|
Download PDF
Onze Lieve Vrouw van Lourdes: Brieven van Bernadette [1]
1. Brief aan P. Ferdinand Gondrand van de Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria te Bétharram
Lourdes, 28 mei 1861
Verslag van de verschijning
Ik ging met nog twee meisjes naar de oever van de Gave om hout te sprokkelen. Terwijl zij het water overstaken, begonnen zij te huilen. Toen ik vroeg waarom zij huilden, antwoordden zij dat het water zo koud was. Ik vroeg hun mij te helpen door stenen in het water te gooien, zodat ik kon oversteken zonder mijn schoenen uit te trekken. Zij zeiden dat ik hetzelfde moest doen als zij. Dus liep ik een stukje verder om te zien of ik ergens kon oversteken zonder mijn schoenen uit te trekken. Dat kon niet. Daarom keerde ik terug naar de grot om mijn schoenen uit te trekken.
Net toen ik daarmee begon, hoorde ik een geluid. Ik draaide me in de richting van het veld; de bomen bewogen in het geheel niet. Ik ging door met mijn schoenen uit te trekken; toen hoorde ik hetzelfde geluid. Ik tilde mijn hoofd op naar de grot. Ik zag een Dame in het wit gekleed: zij droeg een witte jurk met een blauwe ceintuur en ze had een gele roos op elke voet, de kleur van het snoer van haar rozenkrans. Toen ik dat zag, wreef ik mijn ogen uit; ik moest me vergissen. Ik stak mijn hand in mijn zak en vond er mijn rozenkrans. Ik wilde het kruisteken maken, maar kon mijn hand niet naar mijn voorhoofd brengen; hij viel steeds. De verschijning sloeg een kruis. Toen trilde mijn hand. Ik probeerde het nog eens, en het lukte. Ik heb de rozenkrans gebeden. De verschijning liet de kralen van de hare door haar vingers glijden, maar bewoog haar lippen niet. Toen ik mijn rozenkrans beëindigd had, verdween de verschijning plotsklaps. Ik heb de twee andere meisjes gevraagd of zij iets gezien hadden, maar ze zeiden van niet. Ze vroegen me wat het was, zodat ik het moest zeggen. Dus zei ik hun dat ik een in het wit geklede Dame gezien had, maar dat ik niet wist wat het was en dat zij het niet moesten vertellen. Toen zeiden ze dat ik er niet meer moest terugkeren; daar stemde ik niet mee in.
Zondag kwam ik er de tweede keer, omdat ik me vanbinnen gedrongen voelde. Mijn moeder had me verboden erheen te gaan. Na de hoogmis gingen de twee andere meisjes en ik het haar nog eens vragen. Ze wilde het niet, ze zei dat ze bang was dat ik in het water zou vallen; ze was bang dat ik niet zou terugkomen om de vespers mee te maken. Ik beloofde haar van wel. Toen kreeg ik toestemming om te gaan. In de parochiekerk haalde ik een flesje wijwater om het naar de verschijning te gooien wanneer ik haar bij de grot zou zien.
Inderdaad zag ik haar. Toen ik het [water] naar haar gooide, glimlachte ze naar me en boog ze het hoofd. Toen ik mijn rozenkrans beëindigd had, verdween ze. Pas de derde keer sprak ze met mij. Ze vroeg me of ik hier twee weken lang wilde komen: ik antwoordde "ja." Ze zei dat ik de priesters moest zeggen hier een kapel te laten bouwen en vervolgens zei ze dat ik van de bron moest drinken. Omdat ik geen bron zag, wilde ik aan de Gave gaan drinken. Ze zei me dat het daar niet was: ze gaf me een teken met haar vinger en en toonde me de bron. Ik ging erheen en zag alleen maar modderig water. Ik stak mijn hand erin. Ik kon het niet pakken. Ik begon te graven en toen kon ik erbij. Tot drie keer toe heb ik het weggegooid, de vierde keer kon ik ervan drinken.
Daarna verdween de verschijning, en trok ik me terug. Twee weken lang keerde ik er terug. De verschijning verscheen elke dag, met uitzondering van een maandag en een vrijdag. Zij herhaalde verschillende malen dat ik de priesters moest zeggen hier een kapel te bouwen; en ook dat ik naar de bron moest gaan om me te wassen en dat ik moest bidden voor de bekering van de zondaars. Verscheidene keren vroeg ik haar wie zij was. Zij glimlachte dan alleen. Haar armen naar beneden houdend sloeg ze haar ogen op naar de hemel toen ze mij vertelde dat zij de Onbevlekte Ontvangenis was. In het tijdsbestek van die twee weken heeft ze mij drie geheimen toevertrouwd. Zij verbood me die aan iemand te vertellen. Daar heb ik mij tot op heden trouw aan gehouden.
Ziedaar, Mijnheer, het verslag van de verschijning. Moge het u bevallen. Ik dank u voor het portret dat u mij toestuurde. Ik zal het zorgvuldig bewaren. Mijn lieve moeder is u ook bijzonder erkentelijk en vraagt u haar eerbiedige groeten te aanvaarden. Wij bevelen ons aan, Mijnheer, in uw dringende en heilige gebeden die ons verenigen in de Heilige Harten van Jezus en Maria,
Uw deemoedige en geheel toegewijde Bernadette Soubirous.
2. Aan Pater Charles Bouin
Lourdes, 22 augustus 1864, Zeer Eerwaarde Heer,
Ik vraag u mij te verontschuldigen voor de vertraging waarmee ik u schrijf: denk niet dat het uit onverschilligheid is. Zeker niet!, want ik dacht er elk moment aan; ik had er liever niet zo vaak aan gedacht, vooral omdat het toch niet kon. Ook op school heb ik al enige tijd niets kunnen doen: alles wat ik doe, is pelgrims ontvangen van 's morgens tot 's avonds. Daarom gebruik ik het moment dat ik nu heb, om enkele regels te schrijven.
O wat zou ik gelukkig zijn, Zeer Eerwaarde Heer, u hier in Lourdes te zien, vooral als u kon blijven. Ik zal bidden tot de goede God en de heilige Maagd om u te laten weten of u hun kluizenaar moet worden. Ik zou wel hetzelfde als u willen doen, want het put me uit zo veel mensen te moeten zien; bid voor mij, vraag ik u, dat God mij spoedig opneemt te midden van zijn bruiden, want dat is mijn grote, zij het onwaardige verlangen. Ik weet niet hoe ik u voldoende bedanken kan voor al het goede dat u mij geeft, vooral dat u mij en mijn familie elke dag gedenkt bij het Offer van de Heilige Mis. Ik ben u er zeer erkentelijk voor, Zeer Eerwaarde Heer. Van mijn kant vergeet ik u in mijn zwakke gebeden evenmin.
Ik heb mevrouw Forel niets gezegd over uw brieven, zijzelf heeft mij gevraagd of ik van u een brief ontvangen had. Ik heb het haar bevestigd, omdat ik dacht dat u misschien in uw brief aan haar erover gesproken had, want ze zei me dat ze het wist en dat zij zelf ook een brief ontvangen had. Maar overigens heb ik haar betreffende die brieven niets gezegd, niet één enkel woord.
U vraagt mij naar de namen van mijn familie; hier komen ze. Ik begin met mijn vader, dan de anderen: Francois, Louise, Marie, Jean-Marie, Augustin, Pierre, Jean. De achtste vermeld ik niet, veronderstellende dat u haar niet vergeten bent.
Ik was aangenaam verrast, Zeer Eerwaarde Heer, toen ik uw vereerde brief opende en uw geliefde portret aanschouwde. Ik weet me van vreugde geen raad; ik heb het heel wat keren bekeken sinds ik het ontvangen heb, maar helaas moet ik me tevredenstellen met het te bekijken. Ik weet eigenlijk niet hoe ik u mijn erkentelijkheid kan betuigen en bedanken voor de toezending ervan. Ik zal doorgaan met bidden tot de persoon voor wie u mij vraagt te bidden; wees zo vriendelijk haar te vragen of ze de liefde kan opbrengen een deel van haar lijden aan de Heer op te dragen voor mij. Iemand heeft mij verzocht u te vragen of u zo barmhartig wilt zijn een collecte te houden voor een gezin dat volgens het verhaal van deze persoon in ongelukkige omstandigheden verkeert. Zij heeft mij verboden haar naam te noemen, maar ik weet dat u haar kent, omdat u verscheidene keren over haar gesproken hebt en u haar reeds geruime tijd kent naar haar eigen zeggen. Ook vroeg ze mij u te zeggen, als u het wilde doen en als u iets mocht ontvangen, de coupon naar mevrouw Forel te sturen; misschien dat u het begrijpt, maar laat het niet blijken, vraag ik u, want dat heeft ze me op het hart gedrukt.
Heel mijn familie draagt me op u allerlei dingen te zeggen en sluit zich aan bij mijn verzoek aan u hen niet te vergeten in uw dringende gebeden. Ik beëindig mijn krabbels met u een goede gezondheid toe te wensen. Ik vraag u, Zeer Eerwaarde Heer, de gevoelens van respect te aanvaarden van uw toegewijde dienares.
Bernadette Soubirous
2a. Aan Pater Charles Bouin
Bijgesloten in de brief van 22 augustus 1864
Verslag van de verschijningen
De eerste keer dat ik bij de Grot was, ging ik hout sprokkelen met twee andere meisjes. Als we bij de molen kwamen waar het water zich met de Gave samenvoegt, zouden ze me waarschuwen. Wij volgden het kanaal en kwamen voor de Grot. Mijn vriendinnen staken het beekje over. Ik bleef alleen aan de andere kant. Ik vroeg hun enkele stenen in het water te gooien om mijn overtocht te vergemakkelijken. Zij antwoordden me hetzelfde te doen als zij. Daarom ging ik een stukje verder stroomafwaarts om te kijken of ik ergens kon oversteken zonder mijn schoenen uit te trekken; dat kon niet. Ik was verplicht naar de Grot terug te gaan. Daar aangekomen begon ik mijn schoenen uit te trekken. Nauwelijks was ik de eerste kous aan het uittrekken of ik hoorde een geluid, alsof het een windvlaag was. Ik draaide mijn hoofd naar de kant van het veld, ik zag dat de bomen zich niet bewogen en ging verder met mijn schoenen uit te trekken. Ik hoorde hetzelfde geluid, ik hief mijn hoofd op en keek naar de Grot: ik zag een Dame in het wit gekleed. Zij droeg een witte jurk, een witte sluier, een blauwe ceintuur en een gele roos op elke voet. Ik dacht dat ik me vergiste en wreef mijn ogen uit, ik keek nogmaals en zag dezelfde Dame. Toen stak ik mijn hand in mijn zak om mijn rozenkrans te pakken. Ik wilde het kruisteken maken, maar ik kon het niet, mijn hand viel. Toen overviel me een gevoel van angst; desondanks bleef ik waar ik was. De verschijning maakte het kruisteken. Nu probeerde ik het zelf ook te maken. Opeens kon ik het, en vanaf het moment dat ik het gedaan had, werd ik rustig. Ik bad mijn rozenkrans, terwijl ik deze Dame voortdurend voor ogen had. Met haar vinger gebaarde ze me dichterbij te komen, maar dat heb ik niet gedurfd. Ik ben de hele tijd op dezelfde plek gebleven. Toen ik mijn rozenkrans gebeden had, vroeg ik de twee meisjes of zij iets gezien hadden. Zij antwoordden me van niet. Ik heb het hun nog eens gevraagd, ze zeiden me dat ze niets gezien hadden. Ik vroeg hun niemand iets te zeggen. Dus vroegen ze op hun beurt: 'En jij, heb jij iets gezien?' Ik wilde het hun niet zeggen; zij hebben zo aangedrongen dat ik besloten heb het hun te vertellen, op voorwaarde dat zij er met niemand over zouden spreken. Zij beloofden me het geheim te bewaren; maar zodra ze thuiskwamen, haastten ze zich te vertellen dat ik een in het wit geklede Dame gezien had.
Dat was de eerste keer, donderdag 11 februari 1858. De tweede keer was de zondag daarop. Ik keerde er terug met enkele personen; sommigen zeiden dat ik papier en inkt moest meenemen om die Dame te vragen, als ik haar nog eens zou zien en als ze mij iets te vertellen had, of ze het op schrift wilde stellen. Toen ik er aankwam, begon ik de rozenkrans te bidden. Na het eerste tientje zag ik dezelfde dame. Ik vroeg haar of ze zo goed wilde zijn, als ze me iets te vertellen had, dit voor mij op te schrijven. Wel, ze glimlachte en zei dat het niet nodig was op te schrijven wat zij me te vertellen had, maar alleen of ik zo vriendelijk wilde zijn gedurende twee weken hierheen te komen. Ik antwoordde haar dat ik dat wilde. Ze voegde eraan toe dat ik aan de priesters moest zeggen dat zij hier een kapel moesten laten bouwen, dat ik van de bron moest drinken en me er wassen, en dat ik moest bidden voor de zondaars. Zij herhaalde dezelfde woorden verschillende keren voor mij. Ze zei ook dat ze mij niet in deze wereld beloofde gelukkig te maken, maar in de andere. Meermalen heb ik haar gevraagd wie zij was, ze antwoordde slechts door te glimlachen. Ik heb haar twee weken lang achter elkaar gezien, met uitzondering van een maandag en een vrijdag. Na twee weken vertelde ze me dat zij de Onbevlekte Ontvangenis was. Ze had blauwe ogen.
3. Aan Paus Pius IX
Nevers, 17 december 1876 J.M.J.
Zeer Heilige Vader,
Ik had nooit de pen durven opnemen om Uwe Heiligheid te schrijven, ik, arme kleine zuster, als onze eerwaarde bisschop, Monseigneur de Ladoue, mij niet had aangemoedigd, ondanks de grote wens die ik koesterde om mij op de knieen voor uw voeten te werpen, zeer Heilige Vader, en u te bidden mij uw apostolische zegen te geven, die, daarvan ben ik overtuigd, mijn zo zwakke ziel nieuwe kracht zal schenken.
Aanvankelijk was ik bang indiscreet te zijn. Nadien is het in me opgekomen dat Onze-Lieve-Heer net zo lief wordt lastiggevallen door de kleinen als de groten, net zo lief door armen als rijken, en dat hij zich aan ieder van ons geeft zonder onderscheid. Die gedachte heeft me moed gegeven, zodat ik niet meer bang ben. Ik kom tot u, zeer Heilige Vader, als een arm klein kind tot de zachtmoedigste onder de Vaderen, vol overgave en vertrouwen. Wat kan ik doen, zeer Heilige Vader, om u mijn dochterlijke liefde te betuigen? Ik kan alleen maar voortzetten wat ik tot nu toe gedaan heb; dat wil zeggen: lijden en bidden. Gedurende enkele jaren al heb ik mij, hoewel onwaardig, als zoeaaf van Uwe Heiligheid opgesteld. Mijn wapens zijn het gebed en het offer, die ik zal dragen tot mijn laatste zucht. Dan pas zal het wapen van het offer vallen, maar dat van het gebed zal me vergezellen naar de hemel; daar zal het veel krachtiger zijn dan hier op deze aarde van ballingschap.
Ik bid elke dag tot het Geheiligde Hart van Jezus en het Onbevlekte Hart van Maria om u nog lang onder ons te houden, omdat u hen zo goed doet kennen en liefhebben. Ik heb het zoete vertrouwen dat de Geheiligde Harten zich verwaardigen deze mijn hart zo dierbare wens te verhoren. Het schijnt me toe, wanneer ik overeenkomstig de intenties van Uwe Heiligheid bid, dat de Heilige Maagd vanuit de hemel vaak haar moederlijke blik op u doet neerkomen, zeer Heilige Vader, omdat u haar Onbevlekt hebt geproclameerd. Ik geloof graag dat u bij de heilige Moeder bijzonder geliefd bent, omdat zij, vier jaar nadien, zelf op aarde is komen zeggen: "Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis."
Ik wist niet wat dit betekende, ik had dat woord nog nooit gehoord. Sedertdien, wanneer ik erover nadacht, zei ik vaak tegen mezelf dat de Heilige Maagd goed is. Men zou zeggen dat zij gekomen is om de uit-spraak van onze Heilige Vader te bevestigen. Ik hoop dat deze goede Moeder mededogen met haar kinderen zal hebben, en dat zij zich ver-waardigen zal nogmaals haar voet op het hoofd van de kwaadaardige slang te zetten, om aldus een einde te maken aan de beproevingen van de Heilige Kerk en de pijn van haar Verheven en Welbeminde Pontifex.
Ik kus in alle nederigheid uw voeten en ik ben, met het diepste respect,
Zeer Heilige Vader, Van Uwe Heiligheid, Uw nederige en dienstwillige dochter,
Zuster Marie-Bernarde Soubirous Religieuze van de Barmhartigheid en het Christelijk Onderwijs te Nevers.
3a. Aan Paus Pius IX [eerdere versie]
Zeer Heilige Vader,
Ik had nooit de pen durven opnemen om Uwe Heiligheid te schrijven, ik, arme kleine Zuster, als Monseigneur de Ladoue, onze eerwaarde Bisschop, mij niet had aangemoedigd door me te zeggen dat de zekerste weg om een zegening van de Heilige Vader te ontvangen eruit bestond u een brief te schrijven waarover hij zich zo vriendelijk heeft ontfermd. De strijd tussen vrees en vertrouwen begon. Zou ik, arme onwetende, een ziek zustertje, de Heilige Vader durven schrijven, nooit. Maar waarom zo bang zijn, als het om mijn Vader gaat, die immers de goede God op aarde vertegenwoordigt, de driemaal heilige God die ik zo dikwijls in mijn arme hart durf ontvangen; omdat ik zwak ben, durf ik de sterke God te ontvangen, en dezelfde reden geeft me moed, Heilige Vader, om mij op de knieen aan uw voeten te werpen om uw apostolische zegen te vragen die, daarvan ben ik overtuigd, mijn zo zwakke ziel nieuwe kracht zal schenken.
Wat kan ik doen, zeer Heilige Vader, om u mijn grote erkentelijkheid te betuigen? Reeds lang ben ik zoeaaf, hoewel onwaardig, van Uwe Heiligheid. Mijn wapens zijn het gebed en het offer: die draag ik tot mijn laatste zucht. Dan pas zal het wapen van het offer vallen, maar dat van het gebed zal me vergezellen naar de hemel. Daar zal het veel krachtiger zijn dan hier op deze aarde van ballingschap. Het schijnt me toe, wanneer ik overeenkomstig de intenties van Uwe Heiligheid bid, dat de Heilige Maagd vanuit de hemel vaak haar moederlijke blik op u doet neerkomen, zeer Heilige Vader, omdat u haar Onbevlekt hebt geproclameerd en dat de goede Moeder, vier jaar later, op aarde is gekomen om te zeggen: "Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis."
Ik wist niet wat dit betekende, ik had dat woord nog nooit gehoord. Sedertdien, wanneer ik erover nadacht, zei ik vaak tegen mezelf dat de Heilige Maagd goed is; men zou zeggen dat zij gekomen is om de uitspraak van onze Heilige Vader te bevestigen.
[...]
4. Aan de dames De Lacour
Lourdes, mei 1864
Mijne Dames,
Ik maak van dit moment gebruik om u te bedanken. Ik weet niet goed hoe ik u mijn erkentelijkheid kan betuigen voor al die zaken die u mij via pater Pomian hebt doen toekomen, vooral voor dat mooie boek. Elke keer wanneer ik het zie ben ik blij en zeg ik in mezelf: kijk, het boek van de Dames De Lacour. Overigens denk ik dikwijls aan u, evenals aan de zeer eerwaarde kapelaan, ten overstaan van de goede God en de Allerheiligste Maagd, vooral als mij het geluk ten deel valt om de Grot te bezoeken. Daar bid ik voor al uw intenties.
Ik word elke dag overstelpt met bezoekjes, hetgeen me bijzonder vermoeit. Onlangs maakte ik een zware crisis door: ik dacht dat ik de goede God zou ontmoeten.
Om 9 uur 's avonds [de zeer eerwaarde pater was in het hospitium] verloor ik het bewustzijn. Hoewel ik nog steeds de gevolgen ervan ondervind, ben ik toch, afgelopen zondag, bij de Grot geweest. Ik vraag u te geloven dat ik aan u gedacht heb.
Ik vraag u, Mijne Dames, mij te excuseren dat ik u zo laat pas bedank. Het is geen nalatigheid mijnerzijds, ik verzeker u dat ik er vaak aan dacht, maar de ziekte heeft deze lange vertraging veroorzaakt.
Ik vraag u, Mijne Dames, en evenzo de Zeer Eerwaarde Kapelaan Blanc, mijn erkentelijkheid in ontvangst te nemen. Ik vraag u mij in uw aanhoudende gebeden te gedenken, evenzo de Zeer Eerwaarde Kapelaan. Van mijn kant beloof ik u te gedenken, hoewel mijn gebeden minder voorstellen.
[niet ondertekend]
5. Aan de heer Mouret
Lourdes, 26 mei 1866 J.M.J.
Mijnheer,
Wees niet verbaasd dat u een brief van mij ontvangt. Omdat ik op de hoogte ben van de dringende wens van uw dochter om reeds lang in een communiteit in te treden, wil ik u in overweging geven de wens in te willigen waarvan haar geluk afhangt. Ik begrijp welk een groot offer het is voor een vader en een moeder te moeten scheiden van hun dierbare dochter, maar wees grootmoedig tegenover de goede God, die in grootmoedigheid niet te evenaren is, en wees, in de mate waarin hij het vraagt, gul tegenover hem en hij zal het voor u zijn. Ik verzeker u dat hij de kleine offers die u brengt, vergoeden zal, en op een dag zal het u vreugde schenken dat u hem uw kind geschonken hebt dat u nergens beter kunt onderbrengen dan in de handen van de Heer.
U zou grotere offers brengen door haar toe te vertrouwen aan een man die u misschien niet kent en die haar ongelukkig zou maken en waarvoor u haar aan de Koning van hemel en aarde zou onthouden? O nee, mijnheer, allereerst bent u te vroom om zo te handelen, bovendien geloof ik dat u de Heer integendeel dankbaar moet zijn, want het is een grote genade die hij u verleent evenals aan uw dochter, die dit heel goed begrijpt. Ik verzoek u dus zo snel mogelijk te beslissen, want als u haar wilt laten vertrekken met mij, zal dat binnenkort zijn. Samen reizen is veel aange-namer, en eenmaal aangekomen in Nevers zullen we sneller wennen. Leontine wil niet vertrekken zonder Betharram nog eens te hebben gezien, hetgeen betekent dat Marie niet eerder dan komende woensdag zal terugkeren. Wat Leontine betreft, wij passen op haar totdat u over de zaak zult hebben beslist.
Ontvang, mijnheer, de verzekering van respectvolle gevoelens van uw deemoedige dienares,
Bernadette Soubirous
6. Aan de zusters van het Hospitium te Lourdes
Nevers, 20 juli 1866
Mijn liefste Zusters,
Jullie zullen vol ongeduld op nieuws van mij wachten. Ik kan bijna tot hier horen dat jullie mij onverschillig vinden! Hoe dan ook, ik kan jullie zeggen dat ik intussen zo gewend ben aan al jullie onhebbelijkheden dat mijn hart er momenteel ongevoelig voor is.
Ik zal jullie vertellen hoe onze reis verlopen is. Woensdag om zes uur 's avonds zijn wij in Bordeaux aangekomen, en we zijn daar gebleven tot vrijdag een uur. Geloof me dat we de tijd goed gebruikt hebben om rond te kijken, en wel per wagen, alstublieft! Men heeft ons alle huizen laten zien. Ik heb de eer jullie mede te delen dat er niet een als dat van Lourdes is, zeker het majesteitelijke Instituut niet. Het lijkt meer op een paleis dan op een klooster! Wij hebben de Karmelietenkerk bezocht en zijn vandaar naar de Garonne gegaan om de schepen te zien. En toen nog naar de Botanische Tuin: we hebben daar iets nieuws gezien, raad eens? Rode, zwarte, witte en grijze vissen; en het aardigste om te zien vond ik hoe die diertjes in de buurt van een groepje jongens zwommen die hen bekeken. Vrijdag sliepen we in Perigueux. En de dag daarna, 's morgens vroeg om zeven uur, hebben we onze reis voortgezet, waarna we in Nevers aankwamen tegen halfelf 's avonds.
Ik moet jullie zeggen dat Leontine en ik de hele zondag met onze tranen vergoten hebben! De lieve zusters troostten ons door te zeggen dat dit een teken van een goede roeping is. Ik verzeker jullie dat het offer bitterder zou zijn als we ons dierbare noviciaat moesten opgeven; je voelt dat dit het huis van God is, dat het onmogelijk is het niet lief te hebben. Alles wijst ons daarop, en vooral de aanwijzingen van onze lieve novicenmees-teres. Elk woord dat zij spreekt, treft ons in het hart. Ook richt ik mijn zwakke gebeden onophoudelijk tot de Heer om hem te danken voor de genade waarmee hij mij elke dag blijft overladen. Ik verzoek jullie, mijn liefste Zusters, zo goed te willen zijn bij gelegenheid enkele gebeden voor mij op te dragen, vooral wanneer jullie de Grot bezoeken. Daar ontmoeten jullie mij in de geest, vastgeklampt aan de voet van de rots die ik zo liefheb. Ik vraag jullie heel in het bijzonder om een gedachtenis in jullie dringende gebeden tot onze goede Moeder. Ik op mijn beurt vergeet jullie niet tegenover Onze-Lieve-Vrouw der Wateren die achterin de tuin is in een soort Grot. Daar ben ik de eerste dagen mijn hart gaan luchten, waarna onze lieve novicenmeesteres ons heeft toegestaan er elke avond heen te gaan.
Ik bid de Heilige Maagd voor mijn lieve Zuster Victorine. Ik vraag haar zich over haar te ontfermen en haar tranen te drogen. Ik verzoek u, mijn zeer geliefde Zuster V., de beide kleintjes Lacaze te omhelzen alsook Francine en Leonie. Breng hun mijn groeten over en zeg dat ik erop wacht dat ze me opzoeken; groeten ook aan alle leerlingen en, in het bijzonder, aan mijn lieve vriendin Leontine Pomian. Vraag haar of ze zo goed wil zijn mijn groeten aan mejuffrouw P. over te brengen en haar te zeggen dat ik haar niet vergeet, hoe groot de afstand ook is en dat zij zo barmhartig mag zijn voor mij een enkele keer te bidden.
Ik verzoek u, mijn lieve Zusters, zo goed te zijn mijn diepste hoogachting te betuigen aan Mijnheer Pastoor. Zeg hem ook dat ik mij in zijn dringende gebeden aanbeveel, evenals in die van de congregatie. Ik zou hem erkentelijk zijn als hij mijn naam niet wilde wegstrepen uit de lijst van congreganisten.
Ik besluit, mijn lieve Zusters, door u te omhelzen met heel mijn hart. Ontvang daarbij ook de verzekering van mijn hoogachting waarmee ik de eer heb uw deemoedige en dankbare kind te zijn,
Bernadette Soubirous
7. Aan haar broer Jean-Marie Soubirous
Nevers, 21 april 1870
Lieve, beminde broer,
Kon ik het geluk maar beschrijven dat ik voelde toen ik je intreden in het noviciaat van de dierbare Breeders van de Christelijke Opvoeding vernam. Hoe ijverig zouden wij beiden moeten zijn, mijn lieve broer, in het danken van Onze-Lieve-Heer en de Heilige Maagd voor de bijzondere genade dat hij ons tot zijn dienst geroepen heeft, wij die zo zwak en onwetend zijn. Laten we ons vooral toeleggen op het bestuderen van de kennis van de heiligen door hun deugden van nederigheid, gehoorzaamheid, liefdadigheid en zelfvergetelheid na te volgen. Laten we de woorden die onze goddelijke Meester ons gaf, vaker in herinnering terugroepen: 'Ik ben in het geheel niet gekomen om gediend te worden, maar om anderen te dienen.' Dat lijkt op zichzelf zwaar en moeilijk, maar als men Onze-Lieve-Heer liefheeft, wordt alles gemakkelijk. Wanneer iets ons zwaar valt, zeggen we meteen: 'Alles om U te behagen, mijn God, en niets om zelf voldaan te zijn.' Ook een andere gedachte heeft me veel goeds gebracht: 'Altijd dat doen wat ons de meeste moeite kost.' Dit heeft me allerlei tegenzin helpen overwinnen.
Ik dank je, mijn lieve broer, voor je dringende gebeden voor mij; bid ook voor onze familie en vooral voor de kleine Pierre. Ik zou bijzonder gelukkig zijn met de mededeling dat hij zich ook aan de Goede God overgeeft. Laten we in onze gebeden niet de zondaars vergeten en de arme zielen in het vagevuur, in het bijzonder onze arme verwanten. Ik heb deze winter veel geleden, waardoor ik verhinderd was je eerder te schrijven. Sinds enkele dagen gaat het beter. Ik vraag je, mijn lieve broer, mijn diepe respect aan de overste over te brengen en mij in zijn dringende gebeden en die van de communiteit aan te bevelen. Het ga je goed, mijn goede broer, vergeet me niet bij de Heilige Harten van Jezus en Maria. Daar ontmoet ik jou,
Je geheel toegewijde zus
8. Aan haar broer Jean-Marie
Nevers, later dan maart 1871
Vandaag kom ik met jou de Kruisen omhelzen die onze goddelijke Meester ons heeft gezonden. Laten we hem de genade vragen deze te dragen naar zijn voorbeeld, nederig en welwillend.
De beproevingen dit jaar zijn groot, is het niet, lieve broer? Drie familieleden zijn ons ontnomen in het tijdsbestek van enkele dagen. De goede God heeft zijn bedoelingen, dat is waar, maar de klap is erg hard geweest: onze arme Vader is ons al te plotseling ontrukt, maar het is een troost te vernemen dat hij de laatste sacramenten ontvangen heeft; dat is een grote genade, waarvoor we dankbaar moeten zijn. Laten we desalniettemin veel bidden, lieve vriend, voor de rust van zijn ziel en voor onze goede tante Lucile, wier arme kinderen te beklagen zijn. Ik beveel je ook aan te bidden tot de Heilige Maagd voor onze zus Marie, die het hard nodig heeft: je weet dat zij zo ongelukkig was de kleine Bernadette te verliezen, die zij zo liefhad, welk verdriet voor een Moeder!
Ik schrijf met dezelfde post aan onze kleine Pierre, die mij een heel aardige brief heeft gestuurd. Vertel me hoe het met je gaat, lieve broer, ik maak me ongerust over jou. Betuig mijn respect aan de dierbare Broeder Directeur, en beveel me aan in zijn gebeden en die van de Communiteit.
Het ga je goed, mijn liefste broer, laten we wederzijds aan Onze-Lieve-Heer vragen om de genade die nodig is om heilig te worden. Laten we welwillend staan tegenover de offers die deze goede Meester ons zendt, en laten we deze aanbieden voor de zielenrust van hen die we verloren hebben.
Je zeer toegewijde zus
Bernadettes vader, overleed op 4 maart 1871, vierenzestig jaar oud.
9. Aan haar broer Jean-Marie
Lourdes, februari 1864
Lieve broer,
Het is lang geleden dat ik nog lets van je hoorde; waarom die veronacht-zaming? Elke gelegenheid die zich voordoet om je te schrijven, grijp ik aan, maar jij antwoordt nooit: je stelt je ermee tevreden mij via mijn familie te laten weten dat je het goed maakt.
Omdat ik het onbevredigend vond je slechts te schrijven, heb ik je voor je feest een beurs gestuurd waaraan ik enkele verloren uurtjes gewerkt heb, terwijl jij denkt voldoende te doen door mij na verloop van enkele weken kortaf te schrijven dat je het presentje dat ik je stuurde, ontvangen hebt, en dat je me bedankt voor mijn aandacht. Is dit de manier waarop een broer met zijn zus omgaat?
Als ik je niet beter kende, zou mijn hart hierdoor erg bedroefd zijn. Word dus een beetje wakker uit je onbekommerdheid, mijn lieve broer, en toon je zus de levendige vriendschap die er van nature zou moeten zijn tussen mensen die zo innig verenigd zijn door de bloedband. Beschouw de reprimandes die ik je geef, als een bewijs van de oprechte vriendschap van je zus,
Tot ziens, ik omhels je genegen
[niet ondertekend]
10. Aan haar broer Marie-Bernard Soubirous [Jean-Marie]
Nevers, april 1872
Neem me niet kwalijk dat ik u lastigval, maar ik zou willen weten of u een gelofte heeft afgelegd mij niet meer te schrijven; ik wacht nu al een jaar op een brief van u. Met het oog op de tijd die voorbijvliegt zonder een brief te ontvangen, heb ik ten slotte maar besloten u te schrijven om u te verzoeken me dan tenminste een teken van leven te geven, als u tenminste uw bedoelde gelofte niet heeft afgelegd.
Wees zo vriendelijk, vraag ik u, mijn diep respect aan de Eerwaarde geliefde Broeder directeur over te brengen en me in zijn gebeden en in die van de communiteit aan te bevelen,
[ondertekening ontbreekt]
11. Aan haar broer Marie-Bernard Soubirous [Jean-Marie]
Nevers, 28 december 1870
Lieve broer,
Ik kan je niet beschrijven welk geluk ik ervoer toen ik vernam dat je eervol bekleed bent met de gewaden van Onze-Lieve-Heer. Ik heb de goede Meester bedankt voor de bijzondere genade die hij jou verleend heeft. Ik bid elke dag dat je ze vroom mag dragen en dat deze gewaden je mogen vergezellen tot aan het graf. Ik weet zeker dat dit ook jouw verlangen is. Mijn vreugde werd nog vergroot toen ik onder je brief de naam Broeder Marie-Bernard ontdekte. Ik koester de gedachte, mijn lieve broer, dat je alles in het werk stelt om je het vertrouwen waardig te betonen dat je vereerde oversten je geschonken hebben door je reeds zo vroeg het heilige habijt te geven. Betuig dus, lieve vriend, je erkentelijkheid aan Onze-Lieve-Heer en aan je vereerde oversten door dienstwillig en gehoorzaam te worden. Laten we, ik voor jou en jij voor mij, elke dag deze beide deugden aan de Heilige Maagd en het Heilige Kind Jezus vragen. Laten we het middel niet vergeten om nieuwe genade te ontvangen, namelijk Onze-Lieve-Heer en de Heilige Maagd danken voor dat wat zij ons hebben toegekend. Ik vraag je, mijn lieve broer, mijn respect te betuigen aan je vereerde oversten. Beveel mij ook aan in de gebeden van de communiteit. Ik vergeet jullie niet in de mijne, hoe zwak ook. Ik bid vooral voor jullie dierbare Noviciaat.
Ik ben ziek geweest, anders had ik je eerder geschreven; sinds een paar dagen gaat het beter.
Ik besluit, mijn lieve broer, met je een goed jaar te wensen. Ik vraag de kleine Jezus dat hij je als nieuwjaarsgeschenk zijn liefde geeft en een grote opofferingsgezindheid. Vaarwel, mijn lieve broer, vergeet me niet bij de Heilige Harten van Jezus en Maria. Daar ontmoet ik jou,
Je toegewijde zus
Zuster Marie-Bernard Soubirous
12. Aan haar broer Pierre
Nevers, [later dan maart] 1887
Mijn lieve kleine Pierre,
Ik was heel blij met jouw briefje, vooral je goede voornemens bevielen me. Je lijkt vervuld van goede wil om je dierbare en waarde onderwijzer tevreden te stellen; blijf doorgaan, mijn lief vriendje, met die prijzenswaardige inspanningen om zijn zorg en vaderlijke aandacht te beantwoorden; de Goede God zal je zegenen. Je zult ook mij troost geven, als je [zoals je zelf zo mooi schrijft] vroom, gehoorzaam en toegewijd blijft en je aan je plichten houdt. Daarvoor bid ik elke dag voor jou tot Onze-Lieve-Heer en de Heilige Maagd. Je bent ongetwijfeld zeer bedroefd geweest om het verlies van onze zeer beminde Vader, die ons zo plotseling ontnomen is. Je hebt hem gelukkig nog enkele dagen voor zijn dood mogen zien: welk een troost voor jou en onze arme Vader! [...] Ik heb de goede God ervoor bedankt. Laten we hem ook danken dat hij heeft toegestaan dat deze dierbare overledene de laatste sacramenten kon ontvangen. Laten we veel bidden, mijn kleine lieve Pierre, voor de rust van zijn ziel, voor die van onze arme Moeder en van onze lieve tante Lucile, die de goede God ook tot zich geroepen heeft. Vergeet onze goede zus Marie niet in je gebeden, die moed nodig heeft en gezondheid voor het verzorgen van haar jongen. Haar moederhart heeft geleden onder het verlies van haar kleine Bernadette. Ik heb al lang niets meer gehoord van Jean-Marie; ik neem me voor hem te schrijven.
Vaarwel, mijn kleine lieve Pierre, breng mijn diepe respect over aan de overste, door mij in zijn dringende gebeden aan te bevelen. Ik omhels je zeer innig, mijn lief vriendje,
Je toegewijde zus
13. Aan haar broer Pierre
Nevers, 23 mei 1872
Mijn lief broertje,
Met groot genoegen heb ik vernomen dat jou het onschatbare geluk ten deel gaat vallen op 19 juni je eerste communie te doen. Het is vanzelfsprekend, mijn lief broertje, dat vanaf dan je hart, je geest, je ziel slechts nog met een enkele gedachte bezig moeten zijn, namelijk je hart tot verblijfplaats van God te maken. Jazeker, de goede Verlosser moet voortdurend in jouw gedachten aanwezig zijn en je moet hem vragen zelf zijn verblijf voor te bereiden zodat hij niets tekortkomt bij zijn komst. Nu al benijden de engelen je geluk: zij bezitten de driemaal heilige God, zij bezingen zijn lof onafgebroken, maar anders dan wij kunnen zij hem niet ontvangen. Welk een goedheid van Jezus neer te dalen en zich aan ons te geven en van ons arme hart zijn verblijfplaats te maken. Roep de Heilige Maagd veelvuldig aan, mijn lief vriendje, opdat zij jou alle genade verleent die je nodig hebt om deze grote gebeurtenis te volbrengen. Heel de communiteit bidt voor jou en je kameraden. Wij vragen vooral dat jullie sterke en ijverige christenen mogen worden, dat jullie de goede God mogen beminnen met heel jullie hart, en vooral dat de goede Jezus jullie grote afkeer inboezemt van al het kwade, of wat hem ook maar in het minste mishaagt. Ik vraag de Zeer Eerwaarde Pater Prefect van orde mijn diep respect welwillend te aanvaarden als ook mijn dank voor zijn bereidheid mij over jou te berichten en me op de hoogte te stellen van de dag van je eerste communie, hetgeen mij veel vreugde heeft gebracht. Ik herinner me juffrouw Josephine Cazenave heel goed. Ik ben zeer verheugd te vernemen dat zij religieuze wordt. Ik vraag haar, als vriendin, of ze zo nu en dan aan mij wil denken in haar dringende gebeden. Lieve kleine vriend, vergeet niet mijn diepe respect te betuigen aan je beminde en gewaardeerde Leraar, en me in zijn dringende gebeden aan te bevelen, evenals in die van heel de communiteit van Garaison. Ik dank je, mijn lieve kleine broer, voor het deel dat je me wil geven in de verdeling van je gebeden, en die van je kameraden. Vergeet de zielen niet van onze arme overleden ouders. Vaarwel, mijn lieve kleine broer, ik omhels je allerinnigst, en ik ontmoet je bij de Heilige Harten van Jezus en Maria,
Zuster Marie-Bernard Soubirous
14. Aan haar broer Pierre
Nevers, 5 januari 1879
Lieve broer,
Ik ontving je brief met voelbare vreugde. Dat vermoedde je wel, denk ik, omdat je mijn tedere gevoelens voor jou kent. Ik was ook blij te horen dat Jean-Marie een goede reis heeft gehad, want ik wachtte ongeduldig op nieuws van hem. Ik had hem zozeer op het hart gedrukt mij bij mijn aankomst te schrijven, omdat ik vreesde dat hem iets vreselijks was overkomen.
Ik heb van onze hooggeachte Moeder vernomen dat mijn zus ziek was, hetgeen me zeer bedroefd heeft, omdat ik niet wist hoe ernstig het was. Het is al een tijdje terug. Ik wil heel graag weten hoe het zit. Misschien zat het haar dwars dat mijn broer mij is komen opzoeken zonder haar iets te vertellen. Als je daarover iets te weten kunt komen zonder te laten merken dat ik je daarover heb aangesproken, zou je me een groot plezier doen. Ik vraag je verstandig en zachtaardig te zijn, als je wilt dat de goede God je het genoegen schenkt waarnaar je kennelijk zo sterk verlangt, namelijk mij te komen opzoeken. Ik ga vooruit, ik hoest minder nu het weer een beetje zachter wordt. Onze hooggeachte Moeder heeft mij toegestaan een noveen te houden voor Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes om genezing voor mij te vragen. Die eindigt zaterdag. Ik nodig je uit je intenties daarmee te verenigen, dat vraag ik ook aan heel mijn familie. Mocht ik genezen, dan vraag ik jullie allemaal naar de Grot te gaan uit dankbaarheid voor deze grote gunst.
Je wilt wel zo vriendelijk zijn mijn diepe respect aan de Monseigneur over te brengen, ik hoop dat hij mijn goede wensen voor het nieuwe jaar wil aanvaarden. [...] Misschien wil je ook mijn gevoelens bij de familie vertolken, zeg hem dat zij altijd op mijn vurige wensen kunnen rekenen.
Met deze gevoelens neem ik afscheid van je, welbeminde broer, in de plezierige verwachting je te ontmoeten, duizend gelukwensen, adieu pour Dieu,
Je liefhebbende zus,
Zuster Marie-Bernard Soubirous
15. Aan haar nichtje en petekind Bernadette Nicolau
Nevers, januari 1872
Mijn lieve kind,
Je laatste brief, waarin je zulke mooie nieuwjaarswensen schrijft, heeft me bijzonder veel plezier gedaan. Ik lees hieruit dat je aan mij denkt. Dank je wel, mijn schat, voor je goede wensen. Mijn wensen voor jou zijn minstens zo vurig en oprecht. Wees altijd braaf en ijverig. Daardoor weet je zeker dat je je vader tevreden stelt en je lieve onderwijzeressen. Mijn hart is door jou al tevreden gesteld omdat het jou zo heftig liefheeft. Ja, mijn lieve kind, je zult vooral gelukkig zijn als je de goede God bemint die jou heel bijzonder beschermt door je de kans te geven christelijk onderwijs te ontvangen. Zo veel zijn er niet die zo'n kans krijgen als jij. Bedank dus de Heer en denk soms aan je tante, die altijd aan jou denkt, de lieveling van haar hart.
Mijn gezondheid is niet veel slechter dan vorig jaar. Alleen, de bittere kou van deze winter heeft me nogal op de proef gesteld. Ik adem minder gemakkelijk. Desondanks, wees gerust samen met de rest van de familie. Vaarwel, mijn kleine lieve kind, ik omhels je innig. Geef mijn gelukwensen voor het nieuwe jaar aan je uitstekende onder-wijzeressen,
Je liefhebbende tante
Bernarde Casterot (1823-1907), Bemadettes peettante, die een opmerkelijke rol speelde bij de negende verschijning; haar dochter Bernadette Nicolau is Bemadettes petekind.
Vervolg: zie deel 2
|
|