|
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 8.2: Uit de Patstelling
|
|
|
|
Download PDF
Hoofdstuk 8.2: Uit de Patstelling 1968
Op 24 januari 1968, tijdens de Week van de Eenheid, publiceerde Le Figaro een lange bijdrage van Broeder Roger onder de titel: ‘De moed van Paulus VI’. De prior van Taizé groette de pauselijke ‘herhaaldelijke tekenen van moed’: dialoog met de niet christenen [enkele maanden eerder had Paulus VI een historisch bezoek een patriarch Athenagoras gebracht], hervorming van de Curie en grote liturgische hervorming die tot een ‘nieuwe mis’ zou leiden. Maar Broeder Roger vroeg aan Paulus VI een ander moedig gebaar: "Indien we binnenkort dichter bij elkaar komen in eenzelfde geloof, gerijpt door ons hedendaags gebed, zou de paus dan elke gedoopte, die in de waarachtige aanwezigheid gelooft en rechtvaardig zoekt naar eenheid, kunnen toelaten tot de katholieke Eucharistie?"
De intercommunie is momenteel onmogelijk, herkent de prior van Taizé, maar de paus zou kunnen beslissen om ‘te beginnen nadenken over de intercommunie met de Kerken die daartoe bereid zijn’. Die beslissing ‘zou de oecumenische dialoog doen uitmonden over de huidige patstellingen heen’. Eens te meer kwam het woord ‘patstelling’ voor.
Tegelijkertijd opende zowaar Max Thurian deze dialoog door een pleidooi te publiceren voor de intercommunie: ‘Le Pain unique’. Thurian vroeg aan de katholieke Kerk om bij de dominees een ‘uitzonderlijk ministerie, een vrucht van de genade Gods’ te herkennen.
Deze nieuwe openbare meningen van de twee stichters van Taizé werden niet door alle protestanten gedeeld en nog minder door heel veel katholieken. Maar van katholieke zijde waren de openbare reacties van bisschoppen en theologen zeldzaam, daar sommigen meenden dat het om theologische standpunten ging die onder specialisten dienden behandeld, en andere wilden niet doen alsof de oecumene werd afgewezen. Er verscheen nochtans in de pers één scherpe reactie na het artikel van Roger Schutz en het boek van Max Thurian. Kanunnik Raymond Vancourt, docent aan de katholieke faculteit in Rijsel en gewaardeerd filosoof, zonder de twee auteurs te vernoemen maar meermalen naar Taizé verwijzend, weerde alle kans tot intercommunie: "Dominees zijn geen priesters. Ze zijn niet bevoegd om Christus’ aanwezigheid op het altaar te brenge". Wat betekent dan het Avondmaal? Het is op dergelijke punten dat er duidelijkheid moet komen, anders begrijpen de gelovigen er niets meer van en de intercommunie zal oorzaak van onverschilligheid en ergernis zijn."
Enkele maanden later in april publiceerde Max Thurian "La Foi en crise." Een teken dat de katholieke middens steeds meer interesse hadden voor Taizé was het feit dat twee dagbladen, namelijk "La Croix" en Informations catholiques internationales de beste passages afdrukten. Indien hij, als andere theologen in die tijd, vooral katholieke [Hans Urs von Balthasar, Louis Boyer], erkent dat ‘het christianisme, de Kerk, alle Kerken een beslissende crisis doormaken’, pleitte hij voor een ‘uitzuivering’ van de Kerk en een ‘institutionele vereenvoudiging’.
Geweld van de vredelievende
Sinds 1966 al had Broeder Roger een crisis binnen de jeugd ontwaard: "Vanaf 1966 lieten de grote internationale ontmoetingen van jongeren in Taizé ons toe aan te voelen dat het ongeduld van de jeugd weldra zou ontploffen, daar er teveel ouderen koelbloedig al wat in het geweten van de jongeren opkwam afwezen." Hij voorzag ‘meer dan een generatieconflict, een breuk’. De grote beweging van opspraak in mei 1968 bevestigde dit voorgevoel.
Broeder Roger volgde ongerust en bezorgd voor begrip de ‘gebeurtenissen’. Enkele maanden na de schijnbaar weergekeerde rust publiceerde hij met spoed zijn meest persoonlijke boek: Geweld van de vredelievende. Dit was geen denkwerk of algemene ontleding, maar een boek op de jeugd en haar twijfels gefocust en geschreven vanuit de ontelbare ontmoetingen van de voorgaande jaren en in lente en zomer van 1968. Voor het eerst was het boek onderbroken door uitreksels van het dagboek van de prior. Een virtuele dialoog beantwoordden de vragen en opmerkingen van Broeder Roger de standpunten en twijfels die de jongeren uitten.
Het boek is geen kroniek van de Franse meimaand 1968. Daarbij was hij sinds jaren vertrouwd met de Zuid-Amerikaanse situatie en had vragen over de tegenspraak en het geweld [ook het gewapend geweld] die sommige jonge Latijns-Amerikanen bekoorden.
De titel van het werk, Geweld van de vredelievende, reikt duidelijk het antwoord van Broeder Roger aan: geweld en tegenspraak die in de lente voorkwamen konden omgezet worden naar een ‘geweld voor Christus’. Tussen het vernielend geweld en een ‘engelachtige houding’ of ‘piëtistische lijdzaamheid’ wees de prior van Taizé een ‘derde weg’ aan. De weg van het profetisch ‘scheppend geweld’ die het aandurft ‘een levend bezwaar ten overstaan van een ongevoelig christelijk geweten te zijn dat vrede neemt met haat en onrechtvaardigheid’ te tonen, een geweld dat wortel schiet ‘in het intieme van een ander leven, dat van de verrezen Christus en niet in een ideologie.’
Zomer 1968
Waarschijnlijk om te vermijden dat de derde internationale Jongerenontmoeting in dat jaar 1968 zou uitdraaien op een gigantisch forum van tegenspraak, verliep ze niet op een vaste datum zoals de vorige jaren, maar tijdens acht sessies van twee dagen, verspreid over meerdere weken, van 18 juli tot 8 september. Er waren geen beroemde genodigden, noch vertegenwoordigers van Kerken. Andere voorzorg: alle vergaderingen in groepjes gingen niet door in Taizé maar in Ameugny waar de jongeren logeerden en aten. Enkel de drie dagelijkse gebedsstonden verzamelden al de deelnemers in de kerk van de Verzoening.
Nochtans kende het dorp geen rust. Een aanwezige franciscaan getuigde: "We zullen ons nog lang deze zomer van ‘68 herinneren! Het dorp was een enorme karavansera, natuurlijk wild, van meerdere tienduizenden jongeren, ontredderde dwarsdrijvers die in strijd leefden met hun familiale en sociale midden. Het beste en het kwaadste zullen elkaar ontmoeten. De Gemeenschap weigert nochtans om hen te verwerpen. Ze zal naar die jeugduitbarsting kijken en haar gebed ervoor opdragen."
Het dagboek van Taizé, eerder bescheiden, herkende toch dat de dialoog niet vlotte: "We hebben geen gezamenlijke taal, dus maken we weinig kans om eender welk probleem samen uit te diepen. Telkens iemand praat, en er wordt verondersteld dat alles op een samenhangende wijze verloopt [wat zelden het geval is], wordt hij slecht begrepen door een kleine fractie die door de ene of de andere te intellectueel of te oppervlakkig wordt beoordeeld." Daardoor werd de voorkeur gegeven aan een werkwijze met "beperkte groepjes," want dat maakt een aanpassing aan andermans taal mogelijk en de kans om te begrijpen en begrepen te worden is veel groter.
Eerst wat het thema "Geloven" dat nadien werd omgezet in "Geloven na mei '68" om aan te tonen dat de Gemeenschap attent bleven voor de vragen van de jeugd. A rato driehonderd jongeren per sessie, kwamen er in ’t geheel, meer jongeren naar Taizé in de zomer van 1968, dan de voorgaande jaren en diende er te worden gezorgd voor een simultane vertaling in vijf talen.
Van Upsala naar Bogota
Door een gedwongen langdurige afwezigheid van Broeder Roger om aan twee uiteenlopende kerkelijke gebeurtenissen deel te nemen, was er in de zomer van 1968 geen eenmalige ontmoeting in Taizé.
Eerst was er de IVe vergadering van de oecumenische Raad die in Upsala, Zweden, doorging van 4 tot 20 juli. Honderden vertegenwoordigers van de protestantse, anglicaanse en orthodoxe Kerken die lid waren van de COE kwamen bijeen op de universitaire campus. Zonder officieel statuut binnen de COE was de Gemeenschap van Taizé nochtans uitgenodigd om een ‘broederlijke afgevaardigde’ te sturen. Carson Blake die dicht bij Taizé aanleunde vroeg aan Broeder Roger om zelf te komen. Vijf Broeders vergezelden hem. Broeder Max, als lid van de commissie Hoop en Constitutie, was van rechtswege een erkend theoloog. Broeder Michel leidde een van de zes denkgroepen.
Het weerhouden thema was: ‘Zie, ik maak alles nieuw.’ Dominee Martin Luther King werd, als vriend van Carson Blake, benaderd om de inleidende preek te houden. Door zijn moord vier maand eerder besliste de COE om de vraagstukken rond racisme en mensenrechten als centraal punt van de werkzaamheden te nemen. Ook de studententegenspraak werd een belangrijk onderwerp in de debatten. Bij de eindresoluties was er de beslissing om een ‘Programma voor Strijd tegen Racisme’ [PLR] op te richten en een oproep tot een nieuwe internationale economische orde waaraan de Kerken zelf tot deelname werden aangespoord door 1% van hun begroting te wijden aan de ontwikkeling van de Zuiderse landen.
De andere belangrijke verplaatsing van Broeder Roger was om deel te nemen aan een pauselijke reis. Het persbericht van de Gemeenschap om het gebeuren aan te kondigen meldde niet zonder fierheid: "Roger Schutz, prior van Taizé, zal de genodigde van Paulus VI zijn op zijn reis naar Bogota en zal in zijn vliegtuig meereizen."
De prior van Taizé was altijd gevoelig voor het eerbetoon dat hem te beurt viel en wat graag maakte hij er gewag van door een persbericht of in zijn geschriften. "Het is de eerste keer dan een lid van de protestantse Kerk met de paus meereist," noteerde Le Monde. Een foto vereeuwigt de in elegante clergyman geklede Broeder Roger in gesprek met Paul VI in zijn vliegtuig.
De paus ging naar Colombia van 22 tot 24 augustus om aan twee gebeurtenissen deel te nemen: de viering in Bogota van het 39ste internationaal eucharistisch Congres en de openingsplechtigheid van de IIe vergadering van CELAM. Paul VI wist hoezeer de prior van Taizé begaan was met een steeds breder begrip van het Eucharistiemysterie en hij kende ook zijn oud verband met meerdere bisschoppen in Latijns Amerika en de opeenvolgende voorzitters van de CELAM. Andere protestantse, anglicaanse en orthodoxe personaliteiten waren als ‘waarnemers’ door de paus uitgenodigd.
Broeder Roger, vergezeld van Broeder Robert, had het logement dat voor hen in de stad was voorzien geweigerd om van nabij het leven van de armsten te delen. Ze vonden onderdak in een favela van Bogota.
In Bogota zag Broeder Roger Margareta Moyana terug, een Argentijnse waarmee hij kennis had gemaakt op het tweede Vaticaans concilie waar ze ‘leken toehoorder’ was en deel uitmaakte van de commissie ‘Jeugd’ van CELAM. Weldra kwam Moyana naar Taizé om de voorbereiding op het Jongerenconcilie te leiden.
In Taizé had Broeder Roger meermaals uitgebreide gesprekken gevoerd met jonge revolutionairen uit Zuid-Amerika, Oost Berlijn of Frankrijk, die klaar stonden voor gewelddadige acties. Onder andere vertelde hij over de dialoog die hij twee dagen lang voerde met een twintigtal jonge Duitsers die naar Taizé waren gekomen in 1968. Hun leider was een meisje met een ‘stalen blik’, ‘door een koude hartstocht bezeten’. ‘Ze bezit de kracht om een soort eensgezindheid over de noodzaak van geweld op te wekken,’ stelde Broeder Roger vast. Was er een psychiater geweest, hij zou over groepspsychose gesproken hebben.’ Telkens nam de prior van Taizé de tijd om een grondig gesprek aan te gaan en de gesprekpartners de gevolgen van geweld te doen inzien alsook voor hun ware motivatie: "Zijn er geen die stilletjes hopen politieke leiders te worden? De argumenten zijn eerbaar maar de motivatie niet. Ze is niet gratis noch belangeloos."
De figuur en het woord van de prior van Taizé veroorzaakten buitenshuis steeds meer interesse. Op 30 oktober publiceerde de beroemde dichter Pierre Emmanuel een bijdrage over "Geweld van de Vredelievende" en op 21 december nodigde de eerste Franstalige radiozender, RTL, Broeder Roger uit als hoofdredacteur voor het ‘Onverwacht Journaal’. In februari dan kwamen journalisten van twee televisiezenders, een Duitse en een Italiaanse, reportages maken in Taizé, ‘zonder voorafgaande afspraak’, zei de prior. Zijn reactie toonde aan dat hij een dubbel gevoel had: ten eerste was voor hem de aanwezigheid van camera’s in de kerk tijdens de diensten een ‘wereldse inval’ die het gebed verstoorde. Ten tweede was hij verheugd dat ‘een communicatie met de massa mogelijk was’, dat duizenden mensen door beelden het bestaan in Bourgondië van een biddende gemeenschap die gans het jaar door jongeren ontving konden ontdekken.
Een groot project
Het jaar 1969 was op verschillende vlakken een belangrijk jaar dat een mijlpaal betekende in de geschiedenis van Taizé: door het project [dat maar een jaar later zou onthuld worden] een ‘Jongerenconcilie,’ in te richten en door de discrete komst van twee katholieke Broeders in de Gemeenschap. Dit was voor Broeder Roger een dubbele manier om eervol uit de ‘patstelling’ te geraken.
In het vervolg van zijn vroegere actie deed hij met de voorzitter van CELAM op 16 januari een oproep: "Laten we de strijd onder de christenen opgeven." De tekst was bedoeld voor Latijns Amerika maar ook voor Euro"a. Het was een kritiek op sommige politieke ideologieën en op de tegenspraak in Kerk en maatschappij: "Onder de christenen en onder de ongelovigen gaan er te veel productieve krachten verloren aan het optrekken van ideale maatschappijen. Uiteindelijk worden er veel ideeën maar weinig concreets door de mens opgetrokken. Zelfs de tegenspraak, alom aanwezig in de maatschappij zoals in het Godsvolk, wordt op haar beurt een ideologie in plaats van een opbouwende kritiek. Als ze het doel zelf wordt, schept ze een fanatieke strekking en maakt ze alle creativiteit onmogelijk voor de mens."
De prior van Taizé en de voorzitter van CELAM, wel akkoord dat een ‘verandering van structuren’ even nodig was in het zuidelijk als het noordelijk halfrond, vroegen eerst aan de christenen van Zuid-Amerika en van Europa om ‘wederzijdse daden van vrede en delen’ te stellen om ‘de aarde bewoonbaar te maken’, maar ook opdat de Kerk geen ‘onbewoonbare aarde’ zou worden.
De prior van Taizé gaf zelf het voorbeeld. Enkele dagen later werd hij uitgenodigd om een nacht in gebed te leiden in de Parijse kerk van Saint-Germain-des-Prés als slot van de Week van de Eenheid. Hij ging er naartoe met twintig Broeders van de Gemeenschap, de orthodoxe priester en de paters franciscanen uit Taizé. Tijdens de bijeenkomst kondigde hij aan dat de Gemeenschap 500 000 exemplaren van het Nieuwe Testament in het Portugees ging drukken en naar Brazilië versturen voor de armste streken. Ieder die een exemplaar krijgt zal zich ertoe verplichten er aan tien analfabeten uit voor te lezen... Dit was een herhaling van een actie die enkele jaren eerder in de Spaanssprekende landen van Zuid-Amerika werd gevoerd.
Een nieuw gewaagd en betwist project was in de maak. Op 20 februari 1969 schreef Broeder Roger in zijn dagboek: "Op deze dagen in volle winter zijn hier jongeren uit tweeënveertig landen samen. Dit was niet voorzien. Samen zoeken we. Tweeënveertig landen: het schijnt wel een klein jongerenconcilie."
Deze uitdrukking, die spontaan scheen neergeschreven door Broeder Roger, betekende een groot project: een ‘jongerenconcilie’ inrichten. In juni schreef hij in zijn dagboek: "Sinds maanden loop ik met een bezorgdheid rond: Hoe, met de onrust in de Kerk, een gebaar van vrede brengen voor de betrokkenen? Ik heb het voorgevoel dat de te stellen daad een veeleisende en herhaalde ontmoeting in de komende jaren zou moeten zijn ... Dan rijst steeds dezelfde gedachte: deze veeleisende bijeenkomst zal een jongerenconcilie zijn."
Later zal Broeder Roger verduidelijken hoe die gedachte zich voor hem opdrong: "Het is vanuit een tegenslag dat de gedachte van een jongerenconcilie ontstond. Die tegenslag was de patstelling van de oecumenische roeping ten overstaan van het brutale verwerpen van de Kerk door vele jongeren." De Kerk [de Kerken bedoelt Broeder Rogier hier] waren niet bij machte om de jeugd te weerhouden en aan te trekken en ze maken een crisis door van zelfvertrouwen [Paulus VI sprak toen zelfs van ‘zelfvernietiging’ van de katholieke Kerk in verband met de crisis van de clerus en sommige theologische strekkingen]. Die jongeren dienden begeleid door een soort langdurige pedagogie, door een permanente mobilisatie die hen vooruit stuurt en hen van de ontreddering vrijwaart.
Daar Broeder Roger twijfelde om Taizé in dat avontuur te storten ging hij met vier Broeders van de Gemeenschap naar Crema in Noord Italië om er Mgr. Manziana, een jeugdvriend van Paulus VI, te raadplegen. Als Oratoriaan was hij al voor de Tweede Wereldoorlog actief in het jongerenpastoraat en het was in de Duitse concentratiekampen in 1944-1945 dat hij de problematiek van de eenheid der christenen ontmoette door samen te leven met protestanten, anglicanen en orthodoxen. Eens tot paus verkozen, had Paulus VI nauw contact gehouden met zijn jeugdvriend en hem in 1960 tot bisschop van Crema benoemd.
Mgr. Manziana had al eerder deelgenomen aan een internationale Jongerenontmoeting. Door hem te raadplegen over een mogelijk jongerenconcilie wendde Broeder Roger zich tot een geestelijke die tegelijk begrip had voor de oecumenische roeping van Taizé en haar interesse voor de jeugd.
Broeder Roger en zijn gezellen logeerden op het bisdom en hadden meerdere gesprekken met Mgr. Manziana. Broeder Roger schreef in zijn dagboek: "Al wat ik hem heb toevertrouwd om zijn advies te horen houdt voor mij en mijn broeders het risico van nieuwe verbintenissen in. [...] Zal ik de moed vinden om een gewaagde poging te ondernemen voor Christus en zijn Kerk? Vandaag heb ik beseft dat ik bang ben. Waar de moed putten?"
Na het bezoek aan de bisschop van Crema, trokken Broeder Roger en zijn gezellen naar het nabije Sotto il Monte, de geboorteplaats van Johannes XXIII. Nu zocht de prior een soort teken dat hem moed gaf voor zijn project. Ze baden in de dorpskerk waar de latere paus gedoopt werd. Ze ontmoetten ook de oude landbouwer Zaverio Roncalli, de broer van Johannes. De weinige woorden die de oude man uitsprak: "Corragio! Sempre avanti! Sempre Spirito. Mai paura" [‘Moed! Steeds vooruit! Altijd de Geest. Nooit bang zijn’] schenen bovennatuurlijk.
Nochtans aarzelde Broeder Roger nog meerdere maanden alvorens een definitieve beslissing te nemen aangaande zijn project.
Tijdens de zomer liep de vierde Internationale Jongerenbijeenkomst met als thema: "Een uitdaging: hopen." Meerdere sessies gingen een ‘uitgebreide bijeenkomst’ vooraf, van dinsdag 28 augustus tot zondag 31 augustus, met 1500 à 1700 jongeren. Eugen Carson Blake was uitgenodigd. Broeder Roger had hem geschreven: "Wat we van U verwachten hoeft geen voorbereiding. Het zou er meer om gaan aanwezig en attent te zijn voor de vragen van de jongeren om ze meteen te beantwoorden naargelang ze opkomen." Waren er ook: Mgr. Manziana, bisschop van Crema, Mgr. Le Bourgeois, bisschop van Autun en zijn voorganger Mgr. Lebrun.
Enkele maanden daarvoor was Broeder Roger erin geslaagd tijdens zijn jaarlijks bezoek in Rome om kardinaal Ottaviani, prefect van de Congregatie voor het Geloof, te overtuigen om in de zomer langs Taizé te komen op weg naar Paray-le-Monial. Dit zou een duidelijk symbool zijn geweest: de oude karabinier van het geloof’, prefect van het vroegere Heilig Officie, die protesterende jongeren toespreekt in een protestantse abdij .... In een audiëntie bij Paulus VI werd hem afgeraden om naar Taizé te gaan: "Ga niet naar de eerwaarde Roger, de Heilige Stoel moet niet in opspraak komen." De oude kardinaal gehoorzaamde en liet zich verontschuldigen. Broeder Roger heeft nooit geweten dat de weigering van zo hoog kwam. Temeer omdat enkele tijd later de paus een boodschap stuurde om gelezen te worden tijdens de bijeenkomst. Een eenvoudige aanmoedigingsboodschap die een mogelijke tussenkomst van de Congregatie voor het Geloof toeliet, indien vereist. De voorzichtigheid van Paulus VI was niet altijd gemakkelijk te ontwaren.
Op de bijeenkomst in augustus 1969, getuigden jongeren die onder het jaar en met steun van de Gemeenschap naar het Midden-Oosten en Nigeria [waar de afscheuring van Biafra een burgeroorlog en een verschrikkelijke hongersnood veroorzaakte] waren getrokken, over hun experiment. Meerdere groepen van Latijns-Amerikanen waren ook aanwezig. Voor het eerst speelde Margareta Moyana een hoofdrol in de leiding van de bijeenkomst. Het blad van Taizé, Aujourd’hui, en ook de pers stelden haar voor als de ‘verantwoordelijke van de Zuid-Amerikaanse vrouwelijke katholieke jeugd’. Margareta Moyana was veel meer dan dat: in april 1964 werd ze tot voorzitster van het FMJCF [Fédération Mondiale des Jeunesses Féminines Catholiques] benoemd, na een persoonlijke tussenkomst van Paulus VI. Op het tweede Vaticaans concilie was ze bij de tweeëntwintig ‘luisteraars’ die tot de conciliaire debatten waren toegelaten. Gedurende meerdere jaren was ze actief in de voorbereiding en de leiding van jongerenontmoetingen, alvorens het contact met Broeder Roger te verbreken en uit de openbare geschiedenis van Taizé te verdwijnen...
In 1969 legde ze aan een journalist uit: "Ik denk dat de jongeren die hier komen niet goed weten wat ze komen zoeken. Wat hen naar Taizé leidt is een geest van broederschap en een drang naar volkomenheid." Ook Broeder Roger wist dat niet alle jongeren, die steeds talrijker naar Taizé kwamen in de jaren 1968-1969, overtuigde en verbonden christenen waren: "De ene zijn agnostisch, andere zijn volop op zoek, nog andere lopen ongedeerd door het vuur en zijn standvastiger, en nog andere zijn vol overtuiging over God en trekken ons mee." Een gemeenschappelijke taal gebruiken met die jongeren was moeilijk, daar ze net allen eenzelfde overtuiging beleefden. Vandaar meestal een minimalistische rede die eerst beroep deed op het gevoel en een eenvoudige beeldspraak, op symbolen, maar toch altijd trachtte uit te diepen en uit te komen bij het Evangelie.
De ‘Slotboodschap’ van deze bijeenkomst op 31 augustus 1969 kondigde aan dat een ‘blijde boodschap’ zou medegedeeld worden onder de nakende verzameling op Pasen acht maand later. De nieuwsgierigheid was geprikkeld en noch de jongeren, noch de pers wisten waarover het ging.
Was er vanwege Broeder Roger het opzet om een soort suspens te scheppen om de aandacht te trekken van de jongeren en de media? In feite waarschijnlijk niet. Broeder Roger twijfelde nog. In de herfst verzaakte hij zelfs nog aan zijn project van het concilie, maar dan besliste hij in de winter voorgoed, na een ontmoeting met Paulus VI.
Het is tijdens de bijeenkomsten van de zomer 1969 dat Broeder Roger aankondigde dat de Gemeenschap voortaan de drie jaar eerder in meerdere landen opgestarte ‘Jongerenfraterniteiten’ niet meer steunde. Reden daarvoor was dat vele leden ‘onder andere toegaven aan relativisme en verzaakten aan de eisen van het gezamenlijk gebed.’ Deze beslissing stelde velen pijnlijk teleur. Aan een jongere die bij hem kwam en hem met tranen in de ogen vroeg waarom Taizé geen gevolg meer gaf aan de experimenten legde de prior uit: "In meerdere van deze fraterniteiten waar jongeren voor een of twee jaar samenwoonden hadden de zwaksten het pleit gewonnen." De tegenspraak had de bovenhand gehaald. Aan hun lot overgelaten hadden deze kleine gemeenschappen zich naar politieke of sociale verbintenissen gekeerd in plaats van naar het Evangelie. Broeder Roger erkende dat hij in die mislukking ‘een grote verantwoordelijkheid’ droeg. De beweging, opgericht en dan opgegeven, ging echter door in ‘cellen’ die kleiner en voorlopig waren.
Een andere gebeurtenis gaf de Gemeenschap een klap. De archimandriet Damaskinos, verantwoordelijk voor het orthodox Centrum van Taizé, werd directeur van het orthodox Centrum van het oecumenisch Patriarchaat in Chambésy bij Genève benoemd. Hij vetrok zeer vlug uit Taizé en nam zijn naaste medewerker Jürgen Hassing mee. "Officieel was het Centrum niet gesloten," maar het heengaan van Mgr. Damaskinos verborg een diep meningsgeschil. Jürgen Hassing, nu archimandriet in Hamburg, zei dat het einde van de permanente orthodoxe aanwezigheid in Taizé te wijten was aan de evolutie van de Gemeenschap: "De ‘goede buurtrelatie’ van de christelijke geloofsstrekkingen is veranderd in een ‘combinatie van die strekkingen."
Katholieke Broeders
Zonder verband met het vertrek van de orthodoxen traden dit jaar de twee eerste katholieken tot de Gemeenschap van Taizé toe. Al heel lang hoopte Broeder Roger op die komst. Op het einde van 1967 had Broeder Roger getracht om Enzo Bianchi, de jonge katholieke stichter van de gemeenschap van Bose, in Taizé te houden. Sinds meerdere jaren, naast de franciscaanse gemeenschap in het dorp, kwam pater missionaris Jean Gueguen OMI, vier à vijf maanden per jaar de broeders bij het onthaal van jongeren helpen. Broeder Roger had wat graag gezien dat hij de Gemeenschap vervoegde. Maar dan moest de katholieke overheid dit aanvaarden. Het was zover in 1969. De Belgische dokter Ghislain vervoegde de gemeenschap met Pasen. Hij bleef een tijd werkzaam als intern aan het hospitaal in Mâcon. Een andere was Colombiaan en socioloog.
Het nieuws raakte maar enkele maanden later bekend, door een artikel in Le Monde: "Sinds kort en met toelating van Mgr. Marty zijn er twee katholieke broeders: ze genieten een bijzonder statuut. [...] Ze nemen deel aan alle activiteiten van de andere Broeders, behalve de Eucharistie." De voorzorgen ontbraken niet: de katholieke Broeders nemen geen deel aan de protestantse Eucharistie waarbij alle anderen communiceren [de prior incluis], zij communiceren tijdens de katholieke Eucharistie die opgedragen wordt door de Broeders Franciscanen of door pater Gueguen.
In Taizé hebben ze altijd het ‘akkoord van kardinaal Marty’ naar voor geschoven om deze belangrijke innovatie te rechtvaardigen, namelijk katholieken in een protestantse multigemeenschap. Het moet gezegd dat de aartsbisschop van Parijs Taizé al jaren kende, omdat hij deel uitmaakte van de genodigde bisschoppen op de oecumenische sessie van 1961. Meerdere jaren na de intrede van de eerste katholieke Broeders bevestigde hij: "Ze werden toegelaten met toestemming van de voorzitter van de bisschoppenconferentie en de bisschop van Autun." Het was dus geen persoonlijke beslissing van hem, maar een overleg met meerdere personen. Inderdaad werd hij maar voorzitter van de Franse bisschoppenconferentie in juni 1969, dus na de intrede van de eerste katholieke Broeder in Taizé. Mgr. Le Bourgeois, bisschop van Autun, werd ook geraadpleegd. Het is ondenkbaar dat de Roomse betrokken curie-afdelingen, waaronder het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen en de Congregatie voor Religieuzen en seculiere instituten niet bij die beslissing werden betrokken. Maar, gezien de huidig beschikbare bronnen, blijven er nog veel schaduwrijke gebieden.
De komst van katholieke Broeders in de Gemeenschap was voor Broeder Roger een wijze om uit de ‘patstelling’ van de oecumenische dialoog te geraken. Het was een stap dichter bij Rome. De raad van de Gemeenschap zei het uitdrukkelijk: "Voor ons is de eenvoudige aanwezigheid van katholieke Broeders in ons midden een aansporing om beter vooruit te lopen op de eenheid door verenigd te blijven met degene die als zending heeft de dienaar van de dienaars van God te zijn."
De "nieuwe mis"
De Novus Ordo Missae [NOM], de ‘nieuwe mis,’ is een van de vruchten van de liturgische hervorming die op gang kwam na het tweede Vaticaans concilie. Het Roomse missaal van heilige Pius V werd vervangen door een missaal dat weldra het ‘missaal van Paulus VI’ zal noemen.
De nieuwigheden gingen vorm en inhoud aan. De mis werd niet meer eerst beschreven als een zoenoffer, niet het bloedig vernieuwen van Christus’ offer op het kruis, maar als de "heilige bijeenkomst van het Godsvolk onder de leiding van de priester om de gedachtenis van de Heer te vieren." Qua vorm, buiten de veranderingen die al enkele jaren in voege waren [altaar naar het volk gericht, gebruik van de landstaal, eenvoudiger gebaren van de celebrant], kwamen er belangrijke nieuwe dingen: een nieuw opgevat offertorium, drie nieuwe canongebeden [of eucharistische gebeden] werden aan sz Roomse canon toegevoegd, de voorganger mocht één van de vier gebruiken naar keuze.
Deze nieuwe mis verwekte meteen weerstand, ook bij sommige kardinalen [Ottaviani en Bacci], die een Kort kritisch onderzoek uitbrachten. Ze kreeg echter veel lof van sommige protestanten. Max Thurian had als waarnemer deelgenomen, naast zijn werkzaamheden over de Eucharistie die op bepaalde punten vooruitliepen op deze hervorming, ook aan de werking van het Consilium dat als taak had die voor te bereiden.
Zodra de nieuwe Ordo verscheen was hij verheugd en schreef hij in La Croix: "De nieuwe orde van de mis heeft een diepe oecumenische zin. [...] Een van de vruchten wordt waarschijnlijk dat de niet katholieke gemeenschappen het Heilig Avondmaal zullen kunnen vieren met dezelfde gebeden als de katholieke Kerk. Theologisch gezien is dit mogelijk."
Katholieke auteurs [Eerwaarde Raymond Dulac in ‘Le Courrier de Rome’, Louis Salleron in Carrefour, Jean Madiran in Itinéraires] vreesden die uitspraak. Was dit niet het teken dat de ‘nieuwe mis’ meer protestants werd door het offerkarakter en de wezensverandering uit te wissen? Broeder Roger kwam zelf tussen bij de auteurs om ze gerust te stellen: "Ik ben ervan overtuigd dat de inhoud van de mis niet veranderd is."
De persoonlijke evolutie van Broeder Roger bracht hem ertoe later uitsluitend de communiceren in de katholieke Eucharistie en dan, geleidelijk, nam de Gemeenschap de ‘nieuwe mis’ aan voor haar Eucharistievieringen, daar waar het protestantse Avondmaal nooit helemaal verdween.
Is het de katholieke mis die te protestants werd of Taizé die meer katholiek werd? Broeder Roger zou dergelijk alternatief geweigerd hebben, omdat hij de voorkeur gaf aan het ‘overstijgen’ van geloofsidentiteiten en aan het ‘dubbel toebehoren’, formuleringen die zowel katholieke als protestantse theologen verwierpen.
Een andere formule die beroemd zal worden kwam dan tevoorschijn: de eenheid met Rome zonder ‘breuk’. Op 27 november 1969 was hij in Rome voor zijn jaarlijks bezoek aan Paulus VI en voor ontmoetingen met verschillende curieafdelingen. Toen bevestigde hij zijn wens van eenheid met de paus: "Steeds meer overtuigd kan onze Gemeenschap niet voortbestaan als ze niet vooruitloopt op de eenheid met de bisschop van Rome, zonder daarom onze oorspronkelijke geestelijke families te verloochenen."
Deze formule werd het paradigma van de roeping van Taizé.
Vertaling: Broeder Joseph
|
|
|
|
|
|
|