|
Download PDF
Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich
Hoofdstuk 1.1 De voorouders van de Heilige Maagd Inleiding (medegedeeld op 27 juni 1819 's morgens)
Vannacht is mij alles, wat ik in mijn jeugd zo dikwijls uit het leven van de voorouders van de Heilige Maagd heb gezien, geheel op dezelfde wijze in een reeks van beelden opnieuw voor de geest gekomen. Kon ik alles maar vertellen zoals ik het weet en zoals het voor mijn ogen staat, dat zou Brentano tot grote vreugde strekken. Ik zelf ben, door het aanschouwen ervan, in mijn lijden geheel verkwikt. Als kind was ik van alles dat ik mocht aanschouwen zo zeker dat ik aan eenieder die mij daarover wat anders zou hebben verteld, beslist zou te kennen hebben gegeven: "Neen, ik zal u dan eens beter zeggen", en ik had er mijn leven op durven verwedden dat het zo en niet anders was. Later maakte de wereld mij onzeker en zweeg ik. De innerlijke zekerheid is mij echter steeds bijgebleven en ik heb vannacht alles weer tot in de kleinste bijzonderheden gezien.
Ik was als kind in gedachten steeds bezig met de kleine kribbe, de kleine Jezus en zijn Heilige Moeder en het verwonderde mij dikwijls dat er mij niets over de familieleden van Maria werd verhaald. Ik kon maar niet begrijpen waarom er zo weinig omtrent haar voorouders en verwanten beschreven stond. In mijn vurig verlangen om daarover iets meer te weten kreeg ik een reeks visioenen. Ik zag de voorouders van Maria wel tot in de vierde of vijfde graad in opgaande lijn en leerde ze telkens kennen als buitengewone godvrezende en eenvoudige mensen, die met een onuitsprekelijk verlangen op de komst van de beloofde Messias wachtten.
Ik zag deze goede mensen altijd wonen te midden van anderen, die mij, met hen vergeleken, ruw als barbaren leken. Dikwijls maakt ik mij over hen zorgen en dacht: "Ach, wat moet er geworden van deze brave mensen, die zo vredelievend, zachtmoedig en mild zijn. Hoe zullen zij zich tegen deze boosaardige en ruwe barbaren beschermen? Ik wil hen gaan opzoeken en behulpzaam zijn, met hen vluchten in een woud waar zij zich kunnen schuilhouden. Wacht! Ik zal hen nog wel vinden!" Zo duidelijk zag ik hen voor mij staan en steeds was ik vol vrees en zorg over hun lot.
Ik zag Haar voorouders steeds leven in de grootste onthouding. Dikwijls zag ik, dat de gehuwden onder hen, elkaar beloofden om een tijdlang afgezonderd van elkaar te leven en daarover verheugde ik mij zeer, zonder duidelijk te kunnen zeggen waarom. Zulke afzonderingen hadden meestal plats wanneer er goddelijke plechtigheden met wierook en gebeden op handen waren, waaruit ik opmaakte dat er zich priesters onder hen bevonden. Ook zag ik hen dikwijls van de ene naar de andere plaats trekken terwijl zij, om niet door boosaardigen in hun levenswijze gestoord te worden, grotere bezittingen verlieten en zich naar de kleinere terugtrokken.
Hun verlangen naar de komst van de Messias van zo vurig dat ik hen dikwijls, zowel bij dag als bij nacht, eenzaam over de velden zag ronddwalen en hen zo hevig tot God hoorde smeken dat zijn in hun hartsverlangen hun kleren openscheurden als zou God met de brandende zonnestralen zich in hun hart inbranden of met de schemering van maan en sterren hun dorst naar de vervulling der profetieën lessen.
Zulke visioenen had ik, toen ik als kind en later als jong meisje, in de eenzaamheid bij het weiden der kudden of 's nachts op de hoogste gelegen velden van ons dorp, knielend tot God smeekte of ook als ik tijdens de Advent, om middernacht, een weg van drie kwartier door de sneeuw aflegde, om van ons huis in Flamske naar Coesfeld te gaan om daar in de Sint-Jacobskerk de Rorate-oefening bij te wonen. De nacht ervoor en ook tijdens de dag bad ik dan voor de arme zielen die, omdat zij tijdens het leven niet genoeg naar het geestelijke heil getracht hadden en zich te veel aan de aardse dingen gehecht hadden, in velerlei fouten gevallen waren en nu vol verlangen hun uur van verlossing afwachtten. Dan droeg ik mijn gebed aan God op, om hun tekortkomingen te wissen. Hierbij had ik echter ook mijn eigen belangen enigermate op het oog, want ik wist, dat deze arme zielen uit erkentelijkheid en uit voortdurend verlangen, om door mijn gebeden geholpen te worden, mij tijdig zouden wekken zodat ik mij niet zou overslapen. Zij kwamen dan ook als stille, zwakke lichtjes voor mijn bed zweven en wekten mij zo nauwkeurig op het gewenste ogenblik, dat ik nog mijn morgengebed voor hen kon opdragen. Dan besprenkelde ik hen en mijzelf met wijwater, kleedde mij aan en begaf mij op weg, terwijl de kleine arme lichtjes mij als in een processie heel netjes begeleidden. Dan zong ik onderweg uit het binnenste van mijn hart "Dauwt, heemlen van omhoog, gij, wolken, regent den Rechtvaardige" en dan zag ik hier en daar over de velden dat de voorouders van de Heilige Maagd zich over de velden spoedden, terwijl zij vurig smeekten om de Messias. En ik deed als zij.
En steeds kwam ik op tijd in de kerk om de Rorate-mis bij te wonen, al gebeurde het dikwijls, dat de arme zielen mij met een grote omweg langs de staties van de kruisberg voerden.
Wanneer ik nu deze lieve voorouders van Maria zo hunkerend tot God zag bidden, leken ze mij in klederdracht en wezen zo vreemd, en toch waren zij zo klaar en duidelijk in mijn nabijheid, dat ik zelfs nu hun gelaatstrekken en gestalte levendig voor mij zie. Dan dacht ik steeds bij mijzelf: "Wat zijn dat voor mensen? Het is heel anders dan nu en het is al lang voorbij en toch zijn zij daar" en dan hoopte ik altijd nog bij hen te komen. In hun doen en laten en in de wijze waarop zij God vereerden waren zij heel beslist en vol plichtsbesef. Ze klaagden nooit, enkel wanneer ze hun evenmens zagen lijden.
De Esseners (medegedeeld in juli en augustus 1821)
Ik had een uitvoerig visioen over de voorouders van de Heilige Anna, de moeder van de Heilige Maagd. Zij leefden te Mara, in de omtrek van de berg Horeb en behoorden tot het soort godvrezende Israëlieten, over wie ik veel bijzonderheden aanschouwde. Wat ik er nog van weet, wil ik vertellen. Ik vertoefde gisteren bijna de hele dag te midden van die mensen en was ik niet zozeer door bezoekers lastiggevallen, dan zou ik het meeste niet vergeten hebben.
Men noemde deze vrome Israëlieten, die met de voorouders van de Heilgie Anna verwant waren, Esseners of Esseërs. Ze zijn echter driemaal van naam veranderd: oorspronkelijk heetten ze Eskareners, later Chasideërs en uiteindelijk Esseners of Esseërs. De naam Eskarener vindt zijn oorsprong in het woord escare of ascara, zoals men het deel des offers noemde, dat aan God toekwam, of ook de welriekende wierook van het tarwelmeeloffer. De tweede naam Chasideër betekent zoveel als de barmhartigen. Wat de naam Essener betekent, ben ik vergeten.
Dit soort vrome mensen stamde uit de tijd van Mozes en Aäron en wel uit de priesters die de Ark des Verbonds droegen. De eerste jaren, tussen Isaïas en Jeremias, kregen zij een bepaalde levensregel. Aanvankelijk was hun getal niet groot, doch later woonden zij in het Beloofde Land, over een uitgestrektheid van 48 uren in de lengte en 36 uren in de breedte in nederzettingen. Nog later vestigden zij zich bij de gebergten Horeb en Carmel, waar Elias geleefd heeft.
De Esseners hadden ten tijde van de voorouders van de Heilige Anna, als geestelijke leider, een oude profeet, Archos of Arkas, die op de berg Horeb verbleef. Hun vereniging had veel van een geestelijke orde. De novicen moesten een jaar proeftijd doormaken en werden dan, volgens hogere ingevingen van de profeet, voor korte of lange tijd opgenomen. De eigenlijke leden der orde, de samen woonden, traden niet in het huwelijk, maar leidden een maagdelijk leven. Zij echter, die uit de Orde getreden waren of zich op enige wijze als aanhangers ervan beschouwden, begaven zich in het huwelijk, maar volgden met hun huisgenoten een leefregel, welke in verschillende opzichten met deze van de eigenlijke Esseners overeenstemde. Tussen hen en de laatsgenoemde bestond een verhouding, zoals men deze dagen tussen de wereldlijke leden der Orde, de Tertiarissen, en de ordesgeestelijken van de Katholieke Kerk aantreft. Immers, de gehuwde Esseners wonnen in alle gewichtige aangelegenheden en bijzonder bij het aangaan van een huwelijk van een hunner, de raad in van de oude profeet op de berg Horeb. Ook de grootouders van de Heilige Anna behoorden tot deze soort van gehuwde Esseners.
Later ontstond nog een derde soort van deze orde, die alles hebben overdreven en tot zo'n grote dwalingen kwamen, dat de anderen ze niet meer in hun midden dulden.
De eigenlijke Esseners hielden zich in hoofdzaak met het uitleggen van de profetieën bezig, en het hoofd van de berg Horeb, had meerdere malen in de grot van Elias goddelijke openbaringen betreffende de komst van de Messias. Hij kende de stam waaruit de Moeder van de Messias zou geboren worden en toen hij de voorouders van de Heilige Anna over hun huwelijk voorspelde zag hij dat de komst van de Zaligmaker nabij kwam. Hoe lang echter de geboorte van de Messias door de zonden van de mensen zou vertraagd worden, wist hij niet en hij spoorde daarom aan tot boete, vasten, gebed en zelfverloochening, in welke godvallige werken alle Esseners van ouds het voorbeeld gaven.
Voordat Isaïas de Esseners verzamelde en hen een leefregel gaf, leefden zij verspreid en als vrome Israëlieten en beoefenden zij grote verstervingen. Zij droegen steeds hetzelfde kleed tot het niet meer te gebruiken was. Zij streden vooral tegen de zindelijkheid en dikwijls gebeurde het, dat ze met wederzijds goedvinden, in ver uit elkaar verwijderde hutten lange tijd van hun echtgenoten gescheiden leefden. Wanneer ze echter in echtelijke gemeenschap leefden, geschiedde dit enkel met het oog op een heilige nakomelingschap, wat de vervulling der profetieën bevorderlijk zou kunnen wezen. Ik zag hen gescheiden van hun echtgenoten eten en eerst als de man zijn maaltijd beëindigd had, was het de beurt aan de vrouw. Reeds toen trof men onder de gehuwde Esseners de voorouders van de Heilige Anna en van de andere heilige personen aan.
Ook Jeremias behoordde tot hen, en de mensen, die men "kinderen der profeten" noemde, kwamen uit hen voort. Zij woonden in groot aantal rond de bergen Horeb en Carmel. Ook in Egypte heb ik later velen hunner aangetroffen. Ik heb ook gezien hoe zij door oorlog een tijdlang rond de berg Horeb verdreven werden en door nieuwe leiders weer bijeengeroepen werden. Ook de Machabeën behoorden tot hun stam.
Zij hadden een grote verering voor Mozes en, een heilig kleed dat hij eens aan Aaron geschonken had, was in hun bezit. Zij bewaarden het als iets heiligs en ik heb gezien dat ongeveer vijftien Esseners ter verdediging van dit heiligdom hun leven gegeven hebben. Hun leiders waren als profeten in de heilige geheimen van de Ark des Verbonds ingewijd.
De eigenlijke, in maagdelijke staat levende Esseners waren van een onbeschrijfelijke reinheid en godsvrucht. Zij namen kinderen aan en voedden ze op in grote heiligheid. Om als lid tot deze strenge orde te worden toegelaten moest men 14 jaar oud zijn. Reeds beproefde lieden hadden slechts een proeftijd van één jaar, anderen hadden er een van twee jaar te doorstaan. Zij dreven geen handel, maar ruilden slechts landbouwprodukten tegen wat zij nodig hadden.
Indien iemand onder hen zich aan een zware zonde schuldig maakte, dan werd door de leider de banvloek over hem uitgesproken. Deze ban had een soortgelijke kracht als die van Petrus over Ananias, die, er door getroffen, stierf. Als profeet wist hun leider wie er gezondigd had. Ik zag ook enkele Esseners die slechts boetestraffen ondergingen in bijvoorbeeld een nauwsluitend kleed, waarvan de uitgestrekte en onbeweeglijke mouwen vol met doornen zaten. Zo moesten ze blijven staan.
De berg Horeb bevatte tal van kleine grotten welke als wooncel dienst deden. Bij een grotere grot was van licht vlechtwerk, een vergaderzaal gevormd, waarin om 11 uur in de voormiddag een gemeenschappelijke maaltijd gebruikt werd. Hierna keerde iedereen naar zijn cel terug. In de vergaderzaal stond nog een altaar waarop gewijde broden lagen. Deze waren bedekt en werden als iets heiligs beschouwd. Ik geloof dat ze onder de armen verdeeld werden.
De Esseners hielden veel duiven, welke tam waren en uit hun hand kwamen eten. Zij gebruikten ze als voedsel, doch ook voor godsdienstige ceremoniën. Soms spraken ze over de duiven enige woorden uit en lieten ze dan vliegen. Ik zag ook dat ze lammeren in de woestijn dreven, waarover ze zekere woorden hadden uitgesproken, als moesten deze dieren hun zonden op zich laden.
Ik zag de Esseners elk jaar driemaal naar Jeruzalem gaan om de tempel te bezoeken. Er waren onder hen ook priesters, die in het bijzonder moesten zorgen voor de heilige klederen: zij moesten die reinigen, daartoe bijdragen en ook nieuwe vervaardigen. Ik zag dat ze zich bezig hielden met landbouw en veeteelt, doch in hoofdzaak met tuinbouw. Tussen hun cellen in was de berg Horeb vol met tuinen en vruchtbomen. Velen zag ik weven en vlechtwerken vervaardigen en ook priesterkleren borduren. De zijde wonnen zij niet zelf, maar werd hen in bundels te koop aangeboden die zij inruilden tegen andere zaken.
Zij hadden te Jeruzalem een eigen kwartier waar zij woonden en ook in de tempel hadden zij een afzonderlijke plaats. De andere Joden hadden een zekere afkeer van hen vanwege hun strenge zeden. Ik zag ook dat zij geschenken naar de tempel zonden, zoals bijzonder grote druiven, welke door twee mannen aan een stok werden gedragen. Ook zonden zij lammeren, maar niet om te worden geslacht. Men liet ze, geloof ik, in een tuin rondlopen. Ik heb niet gezien, dat de Esseners in de laatste tijden, bloedoffers opdroegen. Ik zag dat zij zich door gebeden, vasten en boete, ja, zelfs door geseling, tot het bezoek aan de tempel voorbereidden. Indien iemand onder hen zich aan zonde schuldig gemaakt had en zonder boete gedaan te hebben het heiligdom van de tempel binnenging, stierf hij doorgaans op hetzelfde ogenblik. Troffen zij onderweg, ofwel te Jeruzalem, zieken of hulpbehoevenden aan, dan gingen zij niet naar de tempel, voordat hen alle mogelijke hulp verleend was.
Ik zag dat zij ook de geneeskunde beoefenden. Zij verzamelden kruiden en bereidden daarvan zelfs drankjes. Ook merkte ik op dat de heilige mannen, die ik enige tijd daarvoor zieken op een legerstede van heelkruiden had zien neerleggen, Esseners waren. Ook zag ik dat de Esseners door handoplegging zieken genazen of wel doordat zij met uitgestrekte armen geheel over de zieke gingen liggen. Voorts zag ik hoe zij niet aanwezige zieken op wonderbare wijze genazen, namelijk zij die niet in staat waren om zelf te komen zonden een vertegenwoordiger waarover de handeling diende te worden verricht, welke anders op de zieke zou hebben plaats gegrepen. Men onthield het ogenblik, waarop de handeling geschied was, en men zag dat de afwezige zieke op hetzelfde uur genezen was.
Ik zag dat de Esseners op de berg Horeb in de wanden van hun cellen getraliede holten hadden, waarin oude, heilige gebeenten, zorgvuldig in boomwol en zijde gewikkeld, bewaard werden. Het waren gebeenten van profeten die hier gewoond hadden, en ook van kinderen van Israël die daar in de streek gestorven waren. Er stonden kleine potten met groene heesters bij. Zij staken er lampen bij aan, vereerden de gebeenten en baden er voor.
Alle ongehuwde Esseners, die op de berg Horeb of elders in kloosters tezamen wooden, zagen er buitengewoon zindelijk uit. Zij droegen lange, witte kleren. Hun leider van de berg Horeb verscheen bij godsdienstige feesten in een schitterend priesterlijk gewaad, dat veel gelijkenis vertoonde met dat van de hogepriesters te Jeruzalem, doch wat korter en niet zo kostbaar was. Wanneer hij in de grot van Elias op de berg Horeb tot God bad of profeteerde, droeg hij steeds dit heilig kleed, dat uit acht delen bestond. Er was een heilig voorwerp bij, een soort mantel of scapulier, dat over borst en rug hing en door Mozes als onderkleed gedragen was. Het was van Mozes op Aäron overgegaan en later in het bezit gekomen van de Esseners. De profeet Archos, hun leider van de berg Horeb, droeg deze mantel steeds als onderkleed, als hij in vol ornaat om de ingevingen van de Allerhoogste smeekte. Het benedengedeelte van het lichaam was met een zachtel bedekt en borst en rug met dit heilig onderkleed, dat ik zo nauwkeurig mogelijk ga beschrijven. Het zal duidelijker zijn als ik de vorm ervan in papier uitknip.
Nu sneed Anna Catharina Emmerich de vorm van dit kledingstuk in papier uit en zei: uiteengespreid heeft het heilig kledingstuk nagenoeg deze vorm. De stof was stijf zoals een weefsel van haren. Op het middelste gedeelte van borst en rug was een stuk stof opgestikt in de vorm van een driehoek. War er zich tussen bevond, kan ik mij op dit ogenblik niet juist meer herinneren. In de halsopening was van voren een driehoek geknipt, waarvan de punten aan de bovenzijde door een band of riem waren verenigd. Deze driehoek hing aan de top nog met het kleed samen en kon voor een tweede opening, die bij de borst was aangebracht, geschoven worden, zodat hij deze volledig bedekte. De bovengenoemde dubbele plaatsen waren ribvormig doornaaid. Er waren letters op bevestigd met kleine stiftjes die er aan de andere kant met kleine haakjes uitstaken en in de borst prikten. Ook op de driehoek, die bij de hals was uitgeknipt, waren er een soort letters. De betekenis van deze driehoeken weet ik niet meer. Wanneer de priester dit heilige kleed aantrok, bedekte de bovenste driehoek juist de onderste. Op de rugzijde bevond zich eenzelfde dubbele driehoek met letters en stiftjes.
Over dit onderkleed droeg hun leider een grijs wollen hemd en hierover nog een hemd, dat langer was en van witte zijde was vervaardigd: het werd in het midden door een brede, van letters voorziene gordel opgehouden. Een soort stool hing om zijn hals. Deze was kruiselings over de borst geslagen, door de gordel omvat en hing tot aan de knieën af. Aan de boven- en onderzijde van de plaats waar de stool zich kruiste, werd deze door drie riemen bijeengehouden.
Als bovenkleed droeg hij een gewaad dat enige overeenkomst had met een kazuifel en ook van witte zijde was vervaardigd. Anna Catharina knipte de vorm ervan na. De rugzijde was smal en reikte tot aan de grond. Onderaan waren twee bellen bevestigd. De klank ervan, riep de Esseners tot de godsdienstoefening bijeen. De voorzijde was korter en breder en van de halsopening tot beneden toe open. De banden die deze voorzijde bijeenhielden waren met letters en edelstenen versierd en lieten, zowel bij de borst als over het lichaam grote ruimten open, zodat de stola en het witzijden onderkleed zichtbaar bleven. De voor- en achterzijde van het bovenkleed was onder de armen met dwarsbanden verbonden. De halsopening omsloot een opstaande van voren dichtgehaakte kraag, waarover de in twee gescheiden baard van de priester afhing.
Over dit alles droeg hij eindelijk nog een wit zijden manteltje. Het was van blinkende zijde en werd van voor met drie haken, van edelstenen voorzien, gesloten. Er hingen bij de schouders bovendien franjes, kwasten en vruchten aan. Een van de armen was ook met een korte manipel getooid.
Het hoofddeksel was, naar ik meen, eveneens van witte zijde, rond en boogvormig, zoals een tulband. Het leek veel op de bonnet van onze geestelijken, want ik merkte dezelfde hoornen, ja, zelfs dezelfde pluim op. Aan het voorhoofd was er een gouden plaat met edelstenen bevestigd.
De Esseners leefden zeer streng en matig en aten bijna uitsluitend vruchten die zij volop in hun tuin kweekten. Archos zag ik gewoonlijk gele, bittere vruchten eten.
Ongeveer honderd jaar voor de geboorte van Christus zag ik in de nabijheid van Jericho een zeer vroom Essener, met name Chariot.
Archos of Arkas, de oude profeet van de berg Horeb, heeft gedurende negentig jaar aan het hoofd gestaan van de Esseners. Ik zag, hoe de grootmoeder van de Heilige Anna, voor het aangaan van haar huwelijk, zijn raad kwam inwinnen. Het is mij opgevallen, dat deze profeten slechts over vrouwen voorspellingen deden en dat de voorouders van de Heilige Anna evenals zij zelf, meestal dochters hadden. Het leek of het hun taak was, door hun gebed of door hun vrome levenswandel van God een zegen voor vrome moeders af te bidden, uit wier nakomelingschap de Heilige Maagd, de Moeder van de Zaligmaker moest geboren worden.
De plaats op de berg Horeb, waar de leider van de Esseners zijn gebeden verrichtte en voorspellingen deed, was de grot, welke door Elias ooit werd bewoond. Men moest, om deze te bereiken, langs verschillende treden opwaarts gaan om dan door een kleine, ongeriefelijke opening, in de grot nog enige treden af te dalen. Alleen de profeet Archos mocht daar binnentreden. Dat was voor de Esseners hetzelfde, als wanneer de hogepriester het sanctissimum van de tempel betrad, want hier was voor hen het Allerheiligste. Daarbinnen bevonden zich enige geheimvolle, heilige zaken, welke moeilijk zijn nader te bepalen. Wat mij er nog van bekend is, ga ik mededelen. Ik heb ze gezien, toen de grootmoeder van de Heilige Anna de profeet om raad kwam vragen.
De voorouders van de Heilige Anna
De grootmoeder van de Heilige Anna kwam van Mara in de woestijn, waar haar familie tot de gehuwde Esseners behoorde en bezittingen had. Haar naam klonk ongeveer als Moruni of Emorum, wat zovel betekent als "goede meder" of "verheven moeder". Toen de tijd kwam dat zij moest worden uitgehuwelijkt, dongen velen naar haar hand en ik zag haar naar de profeet op de berg Horeb gaan, opdat deze haar in haar keuze van een echtgenoot zou verlichten. Zij begaf zich in een afzonderlijke ruimte bij de vergaderzaal en sprak door een tralievenster met de profeet, die in de zaal zat, alsof zij bij hem te biechten ging. Slechts op deze wijze mochten vrouwen hem naderen.
Ik zag vervolgens hoe de profeet Archos zich kleedde in vol priesterlijk ornaat, daarna de berg Horeb beklom, om zich door de kleine ingang naar de grot van Elias te begeven. Hij sloot de kleine deur van de grot achter zich en opende een luik in het gewelf, waardoor licht binnenviel. De grot was inwendig keurig bewerkt. Er heerste een schemerdonker. In de zijwand was een klein altaar in de rots uitgehouwen, waarop ik, onduidelijk, verschillende heilige voorwerpen onderscheidde. Op het altaar stonden enige potten met laaggroeiende heesters. Het waren planten die niet hoger groeiden dan de zoom van het kleed van de Zaligmaker van de grond verwijderd was. Deze planten ken ik wel, men vindt ze ook bij ons, alhoewel minder groot. Door hun bloeien en verwelken gaven ze de profeet, wanneer deze om hemelse ingevingen smeekte, het een en ander te kennen.
In het midden van het altaar, tussen deze kleine heesters, ontwaardde ik iets dat op een hoogstammig boompje leek, waarvan de bladeren geelachtig leken en gedraaid als een slakkenhuisje. Ik durf niet te zeggen of het een echt boompje was, of nagemaakt, gelijk de stamboom van Jesse.
's Anderendaags verhaalde zij daarover: Aan dit boompje met zijn gekronkelde bladeren was, evenals aan de stamboom van Jesse, te zien, hoe ver men nog verwijderd was van de komst van de Heilige Maagd. Het scheen mij een levend boompje, dat toch als bewaarplaats gebruikt werd, want ik zag een bloeiende tak, waarin de staf van Aäron bewaard werd, die vroeger in de Ark des Verbonds gelegen had.
Wanneer Archos bij de uithuwelijking van een der voorouders van de Heilige Maagd in de grot van Elias om ingevingen van de Hemel bad, nam hij de staf van Aäron in de hand. Droeg nu dit huwelijk tot de komst van de Heilige Maagd bij, dan schoot uit de staf van Aäron een spruit op en deze bracht dan weer een of meer bloemen voort, waarvan er menigmaal enkele met het teken van de uitverkiezing getekend waren. Sommige van deze spruiten duidden reeds bepaalde voorouders van de Heilige Anna aan en kwamen deze nu om een huwelijk aan te gaan, dan beschouwde Archos de spruiten die op hen betrekking hadden en profeteerde naargelang deze zich verder ontwikkelden.
Er was echter nog een ander heiligdom in het bezit van de Esseners op de berg Horeb in de grot van Elias en wel een gedeelte van het eigenlijke heiligste heiligdom van de Ark des Verbonds: dit was in hun bezit gekomen toen de Ark in handen van de vijand gevallen was. (Anna sprak hier heel vaag van een strijd, een scheuring onder de levieten).
Dit geheim, met de vreze Gods in de Ark omhuld, was slechts bekend aan de heiligste der hogepriesters en aan enkele profeten. Ik meen echter te mogen vermelden, dat er in enkele geheimvolle en weinig bekende geschriften van oude, diepdenkende joden gewag van gemaakt wordt. In de nieuwe Ark des Verbonds van de door Herodes opgebouwde tempel was het allerheiligste geheim niet meer in zijn geheel aanwezig. Het was geen werk van mensenhanden, het was een mysterie, een allerheiligste geheim van de zegen Gods, dat betrekking had op de komst van de Maagd vol van genade, uit welke, door de ontvangenis van de Heilige Geest, het Woord is vlees geworden. Ik zag een deel van dit heiligdom, dat voor de Babylonische gevangenschap in zijn geheel in de Ark des Verbonds aanwezig was. Nu was het in het bezit van de Esseners, waar het in een bruine, glinsterende kelk, die uit edelsteen vervaardigd scheen, bewaard werd. Ook uit dit heiligdom deden zij voorspellingen. Het leek dikwijls of er kleine bloesems uit opschoten.
Toen Archos de grot van Elias was binnengetreden, sloot hij de deur, knielde neer en bad. Hij keek omhoog naar de lichtopening in het gewelf en wierp zich vervolgens met het aangezicht ter aarde. Ik zag toen een openbaring die de profeet ontving: hij zag namelijk hoe een rozenstruik met drie takken opgroeide onder het hart van een om raad vragende Emorun, en aan elk van deze takken bloeide een roos. De roos van de middenste tak was, ik gis, met de letter M. gemerkt. Toen verscheen een engel, die letters op de wand schreef. Archos richtte zich op, alsof hij uit een droom ontwaakte, en ontcijferde het geschrift, waarvan ik de betekenis vergeten ben. Hij verliet vervolgens de grot en maakte aan de maagd, die zijn raad was komen vragen, bekend dat zij moest huwen en wel met de zesde jongeling, die om haar hand gedongen had. Uit dit huwelijk zou een uitverkoren, met een teken gemerkt kind (de moeder van de Heilige Anna), geboren worden, dat een vat van het naderend heil zou wezen.
Emorun huwde dan de aangeduide jongeling, een Essener, met name Stolanus. Hij was niet uit de streek van Maria afkomstig en verkreeg door zijn huwelijk en de goederen van zijn bruid, een andere naam die ik mij niet meer herinner, die op verschillende wijzen werd uitgesproken en ongeveer klonk als Garescha of Sarzirius of iets dergelijks.
Stolanus en Emorun kregen drie dochters, van wie ik mij de namen Ismeria, Emerentia en Enue, de jongste dochter, herinner. Zij bleven niet lang meer in Mara en vestigden zich te Ephron. En ik zag dat ook nog haar dochters Ismeria en Emerentia in het huwelijk traden volgens de voorspellingen van de profeet op de Horeb.
Ik kan maar niet begrijpen dat ik zo dikwijls heb horen beweren dat Emerentia de moeder van de Heilige Anna geworden is, daar ik toch altijd gezien heb dat het Ismeria was. Ik zal in vredesnaam vertellen wat mij omtrent deze dochters van Stolanus en Emorun bijgebleven is.
Emerentia huwde een leviet, met de naam Aphras of Ophras. Uit dit huwelijk werd Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper, geboren. Een andere dochter werd naar haar tante Enue genaamd. Deze was bij Maria's geboorte reeds weduwe. Hun derde dochter heette Rhode. Een dochter hiervan, met name Mara, was tegenwoordig bij de dood van de Heilige Maagd.
Ismeria huwde Eliud. Zij leefden als gehuwde Esseners in de omtrek van Nazareth en de heilige levenswijze van hun ouders was op hen overgegaan. Uit hun huwelijk werd de Heilige Anna geboren. Enue, de jongste dochter van Stolanus, woonde met haar echtgenoot tussen Bethlehem en Jerico. Een van hun nakomelingen werd leerling van Jezus.
De oudste dochter van Ismeria en Eliud noemde Sobe. Omdat deze het teken van de uitverkoring miste, waren haar ouders zeer bedroefd en gingen ze weer naar de profeet Archos, om zijn raad in te winnen. Archos maande hen aan tot gebed en versterving en beloofde dat zij getroost zouden worden. Er verliepen hierop wel achttien jaren, tijdens dewelke Ismeria geen kind ter wereld bracht. Toen God echter haar huwelijk wederom zegende, zag ik hoe Ismeria 's nachts een openbaring ontving. Zij ontwaarde een engel, die een letter op de wand schreef, en als ik mij niet vergis, was het de letter M. De man van Ismeria zag hetzelfde en nu aanschouwden beiden het teken op de muur. Drie maanden later werd de Heilige Anna geboren, die dat teken op de maagstreek mee ter wereld bracht.
Anna werd op vierjarige leeftijd, evenals later Maria, naar de tempelschool gebracht. Zij leefde er twaalf jaar en keerde toen naar het ouderlijk huis terug, waar zij twee kinderen, namelijk een tijdens haar afwezigheid geboren zuster Maraha en een zoontje van haar oudste zuster Sobe, dat Eliud heette.
Een jaar later werd Ismera dodelijk ziek. Zij gaf op haar sterfbed al haar kinderen vele vermaningen en stelde Anna als de toekomstige meesteres van het huis aan. Vervolgens sprak zij nog tot Anna alleen en deelde haar mee, dat zij een uitverkorene van genade was en dat zij moest worden gehuwd na eerst de profeet op de berg Horeb te hebben geraadpleegd. Dan gaf zij de geest.
Sobe, de oudste zuster van Anna, had een zekere Salomon tot echtgenoot. Uit dit huwelijk werd, behalve hun zoon Eliud nog een dochter, Maria Salome, geboren die met Zebedeus huwde en de apostelen Jacobus de Meerdere en Johannes ter wereld bracht. Nog had Sobe een tweede dochter, die de tante van de bruidegom van Cana en de moeder van drie leerlingen van Jezus was. Eliud, de zoon van Sobe en Salomon, was de tweede man van de weduwe Maroni van Naïm.
Maraha, Anna's jongere zuster, kreeg, toen Eliud zich in het dal Zabulon gevestigd had, de goederen te Sephoris in bezit. Uit haar huwelijk werden een dochter en twee zoons geboren, Arastaria en Cocharia, die discipelen van de Heer werden.
Nog had Anna een derde zuster, die in behoeftige omstandigheden verkeerde en met een herder gehuwd was. Zij bevond zich dikwijls in Anna's woning.
Anna's overgrootvader was een profeet. Eliud, haar vader, was afkomstig uit de stam van Levi. Haar moeder echter uit die van Bebjamin. Anna werd geboren te Bethlehem. Haar ouders trokken later naar Sephoris, dat vier uren van Nazareth verwijderd ligt en waar zij een huis en landelijke bezittingen hadden. Zij bezaten echter ook goederen in het bekoorlijke dal Zabulon, anderhalf uur van Sephoris en drie uur van Nazareth gelegen. Anna's vader bracht dikwijls met zijn gezin het mooiste jaargetijde in het dal Zabulon door en vestigde er zich voor goed na de dood van zijn echtgenote. Zo kwam hij in aanraking met de ouders van de Heilige Joachim, de toekomstige echtgenoot van de Heilige Anna. Joachims vader heette Mathat en was de tweede broer van Jacob, de vader van de Heilige Jozef. Zijn oudste broer heette Joses. Mathat woonde in het dal Zabulon.
Ik zag Anna's voorouders vroom en aandachtig mee de Ark des Verbonds dragen en ontwaardde hoe uit dit heiligdom stralen op hen nedervielen, welke op hun nakomelingschap doelden, op Anna en de Heilige Maagd Maria. Anna's ouders waren vermogend. Ik zag dit aan hun grote bezittingen. Zij bezaten vele ossen, doch van alles wat zij hadden, ontvingen de behoeftigen ruimschoots hun deel. Ik heb de Heilige Anna als kind gezien: zij was geen schoonheid, maar toch meer dan gewoon. Zo schoon als de Heilige Maagd was zij echter op verre na niet, maar zij had iets ongewoon kinderlijks en eenvoudigs over zich, dat mij steeds is opgevallen, zowel toen ze nog een meisje was, als toen ik haar als jonge vrouw op latere leeftijd zag, zelfs zo dat, wanneer ik een oude, goedhartige boerenvrouw ontmoette, de gedachte aan de Heilige Anna steeds bij mij opkwam. Zij had nog meer broers en zussen, die allen in het huwelijk traden. Zij echter dacht nog niet aan huwen. Haar ouders hielden bijzonder veel van haar. Wel zes jongelingen dongen om haar hand, doch allen wees ze af. Toen zij, evenals haar voorouders, bij de Esseners raad gevraagd had, werd haar aangeduid dat zij Joachim moest huwen. Anna kende Joachim echter nog niet, maar toen haar vader Eliud naar het dal Zebulon trok, waar Joachims vader Mathat woonde, vroeg Joachim haar ten huwelijk.
Joachim was verre van schoon. De Heilige Jozef, ofschoon reeds op jaren, was bij hem vergeleken een buitengewoon mooie man. Joachim was klein, breed en toch mager van gestalte. Ik moest telkens lachen, als ik hem mij voorstel, maar hij was buitengewoon vroom. Vermogen had hij niet. Hij was verwant met de Heilige Jozef, zoals ik ga uiteenzetten.
Jozefs grootvader was door Salomon een afstammeling van David en heette Mathan. Hij had twee zonen, Jacob en Joses. Jacobs was de vader van de Heilige Jozef. Toen Mathan stierf, hertrouwde zijn weduwe met Levi, die door Nathan een afstammeling van David was en uit dit tweede huwelijk werd Heli, zoals Joachim ook genoemd werd, geboren.
Het aanzoek om de hand van een meisje geschiedde in die tijd hoogst eenvoudig. De minnaars waren nogal verlegen en schuchter. Men sprak met elkaar en wist bij het huwen niets anders, of het moest zo zijn. Zei de bruid ja, dan waren de ouders tevreden, zei ze neen en had ze daarvoor haar redenen, dan was het ook goed. Was de zaak met de ouders in orde gekomen, dan had de verloving plaats in de synagoog van hun woonplaats. De priester verrichtte zijn gebeden op de heilige plaats, waar de boeken van de Wet lagen. De ouders hadden hun gewone plaats ingenomen. Bruidegom en bruid echter bevonden zich in een afzonderlijke ruimte en bespraken hun plannen en voorwaarden: werden zij het dienaangaande met elkaar eens, dan deelden zij dit aan hun ouders mee en deze deelden dat dan vervolgens aan de priester mee, die dan op de voorgrond trad en hun verklaringen aannam. 's Anderendaags werd dan het huwelijk voltrokken. De gebeurde onder de blote hemel met verschillende ceremoniën.
|
|