dominee Westphal, voorzitter van de Franse protestantse Vereniging, en een vijftiental dominees. ‘Hier verzoenen zich drie kerken’ titelde Paris Match boven zijn verslag over de viering. Deze losse formule verdoezelde de grenzen van dit gebeuren. In feite wees de patriarch van Konstantinopel in een tijdens de viering gelezen boodschap aan het Centrum een eerder veroverende zending toe. Het zou de eerste patriarchale metochion in Frankrijk en zelfs in Europa zijn. ‘Vertegenwoordigers van de orthodoxie zullen zich hier vestigen om liturgische vieringen voor te gaan en ontmoetingen te leiden. Dit centrum zal een getuige zijn van de geest van het Oosters christianisme in het hart van het Westen. [...] het zal de brug zijn om de rijkdommen van het spirituele, liturgische en theologische erfgoed van de orthodoxie aan het Westen over te dragen.’ Mgr. Timiadis legde van zijn kant de nadruk op ‘de noodzaak om in de oecumenische dialoog een betere plaats te geven aan bepaalde aspecten van het mystieke en liturgische leven die de orthodoxie belicht heeft.’
Het orthodoxe Centrum van Taizé werd twee jaar later ingehuldigd en zou voor de tweehonderd vijftig orthodoxe ministers in West Europa een plaats ‘om samen te bidden en na te denken’ zijn.
Op 3 juni 1963 stierf Johannes XXIII, op Pinkstermaandag. Er waren veel bezoekers en pelgrims in Taizé. Broeder Roger vertelt: "We gingen ’s avonds naar de kerk toen zijn dood vermeld werd. Ik dacht dat God moest bedankt worden voor zijn leven door een woord te zeggen aan de mensen die bij ons waren voor het gebed, maar het woord kwam niet. Het scheen alsof de grond onder mijn voeten wegzakte als ik dacht dat dit enorm vertrouwen dat we in de Kerk kregen er niet meer was. Ik ging naar mijn kamer en bleef er alleen." Veel later vertrouwde de prior van Taizé toe: Bovenop het verlies van een geliefde, een ‘heilige getuige’, een ‘profeet’, bevatte me een angst: wat met de Gemeenschap zonder Johannes XXIII? De persoonlijke secretaris van de paus, Mgr. Capovilla, gaf aan de Broeders van Taizé het brevier van de paus als aandenken van een diepe spirituele nabijheid.
Broeder Roger woonde zijn uitvaart in Rome bij, waarna hij per schip naar Griekenland vertrok om er het millennium van de berg Athos bij te wonen waarop patriarch Athenagoras hem had uitgenodigd. Op het schip vernam hij op 21 april 1963 dat kardinaal Montini tot paus werd verkozen onder de naam van Paulus VI. De prior van Taizé was blij want hij kende de man al meer dan tien jaar.
De berg Athos staat op het einde van een lang bergachtig schiereiland dat in de Egeïsche zee duikt. De ‘Heilige Berg’ biedt sinds eeuwen plaats aan een twintigtal moeilijk te bereiken kloosters. Het eerste werd er in 963 gesticht. Van 22 tot 24 juni volgden plechtigheden en diensten elkaar op, onder het voorzitterschap van patriarch Athenagoras en in het bijzijn van talrijke orthodoxe patriarchen uit verschillende landen. De oecumenische Raad der Kerken was vertegenwoordigd door de secretaris generaal Visser’t Hooft. Verschillende katholieke congregaties waren ook uitgenodigd om vertegenwoordigers te sturen.
Het tweede Vaticaans concilie en de buitengewone belangstelling van de media rond het gebeuren hebben aan Taizé openbare ruchtbaarheid gegeven, vooral in katholieke middens. Van zijn kant toonde Taizé haar groot talent voor communicatie. Behalve aankondigingen en mededelingen dikwijls door de pers opgenomen, gaf de Gemeenschap vanaf 1963, tussen de eerste en tweede zitting van het concilie, een driemaandelijks tijdschrift uit onder de naam ‘Aujourd’hui’, om verslag uit te brengen over de activiteiten, ontmoetingen en retraites en het programma van de komende maanden bekend te maken. Het aantal bezoekers, sessiegangers en retraitanten bleef maar stijgen. Vanaf juli 1963 verbleven twee Zusters van de Gemeenschap van Grandchamp zonder onderbreking in een huis op het dorp. Eén ervan bracht meerdere uren door in de kerk om de bezoekers te ontvangen, want Broeder Roger had geopperd dat er ‘in de kerk van de Verzoening een profetes Anna moet zijn die waakt, bidt en ontvangt’. Dat was meer dan een wens. Het jaar daarop werden er katholieke zusters gevraagd, dominicanessen en franciscanessen, om aan het onthaal mee te werken.
Tweede sessie
Eind september 1963 herneemt het tweede Vaticaans concilie zijn werkzaamheden in een tweede sessie van drie maanden. Broeder Roger en Max Thurian vervoegen opnieuw hun appartement op de Via del Plebiscito. Ook wonen ze weer dagelijks de zittingen van het concilie bij. De bisschop van Montauban noteert dat onder het vijftigtal niet katholieke waarnemers ‘de Broeders van Taizé de best bekende zijn, veel meer dan de Franstalige bisschoppen. Ze zijn onder ons op hun gemak. Bij aankomst voor de mis zijn ze al in de Sacramentskapel, waar ze hun gebed voortzetten, witte vlekken tussen de bisschoppen. In de zijbeuken worden ze tegengehouden, geven commentaar op de laatste tussenkomst of maken afspraken’.
Broeder Roger is blij met het weerzien van Dom Helder Camara die ook verheugd is. Op acht oktober noteert deze: "Een gesprek met hem is een verrukking. Hij verheugt zich diep bij de stemmingen over liturgie zoals vandaag. Maar hij is ook bedroefd als hij denkt aan de kleine groep (tussen twaalf en vijfentwintig stemmen) waarvan hij hoopt dat ze de bitterheid zullen vermijden. Zoals wij droomt ook hij van een hervorming binnen de Romeinse Curie, maar is bezorgd dat iemand door het puin van de Oude Curie zou verpletterd raken."
Tijdens een maaltijd die vele bisschoppen uit Brazilië, andere Zuid-Amerikaanse landen, Afrika en zelfs Italië bijeenbracht, werd er naar de prior van Taizé geluisterd als naar een orakel. Hij verheugde zich over de teksten van het schema rond de Kerk, dat toen ter sprake kwam, met het episcopaat als sacrament, de collegialiteit van de bisschoppen en de mogelijkheid om gehuwde mannen tot diaken te wijden als onderdelen. Hij zag in de twee eerste doctrinepunten de wil om de maximalistige opvatting van het pauselijk primaat te temperen en de opkomst van een decentralisatie in de Kerk. De hervormingen die de Kerk zelf onderneemt, zo legde hij uit, zouden wel eens kunnen zorgen dat de protestantse Hervorming overbodig wordt.
Wat later op 28 oktober werd Max Thurian uitgenodigd om de Franse bisschoppen toe te spreken in de kerk van Saint-Louis-des-Français. Hij zette voor hen de werkzaamheden uiteen van de commissie ‘Geloof en Constitutie’ van de COE die in Montréal samenkwam en waaraan hij had deelgenomen. Een Franse bisschop verheugde zich dat er nieuwe wind blies: "[Max Thurian] tracht ons alles te tonen wat in de aangenomen teksten van de Commissie kan dienen, zelfs in de doctrine, om de christenen te verenigen. Ook daar was het aangrijpend te kunnen vaststellen wat enkele jaren terug ondenkbaar scheen: Franse bisschoppen die met religieuze aandacht luisteren naar een protestantse dominee en op vele vlakken zijn ideeën delen."
In de geest en in de teksten speelde het tweede Vaticaans concilie zich gedeeltelijk buiten de aula af. Een orthodoxe waarnemer, Mgr. Timiadis, getuigde hoe het appartement van de via del Plebiscito een van de vurige haarden [zeker niet de enige] was geweest van het zogenaamde paraconcilie: "Hoe kunnen we de vriendschappelijke avonden vergeten waarop de waarnemers door de prior van Taizé en Max Thurian in hun huis werden uitgenodigd om commentaar te geven bij het verloop van de conciliaire discussies om vrijuit en eerlijk onze mening te uiten? Waren daar aanwezig kardinaal Tisserand, de Canadese kardinaal Mgr. Roy, Charles Moeller, kardinaal Suenens, pater Yves Congar. Als waarnemers: Oscar Cullmann, Lukas Vischer, Nikos Nissiotis, Paul Evdokimov en vele andere. In een broederlijke sfeer werden opmerkingen geuit waarvan Paulus VI zeker kennis nam."
Het schema over de Maagd Maria, in de eerste sessie verworpen, lag weer op alle tongen. Op een losse vergadering in de Domus Mariae pleitte de prior van Taizé in het bijzijn van een tiental bisschoppen om het weg te laten: "Heel zacht verwees hij naar het schema over Onze Lieve Vrouw: om te vragen dat uit liefde voor Christus, uit liefde voor de eenheid en uit liefde voor de Heilige Maagd zelf we onze kinderlijke gretigheid zouden intomen. Ieder nieuw mariaal dogma geeft een schijnbaar gelijk aan de protestantse prediking die benadrukt dat de Romeinen Maria boven Christus plaatsen." Tenslotte vroeg Paulus VI dat Maria niet meer in een aparte tekst werd behandeld, maar in een hoofdstuk van dogmatische constitutie over de Kerk (Max Thurian werkte er aan mee door een modi). Maria kreeg de titel van ‘Moeder van de Kerk’ zodat er geen nieuw dogma bijkwam.
Op 4 december liep de tweede sessie ten einde. ’s Anderdaags op de middag werd de prior van Taizé door Paulus VI ontvangen. Het was de eerste ontmoeting met hem sinds zijn verkiezing. Door jaarlijkse ontmoetingen onderhouden bleven hun relaties openhartig, meer door ongeduld getekend bij Broeder Roger, en door voorzichtigheid uiteindelijk vanwege Paulus VI.
Daags na die sessie publiceerde de dominee een bijdrage waarin hij erkende dat het concilie bij hem vele vragen opriep en zelfs een ‘interne strijd’: "ik stelde me vragen over het concilie, of de doelstelling van Johannes XXIII overgenomen door Paulus VI wel degelijk zou vervuld worden, of het concilie wel onderweg was naar het fundamentele ofwel verloren liep in bijkomstige discussies." Uiteindelijk dacht hij ‘het doel te bereiken’ onder de volgende sessie: ‘de universele boodschap voor de hedendaagse mens aanpassen en vertalen’.
Franciscanen in Taizé
Het jaar 1964 werd gekenmerkt door de vestiging van een franciscaanse fraterniteit in Taizé, een historische gebeurtenis dat meteen een voorsmaak was van de komst van katholieke Broeders in de Gemeenschap in 1969.
De banden tussen Taizé en de franciscanen dateerden van 1945. Sinds 1957 was pater Damien Grégoire provinciale overste van de franciscanen. Hij kende Taizé en zijn prior sinds een tiental jaren en was er biechtvader geworden. Na het begin van het concilie dat nieuwe perspectieven en mogelijkheden scheen te bieden had Broeder Roger meermalen bij pater Damien de mogelijkheid aangehaald dat franciscanen permanent in Taizé zouden verblijven, niet alleen om een blijvende priesteraanwezigheid voor de katholieke bezoekers te waarborgen, maar ook om zoveel mogelijk ‘een zelfde gemeenschapsleven’ te delen met de Broeders van de Gemeenschap, een soort ‘integratie’ met de onvermijdelijke begrenzingen.
Sommige Broeders van de Gemeenschap stonden weigerachtig tegenover dit project dat voor hen trok ‘op een paard van Troje dat de Roomse Kerk ons stuurt’. Maar de prior drukte zijn plan door. Van zijn kant was pater Damien bereid het experiment te wagen, maar niet zonder toestemming van zijn oversten. Een van de Broeders die in Taizé verbleef heeft getuigd van de vrees bij de Roomse overheid: "Een dergelijk experiment kent geen voorgaande in de Kerk. Het concilie heeft nog geen standpunt ingenomen over de oecumene. Onbevoegd zegt onze generale minister dat hij zich moet wenden tot de Congregatie van Religieuzen die, ook onbevoegd, zich moet wenden tot het Heilig Officie, de huidige Geloofszaken. En het zal kardinaal Ottaviani zelf zijn die in brief aan de bisschop van Autun (die ons later die brief las) de toelating toestond met duizend aanbevelingen van waakzaamheid. [...] Het licht staat op groen voor ons."
Op paaszondag 7 april 1964 vestigden de twee eerste Broeders franciscanen, paters Louis Coolen en Max de Wasseige, zich in Taizé. Later vervoegden andere hen: pater Thaddée Matura al vanaf oktober en in de volgende jaren Broeder Azzimonti vanaf 1967, pater Damien Grégoire een zijn ambt als provinciale overste in 1969 was volbracht. Nog andere die niet zo lang zouden blijven.
De Broeders franciscanen bewoonden een huis in het dorp. Iedere dag droegen ze de mis op in de crypte van de kerk van de Verzoening en namen in burger deel aan het onthaal van de bezoekers. ’s Morgens baden ze de Getijden in de kleine gebedsruimte in hun huis. ’s Middags en ’s avonds woonden ze, steeds in burger, het gebed van de Broeders bij. De inburgering in het gemeenschapsleven door Broeder Roger gewenst verliep geleidelijk: de Broeders franciscanen namen deel aan de werkzaamheden van de Gemeenschap (onder andere de keuken) en leidden werkgroepen tijdens de jeugdbijeenkomsten die steeds talrijker werden. Ze woonden de vieringen bij, ditmaal in pijkleed, te midden van de Broeders en namen deel, een heel symbool, aan de kleine raad die dagelijks de Broeders verzamelde rond de prior.
De franciscaanse aanwezigheid duurde slechts acht jaar en werd plots onderbroken na haar grenzen te hebben aangetoond. Maar die breuk was niet aan de prior van Taizé te wijten. Broeder Roger heeft tot op het laatste moment gedacht dat het getuigenis van eenvoud, armoede en liefde dat de franciscanen brachten nog beter kon opgenomen worden in de Gemeenschap die hij gesticht had.
Derde sessie
Op 14 september 1964 begon de derde sessie van het concilie. "Wat een vooruitgang!" noteerde pater Congar in zijn dagboek: "Concelebratie door vierentwintig paters, mis in dialoog en gezang met de menigte en de paus die zelf de communie uitreikt aan een dozijn aanwezige leken. De communie van de concelebranten duurt lang, maar het gevoel van gezamenlijk banket is duidelijk. We wonen dus een gezongen, geconcelebreerde en gedialogiseerde mis bij."
Een ander meer onopvallend teken van de mentaliteitsevolutie werd aan de Broeders van Taizé gegeven door kardinaal Ottaviani, nochtans als de voortrekker van de ‘conservatieven’ beschouwd, toen hij aanvaardde met hen het avondmaal te gebruiken. Na het eten heeft hij ‘met hen de Completen gebeden in het brevier van Taizé’. Dom Helder Camara die dit gebeuren aanhaalde voegde er niet zonder reden aan toe: "Roger bekomt wat hij wil bij Ottaviani. Ik denk dat de arme kardinaal [die ik nu veel beter ken en van wie ik van ganser harte hou] lijdt als hij ziet dat iedereen hem vreest. Roger duikt op als een kind dat zich op een politieagent werpt, de hand op zijn gezicht legt en zijn tong uitsteekt. [...] God weet dat er geen gebrek aan respect in dit beeld schuilt." Deze derde sessie bezorgde Broeder Roger tegenstrijdige gevoelens.
Op 22 september, in voltallige congregatie, werden verschillende stemmingen gehouden over het schema rond de Kerk. De achtste stembeurt ging over het episcopaat als sacrament, met name deze bewering: ‘Door de handoplegging en de wijdingformule is de genade van de Heilige Geest gegeven en de gewijde stempel gedrukt, zodat de bisschoppen op een uitgesproken en zichtbare wijze de plaats bekleden van Christus zelf, meester, herder en opperpriester en zijn rol vervullen.’ Deze herbevestiging van de doctrine scheen een overwinning voor degenen die, zoals Dom Helder Camara, de ‘overdreven centralisatie’ van de Kerk laakten. Na het afroepen van de uitslag van die achtste beurt deed hij teken aan Broeder Roger die op de tribune voor waarnemers zat. Ze ontmoetten elkaar in een zijkapel van de onmetelijke basiliek om ‘samen een dakgebed te zeggen,’ schreef Dom Helder en ook ‘om op te komen voor degenen die verbitterd waren’.
Het ander feit heeft betrekking op de zogenoemde ‘Zwarte week’, eind november. Keer op keer deed Paulus VI in extremis aan het schema over de Kerk een ‘verklaringsnota’ toevoegen, die de bisschoppelijke collegialiteit beperkte: hij bracht op het laatste ogenblik amendementen aan in het schema over oecumene en verwees naar de volgende sessie met het debat over godsdienstvrijheid. Deze persoonlijke tussenkomsten van Paulus VI waren evenveel ‘nederlagen’ voor de conciliaire meerderheid en ‘overwinningen’ voor de conservatieve minderheid.
Dom Helder Camara getuigde dat vele protestantse waarnemers ‘bitter’ tot ‘zeer bedroefd’ waren. Broeder Roger vertrouwde hem toe: "De waarnemers staan op het punt het concilie te verlaten..." Pater de Lubac getuigde fijngevoeliger dat Broeder Roger tegelijk ‘spijt had’ en verzoenend was. Maar deze autoritaire daden van Paulus VI hadden geen breuk tot gevolg. De derde sessie liep ten einde en andere belangrijke teksten lagen op debat en stemming te wachten tijdens de vierde en laatste sessie.
Pater Congar had wel de bezorgdheid van de prior van Taizé opgemerkt: "Vele priesters en monniken, ook religieuzen gaan naar hen (naar Taizé). Schutz vertelt me dat hij in vertrouwen diepe ontreddering hoort. Niet alleen vele jonge katholieken en jonge gezinnen stellen ZEER radicaal de kerkstructuren in vraag, niet alleen ontbreekt het de jongeren aan traditie, aan een elementaire kennis van de geschiedenis, van HUN geschiedenis, maar er is ook een diepe bevraging van priesters en monniken over hun roeping." Broeder Roger ontwaarde in de Kerk de crisis die openlijk zou uitbreken na het concilie.
Eén miljoen exemplaren van het Nieuwe Testament
Tijdens deze sessie ondernam Broeder Roger een ander initiatief dat kenmerkend was voor zijn steeds attente naastenliefde en zijn wil om de oecumene te promoten.
Hij had vernomen dat een afdeling van de bisschoppenraad van Latijns Amerika, de CLAF [Comité Latino-Américain de la Foi] het project koesterde om één miljoen exemplaren van het Nieuwe Testament uit te delen in Latijns Amerika. Dit opzet eiste belangrijke financiële middelen. Broeder Roger stelde voor om al de drukkerskosten op zich te nemen. De fondsen zouden ingezameld worden door een nieuwe oecumenische collecte als nevenactiviteit voor de actie ‘Hoop’.
Dat Taizé interesse toonde voor deze ‘Bijbelse campagne’ was niet verwonderlijk, gezien het Woord Gods het middelpunt van het hervormde geloof uitmaakt. Door haar oecumenische roeping wenste de Gemeenschap ook dat de Bijbel in Latijns Amerika ‘een ontmoetingspunt voor de verdeelde christenen’ werd: "Door beluisteren en bezinnen van Gods Woord moeten allen zich aangesproken voelen in hun geloof en aangespoord worden tot gezamenlijk handelen in dienst van de mensheid."
Een vertrouwelijk document, waarschijnlijk van de hand van Broeder Robert, toont aan hoe de Gemeenschap dit oorspronkelijk katholieke project droeg en hoe Broeder Roger het ombuigt om er een oecumenisch perspectief aan te verbinden.
Enerzijds vroeg de prior van Taizé, in overleg met Mgr. Larrain voorzitter van de CELAM en met de steun van sommige Roomse autoriteiten (niemand weet welke), dat het miljoen exemplaren van het Nieuwe Testament niet alleen aan katholieken maar ook aan de protestanten in Latijn Amerika uitgedeeld worden. Hij wou ook dat de daarvoor gebruikte Spaanse versie in tekst en nota’s herzien werd ‘in een oecumenisch opzicht’. Tenslotte vroeg hij dat bij de uitgegeven vertaling, het taalgebruik eigen aan Latijns Amerika, zou in acht worden genomen.
Een al uitgegeven Spaanse vertaling nazien was te moeilijk. Tijdens de diverse vergaderingen met Latijns Amerikaanse deskundigen en Broeder Robert besliste de CLAF in november 1964 zijn project te verbinden met een bestaand uitgeversprogramma. Sinds meer dan een jaar was een nieuwe vertaling van de Bijbel in het Spaans in voorbereiding bij de uitgeverij Herder in Barcelona, onder de leiding van de eminente Spaanse Bijbeldeskundige pater kapucijn Serafin de Ausejo. De datum van publicatie was nog niet vastgelegd. Uitgever Herder en pater Ausejo aanvaarden het project van de CLAF en Taizé, alsook dat een commissie voor herziening met drie protestanten en een katholiek het al uitgevoerde werk zou verbeteren en met de bestaande ploeg zou samenwerken. Pater Ausejo en zijn drie katholieke medewerkers werken dus samen met de commissie vanaf juli 1965. "De herziening gebeurt aandachtig, noteerde het aangehaalde document. De bestaande vertaling wordt regel per regel nagekeken, vergeleken met de originele teksten, besproken, veranderd. Inleidingen en beknopte nota’s worden ook samen opgesteld."
Op 16 november 1965, op het einde van vierde en laatste sessie van het concilie, organiseerde de CELAM een uitgebreide openbare conferentie in de zaal van Radio Vaticaanstad in Rome. Twaalf kardinalen, een honderdtal bisschoppen en meerdere Zuid-Amerikaanse ambassadeurs bij de Heilige Stoel waren aanwezig. In een wat geestdriftige visie, die velen deelden in het laatste jaar van het concilie, herhaalde Broeder Roger de noodzaak van ‘verzoening’ met de christenen van Latijns Amerika. Na de actie ‘Hoop’ (die ‘eenentwintig bescheiden initiatieven doorheen Latijns Amerika mogelijk maakte’ legde hij uit), kondigde hij ‘de uitgave van een oecumenische versie van het nieuwe Testament’ aan. Hij besloot zijn toespraak van de voorstelling door te verklaren: "De lente in de Kerk is in aantocht. Ook de zichtbare eenheid nadert. Ze zal ontspruiten als een bliksem in de nacht."
De prior van Taizé gaf geen details over de actie, maar voorspelde dat er weldra exemplaren zouden opgestuurd worden. Maar het werk was niet af. Slechts vier jaar later in de lente van 1968 werd het boek uitgegeven. Om de ver afgelegen dorpen van Zuid-Amerika te bereiken werden de boeken gereed gemaakt in pakjes van vier kilo gemakkelijk te dragen. Elke pakje bevatte achttien exemplaren van het Nieuwe Testament. Een nota op de eerste pagina van het boek vroeg aan degene die een exemplaar kreeg om tien ongeletterden op te roepen en hen regelmatig uit het gewijde boek voor te lezen.
Taizé bestaat 25 jaar: de ‘voorlopige dynamiek’
Het jaar 1965 zag het aantal bezoekers en retraitanten in Taizé nog groeien. De ‘bedevaarten’ van studenten en schoolkinderen kwamen steeds meer voor, begeleid door hun aalmoezeniers of pastoors. Er waren ook ‘bijeenkomsten’ van enkele dagen door jongeren ingericht en ‘werven’ van twee weken waar afwisselend handwerk, uitwisseling en gebed de inhoud was. Als jong priester noteerde de theoloog Bruno Chenu, Assumptionist, tijdens een verblijf in de zomer van 1965: "Vanaf de eerste dag vormt de uiteenlopende menigte een liturgische gemeenschap. Men stapt meteen in de liturgie van Taizé elke morgen, middag en avond. Een diep gevoel van waarheid en echtheid vervult ieder. De kwaliteit van de stilte. Het beslissende experiment was het gebed: gezamenlijk en persoonlijk."
Soms waren er beroemde bezoekers. In juni 1965 bvb kwam Mgr. Marella, die naar het heiligdom van Paray-le-Monial was gekomen als pauselijk afgevaardigde op de plechtigheid van de tweehonderdste verjaardag van het feest van het Heilig Hart, naar Taizé voor enkele uren. Hij droeg de mis op in de crypte van de kerk van de Verzoening en sprak daarna de Broeders een half uur toe om daarna met hen in de kerk de Getijden te bidden.
Het stijgende aantal bezoekers zette Broeder Roger aan om een onthaalgebouw op te trekken nabij de kerk van de Verzoening. Het kreeg de naam ‘El Abiodh’ naar de kluis in de Sahara waar Charles de Foucauld geleefde had en, wat weinige bezoekers wisten, waar Broeder Roger een retraite deed in 1952-1953.
In augustus 1965 vierde Taizé haar vijfentwintigste verjaardag, een symbolische maar vooral historische datum, als wordt gedacht dat in augustus 1940 de latere Broeder Roger maar kortstondig langs kwam in Taizé. Voor dit jubileum liet de prior drie speelplaten persen: twee om 25 jaar gemeenschap te vertellen en een derde om 25 jaar oecumene aan te halen. Hij publiceerde ook een boek waarvan de titel de vaandeldrager van geest en praktijk in Taizé zal worden: "La Dynamique du provisoire [De dynamiek van het voorlopige]
In dit werk pleitte hij voor ‘een nieuwe inspiratie’, ‘een nieuwe dimensie’ van de oecumene. Hij roept op om uit een ‘statische confessionele vrede’ te stappen. ‘Confessionalisme is een houding van zelfverdediging’, meende hij. Ook aan de protestanten vroeg hij om ‘zich te herbronnen,’ zoals de katholieke Kerk had ondernomen in het tweede Vaticaans concilie: "Als de instellingen van de ene en de andere zich hervormen zal de dag komen dat we niet anders kunnen, dan elkaar ontmoeten. Als de herbronning aan beide kanten gebeurt zal de bijeenkomst aan het einde van de weg liggen. Ze zal de zich aanvullende strekkingen uit de Hervorming en de katholieke traditie harmoniseren."
De prior van Taizé stelde voor het eerst in het openbaar twee vragen. Ze bleven het middelpunt van zijn oecumenisch gedrag in de komende jaren. De eerste ging over de ‘overheid, factor van eenheid’. Ze was niet de aan de protestanten voorbehouden, maar richtte zich tot alle christenen: "Als de Kerk aan het hoofd van elke gemeenschap een man eist die eensgezindheid verwekt, die samenbrengt wat steeds splitst, moet ze dan ook niet een dominee der dominees en gemeenschappen aanvaarden om deze onvermoeid weer samen te brengen?" De tweede vraag richtte zich meer tot de katholieke Kerk hoewel ze niet duidelijk werd vernoemd. De prior van Taizé vroeg dat de katholieke Eucharistie toegankelijk zou zijn voor ieder die in de werkelijke aanwezigheid gelooft: "De oecumenische golf zal verdwijnen als de dag niet nadert waarop degenen die nu confessioneel gescheiden zijn en geloven in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie samen rond dezelfde tafel verenigd zijn."
In de volgende jaren hernam Broeder Roger onvermoeibaar deze twee thema’s, pauselijk gezag en toegang tot de katholieke Eucharistie, die veel weerstand teweeg brachten.
De vijfentwintigste verjaardag viel samen met de inhuldiging van de orthodoxe kapel waarvan de eerste steen in 1963 was gelegd. Deze plechtigheden verliepen op 28 en 29 augustus in het bijzijn van talrijke personaliteiten die verschillende geloofsstrekkingen vertegenwoordigden. Paulus VI liet een telegram opsturen, Visser’t Hooft en dominee Boegner, voormalig voorzitter van de Protestantse Vereniging in Frankrijk, stuurden hartelijke boodschappen. Van katholieke kant hadden de uitnodiging van de prior van Taizé beantwoord: de abten van meerdere cisterciënzerabdijen, dominee de Boquen, meerdere bisschoppen, pater de Lubac en zelfs René Brouillet, ambassadeur van Frankrijk bij de Heilige Stoel. Taizé had na vijfentwintig jaar niets aan durf voor initiatief ingebonden en Broeder Roger zou, als altijd, zijn bedrevenheid in bekendmaken opdrijven.
Na de inwijding van de orthodoxe kapel van zaterdagavond waren er zondag drie Eucharistievieringen. Kardinaal Martin, Aartsbisschop van Rouen, concelebreerde een katholieke mis met vier paters franciscanen in de oude Romaanse kerk, terwijl de Gemeenschap het Avondmaal vierde in de kerk van de Verrijzenis. Daarna, in dezelfde kerk, werd een mis geconcelebreerd in de ritus van Johannes Chrysostomus en in het Frans, Grieks en Slavisch door Mgr. Meletios, exarch van de patriarch van Konstantinopel, Mgr. Antoine, exarch van de patriarch van Moskou en vier orthodoxe priesters. Tijdens de plechtigheid werd de boodschap die patriarch Athenagoras had opgestuurd gelezen. Hij begroette het ontstaan van ‘ons orthodox centrum’ [een opmerkelijk bezittende verklaring] en herinnerde de toegewezen zending: ‘aan de westerse wereld een juist beeld geven van het liturgisch leven en de orthodoxe spirituele schatten.’
Ondanks de glimlach en de omhelzing van de inhuldiging staken dubbelzinnigheid en misverstand meteen weer de kop op. Terwijl de patriarch van Konstantinopel met de metochion in Taizé een soort voorpost van orthodoxie in West-Europa zag, was voor Broeder Roger het orthodoxe Centrum, naar het voorbeeld van de franciscaanse fraterniteit, en jaar eerder opgericht, een kleur meer in de oecumenische regenboog waarvan hij droomde.
De archimandriet Damaskinos Papandreou werd door patriarch Athenagoras verantwoordelijk benoemd voor het orthodoxe Centrum. Hij had broeder Roger voordien nooit ontmoet. In Griekenland geboren en na studies aan de katholieke faculteit in Bonn en Marburg (waar hij onder andere leerling was van Joseph Ratzinger, later Benedictus XVI), beëindigde hij een doctoraat theologie aan de faculteit in Athene. Zijn eerst wankele vestiging, zijn vele verplaatsingen en andere redenen eigen aan de orthodoxe Kerk, zorgden er voor dat de gemeenschap in Taizé altijd beperkt bleef. De regelmatige diensten (vespers, metten en zondagsliturgie) in de orthodoxe kapel en het onthaal van bezoekers maakten het grootste gedeelte van de activiteit van de metochion uit. Ontgoocheling en tegenstelling in doctrine legden het Centrum stil.
Vierde sessie
Op 14 september 1965 werd de vierde zitting van het concilie geopend. Vooraleer Frankrijk te verlaten publiceerde Broeder Roger een ‘Boodschap aan twee vijandige katholieken’. Het brede debat in de Kerk, verwekt door en rond het concilie en de steeds diepere oppositie tussen uiteenlopende opvattingen van de Kerk hadden, vooral in Frankrijk, voor een breuk gezorgd tussen ‘progressieven’ en ‘integristen’, reformisten’ en ‘conservatieven’. Een groot kasstuk van de boekenmarkt in de eerste manden van 1965 was de roman van Michel de Saint-Pierre ‘Les nouveaux prêtres’ die een eerste bevraging over priesters aankaartte. Het werk had harde discussies teweeg gebracht. Een tijd later had Michel de Saint-Pierre samen met Jean Madiran, die het blad Itinéraires, bestuurde een open brief gepubliceerd ‘Aan onze bisschoppen en priesters’ waarin ze hun tussenkomst vroegen om "recht van bestaan in heel de christelijke gemeenschap te geven aan hele groepen priesters en gelovigen die uitgesloten zijn van het katholieke sociale en institutionele leven onder de beschuldiging van ‘integrisme’, anticommunisme’, van ‘mariale devotie’ en andere gelijkaardige voorwendsels."
De prior van Taizé, attent voor de discussies die het katholicisme bedreigden, kende deze uitbreidende breuk. Zijn ‘Boodschap’ was voor de twee kanten bestemd. Hij herkende de rechtmatige angst van zij die bij de ‘kracht van secularisering’ willen ‘oproepen tot steeds meer zin voor het gewijde, het aanbidden van het Kerkmysterie en de nood aan gezag als factor van eenheid’. Maar hij begreep ook zij die aan de andere zijde ‘zover als mogelijk mensen willen tegemoet komen aan diegenen die in onze tijd niet kunnen geloven.’ Aan de ene en de andere vroeg Broeder Roger om niet te bezwijken aan ‘de bekoring zich te verschuilen aan de veilige kant van de afsluiting, en de broeders te belasten die een andere zending hebben met op hen een etiket te kleven’. In andere omstandigheden wendde Broeder Roger zich opnieuw rechtstreeks tot zij die ‘traditionalisten’ genoemd werden. In tegenstelling tot een zeker aantal bisschoppen zelfs, bleef zijn wil tot dialoog zonder grenzen.
In oktober 1965 kreeg Taizé het bezoek van iemand die nog niet beroemd was: de latere Johannes Paulus II. In die tijd was Karol Wojtyla aartsbisschop van Krakau en nog geen kardinaal. De zitting van het concilie had een week vrijaf van 17 tot 24 oktober, zonder voltallige congregatie. Mgr. Wojtyla maakte er, zoals vele bisschoppen, gebruik van om verschillende bezoeken in Frankrijk te brengen, zoals aan de Poolse gemeenschap die talrijk was in de streek van Montceau-les-Mines. Hij ging ook naar het heiligdom van Paray-le-Monial. En het was heel onverwachts dat hij besloot om naar Taizé te trekken. Broeder Roger was er niet, daar hij in Rome was gebleven in afwachting dat de werkzaamheden van het concilie zouden hervatten. De Broeders van de Gemeenschap vroegen aan een van de franciscanen die in Taizé verbleven, pater Thaddée Matura van Poolse afkomst, om de bisschop van Krakau te ontvangen en hem in het domein rond te leiden. Toen de prior van Taizé hoorde van dit onverwachts bezoek speet het hem dat hij afwezig was en nodigde de aartsbisschop van Krakau uit om terug te komen volgend jaar. De latere paus bracht een tweede bezoek in 1966 en daarna was het de prior van Taizé die tweemaal in 1970 de genodigde van Mgr. Wojtyla was.
De laatste sessie van het concilie was bijzonder belast. Elf van de zestien constituties, decreten en verklaringen, goedgekeurd door Vaticaan II werden afgewerkt en gestemd tussen oktober en december. Op 11 oktober ’s namiddags, terwijl het decreet over het ministerie en het leven van de priesters in voorbereiding was, gaf Broeder Roger aan alle Franse bisschoppen drie conferenties over het celibaat. Andere sprekers waren Mgr. Scrima, orthodox waarnemer, en Mgr. Ancel, katholiek bisschop. Op 29 oktober vielen eindelijk, na vier jaar werkzaamheden, de laatste stemmingen over het schema van de Openbaring. Max Thurian had hard gewerkt aan die tekst en publiceerde een bijdrage waarin hij zijn voldoening uitte. Hij meende dat de ‘oecumenische invloed een belangrijke rol’ had gespeeld in de uitwerking van dit document dat ‘een einde maakte aan de simplistische twist onder de protestanten en de katholieken’. Er had zich volgens hem, een overstijgen voorgedaan: de katholieke Kerk beweerde het bestaan van twee verschillende bronnen in de Openbaring (Schrift en Overlevering) niet meer, maar vermeldde het bestaan van een ‘overlevering die van de apostels komt’ en ‘zich voortzet in de Kerk onder de bijstand van de Heilige Geest’. Na het concilie publiceerden Roger Schutz en Max Thurian een commentaar over die dogmatische constitutie die voor hen de best uitgewerkte van alle conciliaire documenten was.
Nog in oktober, terwijl pater Congar het schema over de missieactiviteit in de Kerk bewerkte, voegde hij er een nota van Max Thurian over het oecumenisch aspect van de missies in.
Het concilie liep ten einde. Broeder Roger wilde niet dat de bisschoppen uit Latijns Amerika die hem zo nauw aan het hart lagen Europa verlieten zonder Taizé te hebben gezien. Op zijn uitnodiging eind oktober hielden eenentwintig onder hen, die op bedevaart naar Ars en Paray-le-Monial gingen, twee dagen halt in Taizé onder de leiding van kardinaal Silva Henriquez, aartsbisschop van Santiago de Chili en van Mgr. Larrain. Een zestigtal jonge Zuid-Amerikanen, studenten aan de katholieke faculteiten in Parijs, Rijsel en Leuven waren uitgenodigd. Twee dagen lang dachten de bisschoppen, de jongeren en de broeders van de Gemeenschap na over het ‘apostolaat onder de armen’ en de mogelijkheden van een oecumenische samenwerking in dit domein. Op het einde van de ontmoeting verheugde Mgr. Larrain zich over het ‘onschatbare resultaat’ van de bijeenkomst: voor de eerste keer en zo diepgaand hadden bisschoppen uit negen landen in Zuid-Amerika langdurig kunnen vergaderen en meningen kunnen delen met jongeren van hun werelddeel, zodat heel wat misverstanden van beide kanten wegvielen.
De gemakkelijke omgang die de prior van Taizé aan de dag kon leggen en de mengeling van gezag en zachtheid die hij uitstraalde kon de best geluimde gesprekspartner wel eens prikkelen. Zo, op de laatste dagen van het concilie na een diner via del Plebiscito, noteerde pater Congar: "Ik ben niet op mijn gemak in het bijzijn van Broeder Roger Schutz want hij heeft de mond vol van dialoog en naar anderen luisteren, terwijl hij niet ophoudt zich uit te drukken en zich te bevestigen. Hij is een man van God, maar vanavond vond ik hem lastig."
Wat er ook van zij met het personage, de schok die hij met andere teweeg bracht is niet weg te cijferen. Mgr. Willebrands, rechterarm van kardinaal Bea op het Secretariaat voor de eenheid der christenen, had op het einde van de eerste sessie al gezegd aan Mgr. Moorman, leider van de anglicaanse afvaardiging: "De aanwezigheid van de waarnemers was zeer belangrijk. Hun invloed op het werk van het concilie is moeilijk naar waarde te schatten."
Op de laatste dag van het concilie vestigde de jonge katholieke student Enzo Bianchi zich in het Italiaanse gehucht Bose. Hij begon een gemeenschappelijk avontuur die onder andere door Taizé was ingegeven. Vanaf 1968 ontving de gemeenschap van Bose protestanten met de toestemming van kardinaal Pellegrino, aartsbisschop van Turijn.
Van de andere kant mag de verandering die Roger Schutz en Max Thurian door het concilie ondergingen niet onderschat worden. Ze woonden alle sessies gedurende vier jaar bij, ze hoorden al de tussenkomsten in het concilie, ze namen deel aan tal van discussies erbuiten. Ze ontmoetten tal van kardinalen, bisschoppen en theologen. Zo begonnen ze relaties aan te knopen met Mgr. Le Bourgeois later bisschop van Autun. Ook op het einde van het concilie ontmoette Broeder Roger Chiara Lubich die de Focolaribeweging stichtte en waarmee hij tot aan zijn dood een getrouwe band onderhield.
Pater de Lubac meldt een betekenisvolle gebeurtenis aangaande die dubbele invloed. Op zondag 21 november 1965 bevonden de prior en de onderprior zich per toeval in een Romeinse parochie waar Paulus VI ook op bezoek was. "Ze voegden hun wagen bij de stoet, zegt de theoloog, en kwamen de kerk binnen. Daar kregen ze stoelen in het hoogkoor, juist tegenover de paus die daarna een poos met hen praatte. Ze waren enthousiast over de preek: de paus sprak heel eenvoudig, als een goede herder, over de aanwezigheid van Christus te midden van de christelijke gemeenschap. Hij legde duidelijk het mysterie van de Eucharistie uit met heel de doctrine en zonder technische woorden. Max Thurian vond dit een model van predicatie over de Eucharistie."
Zeker hebben ze bepaalde punten in de aktes van het concilie, en nog meer tal van deelnemers, beïnvloedt. Maar zeker is ook dat het tweede Vaticaans concilie heeft bijgedragen tot het ‘katholiek maken’ van Roger Schutz en Max Thurian.
Vertaling: Broeder Joseph
|
|
|
|
|
|
|