|
Download PDF Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter A [deel 2] Aristobulus III
Aristobulus III [53 v. Chr. - 35 v. Chr.] was de laatste Hasmonische hogepriester. Hij had zijn benoeming te danken aan een complot door zijn moeder Alexandra opgezet met behulp van Cleopatra, koningin van Egypte, tegen Ananel die door Herodes de Grote tot hogepriester was aangesteld. Marcus Antonius, echtgenoot van Cleopatra en overste van Herodes zette deze laatste onder druk tot hij toegaf. Zo kwam het dat in 35 v. J.C. Aristobulus, amper zeventien, de priesterlijke kleding van de hogepriester aantrok. De populariteit van de jonge Joodse prins maakte Herodes jaloers en deze organiseerde een ‘zwemongeluk’ in 35/34 v. J.C. dat Aristobul fataal werd.
Via zijn vader Alexander was hij een kleinzoon van Aristobulus II, via zijn moeder Alexandra van Hyrcanus II, de laatste heersers over de Joodse Hasmoneese staat. Hij is dan ook een zuivere afstammeling van de Joodse koningsdynastie. Sinds 63 v. Chr. was er echter een einde gekomen aan de Hasmoneese staat. Judea [waartoe ook Idumea en Samaria gerekend werden] was een vazalstaatje onder Romeins gezag geworden.
Aristobulus verschijnt voor het eerst op het politieke toneel kort nadat de Idumeeër Herodes de Grote een staatsgreep van Antigonus [Aristobulus' oom] heeft neergeslagen en als dank daarvoor van de Romeinse Senaat de koningstitel krijgt [37 v. Chr.] Herodes had namelijk als hogepriester een zekere Ananel benoemd, uit een familie die voorheen geen rol had gespeeld in de Jeruzalemse elite. Vóór de staatsgreep van Antigonus had Aristobulus' grootvader Hyrcanus II dit ambt echter bekleed. Aristobulus' moeder Alexandra, die door Herodes' huwelijk met Aristobulus' zus Mariamne tevens de schoonmoeder van Herodes geworden was, was het echter niet met die benoeming eens. Door zowel via Mariamne als via Cleopatra en Marcus Antonius druk uit te oefenen op Herodes wist zij gedaan te krijgen dat de benoeming van Ananel ongedaan gemaakt werd, en dat Aristobulus het ambt van hogepriester kreeg [35 v. Chr.].
Aristobulus was erg populair onder de Joden, niet in de laatste plaats vanwege zijn afstamming. Volgens Flavius Josephus was hij bovendien een lange, knappe en charmante man. Aristobulus' populariteit maakte Herodes achterdochtig, zodat hij een uitgebreid spionagenetwerk liet opzetten rondom hem en zijn moeder. Hij verdacht hen ervan op termijn een staatsgreep te willen plegen. De druk op Aristobulus en zijn moeder werd al snel zo groot, dat zij van plan waren uit te wijken naar het Egyptische hof van Cleopatra VII. Toen Herodes dit geheime plan echter ontdekte, voedde dit zijn achterdocht alleen nog maar meer. Voor Aristobulus de wijk had kunnen nemen, liet Herodes hem verdrinken in een van de zwembaden van het Hasmoneese winterpaleis bij Jericho, waar zijn schoonmoeder op dat moment een feest gaf.
Athrongaeus
Athrongaeus was een nederige herder, groot van gestalte en met een indrukwekkende fysische kracht. Met zijn vier broers, even gespierd als hij, wakkerden onder de politieke chaos die de dood van Herodes in 4 na J.C. teweegbracht een opstand aan. Hij riep zich uit tot koning, zette zich de koningskroon op en bestormde de legers van Herodes en Rome.
Hoewel herders in het Nieuwe Testament steeds als zeer nederige en goede mensen worden omschreven, waren ze een pest voor de gezagsdragers destijds, want ze kwamen dikwijls in opstand en waren regelmatig betrokken bij conflicten en gewelddadige acties. Josephus Flavius schreef dat er een zekere Athrongaeus streefde naar de troon: "Nu ook had een gewone herder de onbezonnenheid om belust te zijn op de troon. Hij werd Athrongaeus genoemd en waarover hij hiervoor beschikte om dergelijke hoop te koesteren waren zijn vier broers, allen met een grote lichamelijke kracht en zonder vrees voor de dood.
Hij vertrouwde aan elk van hen een groep toe en gebruikte hen als generalen en satrapen voor zijn aanvallen, terwijl hijzelf, die zich tot koning had gekroond, zich met het 'echte' werk bezighield. Hun voornaamste doel was het doden van de Romeinen en de koningsgezinden, maar ook Joden waarbij er wat te rapen viel, ontsnapten niet aan hun aanvallen, als ze in hun handen vielen ...
Na zichzelf door deze voortdurende opstanden te hebben vereeuwigd, konden er uiteindelijk drie van hen worden opgepakt. De oudste door Archelaüs, de twee volgende door Gratus en Ptolemeus. Nadat de vierde met Archaelaüs voorwaarden had afgedwongen gaf ook hij zich over. Hiermee kwam er een einde aan hun opstanden die met een beetje kan vergelijken met huide guerillabewegingen.
Atticus
Tiberius Claudius Atticus Herodes [±66-137] was een Romeins senator en de vader van de gelijknamige beroemde filosoof Herodes Atticus. Het cognomen [onderdeel van een Romeinse naam] Atticus, verwijst naar Attica, het gebied van Athene, waar Atticus' familie vandaan kwam.
Atticus was een zoon van Tiberius Claudius Hipparchos, die tijdens zijn leven bekend stond als de rijkste man van Rome, maar wiens bezittingen door keizer Domitianus waren geconfisqueerd. Hipparchos zelf werd daarbij geëxecuteerd. Zijn bezit werd op 100.000.000 sestertiën geschat. Atticus verviel hierdoor in grote armoede.
Toen Domitianus door Marcus Cocceius Nerva werd opgevolgd, "vond" Atticus een forse som geld in een van de huizen die hij uit de nalatenschap van zijn vader verkregen had. Pas nadat hij van de nieuwe keizer tot tweemaal toe toestemming had gevraagd en gekregen te behouden wat hij vond, maakte hij de vondst bekend. Met het gevonden geld verkreeg hij in 98 een zetel in de senaat. Ook liet hij in Athene een monument voor zijn vader bouwen. Het door archeologen teruggevonden opschrift bij het monument luidde "Hipparchos, vader van Atticus." Aan het begin van de tweede eeuw, vermoedelijk van 99/100 tot 102/103 was hij legatus Augusti pro praetore van Judea.
Hij heeft zijn beroemdheid in de geschiedenis van het primitieve christendom te danken aan een verklaring van Eusebius, namelijk dat onder zijn administratie onder het bewind van Trajanus, een neef van Jezus van Nazareth, Simeon, zoon van Cleophas en tweede bisschop van Jeruzalem, als martelaar zou gestorven. Volgens Hegesippus, de bron van Eusebius, was Cleophas de broer van Jozef en dus de oom van Jezus. Hij werd ter dood gebracht in 104, toen Atticus consul suffectus was.
In het Dionysys-theater van Athene is Atticus' naam aangetroffen op een van de ereplaatsen. Ook talrijke andere momenten met zijn naam zijn teruggevonden.
Augustus
Imperator Caesar Augustus, vroeger Caius Julius Caesar Octavianus [Rome, 23 september 63 v. J.C.- Nola, 19 augustus 14] was de eerste princeps of keizer van Rome. Hij regeerde van 31 v. J.C. tot 14 na J.C. Door steeds meer verschillende bevoegdheden van republikeinse magistraten naar zich toe te trekken kreeg hij de feitelijke macht over Rome in handen. Hij was de achterneef en voornaamste erfegenaam van Gaius Julius Caesar en won de machtsstrijd die volgde op de moord van Julius Caesar in 44 v. Chr. en was in 31 v. Chr. die levend uit deze strijd kwam. De volledige macht kreeg hij in handen in 27 v. Chr. Vanaf dan zou hij als princeps de teugels van het Imperium Romanum in handen houden.
Hij maakte een einde aan een eeuw van burgeroorlogen en stichtte in de daaropvolgende periode de Julisch-Claudische dynastie. Onder het mom van het herstel van de republiek voerde hij in werkelijkheid een duurzame omvorming tot monarchie [principaat] door. Ook op sociaal-economisch en ander gebied voerde Augustus tijdens zijn regering hervormingen door. Zijn heerschappij zorgde voor een langdurige tijd van interne vrede, die als Pax Augustus werd aangeduid.
Verhouding tot de Joden
Als vorst volgde Augustus globaal de politiek van Julius Caesar, voordelig voor de Joden. Hij schonk hen de godsdienstvrijheid, het zelfbestuur en het recht om financieel bij te dragen tot de Tempel van Jeruzalem. Als dank voor Augustus respect van het Jodendom droegen de Joden dagelijks offers op in de tempel van Jeruzalem ter ere van de keizer. Dit gebruik ging zo door tot het begin van de eerste opstand tegen Rome in 66 na J.C.
Volgens Josephus droeg het Joodse volk de volle kostprijs van het offer, maar Philo beweert dat Augustus dagelijks bijdroeg bij de aankoop van een os en twee lammeren. Na zijn overwinning op Marcus Antonius in 31 v. Chr. mengde Augustus zich rechtstreeks in de Joodse aangelegenheden. Hij zag in Herodes een trouwe leenheer, ondanks vroegere sympathie voor Antonius, en gaf hem nieuwe gebieden: de noordelijke districten van Batanea, Trachonitis en Auranitis. De dankbare Herodes gaf nieuwe namen van steden ter ere van de keizer: Panaias in het noorden, waar Petrus Jezus als Messias zou herkennen, werd Caesarea Filippi. Dit is het hudige Banias, aan de voet van de Hermonberg op de Golanhoogte [onder het bewind droeg de stad tijdelijk de naam Neronias]. Ook in de moderne tijd heeft Banias strategische waarde. Dit bleek tijdens de Zesdaagse oorlog, in 1967, toen Syrië de waterloop van de stroom uit de bron van Banias omlegde om zo Israël onder druk te zetten.
De Toren van Strato aan de Middellandse Zee werd Caesarea Maritima genoemd. De plaats ligt ongeveer tussen het huidige Haifa en Tel Aviv. De oude stad Samaria door Herodes heropgebouwd werd Sebastia [Augustus in het Grieks] genoemd. Herodes bezocht vaak de keizer die hem als een goede vriend ontving. Augustus hield zich actief bezig met de huwelijksknopen van de koning van Judea te ontwarren. Hij regelde ook de kwestie van Herodes erfenis. Voor hij stierf had Herodes meerdere testamenten opgemaakt die mekaar tegenspraken. De verwarring was compleet toen aan delegatie uit Judea Augustus kwam smeken dat Herodes zonen niet over hen zouden regeren.
De keizer weigerde het koningschap aan de drie overlevende zonen van Herodes. In de plaats besliste hij de administratieve en politieke kaart van het oude koninkrijk van Herodes te herschikken. Zo werd tijdens de eerste jaren van Jezus leven Archelaüs, die door Herodes was aangeduid als zijn opvolger, geen koning en slechts etnarch van Judea, Samaria en Idumea. Hij stond bekend als een meedogenloos heerser, maar miste de tact en de politieke invloed van zijn vader. Reeds na tien jaar werd hij door Augustus in 6 na Chr. uit zijn ambt ontheven Judea werd een provincie van Rome, bestuurd door praefecti. Als tetrarch regeerden Antipas over Galilea en Perea [in Transjordanië], en Filippus over Batanea, Gaulanitis, Auranitis, Trachonitis en Iturea, ten noordoosten van het meer Galilea. Zijn gebied werd bij zijn dood, in 33 na Chr. ingelijfd bij de Romeinse provincie Syria.
Augustus kwam weer tussen in het beleid van Judea door Archelaüs of te zetten en te verbannen, en dan Publius Sulpicus Quirinus, proconsul van Syria te bevelen de fiscale volkstelling in te richten voor de inwoners van Judea, Samara en Idumea in 6 na Chr., als gevolg van het inpalmen van de oude grondgebieden van Archelaüs in de nieuwe provincie Judea onder rechtstreeks beheer door Rome.
Afkomst en jeugd
Augustus was de zoon van Gaius Octavius en Atia Balba Caesonia, een nicht van Gaius Iulius Caesar. De familie van zijn vader behoorde tot de stand van de equites, de Romeinse ruiterstand, en dus tot de nederige, plebejische landadel en stamde uit Velletri. Een voorvader van Augustus zou door de Romeinse koning Tarquinius Priscus in de Romeinse Senaat zijn benoemd. In de eerste eeuw voor Christus was de familie welgesteld, maar weinig beduidend. Gaius Octavius, die geldschieter zou zijn geweest, werd echter opgenomen in de Senaat en wist zich op te werken tot praetor. Na de dood van zijn vader in 58 v. Chr. werd de jonge Gaius op het landgoed van zijn grootmoeder Iulia, de zus van Caesar, in Velitrae verder opgevoed. Later zou hij verhuizen naar het huis van zijn stiefvader Lucius Marcius Philuppus in Rome. Volgens Suetonius hield hij in 51 v. Chr. de lijkrede voor zijn grootmoeder en nam hij in 49 v. Chr. de "toga virilis" aan.
Daar Caesar geen wettige zoon had, nam hij zijn achterneef onder zijn vleugels. Zo werd Gaius Octavius dankzij Caesars voorspraak in 48 v.Chr. in het "college van Pontifices" opgenomen. In 47 v. Chr. was Octavius "praefectus urbi," die de consuls verving die zich tijdens de ludi Latini niet in Rome ophielden. In 46 v. Chr. liet Caesar hem aan zijn triomftocht na zijn zege in de burgeroorlog deelnemen. In het jaar daarop begeleidde de jonge Gaius Octavius zijn grootoom op diens veldtocht tegen de zonen van Pompeius naar Hispania, waar hij op Caesar duidelijk indruk maakte door zijn dapperheid. Hij zou ook als "magistar equitem" [leider van de ruiterij] aan de geplande veldtocht tegen de Parthen hebben deelgenomen. Samen met zijn vrienden Marcus Vispanius Agrippa en Salvidienus Rufus was hij reeds naar Apollonia in Illyria [het huidige Albanië] vooruitgestuurd. Daar bereikte hem in het voorjaar van 44 v. Chr. het bericht van de moord op Caesar. Tijdens zijn terugreis naar Rome vernam hij dat de dictator hem bij testament had geadopteerd en tot voornaamste erfgenaam van zijn privévermogen had aangeduid.
Opkomst
De postume, testamentaire adoptie ontbeerde elke juridische grond. Gaius Octavius aanvaardde, zodra hij in Rome terug was, desalniettemin het testament alsook alle daarmee verbonden verplichtingen en noemde zich voortaan naar zijn voorgewende adoptievader Gaius Iulius Caesar. Hij speelde in het begin geen rol in het conflict tussen diens aanhangers [die zich rond Marcus Antonius schaarden] en de republikeinsgezinde Caesarmoordenaars rond Gaius Cassius Longinus, alsook Marcus en Decimus Iunius Brutus.
Marcus Antonius eiste als onderbevelhebber van Caesar en diens collega in het consulaat voor het jaar 44 v. Chr. de leiding over de fractie van Caesar voor zich op. Zo weigerde hij het vermogen van de dictator aan Octavianus weg te geven. Deze betaalde desondanks de in Caesars testament voorziene legaten aan diens veterani en de bevolking van Rome uit. Daarvoor gebruikte hij de in Apollonia in beslag genomen, voor de Parthenoorlog voorziene krijgskas. Hij veilde echter ook zijn eigen bezit om het te kunnen financieren. Zijn optreden bracht hem al snel een groot aantal aanhangers en gaf hem bovendien ook politiek gewicht. De invloedrijke senator en oud-consul Marcus Tullius Cicero, die niet tot de samenzweerders had behoord, maar wel met de republikeinse zaak sympathiseerde, ondersteunde de schijnbaar onervaren jongeman, in de hoop hem als politiek tegengewicht voor Marcus Antonius te kunnen gebruiken. Octavianus ging hierop in, maar gebruikte Cicero's steun voor zijn eigen plannen. Hij steunde daarbij op zijn eigen, ervaren raadgevers zoals de welgestelde Gaius Cilnius Maecenas.
Bondgenootschap met de moordenaars van Caesar
Terwijl Antonius in het jaar 43 v. Chr. in Gallië tegen Decimus Brutus streed, bouwde Octavianus in Italië een leger op, bestaande uit veterani van Caesar. Zo maakte hij zich op een manier die veel weg had van een staatsgreep, meester van de stad Rome. Onder militaire druk en op aandrang van Marcus Tullius Cicero bevestigde de senaat Octavianus' toegeëigende militaire bevelhebberschap, verleende hem de voorrechten van een senator en consul en stond hem toe om alle ambten 10 jaar voor de wettelijk vastgelegde minimumleeftijd te aanvaarden. Octavianus ging nu zelfs een bondgenootschap met de republikeinen aan. Nog in datzelfde jaar belegerde hij Antonius in de Mutinensische oorlog samen met een senatoriaal leger onder de consuls Aulus Hirtius en Gaius Vibius Pansa.
Beide staatshoofden van de republiek kwamen om in de strijd en Octavianus verlangde er nu naar om voor zichzelf een van de vrijgekomen plaatsen van consul in te nemen. Nadat de senaat echter had geweigerd hem te laten verkiezen tot consul, dwong Octavianus op 19 augustus 43 v. Chr. met hulp van zijn troepen zijn verkiezing tot consul en de achting van de Caesarmoordenaars af. Intussen had Antonius 19 legioenen onder zijn bevel gebracht na zijn laatste nederlaag. Daarom, terwijl Octavianus op het politiek toneel van Rome nu als "wreker" van zijn adoptievader optrad, wisselde hij van zijde en ging met de leiders van de factie van Caesar een bondgenootschap aan. Naar het voorbeeld van Caesar, Pompeius en Crassus uit 60 v. Chr., richtten Octavianus, Marcus Antonius en de magister equitum Marcus Aemilius Lepidus in oktober 43 v. Chr. een tweede triumviraat op. Ter bekrachtiging van deze overeenkomst huwde Octavianus Antonius' stiefdochter Clodia [echtgenote van Octavianus].
Tweede triumviraat
De "driemannen voor de herinrichting van de republiek met consulaire macht" [Triumviri Rei Publicae Constituendae Consulari Potestate], zoals de alliantie officieel werd genoemd, berustte zuiver op de militaire macht van Triumviri, op hun zeggenschap over veruit de meeste Romeinse legioenen. Ze lieten zich op 27 november 43 v. Chr. door de senaat voor vijf jaar dictatoriale bevoegdheden toekennen. Zoals in de tijd van Lucius Cornelius Sulla werden nu ook proscriptielijsten uitgevaardigd, die alle daarop vermelde personen vogelvrij verklaarden. Volgens Suetonius zou Octavianus zich in het begin tegen de proscripties hebben afgezet, maar ze vervolgens vastbeslotener hebben doorgevoerd dan zijn beide collega's. Op aandringen van Antonius werd tijdens de moorden onder de politieke tegenstanders van de triumviri ook Cicero tot slachtoffer gemaakt.
De opbrengst van de proscripties voldeed helemaal niet aan de financiële verwachtingen van de triumviri, maar ze decimeerden zo wel de republikeinse heersende klasse in de senaat van Rome, op wiens plaatsen de machthebbers loyale aanhangers plaatsten. Op eenzelfde wijze deden ze dit ook met de magistraten in andere steden. Deze en andere maatregelen deden het interne evenwicht van de Romeinse heersende klasse kantelen ten nadele van de republikeins gezinde krachten. Het waren deze omwentelingen die de Augustus-kritische oud-historicus Ronald Syme "Roman revolution" doopte.
In het jaar 42 v. Chr. trokken Antonius en Octavianus naar Griekenland, waar de Caesarmoordenaars Marcus Iunius Brutus en Gaius Cassius Longinus hun strijdkrachten hadden verzameld. De nederlagen van de Caesarmoordernaars in de dubbelslag bij Philippi in Macedonië in de herfst van dat jaar betekende de definitieve ondergang van de Romeinse republiek. Daar de overwinning wezenlijk aan Antonius was te danken, nam diens gewicht binnen het triumviraat verder toe.
Toen de triumviri na Philippi hun invloedssferen vastlegden, kreeg Antonius bovenop Gallia Comata de provincia Narbonensis en liet hiervoor Gallia Cisalpina varen, dat voortaan samen met Italia werd bestuurd. Daarnaast zou hij de verhoudingen in de rijke oostelijke provinciae herinrichten. Lepidus werd, nadat hij oorspronkelijk volledig uitgesloten was geweest, de beide Africae toegewezen kregen [de toenmalige graanschuur van Rome]. Octavianus kreeg Hispania Citerior en Ulterior en de moeilijke opgave de veterani in Italia te vestigen, dat door de triumviri gezamenlijk werd bestuurd. Deze zorg voor het zogenaamde "legercliënteel" werd sinds Marius' legerhervormingen van elke veldheer verwacht, die zich zo van de politieke steun van zijn veterani verzekerde en het vertrouwen van ervaren legionairs kon verwerven.
Bij de landverdelingen kwam het tot brutale onteigeningen en verdrijvingen, niet slechts van enkele grondbezitters, maar zelfs van hele stadsbevolkingen. Octavianus maakte zich destijds dan ook bij iedereen gehaat. Bovendien kwam het wegens de landverdeling tot zware meningsverschillen met Marcus Antonius' broer Lucius, die Octavianus echter te Perusia belegerde. Antonius landde daarop met zijn troepen in Italia. De legioenen van beide triumviri weigerden echter te strijden en dwongen hun leider tot een vernieuwd bondgenootschap. De vrede van Brundisium werd in de herfst van 40 v. Chr. beklonken met het huwelijk van Antonius met Octavianus' zus Octavia Thurina minor.
In hetzelfde jaar, nadat hij van zijn eerste vrouw Clodia was gescheiden, huwde Octavianus met Scribonia, een verwante van Pompeius' zoon Sextus. Ze schonk hem een dochter, Iulia, die zijn enige natuurlijke kind zou zijn. Maar nog dezelfde dag van Iulia's geboorte verstootte hij haar moeder, om in 38 v. Chr. Livia Drusilla te huwen. Het schandaal werd nog vergroot doordat hij Livia in zijn huis opnam, nog voordat ze zich van haar toenmalige echtgenoot, de overtuigde republikein Tiberius Claudius Nero, had kunnen laten scheiden. Deze vrouw, die zijn meest vertrouwde raadgeefster werd, bracht uiteindelijk haar beide zonen Tiberius en Drusus in Octavianus' huis. Tiberius werd uiteindelijk de opvolger van Octavianus.
Alleenheerschappij
De laatste politieke tegenstander van de triumviri was Sextus Pompeius, die met zijn vloot nog over een aanzienlijke militaire macht beschikte. Hij controleerde Sicilië en bracht de graantoevoer naar Rome in gevaar, wat Octavianus' gezag in Rome ondermijnde. Op aandringen van de senaat sloot Octavianus in 39 v.Chr. met Sextus Pompeius het verdrag van Misenum. Pompeius ontving Sardinië, Corsica, Sicilië en de Peloponnesus als machtscentrum, en daarenboven de garantie op een consulaat in het jaar 35. Aangezien deze concessies Octavianus in de praktijk aan macht deden inboeten, zette Octavianus in het volgende jaar, 38 v. Chr., reeds alles op alles om Pompeius opnieuw van de macht te beroven. In dit jaar was het triumviraat nog eens voor vijf jaar verlengd geworden. Twee jaar later, in 36 v. Chr., belegerde Octavianus' veldheer Marcus Vipsanius Agrippa Pompeius in de zeeslag bij Naulochus voor de noordkust van Sicilië. Nadat Octavianus kort daarop erin slaagde Lepidus van de macht te beroven, omdat diens troepen naar hem waren overgelopen, beheerste hij voortaan het gehele westelijke deel van het rijk. In de strijd om de alleenheerschappij stond enkel Antonius hem nu nog in de weg.
Terwijl Octavianus van eind 35 tot begin 34 v. Chr. bij kleinere veldtochten in Dalmatia een slagkrachtig leger in vorm bracht, voerde zijn rivaal een succesrijke strijd tegen de Parthen. Deze waren sinds 40 v.Chr. onder het bevel van Quintus Labienus, een aanhanger van de republikeinse zaak, in Syrië binnengedrongen. Daarom ging Antonius een heftige verhouding met koningin Cleopatra VII van Egypte aan, voor wie hij in het jaar 32 v.Chr. de in Rome uiterst populaire Octavia verstootte. Toen hij in hetzelfde jaar overging tot het schenken van delen van het Romeinse oosten aan Cleopatra en hun gemeenschappelijke kinderen [Alexander Helios, Cleopatra Selene Ptolemaeus Philadelphos], verloor hij elke steun in Rome. Octavianus wist Antonius' daden allervoordeligst tegen deze uit te spelen in zijn propaganda. Om hem ook nog zijn laatste aanhangers af te troggelen, schrok hij er zelfs niet voor terug heiligschennis te plegen: in 32 v. Chr. liet hij het bij de Vestalinnen in bewaring gegeven [mogelijk echter ook vervalste] testament van Antonius openbaar maken, waarin hij Cleopatra's kinderen tot erfgenamen benoemde, Ptolemaeus XV Caesarion als lijfelijke zoon van Caesar erkende en vroeg naast Cleopatra in Alexandrië te worden begraven. Toen dit bekend werd, onthief de senaat Antonius uit al zijn ambten. Daar Octavianus de Egyptische koningin als oorzaak voor Antonius' "Rome-vijandelijke" daden voorstelde, verklaarde de senaat haar tot staatsvijand en Egypte de oorlog.
Voor Octavianus was het van belang dat hij de strijd tegen een politieke tegenstander kon voorstellen als een oorlog van Rome tegen een buitenlandse vijand. De bevoegdheden van Octavianus en Antonius als triumviri waren formeel reeds op 1 januari 32 v.Chr. afgelopen en hun proconsulaire competenties bestonden nu nog provisorisch. Daarom maakte Octavianus gebruik van de oorlogstoestand voor de verlening van een nieuw ambt. Hij liet zich tot "leider van Italia" [dux Italiae] uitroepen, die het gehele westen de eed van trouw liet afleggen [Res Gestae divi Augusti 25: "Heel Italië heeft uit vrije wil aan mij trouw gezworen en het heeft van mij geëist de oorlog die ik bij Actium gewonnen heb te leiden [ducem depoposcit]. De provincies in Gallië en Spanje en de provincies Africa, Sicilia en Sardinia hebben op dezelfde manier aan mij trouw gezworen."]. Daarenboven nam hij voor het volgende jaar opnieuw het consulaat op. Nu zijn politieke positie verzekerd was, begon Octavianus in 31 v.Chr. de oorlog tegen Antonius.
Al in het eerste treffen tussen beide rivalen viel de beslissende overwinning. In de zeeslag bij Actium [aan de monding van de Ambracische Golf in Epirus] leden Antonius en Cleopatra op 2 september 31 v.Chr. een nederlaag tegen de strijdkrachten van Agrippa en Octavianus, die tijdens de strijd misselijk van zeeziekte onder het dek lag. Met de inname van Alexandria en de annexatie van Egypte als nieuwe provincia en de zelfmoord van Antonius en Cleopatra in het daarop volgende jaar eindigde de strijd van twee mannen om de macht in Rome en tegelijkertijd de 100 jaar durende periode van Romeinse burgeroorlogen. Als teken dat in het hele rijk vrede heerste, werden op 12 januari 29 v.Chr. de deuren van de tempel van Janus op het Forum Romanum gesloten. Dit zou slechts de derde keer in de eeuwenlange geschiedenis van Rome zijn geweest.
Princeps Augustus
Op 13 januari 27 v. Chr. begon in Rome een meerdaagse staatshandeling, die de noodsituatie van de burgeroorlog ook officieel als geëindigd verklaarde. Daardoor werd de oude orde van de republiek formeel hersteld, maar feitelijk werd een geheel nieuwe, monarchale orde gecreëerd: het principaat. Op voorstel van Lucius Munatius Plancus verleende de senaat Octavianus op 16 januari de nieuw gecreëerde eretitel Augustus.
In de jaren na Actium stond de alleenheerser voor drie grote opgaven: de staat opnieuw opbouwen, het rijk zowel intern als extern versterken en de opvolging regelen, opdat zijn werk ook na zijn dood duurzaam zou zijn. Met de senaatszitting van januari 27 v. Chr. brak niet enkel het begin van Augustus' veertigjarige regering als princeps aan, maar ook een nieuwe periode in de Romeinse geschiedenis. Al in 27 v. Chr. richtte hij de Classis Misenensis op, de Romeinse militaire vloot aan de Tyrreense Zee met als basis Misenum [Miseno].
Toen Octavianus in de zomer van 29 v.Chr. vanuit het oosten naar Rome terugkeerde, stond hij voor hetzelfde probleem waaraan Caesar zich 15 jaar daarvoor had vertild: een staatsinrichting te creëren, die voor de in meer dan 400 jaar gegroeide, republikeinse gedachte van de Romeinen acceptabel was en tegelijkertijd de feitelijke toestand legitimeerde, dat de daadwerkelijke macht sinds 70 jaar niet meer bij de senaat, de consuls en de andere republikeinse instellingen lag, maar bij de bevelhebbers van de legioenen. Het ging er nu om de feitelijke macht van één legerbevelhebber - namelijk Octavianus - te legitimeren én te integreren in een vernieuwd "republikeins" staatsbestel
Het feitelijke herstel van de oude republiek kwam voor Octavianus omwille van twee redenen nooit ter sprake: enerzijds was de staatsdragende bevolkingslaag, de patriciërs, door de burgeroorlogen serieus uitgedund, anderzijds vereisten de expansie van het rijk een groot aantal legioenen - waarvoor men burgers nodig had. Daarom wenste hij zich niet tot imperator te laten uitroepen om de macht naar zich toe te trekken, zoals in de jaren van de burgeroorlogen [van Marius over Sulla tot Caesar] steeds weer was gebeurd. Het ging hem erom het imperium [opperbevel] over het gros van het Romeinse leger in een hand te verenigen: het legercliënteel moest worden gemonopoliseerd.
Na de verwarring van de voorgaande decennia waren ook de Romeinen, hoewel zij traditioneel tegen elke vorm van alleenheerschappij waren gekant, bereid de militaire macht in de hand van een man te leggen. Octavianus ging daarbij echter zeer slim te werk door niet de koningstitel na te streven, maar door, hoewel slechts formeel, de republiek te herstellen.
Zoals reeds in zijn strijd tegen Antonius bewees Octavianus zich ook bij deze opdracht als een meester van de politieke porpaganda. Dit blijkt uit zijn verslag van zijn daden [Res Gestae divi Augusti], waarin hij tegen het eind van zijn leven het volgende beeld van zijn handelingswijze ophangt: "Nadat ik de burgeroorlogen beëindigd had en toen ik met instemming van iedereen de hoogste macht in handen had, heb ik in mijn zesde en zevende consulaat (28 en 27 v.Chr.) het bestuur over de staat [rem publicam] vanuit mijn macht weer overgedragen in handen van de senaat en het volk van Rome. Als dank voor deze weldaad heb ik bij senaatsbesluit de titel 'Augustus' gekregen, [...] Na dit tijdstip stond ik in invloed ver boven ieder ander, maar ik heb niet meer macht gehad dan de mensen die in de verschillende ambten mijn collega waren."
De realiteit achter dit beeld zag er echter anders uit: Augustus eigende zich weliswaar niet de koningstitel toe, maar hij liet bijna al de bevoegdheden van de bestaande republikeinse ambten en instellingen aan zijn persoon toekennen, die hem gezamenlijk een monarchistische, haast koninklijke positie verleenden. Tegelijkertijd maakte deze toe-eigening van republikeinse ambtsbevoegdheden het hem mogelijk zich voor te stellen als gewoon een ambtsdrager van de republiek.
Octavianus zocht na zijn terugkeer de steun van de oude aristocratische gentes en begon daarom het aanzien van de republikeinse instellingen te verhogen. Hij liet 190 leden van de senaat uitsluiten, die niet als volgens hun stand zijnde werden beschouwd. Tegelijkertijd vulde hij de uitgedunde ranken van de senatoren weer op, door verdienstelijke personen in de patriciërstand te verheffen. Hij noemde zichzelf [als toonbeeld van bescheidenheid] "princeps senatus" [eerste van de senaat], een titel die men reeds in vroegere tijden had gegeven aan leden van de senaat en slechts een primus inter pares was, een "eerste onder gelijken". Daarvan werd de naam principaat afgeleid om de Augusteïsche staatsvorm aan te duiden, wat zoveel betekende als "heerschappij van de princeps". De nieuwe princeps maakte eind 28 v. Chr. een grote indruk op de bevolking van Rome, toen hij alle wetten uit de tijd van het triumviraat liet opschorten.
Op 13 januari v. Chr. ten slotte, de eerste dag van de zitting, legde Octavianus zijn gehele uitzonderlijke imperium over de provincae terug in de handen van de "opgeschoonde" senaat. Daarmee maakte hij van deze weer het centrale staatsorgaan. De republiek was formeel hersteld. Over het algemeen sprak men van de res publica restituta. In zoverre stemden de feiten overeen met Augustus' propagandistische versie.
Al de volgende dag droeg de senaat het imperium over het merendeel van de provinciae die aan de grenzen van het rijk lagen en waarin het merendeel van de legioenen was gelegerd weer over aan Octavianus. Daar Octavianus [die zich liet vervangen door legati Augusto pro praetore] het imperium proconsulare over hen behield, bleef hij aldus militair opperbevelhebber en enige patroon van het legercliënteel ... maar was nu echter gelegitimeerd met de zegen van de senaat. De provinciae van het rijk waren voortaan als "keizerlijk" of "senatoriaal" te bestempelen.
Een ander republikeins element van de nieuwe staatsordening was het herstel van de jaarlijkse verkiezing van magistraten. Een van de twee consulaten nam de princeps in de daaropvolgende jaren nog regelmatig zelf op. Dit veranderde met de herziening van het principaat op 1 juli 23 v. Chr. Twee jaren lang zou Augustus het consulaat niet op zich nemen. In plaats daarvan liet hij zich de tribunica potestas voor het leven toekennen, aldus wel de bevoegdheden maar niet het ambt van tribunis plebis [dat hij als lid van de patricische gens Iulia trouwens niet eens mocht bekleden] op zich nemend. Daarmee kreeg hij het recht de senaat en de comitae samen te benoemen, wetten aan deze voor te leggen, zijn veto tegen senatuscpnsulta [senaatsbesluiten] te gebruiken en aldus de mogelijkheid om consuls bepaalde ambtshandelingen te verbieden. Om ook de magistraten in Rome en Italia aanwijzingen te kunnen geven, werd aan de tribunicia potestas van Augustus alle bijzondere rechten van een consul toegevoegd, die een tribunus plebis niet bezat. De macht van de princeps in Rome en Italia was dus gebaseerd op deze uitgebreide tribunicia potestas. Door het opgeven van het consulaat verloor Augustus echter zijn gezag tegenover de proconsuls en daarmee ook die over de senatoriale provinciae. Om dit op te lossen, liet hij zich een imperium proconsulare maius [groter of hoger imperium proconsulare] toekennen.
Met de herziening van het principaat legde Augustus weliswaar formeel het consulaat neer, maar hij behield feitelijk alle bevoegdheden van een consul. Door af te zien van het consulaat had hij buiten de purperen toga en de corona triumphalis alle uiterlijke tekenen verloren, die op zijn centrale positie wezen. Om dit prestigeverlies goed te maken, werden aan de princeps in 19 v. Chr. de consulaire eretekenen toegekend: zo werd hij weer regelmatig door twaalf lictoren begeleid en mocht hij in de senaat tussen de beide zetelende consuls plaatsnemen. Augustus zag zo ogenschijnlijk af van de absolute macht, doordat hij de senaatsadel eraan liet deelhebben, maar behield in werkelijkheid alle belangrijke functies op politiek en militair vlak door deze bevoegdheden aan zijn eigen persoon te laten toekennen en aldus de feitelijke posten open liet voor anderen.
Augustus
Het agnomen Augustus [de verhevene], dat de senaat Octavianus op de laatste dag van de zitting van januari 27 v. Chr. verleende, herinnerde aan het augarium, een cultusbehandeling voor de interpretatie van de wil van de goden, die volgens de legende Romulus en Remus reeds hadden gehouden. De naam plaatste de drager aldus op de zelfde hoogte als de legendarische stichters van Rome en verleende het opperste politieke gezag in de staat een sacraal aura, wat de consuls ten tijde van de republiek niet hadden bezeten. Samen met de nieuwe titel schonk de senaat aan de princeps ook een gouden ereschild (clupeus of clipeus virtutis) waarop de deugden van Augustus werden geprezen (virtus, clementia, iustitia, pietas).
De sacrale waardigheid van de princeps werd verder versterkt, toen in 13 of 12 v. Chr. Marcus Aemilius Lepidus stierf. Augustus' vroegere collega-triumvir had na zijn afzetting slechts het ambt van pontifex maximus mogen behouden. Nu nam Augustus ook dit ambt op; als opperste priester van de Romeinse staatscultus kon hij nu ook de religio Romana naar zijn zin regelen.
Als verder eerbewijs besloot de senaat in 8 v. Chr., de maand Sextilois te hernoemen tot Augustus. Als reden voor de keuze voor deze maand in plaats van Augustus' geboortemaand september werd aangevoerd, dat hij in de maand Sextilis voor het eerst consul was geworden en drie triomftochten had gevierd. Daarnaast markeerde deze maand, waarin Egypte was veroverd, het einde van de burgeroorlogen. De eigenlijke reden kan echter ook geweest zijn, dat de maand Sextilis direct op de naar Caesar genoemde maand Iulius volgde.
Op 5 februari van het jaar 2 v. Chr. verleende de senaat Augustus ten slotte de titel pater patriae [vader des vaderlands], waar hij bijzonder trots op was, want het was meer dan een zuivere eerbetuiging. Veel meer maakte het voor iedereen duidelijk, dat de princeps tegenover alle inwoners van het rijk hetzelfde gezag genoot als dat van de pater familias over de zijnen.
De reorganisatie van het staatswezen werd niet zonder protest door de Romeinen aanvaard. De patricische families van de oude senaatsadel, die Augustus als een parvenu zagen, konden zich in het bijzonder slechts moeilijk verzoenen met hun verlies van de macht. Sommige bronnen zeggen dat Augustus zich in de periode na zijn terugkeer uit het oosten slechts met een borstharnas onder de toga in de senaat waagde en senatoren slechts een voor een en na een grondige fouillering ontving. Een samenzwering zoals die van Maecenas' zwager Aulus Terentius Varro Murena en Fannius Caepio, die in 23 of 22 v. Chr. werd ontdekt, tonen aan dat Augustus' politiek nog lange tijd aanzienlijke tegenstand opriep. Daar het tijdstip van de samenzwering niet precies kan worden gedateerd, is het tot op vandaag de dag onduidelijk, of het de oorzaak of het gevolg van de aanpassingen aan het principaat in 23 v.Chr. was (met name de toekenning van de tribunicia potestas aan Augustus).
Dat het nieuwe systeem uiteindelijk toch werd geaccepteerd, lag zeker ten dele aan het feit dat Augustus respect toonde voor de republikeinse instellingen en de van oudsher overgeleverde rechten en zeden, het mos maiorum. De Romeinen konden weliswaar blijven zeggen dat de oude republiek en haar instellingen in hun vorm waren blijven bestaan, maar de politiek geïnteresseerden zouden Augustus' propaganda zeker hebben doorzien. Uiteindelijk was het simpele feit dat het principaat werkte - in tegenstelling tot bijvoorbeeld Sulla's of Caesars staatsinrichting - doorslaggevend, alsook het feit dat er geen realistisch alternatief voor Augustus was. Een andere, niet te onderschatten factor voor het succes van het nieuwe systeem was de tijd: Augustus regeerde na de verwerving van de alleenheerschappij nog meer dan 40 jaar, langer dan al zijn opvolgers. De Romeinen raakten gedurende zijn lange regering gewend aan de "heerschappij van de eerste burger“. Toen Augustus stierf, was er geen enkele Romein meer in leven, die de oude republiek nog bewust had meeg"maakt. Zo werd met het principaat een lange periode van interne vrede en welstand ingezet. Augustus' nieuwe orde zou 300 jaren [tot aan de regering van Diocletianus] standhouden.
Economische en sociale regorganisatie
Een even veeleisende opgave als de hervorming van de staatsinstellingen was de in- en externe stabilisering van het rijk: een economische verademing, het herstel van recht en orde in Rome en in de provinciae, en het veiligstellen van de grenzen. De voorwaarden voor een economische impuls waren na Actium beter dan in alle voorgaande eeuwen. Augustus kon meer dan een derde van de ongeveer 70 legioenen ontheffen uit de dienst, hiermee werden ongeveer 80.000 van de 230.000 legionairs, die in 31 v.Chr. nog onder de wapenen waren, op pensioen gestuurd. Een dergelijk groot leger was voor de huidige vredestijd niet enkel te groot en te duur geweest, het zou ook een potentieel gevaar zijn zoveel soldaten onder de wapenen te laten.
Anders dan 12 jaar tevoren behoefde hij voor de afzwaaisommen voor de veterani niet over te gaan tot confiscaties, maar kon hij dankzij de reusachtige buit die hem met de Egyptische staatsschat in handen was gevallen land voor hen kopen. Zo ontstond in Italia en in de provinciae een brede laag van hem getrouwe landbewerkers. Ook zijn aanhangers in Rome [onder andere in de vernieuwde senaat] werden met geld en politieke ambten bedacht. Zo schiep Augustus zelf nieuwe sociale groepen, waarop de staatsorde van het principaat zou rusten.
In de provincae, die tot dan steeds weer door belastingen, troepenlichtingen en doortrekkende legers werden geteisterd, keerde geleidelijk aan een zekere welvaart terug, omdat het principaat rechtszekerheid bracht en vooral omdat het de tot dan toe gebruikelijke plunderingen van de provinciae door magistraten van de republiek tegenging. De magistraten hadden zich steeds aan plunderingen in de provinciae overgegeven als compensatie voor de kosten die ze tijdens hun politieke carrière hadden moeten maken. Dit werd in het principaat opgevangen doordat voortaan gouverneurs een vergoeding kregen van de princeps waardoor ze niet langer de provincialen moesten uitbuiten. De geschiedschrijver Velleius Paterculus vatte de werkzaamheid van Augustus' politiek enkele jaren na diens dood als volgt samen: "De bewerking van de akkers, het eren van het heilige, de gemoedsrust voor de mensen werd hersteld, en ieder is zeker van het bezit van zijn zaken."
Tacitus, die bekend staat als een van de scherpste critici van het principaat, erkende de stabilisering van de economische en levensomstandigheden als haar grootste verdienste. Tot op heden geldt Augustus' consolideringspolitiek als een model, waarvan het begrip "Augusteische Schwele" [Augusteïsche drempel] een voorbeeld is, dat tegenwoordig in de politicologie wordt gebruikt.
In het begin nam Augustus de reorganisatie van de provinciae zelf op zich. Reeds in de zomer van het jaar 27 v. Chr. vertrok hij voor een meerjarige inspectiereis door het noordwestelijk deel van het rijk. Gallia was sinds de verovering door Caesar aan zichzelf overgelaten. Na de reorganisatie van de verhouding in Gallia veroverde Augustus die gebieden in het noorden van het Iberische schiereiland, die tot dan toe nog niet tot het rijk hadden toebehoord, en integreerde het nieuwe gebied in de provincia Hispania Tarraconensis. Op de terugreis naar Rome in 23 v. Chr. werd Augustus zo ziek, dat zijn omgeving met een mogelijk overlijden rekening hield. Hij zou het uiteindelijk overleven, maar besloot daarop niet langer meer zijn legioenen persoonlijk aan te voeren.
Augustus' publieke inkomstenhervorming had een geweldige uitwerking op het verdere succes van het Rijk. Augustus stelde voor het merendeel van het rijk consequente, directe belastingen aan Rome in, in plaats van de veeleisend variërende, met tussenpozen en enigszins willekeurige belastingen die elke provincia onder de voorgangers van Augustus moesten opbrengen. Deze hervorming deed de netto-inkomsten voor Rome van zijn provinciae in grote mate toenemen, stabiliseerde deze en regulariseerde de financiële verhouding tussen Rome en de provinciae, in plaats van de provincialen lastig te vallen met steeds nieuwe, willekeurige belastingsvorderingen. De belastingen werden door Augustus vastgesteld op basis van een census [volkstelling], waarbij quota voor elke provincia afzonderlijk werden vastgelegd. De burgers van Rome en Italië betaalden indirecte belastingen, terwijl directe belastingen van de provincies werden geëist. Indirecte belastingen omvatten 4% belasting op de prijs van slaven, 1% belasting op geveilde goederen en 5% belasting op de erfenis van landgoederen met een geschatte waarde van meer dan 100.000 sestertii door niet-naaste verwanten.
Een evenzeer belangrijke hervorming was de afschaffing van de publicani [belastingspachters], die werden vervangen door bezoldigde belastingsontvangers. Publicani [d.i. privé-ondernemers] die de belastingen inden waren de norm geweest ten tijde van de republiek en sommigen waren machtig genoeg geworden om het aantal stemmen van politici in Rome te beïnvloeden. De belastingspachters waren berucht om hun plunderingen, evenals om hun grote rijkdom, die ze hadden verworven door het recht te winnen om in een bepaalde provincia belastingen te innen. De inkomsten voor de staat Rome zelf bestonden uit de opbrengst van het opbod om belastingen te mogen innen en de winst van de belastingspachters bestond uit de bijkomende bedragen die zij met de zege van Rome met geweld uit de bevolking konden wringen. Het tekort aan doeltreffend toezicht, gecombineerd met het verlangen van de belastingspachters om hun winst te maximaliseren, had een systeem van willekeurige belastingvorderingen voortgebracht dat dikwijls wreed was tegenover de belastingbetalers, dat wijd en zijd als oneerlijk werd beschouwd, en schadelijk was voor investering en de economie.
Door Augustus' verovering van Egypte en de omvorming ervan tot zijn persoonlijke provincia Alexandria en Aegyptus konden de enorme landrentes van dit land worden aangewend voor de werking van het rijk. Daar het als het ware als het privébezit van Augustus werd beschouwd in plaats van een provincia van het rijk, werd het deel van het zogenaamde patrimonium Augusti dat diens opvolgers zouden erven. In plaats van een legatus Augusti pro praetore of een proconsul stelde Augustus iemand uit de stand van de equites aan als praefectus Alexandreae et Aegypti om Egypte te beheren en haar lucratieve zeehavens te controleren. Deze positie werd dan ook het hoogste ambt voor een eques, buiten dat van praefectus praetorio, en werd enkel toegekend aan personen waarop de princeps volledig kon vertrouwen. Het zeer vruchtbare land van Egypte bracht enorme opbrengsten voort die Augustus en zijn opvolgers ter beschikking stonden om publieke bouwwerken en militaire expedities mee te bekostigen, alsook om het volk "panem et circenses" [brood en spelen] aan te bieden.
Morele politiek
Hoewel hijzelf in de jaren van zijn opkomst niet echt een voorbeeld van oud-Romeinse deugd was geweest [de gedwongen scheiding van de zwangere Livia van haar eerste echtgenoot is hiervan een voorbeeld] zag hij nu in het aanhalen van traditionele waarden een middel de morele verwarring als gevolg van de burgeroorlogen te helen.
De waardigheid en autoriteit van de princeps vereisten natuurlijk, dat Augustus en zijn familie het goede voorbeeld gaven. Dit leidde uiteindelijk tot onenigheid met zijn dochter Iulia, die zich niet aan de nieuwe moraal van haar vader wenste te onderwerpen. In 2 v. Chr. liet Augustus haar daarom zelf voor de senaat voor echtbreuk aanklagen en naar het kleine eiland Pandatria verbannen. Negen jaar later, in 8 n. Chr., overkwam de dichter Publius Ovidius Naso, de schrijver van de Ars Amatoria [liefdeskunst], hetzelfde lot: hij werd naar Tomis aan de Zwarte Zee verbannen.
Het propagandistische beeld van de princeps als trouw zorgende oud-Romeinse patronus, die over het welzijn van de zijnen waakt, vond haar zichtbare uitdrukking in een omvangrijk bouwprogramma in Rome (publica magnificentia). Daartoe behoorden utiliteitsgebouwen zoals aquaducten en een reusachtige zonnewijzer, maar het waren vooral representatiegebouwen zoals het Forum Augusti, het theatrum Marcell en talrijke tempels [onder andere de tempels van Mars Ultor], die tot doel hadden, de Romeinen de macht en autoriteit van Augustus voor ogen te houden. De princeps spreekt in zijn Res Gestae van 82 tempels, die hij in een jaar zou hebben laten restaureren, en Vergilus vermeldt in zijn Aeneis dat Augustus alles tezamen 300 tempels zou hebben laten bouwen.
In 18 v. Chr. zou Augustus met de beruchte "lex Ialiae de maritandis ordinibus et de adulteriis coercendis" mannen tussen 25 en 60 en vrouwen tussen 20 en 50 verplichten te huwen en kinderen te verwekken [zij het met weinig succes]. Om het geboortecijfer terug naar omhoog te krijgen stelde Augustus ook wetten in die het interessant maakten om kinderen te krijgen. Zo kreeg een gehuwd man voorrang bij de verdeling van ambten, werden kinderen werden in rekening gebracht bij het toewijzen van de "senatoriale provinciae" en per kind mocht hij één jaar aftrekken van de vooropgestelde minimumleeftijd voor ambten. Tot slot was het hebben van kinderen ook een pluspunt om gecoöpteerd te worden voor een door de dood van de houder ervan vacant geworden ambt. In 9 na Chr. liet hij door de "lex Papia Poppaea" echter wel een huwelijk met vrijgelatenen toe, zij het niet voor mensen van senatoriale rang.
Bouw en infrastructuur
Augustus zette in heel het rijk bouwprojecten op, hierbij vaak geruggensteund door zijn vriend en rechterhand Marcus Vispanius Agrippa. Deze laatste ontwierp enkele van de beroemdste Augusteïsche bouwwerken. Ook hield hij zich bezig met het onderhoud van de bestaande infrastructuur. Dit blijkt uit het gegeven dat toen Agrippa in 12 v.Chr. overleed, Augustus op zoek moest naar iemand om de watertoevoer naar Rome te onderhouden, daar Agrippa, ook nadat hij niet langer aedilis plebis was, instond voor het onderhoud en dit uit eigen zak betaalde. In 11 v. Chr. wist Augustus een systeem te creëren waarbij de senaat drie van haar leden aanduidde als "curatores aquarium," die instonden voor de watervoorraad en het onderhoud van de aquaducten. Laat in zijn regering zette Augustus een soortgelijk systeem op voor het onderhoud van publieke gebouwen en tempels voor de staatscultus, waarbij twee senatoren werden aangesteld als "curatores aedium sacrarum et operium locorumque publicorum. Hij stelde daarnaast ook twee curatores viarum aan die instonden voor het onderhoud van de heerwegen en die hiervoor nauw samenwerkten met lokale ambtenaren en aannemers voor regelmatige herstelwerkzaamheden aan het wegdek. In de architectuur van Rome onder Augustus en zijn opvolgers, zou de Korintische orde steeds vaker gebruikt worden [o.a. voor de tempel van Mars Ultor].
Buitenlandse politiek
Augustus' buitenland beleid werd lange tijd als defensief beschouwd. Historici van de negentiende eeuw zagen in dit beleid slechts een consolidering en beveiliging van de rijksgrenzen. Deze visie werd nog versterkt door het feit dat Augustus het plan van Caesar voor een veldtocht tegen het Parthenrijk niet opnieuw opnam. Een demonstratie van zijn militaire macht tegenover de buren in het zuidoosten volstond om de Parthenkoning Phraates IV in 20 v. Chr. een grensregeling te doen bedingen en hem te brengen tot de teruggave van de in de slag bij Carrhae in 53 v. Chr. buitgemaakte legioensadelaars, die een grote symbolische waarde hadden. In Rome werd dit als een grote militaire zege gepropageerd, terwijl het in werkelijkheid een vreedzame oplossing was geweest.
De inlijving van Egypte verliep vrijwel probleemloos. In 25 v. Chr. verwierf Rome de nieuwe provincia Galatia in Klein-Azië op grond van een testamentaire beschikking van de laatste Galatenkoning Amyntas. Hierdoor werden ook een hele reeks nieuwe cliënteelstaten zoals Armenië, Cappadocië en Mauretania afhankelijk van Rome.
Toch is het idee van een principieel vreedzaam, defensief buitenlands beleid niet vol te houden. Geen enkel republikeins veldheer of princeps had voor het Romeinse Rijk zo'n groot gebied ingelijfd als Augustus, en dit vooral door militaire verovering. Nadat in 17 v. Chr. tijdens de "ludi Saeculares" in Rome nog de vrede van het principaat was gevierd, ging het rijk in het daaropvolgende jaar weer tot het offensief over. De reden hiervoor is nog steeds onduidelijk. Mogelijk begon het als kleinere grensschermutselingen met Germaanse stammen, wat eindigde met uitgebreide militaire operaties aan de noordoostelijke grenzen en de inlijving van niet minder dan vijf nieuwe provinciae.
Van de oostgrenzen van Gallia, de Alpen en het Dalmatische kustgebergte werden de rijksgrenzen tot aan de Donau en de Rijn, een tijdlang zelfs tot aan de Elbe vooruit geschoven. Ten zuiden van de Donau werden de nieuwe provinciae Raetia, Noricum, Pannonia, Illyricum en Moesia ingericht. In deze tijd, in 15 v. Chr, werd onder andere Augustus Vindelicorum gesticht, het huidige Augsburg, waarvan de naam naar die van de princeps verwees. Aan de strategisch belangrijke Via Claudia Augusta gelegen, werd het later de hoofdstad van de provincia Raetia.
De verovering van het op de rechteroever van de Rijn gelegen Germania Magna eindigde echter in een militaire catastrofe. De verovering was reeds onder Augustus' stiefzoon Drusus ver doorgedreven en werd na diens dood in 9 v. Chr. door Tiberius met succes voortgezet. In 9 n.Chr. echter vernietigde een door de Cheruskenvorst Arminius begonnen bond van Germaanse stammen drie legioenen onder het bevel van Publius Quictilius Varius. De Varuslag werd waarschijnlijk aan de noordrand van het Wiehengebergte uitgevochten, dat in de Romeinse bronnen saltus Teutoburgiensis werd genoemd. De zware nederlaag was de voorbode van een guerilla, die tot zware verliezen leidde aan Romeinse zijde en leidde uiteindelijk tot het terugtrekken van de Romeinse troepen tot de Rijn-Donau-linie en de aanleg van de limes.
De opvolgingskwestie
Hoewel Augustus in bijna alle bronnen over zijn leven als goed uitziend man wordt afgeschilderd, had hij sinds zijn kinderjaren een zwakke gezondheid. Hij overleefde ternauwernood verscheidene ernstige ziekten, o.a. in het jaar 23 v. Chr., en het viel dan ook niet te voorzien dat hij de voor die tijd zeer hoge leeftijd van bijna 76 jaar zou bereiken. Voor zijn streven om de nieuw geschapen machtsorde duurzaamheid te verlenen, was de opvolgingskwestie van ongelooflijk belang. Terwijl zijn vrouw Livia een van haar zonen van Tiberius Claudius Nero op de troon wilde zien, zette Augustus het plan door de opvolging in de eigen, Julische familie te verzekeren. Daar hij geen zonen had, dwong hij zijn dochter Iulia meerdere opvolgingskandidaten na elkander te huwen.
Iulia's eerste huwelijk vond plaats in het jaar 25 v. Chr. met Marcellus, de zoon van Augustus' zus Octavia en haar eerste man. De voorkeursbehandeling van zijn neef kon occasionele spanningen doen vermoeden tussen Augustus en zijn trouwe vriend en generaal Agrippa, die zelf enige hoop kon koesteren op de opvolging. Maar Marcellus stierf, amper 20 jaar oud, aan het eind van 23 v. Chr. en Agrippa gold nu als meest veelbelovende opvolgingskandidaat. Augustus drong er bij zijn oude vriend in 21 v. Chr. op aan, zich van zijn toenmalige vrouw te scheiden en de 25 jaar jongere Iulia te huwen. Uit dit huwelijk kwamen twee dochters en drie zonen voort, Gaius Vipsanius Agrippa, Lucius Vipsanius Caesar en de na de dood van zijn vader geboren Agrippa Postumus. Ten laatste vanaf Agrippa's dood in 12 v. Chr. trachtte Augustus zijn twee oudste kleinzonen als zijn gewenste opvolgers naar voren te schuiven. Daarom had hij ze reeds toen Agrippa nog leefde als zijn zonen geadopteerd.
Augustus' twee kleinzonen waren in 12 v.Chr. echter nog te jong om hem op te volgen in het geval hij plots zou overlijden. Totdat zijn beoogde opvolgers oud genoeg waren en aan het Romeinse volk konden worden voorgesteld, moest de princeps een plaatsvervangend opvolger hebben. Deze zou Augustus bij zijn regeringstaken kunnen ondersteunen en, indien nodig, hem opvolgen. Deze rol, die eens door Agrippa was vervuld, zou nu aan Tiberius toevallen. Augustus dwong hem van zijn vrouw Vipsania, een dochter van Agrippa, te laten scheiden, zodat hij met Augustus' dochter Iulia kon trouwen. Tiberius was echter nooit Augustus' eerste keus als opvolger. Hij maakte duidelijk dat Tiberius slechts een "plaatsvervanger" voor zijn kleinzoons was en slechts voor een overgangsperiode als opvolger dienst zou doen. Dit leidde tot onenigheid tussen Augustus en Tiberius, wiens gedwongen huwelijk met Iulia al snel op de klippen liep. Hij legde daarom in 5 v. Chr. alle ambten neer en trok zich terug op Rhodos. Het kwam pas tot een verzoening nadat Lucius en Gaius Caesar kort na elkaar, in 2 en 4 n. Chr., waren gestorven en Iulia wegens haar levenswandel uit Rome was verbannen. Daar Tiberius' broer Drusus reeds in 9 v. Chr. bij een krijgstocht in Germania was omgekomen, bleef slechts Tiberius als opvolger over.
Augustus adopteerde Tiberius op 26 juni van het jaar 4 n.Chr., twee dagen na het populistische festival van "Fors Fortuna," samen met zijn laatste nog levende kleinzoon Agrippa Postumus. Maar deze laatste liet hij drie jaar later op niet geheel duidelijke gronden naar het eiland Planasia bij Elba verbannen, waar hij direct na Augustus' dood werd geëxecuteerd. Tiberius moest voor zijn eigen adoptie de oudste zoon van zijn overleden broer Drusus adopteren: Germanicus. Deze achterneef van Augustus behoorde als kleinzoon van Octavia zowel tot de gens Iulia als de gens Claudia. Daar Tiberius reeds een zoon, Drusus minor had, werd er door de adoptie van Germanicus ervoor gezorgd dat ook de tweede generatie werd veilig gesteld. Na deze adopties liet Augustus zijn adoptiefzoon Tiberius in 4 n.Chr. de "tribunicia potestas" toekennen. In 13 n. Chr. liet Augustus hem ook het "imperium proconsulare maius" toekennen, waarmee hij Tiberius ondubbelzinnig aanwees als enig mogelijke opvolger.
Dood en begrafenis
In de zomer van het volgende jaar ondernam de princeps een reis, die hem over Capri naar Beneventum zou voeren. Hij leed echter al op Capri aan diarree, maar reisde nog verder door naar het vasteland bij Napels en liet zich naar Nola brengen. Daar werd hij vermoedelijk in hetzelfde huis ondergebracht waar 71 jaar tevoren zijn vader Gaius Octavius was gestorven. In dat huis overleed Augustus in het bijzijn van zijn echtgenote Livia en een aantal toegesnelde hoogwaardigheidbekleders op 19 augustus 14 n. Chr., op dezelfde dag als waarop hij 50 jaar daarvoor zijn eerste consulaat had aanvaard. Volgens Suetonius ging Augustus, die in zijn leven zovele maskers had gedragen, heen met een formule op de lippen, die komedianten aan het einde van een stuk plachten te zeggen: "en als het u goed is bevallen, klap dan voor het stuk en doe ons allen uitgeleide met applaus." Hij zou vervolgens nog geïnformeerd hebben hoe het gesteld was met Iulia, het dochtertje van Drusus minor, dat ziek was. En zijn laatste woorden zouden volgens diezelfde auteur de volgende geweest zijn: "Livia, leef voort indachtig ons huwelijk. Vaarwel." [idem]
Augustus' lichaam werd op het Campus Martius in Rome verbrand en zijn as werd bijgezet in het prachtige mausoleum van Augustus, dat hij daar voor zichzelf en zijn familie had laten optrekken. Nadat een zekere Numericus Atticus, die praetor was geweest, onder ede had verklaard dat hij Augustus ten hemel had zien opstijgen, werd Augustus vergoddelijkt [divis]. Aan de cultus van de Divus Augustus (Vergoddelijkte Augustus) werd een tempel tussen het Capitool en de Palatijn gewijd. De cultus viel toe aan een collegium van 21 priesters, de "Augustales," waarin uitsluitend de voornaamste leden van de senaat en de domus Augusta werden opgenomen. Ook zijn echtgenote, die hij bij testament had laten adopteren, zou zijn cultus verzorgen.
Vertaling: Broeder Joseph
|
|