|
Download PDF
Abbé Arminjon: Fin du Monde présent et mystères de la vie future [1881] Derde Lezing: Over de verrijzenis van het vlees en het universeel oordeel
Ik deel je een mysterie mee: In een oogwenk, bij het schallen van de laatste trompet [want de trompet zal schallen], zullen de doden duurzaam verrijzen. [I Cor 15]. Deel 1
De wereld moet een einde hebben en dat einde zal niet komen vooraleer de antichrist verschenen is.
Het protestantisme en het ongeloof verwerpen de persoonlijkheid van de qntichrist, ze aanzien hem maar als een legende, een allegorisch en ingebeeld wezen. Of nog, ze zien die zondige mens, door Sint Paulus aangekondigd, maar als de leider van de antichristelijke strijd, de coryfee en de messias van de vrijmetselarij en de sekten en geroepen om de beschaving ten top te voeren door ze voorgoed te bevrijden van de duisternis van het bijgeloof, namelijk door op de hele aarde elke positieve godsdienst en geopenbaard geloof af te schaffen.
Maar, onder de waarheden die betrekking hebben op het einde van ons lot in de tijd, is er een die de menselijke passies bijzonder mishaagt, die het rationalisme en de vrijdenkerij steeds hard bestrijden en het mikpunt uitmaakt van hun meest listige drogredenen en hun meest gewaagde ontkenningen. Deze zo roemrijke en troostende leer voor ons mens-zijn is deze van de latere verrijzenis van ons lichaam. Eens onderzoekt de ongelovige wetenschap hoe deze leer te verstikken onder spot en sarcasme, zoals Sint Paulus onderging in Athene, dan verbleekt ze en wordt door angst overvallen zoals het gerecht van geldschieter Felix meemaakte: Disputante autem illo... de judicio futuro, tremefactus Felix respondit... Vade: tempore autem opportuno accersam te.
Uit die passage en uit vele andere in de epistels van Sint Paulus vloeit voort dat het dogma van de verrijzenis van het vlees het uitgelezen en populair onderwerp was van de toespraken van de Apostel. Hij besprak ze met overtuiging in rechtszalen, synagogen en gezagscolleges van wijzen en filosofen in Griekenland. Voor Sint Paulus is die leer over de latere Verrijzenis de basis van onze hoop, de oplossing van het levensgeheim, het principe, de knoop en het einde van heel het christelijk stelsel. Zonder verrijzenis hebben de goddelijke en menselijke wetten geen sanctie en is de spiritualistische leer maar een ijdelheid. De enige wijsheid bestaat erin te leven als een beest: als de mens niet herleeft na de dood is de rechtvaardige die zijn eigen hart bestrijdt en zijn passies beteugelt gek. De martelaars die voor Christus eer geleden hebben en door de leeuwen in de amfitheaters verscheurd werden zijn dan slechts stuiptrekkers en dwalers [Cor 15,32]. Van zodra aanvaard wordt dat het menselijk lot beperkt is tot het huidige leven, dan schuilt het aardse geluk slechts in hoogst schaamteloos en verachtelijk materialisme. Het enig ware evangelie, de enige gezonde en redelijke filosofie is die van Epicurus die beknopt luidt: Manducemus et bibamus, cras enim moriemur.
Om de zielen van deze grove verleidingen af te leiden en ze te verheven tot betrachtingen, hun hemelse afkomst waardig, houdt de Apostel niet op deze grote waarheid te verkondigen en tegelijk trekt hij er de gevolgen met betrekking op het leven en het externe en interne beheer van de menselijke daden uit.
"Zie," zegt hij, "ik deel een mysterie mee. Waarlijk, we zullen allen verrijzen maar niet allen veranderd worden. Momenteel in een oogwenk, bij het trompetgeschal, want de trompet zal schallen, zullen de doden duurzaam verrijzen en zullen we veranderd worden. Want het vergankelijke lichaam moet duurzaamheid verwerven en het sterfelijk vlees moet onsterfelijk worden. En eens zover zal het geschreven woord waarheid worden: De dood is in haar overwinning opgeslorpt."
‘Ô dood, waar is je overwinning? Ô dood, waar is je prikkel?’ [I Cor 15,51-55].
In voorgaande zinnen legt de Apostel wonderlijk de theologische reden en de diepe zin van dit mysterie uit waarvan God hem als vertaler en heraut heeft aangesteld.
"Het lichaam van de mens," zegt hij, "aan de aarde in het graf toevertrouwd, is als de graankorrel in verderf gezaaid en zal duurzaam verrijzen, gezaaid in zwakheid zal hij met kracht verrijzen, hij is als dierlijk vlees gezaaid en zal verrijzen als spiritueel vlees. De eerste mens Adam was een levende ziel, de tweede Adam werd als een geest die leven geeft geschapen. De eerste, uit aarde gevormd, was geheel aards. De tweede uit de hemel gekomen is geheel hemels."
Zoals we de afbeelding van de aardse mens gedragen hebben, laat ons ook de afbeelding van de hemelse mens dragen.
"Ik zeg jullie dat, mijn broeders, omdat het verderf de onsterfelijkheid niet zal aantasten." [I Cor 15,42-45,47,50]
Dit is een meesterlijke, duidelijke en nauwkeurige uiteenzetting, en elke vertaling die een menselijk woord erin zou vermengen kan er de kracht en duidelijkheid maar van aantasten.
Zo is ook het waarlijk katholieke geloof, het geloof dat de Kerk in het Symbool dat we belijden geschreven heeft en dat gezongen wordt op feestdagen in haar tempels.
‘Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam, ik verwacht de verrijzenis uit de doden’.
Sint Athanasius in zijn symbool en het vierde concilie van Latran spreken die waarheid uit in even nauwkeurige en nog duidelijkere bewoording: ‘Alle mensen, zeggen ze, moeten verrijzen met hetzelfde lichaam dat het hunne was in het huidig leven’.
Inderdaad, als na de ontbinding en de terugkeer naar het stof waaruit ze voortkomen, onze lichamen moesten opstaan met onaangetaste ledematen en met alle stoffelijke en samenstellende elementen, als ze weer moesten verschijnen met deze gezichten en trekken zodat we op de dag van het oordeel elkaar meteen zouden herkennen, dan is ons herboren geen verrijzenis maar een nieuwe schepping.
Het staat dus zeker vast dat we op het oordeel dezelfde zullen zijn, dat de voeten die ons nu dragen ook deze zullen zijn die ons gedragen hebben tijdens de verbanning en op de dagen van onze bedevaart in de tijd, dat de taal die ons zal doen spreken deze zal zijn die ons vroeger toeliet God te loven of te vervloeken, dat de ogen waarmee we zullen zien ook deze zijn die opengingen voor de zonnestralen die ons verlichtten, dat dit hart bonzend in onze borst ook het hart zal zijn dat door de goddelijke liefde vervuld werd of dat zich door de onzuivere vlammen van de wellust liet verteren.
Zo was het vast geloof van Job. Op zijn mesthoop en door verrotting geknaagd, maar met gerust geweten en stralende blik sprong zijn gedachte meteen over de eeuwen heen. Onder een gewijde verrukking aanschouwt hij in vol profetisch licht de dag waarop hij het stof van zijn kist zal schudden en hij roept uit: ‘Ik weet dat mijn Verlosser leeft, dat ik uit mijn stof zal verrijzen, dat ik weer mijn lichaam zal bekleden en dat ik mijn Verlosser met eigen ogen en niet door die van anderen zal zien. [Job 14,24-25].
Deze leer over de verrijzenis is de hoeksteen van heel de christelijke bouw, de as en het centrum van ons geloof. Zonder geloof is er geen verlossing meer, zijn ons geloof en onze preken waardeloos, elke godsdienst valt in duigen: Inanis est ergo praedicato nostra, inanis est fides nostra [Co 15,14].
De rationalistische schrijvers hebben beweerd dat dit geloof in de verrijzenis niet in het Oude Testament staat en slechts dateert van het Evangelie. Niets is minder waar. In de lange traditie sinds Mozes, de Patriarchen en de Profeten zien we iedereen zinderen van vreugde en hoop bij de gedachte van de beloofde Onsterfelijkheid en dit nieuwe leven begroeten dat ze over het graf heen zullen krijgen en dat zonder einde zal zijn. Er staat in het boek Exodus: ‘Ik ben de God van Abraham, Isaac en Jacob’. En Jezus Christus in Mattheus gebruikt deze passage om de Joodse Sadduceeërs de waarheid over de verrijzenis te bewijzen [Matth 22, 31]: ‘Aangaande de verrijzenis uit de doden hebben jullie niet Gods woorden gelezen: Ik ben de God van Abraham, van Isaac en Jacob. Maar God is niet de God van de doden, maar de God van de levenden’.
Verstarde de moeder van de Macchabeeën, rechtop midden het bloed en de verminkte ledematen van haar zonen, van angst niet de goddeloze Antiochus door hem te zeggen: ‘Weet, ô perverse schurk, dat je ons maar het huidige leven ontneemt, maar dat de Meester der aarde ons zal ontvangen die gestorven zijn voor zijn wetten en dat hij ons zal doen opstaan op de dag van de verrijzenis’ [II Macc 7].
Dit geloof in de verrijzenis was niet alleen voor de heiligen uit het Oude Testament een symbool en een theoretische leer, ze was hun fundamenteel geloof uitgedrukt in de wonderen en de daden van hun leven. De instellingen die ze ons nalieten zijn er de voorstelling en de afbeelding van. "De allereerste," zegt de heilige Hieronymus, "is Abel wiens bloed tot de Heer roept en van zijn hoop in de verrijzenis van het lichaam getuigt. Dan komt Henoch, ontvoerd opdat hij de dood niet zou beleven: hij is het kenmerk en de afbeelding van de verrijzenis. Ten derde Sara, waarvan de onvruchtbare en de door ouderdom uitgeputte boezem bevrucht wordt en een zoon baart, die ons hoop op de verrijzenis geeft. Ten vierde Jacob en Jozef die, door aan te bevelen dat hun beenderen verzameld en eervol begraven worden, hun geloof in de verrijzenis belijden. Ten vijfde de uitgedroogde stok van Aaron die botten en vruchten voortbracht en de stok van Mozes die op Gods bevel bewoog en een slang werd, schenken ons de schaduw en de schets van de verrijzenis. Tenslotte Mozes, die Ruben zegende en hem zei te leven en niet te sterven wanneer Ruben al lang overleden was, getuigt hij niet dat hij hem de verrijzenis en het eeuwig Leven toewenste? En indien deze diverse interpretaties zouden doorgaan voor allegorisch en mystiek, kunnen we de woorden van Daniel aanhalen, die geen twijfel lijden, over het universele en bestendige geloof in de toekomstige verrijzenis in het Oude Testament [Dan 12]: "Zie, de menigte van degenen die slapen in het stof van de aarde zullen opstaan, de enen voor het eeuwig Leven, de anderen voor de schande."
Deze waarheid door de Heilige Schrift verklaard is niet minder luid verkondigd door de rede en de christelijke filosofie.
De filosofie bevat in haar brede waaier alles wat betrekking heeft op de natuur van God, de lilosofie de mens en van de wereld. Maar het dogma van de verrijzenis behoort tot de begrippen die de filosofie ons geeft voor die drie onderwerpen waarvoor ze bevoegd is en onderzoek voert. Ten eerrste, het dogma van de verrijzenis behoort tot de begrippen die de filosofie ons geeft over de natuur van God.
De christelijke filosofie leert ons dat God de doeltreffende, voorbeeldige en uiteindelijke oorzaak van alle wezens op aarde is. Door ze vrij en volledig onafhankelijk en gezagvol geschapen te hebben, heeft Hij ze allen min of meer getekend met gelijkenis op zijn oneindige volmaaktheid. Maar het menselijk lichaam, door Hem eigenachtig samengesteld en door Zijn adem bewogen, is de korte inhoud van Zijn wonderen, het meesterwerk van Zijn wijsheid en Zijn goddelijke goedheid. Door de schoonheid en de gratie van zijn structuur, door zijn edele houding en de pracht die hem verlicht haalt het menselijk lichaam het op alle stoffelijke wezens die God schiep.
Het is inderdaad door het lichaam dat de geest zijn macht en zijn heerschappij uitstraalt. Het lichaam, zegt Tertullianus, is het orgaan van het goddelijk leven en de sacramenten. Het is het lichaam dat door het doopwater gewassen wordt opdat de ziel haar helderheid en zuiverheid zou krijgen. Het is het lichaam dat door de olie en de wijding van de Heilige Geest gezalfd wordt opdat de ziel gewijd zou zijn. Het is het lichaam dat de handoplegging krijgt opdat de ziel verlicht zou zijn en haar zegening zou verspreiden. Het is het lichaam dat de Eucharistie ontvangt en zich laaft aan het goddelijk bloed opdat de mens, één geworden met Christus en hetzelfde leven met Hem delend, eeuwig zou overleven.
Het is nog het lichaam dat de handen vouwt voor het gebed en buigt voor de aanbidding. Het is het lichaam dat zich uitput met vasten en verstervingen, dat zich als brandoffer overgeeft op het altaar en de brandstapel, dat zich als martelaar laat verteren en God dit getuigenis van liefde aanbiedt dat maar onherroepelijk en totaal is wanneer het met de dood en bloedig verzegeld wordt.
En het menselijk lichaam, instrument van de meest heldhaftige werkzaamheden, van alle zegeningen en genaden, soldaat van het getuigenis, priester en altaar van het Offer, maagdelijke bruid van Christus, zal op het veldgras lijken en slechts een glansrijk en levend moment meemaken om vlug te veranderen in een handvol as, de prooi voor wormen en de eeuwige gast van de dood worden. Het zou een vloek tegen de Voorzienigheid en een smaad voor zijn oneindige goedheid.
Het dogma van de verrijzenis van de lichamen behoort tot de begrippen die de christelijke filosofie ons geeft over God, maar ook tot de begrippen die ze ons geeft over de natuur van de mens.
De mens is inderdaad samengesteld uit twee elementen: de geest en het lichaam. En deze twee principes zijn zo nauw verbonden door intieme en diepgaande banden, er bestaat tussen hen een wederkerigheid en een zo nauwe samenhang dat zonder tussenkomst van het lichaam de geest uit zichzelf onmogelijk een van die handelingen kan uitvoeren.
De geest is als een adem die, bij gebrek aan orgaan, niet kan weerklinken, gelijkt op een lier waarvan de slappe en gebroken snaren de lucht niet meer bewegen en geen geluid of echo teweegbrengen.
Zo kan de ziel zonder het lichaam niet in contact komen met de gevoelige buitenwereld, ze kan geen gebruik maken van het zicht of het gehoor, ze kan haar actie en haar heerschappij op het stoffelijke niet uitvoeren noch de elementen beheersen of de vruchten proeven en de geuren ruiken.
En de mond zelf, die misschien gouden accenten liet horen en zo dikwijls geopend werd voor onderricht en lofzang, is slechts nog een verdroogd en dor lid waarvan de ziel geen gebruik meer kan maken om de harten te beroeren en de geesten te verlichten. Zoals Sint Thomas verklaart zal God na de dood aan de losse zielen een manier van bestaan toekennen die hen toelaat zich te herkennen, te onderhouden en te communiceren onder elkaar zonder behulp van lichamelijke organen waarvan ze ontdaan werden. Maar dat zal een wonderbare en buitengewone manier, zijn zonder verband met de omstandigheden en de normale wetten van het menselijk wezen.
Wat vaststaat, is dat ze op zichzelf, en behalve deze deugd die God met zijn macht er bovenop toe zal kennen na onze dood aan onze intieme vorm, de ziel zonder lichaam een verminkte stof is, eenzaam en verbannen voor elk contact met de wereld der levenden.
Maar, op de vraag waarom het de Schepper behaagde om twee zo uiteenlopende en tegengestelde beginselen aangaande hun natuur en eigenschappen die ziel en lichaam zijn wilde samenvoegen in een wezen, waarom hij niet heeft gewild dat de mens, zoals de engel, een zuivere geest zou zijn, zal ik antwoorden dat God zo handelde opdat de mens waarlijk de koning en de samenvatting van al Zijn werken zou zijn. Opdat hij in navolging van Christus in zijn personaliteit de totaliteit van de elementen en de geschapen wezens zou bundelen. Opdat hij het centrum van alles zou zijn, dat hij geest en lichaam, het zichtbare en het onzichtbare samenvattend, hij beide zou vertalen en tegelijk offeren aan de Allerhoogste in zijn eerbetuiging en aanbidding.
Vandaar, als de mens voorgoed van zijn lichaam moest ontdaan worden, zou de stoffelijke en zichtbare schepping geen bemiddelaar, geen hogepriester meer hebben, geen stem om tot God zijn danklied en liefdezang te richten, en de band die de levenloze wezens met God verbindt zou voorgoed verbroken zijn.
Dus, als God niet besloten heeft zijn Schepping voorgoed in het niets te storten, als deze aarde gewijd door Christus stappen bestemd is om eeuwig stralend en vernieuwd te overleven, dan moet de mens herleven in een later leven om er de scepter en de heerschappij te heroveren. Vandaar ook dat de dood geen vernieling is, maar een herstellen. Als God besloten heeft dat ons aards bestaan eens zal verkwijnen, dan is dat niet om het ons te ontnemen, maar om het subtiel, onsterfelijk, ongevoelig te maken, zegt Sint Jan Chrysostomus, het te doen lijken op een architect die eerst de inwoner uit zijn huis haalt om hem daarna weer binnen te laten in huis dat mooier en stralender herbouwd is.
Het fatsoen en de noodzaak van de verrijzenis hebben betrekking op de natuur van de mens en ten slotte ook op de wetten en de natuur van de wereld.
De wet van de wereld, zegt Tertullianus, dat alles vernieuwt en niets vergaat. Zo volgen de seizoenen mekaar op, geven de bomen hun vruchten in de herfst af, vergelen en verdrogen hun bladeren als een verdorde tooi. Maar de lente volgt de herfst op, de bomen worden weer groen hun scheuten botten weer en hun bladeren tooien zich weer met bloesems en vruchten. Zo verkwijnen graan en zaad in de grond en schijnen ze op te lossen in de vochtigheid en de actie van de lucht, maar naar de oogst toe doorboren ze de grondoppervlakte en herleven met meer glans als jonge en vernieuwde aar. Zo gaat de zon bij valavond in de schaduw van de duisternis onder en schijnt ze te verdrinken in het diepste van de Oceaan, maar ’s morgens verschijnt ze weer op het bepaalde uur om de aarde te verlichten en de lucht met vuur en licht te ontsteken.
De dood is slechts een slaap en een latente status. Ze is een rust en een stilte waarin de schijnbaar onbeweeglijke en begraven wezens zich opnieuw hervormen en nieuwe vitaliteit en energie vinden: in het graf waar ze slapen maken ze een broedtijd en een omsmelting door waarna ze vrijer en meer veranderd zich zullen verheffen zoals de gedoofde fakkel die door de menselijke adem weer met kracht opleeft, of zoals dat insect dat over de grond kruipt en dat, na in zijn graf opgesloten te zijn, er weer uitkomt met een nieuwe kracht, zijn blinkende vleugels weer uitslaat en nog maar enkel op bloemen rust.
Hier stellen zich vragen die verduidelijking vergen. Er wordt gezegd dat de doden onder trompetgeschal zullen verrijzen. Er wordt gezegd dat de mensen zullen verrijzen maar niet allen veranderd. Tenslotte wordt er gevraagd of de mensen zullen verrijzen onder dezelfde gedaante en leeftijd van hun afsterven.
In het hoofdstuk over de angst van het oordeel waarin sint Hieronymus sint Paulus citeert: ‘Onder trompetgeschal, want de trompet zal schallen, zal heel de aarde door afschuw bevangen worden’. En verder: ‘Moest je lezen, moest je slapen, moest je schrijven, moest je waken, dat deze trompet steeds in je oren klinkt’.
Zal die trompet, waarvan het schallen de duistere grotten van de afgrond zal binnendringen en de vaderen van het mensdom wekken uit hun langdurige slaap, een werkelijk geluid voortbrengen?... Het is aanvaardbaar. De engelen die op die dag gevederde lichamen zullen vertonen om voor alle mensen zichtbaar te zijn, kunnen ook met de elementen en de diverse stoffen van de lucht lichamelijke instrumenten vormen die in staat zijn echte geluiden voort te brengen. Maar, als die uitleg mishaagt, volstaat de interpretatie van sint Thomas: hij zegt ons dat sint Paulus het woord trompet maar hanteert als een allegorie, een afbeelding... Zoals bij de Joden de tromp)et diende om het volk voor grote plechtigheden te verzamelen, de soldaten aan te wakkeren voor de strijd, het signaal te geven om het kamp op te breken, zo wordt de stem van de engel bij vergelijking trompet genoemd vanwege haar kracht, haar schallen en haar doeltreffendheid om alle mensen op staande voet op eenzelfde plek te verzamelen.
Ten tweede wordt er gezegd dat alle mensen zullen verrijzen maar niet allen veranderd. Het staat vast dat de verdoemde zullen verrijzen met al hun fysische en intellectuele mogelijkheden, hun ongerepte ledematen en een gezond lichaam. Maar, eens ontdaan van hun bruiloftskleed van naastenliefde zullen ze niet bekleed zijn met de eigenschappen van de verheerlijkte lichamen. Ze zullen niet herleven als verheerlijkte, verlichte of verfijnde mens, maar zoals ze op aarde waren: lijdbaar, ondoordringbaar, geketend aan het materiële en de zwaartekracht. Ze zullen niet minder en de heftigheid en het geweld van het vuur ondervinden. En dat vuur zal hen des te meer doen lijden dat ze, in vol bezit van hun fysisch en intellectueel vermogen, des te gevoeliger aan de kracht en de energie van het vuur zullen zijn. Het vuur van de verdoemde is een vuur aangestoken door de rechtvaardige adem van God slechts geschapen om te straffen. Vandaar dat zijn hevigheid nooit evenredig zal zijn met de zachtheid of de verscheidene omstandigheden van de karakters. Maar ze worden afgemeten volgens aantal en grootte van de te straffen misdaden volgens het gezegde: ignis eorum non extinguetur. Dat vuur zal verbranden zonder vernietigen. Het kleeft aan de slachtoffers als aan een prooi zonder dat hun ledematen getroffen worden, zonder dat hun lichaam er ooit maar een scheurwond of letsel van voelt.
Ten slotte, zullen de mensen verrijzen met dezelfde leeftijd dan die van het uur van overlijden?
De meest waarschijnlijke en overeenstemmende met de Schrift is dat ze zullen verrijzen ‘in staat van volmaakt mens, met de leeftijd van de volheid van Jezus Christus, in virum perfectum, in mensuram aetatis plenitudinis Christi’ (Ef 5,13). Met andere woorden, alle herstelde mensen volgens beeld en gelijkenis van Jezus Christus zullen, tenminste in de mate van hun verdiensten, herleven als rijpe mens, voluit ontwikkeld in hun zijn en hun fysische gesteldheid, zoals Christus op de dag van zijn Verrijzenis en Tenhemelopneming wanneer hij, door in zijn zaligheid te treden, bezit nam van zijn eeuwige heerschappij.
Zal de verrijzenis uiteindelijk Jezus Christus alleen als auteur hebben of zal ze gebeuren door de engelen? We beweren dat ze zich rechtstreeks zal volbrengen door Jezus Christus maar dat de engelen, als ministers, zullen geroepen worden om eraan deel te nemen en ertoe bij te dragen .. Want in Sint Jan wordt gezegd in hoofdstuk 5: ‘Het uur is gekomen waarop al degenen die in de monumenten verblijven de stem van Gods zoon zullen horen’ en in Sint Mattheus wordt gezegd [hoofdstuk 24]: ‘En hij zal zijn engelen zenden met de trompet en luide stem en ze zullen zijn uitverkorenen uit alle windstreken verzamelen’.
Zo zal Jezus Christus als koning en leider het signaal geven, zijn bevel laten horen en aan zijn engelen overlaten om de verspreide elementen van onze lichamen en die ze zullen herstellen op te vangen.
Tegenover deze waarheden gebaseerd op de Schrift staat de twijfelende en honende wetenschap met haar bezwaren uit de wetten die de huidige orde onderwerpen en die ze als afdoend en onweerlegbaar beschouwt.
Hoe zullen de engelen, zeggen ze, of andere hogere wezens met een hoge graad van helderziendheid, erin slagen de brokstukken en onderdelen van het menselijk lichaam te verzamelen en ontwarren wanneer die over alle werelddelen en onder alle hemelen verspreid liggen, verzonken in de zeeën, de enen opgelost, de anderen in damp omgezet of in plantensap en waarvan er meerderen om beurt dienden om een menigte levende en geplande wezens te vormen! Daar dezelfde stukjes materie in diverse tijdperken toebehoord hebben aan een oneindige diversiteit van lichamen, zal de engel bij machte zijn om ze toe te kennen aan een bepaald wezen?
Het antwoord is niet moeilijk: wanneer de engelen het bevel zullen krijgen om de as van de doden te verzamelen, hetzij met behulp van hun natuurlijke wetenschap, hetzij met behulp van een hogere openbaring, zullen ze meteen de elementen en stoffelijke onderdelen die elk menselijk lichaam samenstellen kennen. Ze zullen weten op welke plek op aarde of in zee deze stoffelijke onderdelen liggen en onder welke vorm ze voortbestaan. Het is een vrome overtuiging dat elke engel zich bijzonder zal bezighouden met de mens die God hem vroeger toevertrouwd had. Kan verondersteld worden dat deze goede engelen de overblijfselen achterlaten van deze wezens waarover ze met aandacht en tedere zorg hebben gewaakt, dat ze hen niet opvolgen in hun veranderingen en op het gepaste moment niet in staat zijn hun as terug te vinden? ... Daarboven, zijn de engelen niet Gods afgevaardigden? En hoe begrijpen dat God die alles ziet en in een atoom of in een grashalm, in elke zandkorrel aan de zeeoever aanwezig is, hen niet de verschillende onderdelen van onze lichamen, die hij onder zijn blik bewaart en waarin hij werkelijk woont in zijn onmetelijkheid, doet onderscheiden.
Wel moeten we vaststellen dat het ministerie van de engelen zich zal herleiden tot het verzamelen op de gewenste plek van de brokstukken en onderdelen van onze lichamen, en dat de organisatie van die diverse elementen en de levensgeest die teruggeschonken wordt aan onze heropgebouwde lichamen een scheppend werk is, volgens Sint Thomas, dat de macht van de engelennatuur zelf overschrijdt en die zal in werking treden door rechtstreekse tussenkomst van God.
Daarom zal de verrijzenis ogenblikkelijk gebeuren: ze zal in een oogwenk volbracht zijn, zegt Sint Paulus, als in een bliksem. De overledenen die al eeuwen inslapen, zullen de stem van de Schepper horen en even snel gehoorzamen als de elementen hem zullen gehoorzamen ten tijde van de zes dagen: Dixit et facta sunt.
Ze zullen de windels van hun eeuwige nacht afschudden en zich losmaken uit de greep van de dood met meer lenigheid dan een man uit zijn slaap opschrikt. Zoals Jezus Christus zich vroeger heeft opgeheven uit het graf met de snelheid van de bliksem, in een oogwenk zijn lijkwaad aflegde en door een engel de steen van zijn graf afwentelde en de angstvolle wachters op de grond wierp, zo, zegt Isaias, zal de dood op dezelfde korte tijd instorten: Praecipitabit mortem in septiternum [Is 25,8]. Oceaan en aarde zullen hun schoot diep openen om hun slachtoffers te verwerpen zoals de walvis die Jonas had ingeslikt hem weer op de kust van Tharsis wierp. Dan zullen de mensen, zoals Lazarus bevrijd van hun doodsbanden, verheerlijkt opstaan voor het nieuwe leven en de wrede vijand beschimpen die ze geketend hield in een oneindige ballingschap. Ze zullen haar zeggen: "Dood, waar is je prikkel? Dood, waar is je overwinning? Dood, je hebt de weerwraak ondergaan en jezelf begraven in een kortstondige overwinning: Absorpta es, mors, in victoria tua."
Maar er is een grof en waanzinnig bezwaar dat dient vermeld, dat van de hedendaagse materialisten.
Het menselijk lichaam, zeggen ze, is gevormd en hervormd zich zonder ophouden door leeftijd, ziekte, aantasting van de elementen, vooral voeding. Het ondergaat constant en permanent verlies en vernieuwing. De ledematen verminderen en verdikken, de haren vallen uit en groeien weer. Er wordt vastgesteld dat de bejaarde in zijn vlees geen enkel deeltje, geen atoom bloed en vocht meer bezit die deel uitmaakten van zijn lichamelijke structuur als kind.
Al dat stof, al die verscheidene en ontelbare overblijfsels, die als elementen van het organieke leven hebben gediend, zullen die hem worden weergegeven bij zijn opstaan uit de as? Als hij ervan beroofd blijft, hoe beweren dat hij met zijn eigen lichaam waarmee hij verbonden was in dit leven weer zal verrijzen? Integendeel, als hij verrijst met alle elementen die zijn samenstelling vormden zal het lichaam van de uitverkorenen, dat vol harmonie en volmaaktheid zou zijn, in werkelijkheid slechts een bijeenrapen van vormloze en gebrekkige onderdelen zijn.
Sinds lange tijd heeft de wetenschap de onsamenhangendheid en de ijdelheid van dergelijke theorie rechtgezet. Vandaag heeft een beroemde uitgever en vooraanstaande theoloog, begaafd in de kennis van de natuurwetenschappen en ingewijd in alle schatten van de gewijde wetenschappen, met een onweerlegbaar betoog, deze even gewaagde en onzinnige als verwerpelijke leer ontmaskerd.
‘In het menselijk lichaam," zegt hij, "is er iets essentieels en iets bijkomstig. Het essentiële is dat hij niets gemeen heeft met niemand, het is wat hij alleen bezit en voor altijd zal bezitten, het is wat van hem bestond op het ogenblik van zijn bezieling en opwekking. Deze elementen zal hij altijd bewaren en zullen hem steeds toebehoren. Het overige dat de voeding, de spijsvertering en de verwerking aanbrengen is niet van hem. Hij kan het verliezen en verliest het zonder op te houden zichzelf te zijn. Het is met die fundamentele en persoonlijke elementen dat God de spirituele en verheerlijkte lichamen zal verrijzen, alsook het onsterfelijke verderf van de verworpenen. Daar de ziel dezelfde blijft, het eigen zaad of het basiselement hetzelfde blijft heeft de rest weinig belang en zal de identiteit eeuwig overleven.
Het is daarbij strikt bewezen:
- dat in een groot geheel zoals de aarde er genoeg leemtes en poriën zijn om het denkbaar te maken dat het tot het volume van een zandkorrel wordt herleid.
- Wederkerig, dat er in een zandkorrel er genoeg deeltjes en atomen zijn, of afscheidbare moleculen om er een bol zo groot als de aarde van te maken. In aanwezigheid van beide verpletterende natuurmysteries, zouden we de mogelijkheid of de onmogelijkheid van het herstel van het menselijk lichaam met zijn essentiële basiselementen durven betwisten?"
Tot besluit van deze lezing over het dogma van de Verrijzenis kunnen we er de pracht en de verhevenheid ervan beschrijven. De Verrijzenis zal een indrukwekkend en groots tafereel zijn dat alle op aarde gekende taferelen zal overstijgen en die zelfs de praal van de eerste schepping zal overtreffen. De mooiste afbeelding die we ervan bezitten is deze van de profeet Ezechiël in hoofdstuk 37, 1-13.
"Op een dag," zegt hij, "kwam Gods hand over mij, ik was geestelijk verrukt en verplaatst op een vlakte met bergen menselijke beenderen die er als akelige piramiden lagen. Deze bergen waren ontelbaar, vaal, uitgedroogd en klaar om in stof te vergaan: Siccaque vehementer." "Mensenzoon, denk je dat die beenderen kunnen herleven?" Ik antwoordde: "Heer God, jij weet het. Profetiseer over deze dorre beenderen en zeg hen: Dorre beenderen, aanhoort de stem van de Heer: Ossa arida, audite verbum Domini. Ik zal jullie zenuwen opleggen, vlees op jullie doen groeien, jullie de ziel zenden en jullie zullen leven." En zie, ik profetiseerde volgens het gebod dat ik gekregen had.
Meteen ontstaat een grote verwarring en hemel en aarde worden met geraas dooreen geschud: Factus est autem sonitus et ecce commotio. Deze sinds eeuwen roerloze beenderen zoeken, benaderen en verenigen zich met mekaar. Het vlees, als bij wonder ontstaan, legt zich op de geraamten en bekleedt deze met de frisheid van het leven: Extensa est in eis cultis desuper. Maar ze waren niet bezield, Et spiritum non habebant. "Mensenzoon, profitiseer de geest terug te keren: Vaticinare ad spiritum. Zeg hem: Zie wat de Heer zegt: Kom, o geest, uit de vier windstreken, snel toe en wek met je adem deze vroegere leefgezellen: Insuffla super interfectos istos et reviviscant."
Meteen bezet de gewillige geest zijn vroegere woonsten, de kille lijken doen levenswarmte op. Zoals de golven van de oceaan of op de korenoogst door de stormwind gestreeld, is er een ontelbaar leger van mensenwezens te zien die op de stille vlakte onrustig zijn: Steteruntque super pedes suos, exercitus grandis nimis valde.
Mensenzoon, deze dorre beenderen stellen dit ontelbaar huis van Israël voor. Omdat mijn beloften niet meteen in vervulling gaan verliest deze weerspannige generatie haar vertrouwen en zegt: Onze beenderen zijn voorgoed verdord, onze hoop is stuk, de troost van ons geloof is leugenachtig en er rest ons nog enkel van het leven te genieten en ons verdriet in slaap te wiegen, want we zijn, voorgoed uit de levenden geschrapt. Daarom beveel ik je hen te zeggen: "Kinderen van Israël, hoofd omhoog, het uur van de verlossing nadert, ik zal jullie graf openen en de hinderpaal van het graf verbrijzelen die jullie eeuwig leek, en ik zal jullie binnen leiden in het zalig land dat jullie met zoveel offers en zoveel inspanningen hebt nagestreefd: Et inducam vos in terram Israël."
Deel 2
Eens de Verrijzenis volbracht is het oordeel er het onmiddellijke gevolg van en zal dit zonder uitstel gebeuren. Het is inderdaad niet denkbaar dat de ontelbare menselijke familie, bestaande uit de lange keten generaties en samengepakt op een enge oppervlakte van deze aarde, zou zoeken naar de sporen van de vroeger bewoonde plekken en opnieuw gedoemd zou worden om ze met hun zweet te begieten en voor flarden ervan te vechten.
Het is duidelijk dat de verrezen mensheid in andere bestaansorde zal treden en dat de goddelijke Goedheid verplicht is voor haar nieuwe woningen en verblijfplaatsen te openen. Deze woningen zullen verschillend zijn naargelang de verdiensten of de gebreken van ieder. De rechtvaardigen zullen het paradijs binnengaan, de verdoemden zullen de duistere afgronden van de haat en de vervloeking vullen.
Het is overbodig deze goddelozen te weerleggen die deze opperste openbaring van rechtvaardigheid en plechtige ontknoping van het menselijk lot tegenspreken. De algemene rechtvaardigheid is een zeker feit door alle Profeten voorspeld, het is een waarheid waarop Jezus Christus steeds de nadruk legt, een waarheid door de rede bevestigd, in overeenstemming met de wet van het geweten en elk begrip van billijkheid.
In de heilige Schrift, telkens er sprake is van het oordeel zonder andere aanduiding en deze dag met deze woorden beschreven wordt: Dies Domini, dies irae, of in gelijkaardige termen, dienen deze uitdrukkingen begrepen als het algemene oordeel dat op het einde der tijden zal plaatsvinden. Zo staat er geschreven: ‘Voorwaar, ik zeg U, er zal voor Tyr en Sidon op de dag van het oordeel minder streng dan voor U opgetreden worden’ [Mt 11]. "Op de dag van het oordeel zal de streek van Sodoma meer vergevingsgezind behandeld worden" [Mt 11]. "De dag van het oordeel zal komen als een dief in de nacht" [I Th 5]. "Laat u niet beïnvloeden," zegt Sint Paulus, "alsof de dag van de Heer nabij was" [II Thess 2]. De profeten hebben tal van dergelijke uitspraken: "De dag van de Heer is nabij, dag van bitterheid en woede, van tegenspoed en angst, van ramp en armoede, van verduistering en duisternis, dag waarop kreten zullen weerklinken en trompetten schalmen."
Jezus Christus spreekt duidelijker in Mattheus hoofdstuk 13: "De Heer wordt er gezegd, zal zich tonen als een huisvader die zijn gebied komt reinigen. Hij zal de wan ter hand nemen, het graan zal op zolder geborgen worden en het onkruid verbrand worden."
Verder in hetzelfde Evangelie hoofdstuk 13,47: "Het Rijk Gods is gelijk aan een visnet in zee geworpen en dat allerlei vissen vangt. Wanneer het vol is trekken de vissers het op en, op het strand gezeten, sorteren ze de goede om in potten bewaard te worden en werpen de slechte weg. Zo zal het verlopen bij het einde der tijden. De engelen zullen opdagen en de slechten van de rechtvaardigen scheiden. Ze zullen ze in de vlammen van de oven werpen. Daar heerst geween en tandengeknars." Naar zijn leerlingen kijkend zegt hij hen: "Hebben jullie dit alles begrepen?" De leerlingen antwoorden: "we hebben het begrepen."
Aan die teksten uit de Schrift kan het getuigenis worden toegevoegd van Sint Thomas die ons drie theologische redenen geeft over de geschiktheid en de gepastheid van een algemeen oordeel.
De eerste van deze redenen bestaat in het feit dat de goede of slechte daden van de mens niet altijd afzonderlijke en voorbijgaande daden zijn. Meestal, als het de leiders der naties of degenen die een openbaar gezag uitoefenen betreft blijven ze bestaan eens volbracht, hetzij in het geheugen van de andere mensen, hetzij in de openbare faam, vanwege de weerklank die ze bezaten of door het berokkend schandaal. Zo schijnt deze, op het eerste zicht geheime misdaad een persoonlijke private daad te zijn, maar wordt het maatschappelijk vanwege het effect. Het is misschien geloofwaardig dat er een bijzonder oordeel bestaat en dat elke mens, bij zijn laatste zucht, voor Gods gerecht verschijnt om er zijn eeuwig vonnis te aanhoren. Maar dat oordeel kan niet volstaan, het moet noodzakelijk door een ander openbaar oordeel gevolgd worden waardoor God de daden niet afzonderlijk beschouwt, maar volgens hun effect tegenover de andere mensen, volgens de goede en kwade dingen die er uit voortvloeiden voor de families en de volkeren, kortom in de gevolgen die ze opbrachten en die de dader moest voorzien.
De tweede reden van dit openbaar betoog van de Engelachtige Dokter is dat van de valse oordelen en verkeerde inschattingen van de menselijke opinie. De meeste mensen, zelfs de meest verlichte en wijze, laten zich gemakkelijk bedriegen en misleiden. Ze onderscheiden het intiemste van de zielen niet en kunnen er het geheime en innerlijke niet in lezen: daardoor wordt hun oordeel meestal op schijn gebaseerd, op het zichtbare en het externe. Daaruit vloeit ook voort dat de mensen die goed doet dikwijls met onrechtvaardige strengheid behandeld, miskend en benadeeld worden in hun faam. Anderzijds blijft de boosheid van een groot aantal mensen genegeerd, ze genieten de waardering en het openbaar vertrouwen en de wereld kent hen aanzien en lof toe die slechts aan de rechtvaardigen toekomt. Er is dus nood aan een oordeel dat elke vermomming blootlegt, dat het masker van elke huichelarij aflegt en de verborgen listen en valse deugden meldt. Dit oordeel, zegt Sint Jan, zal niet plaatsvinden ‘volgens het vlees of volgens wat de ogen zien en oren ontwaren’, maar onder het stralende licht van God, met het doorzicht van alle bedoelingen en verwachtingen, met het volle voorgevoel voor het meest geheime en mysterieuze van de harten: corda omnium intuendo [Joh 8 ; Is 2 ; Kon 16].
Tenslotte is een derde reden door Sint Thomas aangehaald dat God de mensen bestuurt met middelen aangepast aan zijn natuur, en dat Hij ze zal beoordelen volgens de gedane beloften en de hoop die Hij in hen heeft opgewekt door te belonen of te straffen. Hij is het zijn wijsheid verplicht de wetten en verhoudingen van de verdelende rechtvaardigheid die Hij hier bepaalde te handhaven. Maar Sint Paulus noemt zelf het huidige leven een stadion, een wedstrijd, een arena [I Cor 9,26 en Tim 2], hij stelt ons de mens voor als reiziger op aarde, als soldaat of atleet die afrent op zijn kroon, hij stelt ons het eeuwig Leven voor door ze ‘palm, trofee, rechtvaardige kroon, kroon van leven en glorie’ te noemen. Opdat de beloning werkelijk evenredig zou zijn met de belofte is het nodig dat ze openbaar wordt toegekend, plechtig en met luister die past bij degene die ze uitreikt en in het bijzijn van allen die aan de strijd deelnamen, van alle vijanden die de heiligen overwonnen zoals het antieke Rome en Griekenland gewoon waren te handelen tegenover hun winnende krijgers en helden.
Op welke plek zal het laatste oordeel doorgaan? Niemand weet het met zekerheid, maar algemeen denken de Kerkvaders en Sint Thomas dat het in de vallei van Josaphat zal gebeuren.
De heilige Schrift noemen zo de streek waar de rivier Cedron loopt die in haar kronkels de stad Jeruzalem, de Calvarieberg en tot aan de Olijfberg omhelst. Past het inderdaad niet dat Jezus Christus zich in zijn glorie openbaart op de plek waar hij zijn doodstrijd onderging, waar hij verscheen in zijn lijden en vernedering? Dat is waar de engelen op zinspeelden bij de leerlingen toen ze zeiden: Hic Jesus qui assumptus est a Vobis sic veniet. Past het ook niet dat het deel van de aarde waarop de eerste mens werd geschapen, waarop Gods Zoon de Verlossing en het heil van de mensen heeft volbracht ook deze is waarop de heiligen de voltallige vruchten van zijn Lijden en zijn Dood zullen ontvangen, waar ze zullen deelnemen aan zijn glorierijke Tenhemelopneming en waarop Jezus Christus een rechtvaardige wraak zal vinden op zijn vervolgers en op al degenen die geweigerd zullen hebben hun ziel te wassen in de onmetelijke deugd van Zijn bloed?
Daarom roept de profeet Joel in hoofdstuk 3 uit: "De Heer zal brullen vanuit Sion en zijn stem zal vanuit Jeruzalem weerklinken." En in hetzelfde hoofdstuk zegt hij nog: "Ik zal alle naties verzamelen, Ik zal naar de vallei van Josaphat leiden waar ik met hen het groot gesprek zal voeren" [Joel 3]. Het is dus een onbetwistbare waarheid dat het oordeel zal doorgaan in de vallei van Josaphat.
Tevergeefs zal opgeworpen worden dat ons bewering geen steek houdt en het voldoende is deze ene overweging te uiten dat de vallei van Josaphat een engere en smallere ruimte biedt dan de meeste valleien uit de Alpen en dat ze onmogelijk miljarden en miljarden menselijke wezens kan bevatten die de aarde hebben gevuld en nog zullen bezetten.
Sint Paulus in zijn brief aan de Thessalonicenzen lost deze moeilijkheid op en verlicht ze: hij herinnert ons dat, op de dag van het oordeel, de verrezen uitverkorenen niet op aarde zullen samenkomen "maar dat ze zullen opstijgen in de lucht Jezus Christus tegemoet." Onze Heer Jezus Christus zal in de lucht neerdalen in de streek boven de vallei van Josaphat en daar, door zijn engelen omringd, op de troon van zijn Majesteit plaatsnemen. Inderdaad, past het niet dat de rechter vanwege zijn waardigheid, boven allen verheven wordt op een hoge plek vanwaar hij door iedereen gezien en gehoord kan worden? Is het niet billijk dat, gezien hun verdienste en volmaaktheid, een eervolle en naaste plek bij de Opperste Rechter wordt voorbehouden aan de uitverkorenen die de zwaartekracht ontgroeid zijn en met hun verheerlijkte en fijn lichaam niet meer op de aarde moeten steunen? Alleen de verdoemden zullen op aarde weerhouden worden, maar, zoals Suarez opmerkt, zou het fout zijn ze te aanzien als omgrensd en opgesloten in de enge afmetingen van de vallei van Josaphat. Hun menigte zal zich verspreiden, in de mate van het nodige, in de omgeving op de Olijfberg, op de berg Sion, op de plek waar Jeruzalem gevestigd was en misschien nog veel verder weg. En als gezegd wordt dat het oordeel in de vallei van Josaphat zal doorgaan, dan is dat omdat Jezus Christus zijn troon boven haar zal vestigen en dat die vallei de plek zal zijn waar de mensen zich zullen beginnen te verzamelen.
Door wie zal het oordeel geveld worden? Door Christus Jezus, niet bepaald door Jezus Christus, in zoverre hij God is, dat Hij dezelfde substantie en hetzelfde leven met zijn Vader deelt, maar door Christus Jezus in zoverre dat hij vlees geworden is in de tijd en de Mensenzoon genoemd wordt. Er staat in Sint Jan hoofdstuk 5: "De Vader oordeelt niemand, maar heeft alle oordeel aan zijn Zoon overgemaakt opdat iedereen de Zoon zou eren zoals de Vader. En Hij heeft Hem de macht gegeven te oordelen omdat hij de Mensenzoon is."
Als God is Jezus Christus inderdaad de gelijke van zijn Vader, de uitdrukking en de beeltenis van zijn opperste macht en bezit hij, als gelijke natuur met de twee andere goddelijke personen, het recht van oordelen dat deze bezitten. Vanuit dat standpunt hoeft Jezus Christus geen tweede bevestiging te krijgen en het is slechts door Hem als mens te beschouwen dat Sint Jan kon zeggen dat Hij door iedereen geëerd zou worden vanwege de oordelende kracht die zijn Vader Hem schonk.
In het volgende vers leert Sint Jan ons dat Jezus Christus de macht heeft gekregen om de doden te doen herleven. "Het uur komt waar allen die begraven liggen de stem van Gods zoon zullen horen" [Joh 5,25].
Uit die passage kan afgeleid worden dat de macht aan de Mensenzoon gegeven om te verrijzen een gevolg is van zijn functie als rechter: het is inderdaad onontbeerlijk voor het uitoefenen van het rechterschap dat, degene die ermee gelast is, ook in staat is schuldigen voor het gerecht te dagen. Het oordeel, merkt Sint Thomas op, betreft mensen en moet zich schikken naar hun mogelijkheden en aangepassen op de eisen en de neigingen van hun natuur. Maar de mens bestaat uit ziel en lichaam, hij voelt de spirituele en onzichtbare dingen maar door middel van voelbare dingen: dus, is het niet noodzakelijk dat een mens door een mens beoordeeld wordt, door een lichamelijk zichtbaar wezen waarvan het gezicht te zien is en de stem te horen? En Sint Jan zegt ons met reden: Omne judicium dedit filio, qua filius hominis est.
Daarenboven, als we de zaken bekijken op onze manier van ze aan te voelen, moet de rechter dan niet gezien worden door alle mensen die aan de balie verschijnen? Maar, met zijn menselijke gedaante zal Jezus Christus tegelijk zichtbaar zijn voor goede en kwade mensen, en met zijn goddelijk wezen kan hij slechts door de uitverkorenen ontwaard worden. ... Tenslotte heeft God de Vader het oordeel aan Jezus Christus toevertrouwd in zijn mens-zijn en in een beweging van goedheid om de glans van zijn gevreesde openbaring te temperen en er de strengheid van te verzachten, want de Kerk zegt ons in haar liturgie:
Quantus tremor est futurus Quando judex est venturus Cuncta stricte discussurus.
Als Jezus Christus zou verschijnen onder een hogere en hemelse gedaante, welk menselijk wezen zou aan de zwaarte van zijne majesteit en het vuur van zijn blik weerstaan? Maar Hij zal zich tonen met het gelaat en de trekken van zijn sterfelijk leven, hij zal voorafgegaan worden door zijn kruis en de andere tekenen van zijn vernedering, Hij zal de littekens van zijn kwetsuren op handen en voeten laten zien: Videbunt in quem transfixerunt. Dan zullen de verdoemden zijn gerechtigheid niet meer in twijfel durven trekken en ook de rechtvaardigen zullen zich op hun beurt door hem met groter vertrouwen aangetrokken voelen. Sint Paulus hart liep over van vreugde en hoop: aangezien Christus zijn rechter moest zijn voelde hij al zijn angsten en wantrouwen wegkwijnen: "Wie zal deze uitverkorenen beschuldigen, zei hij? God die ze rechtvaardigt. Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus hijzelf die niet alleen gestorven is maar ook verrezen, en aan de rechterhand van de Vader zit en die voor ons ten beste spreekt" [Rom 8,33-34].
Wat de manier van de tweede komst betreft, die zal gelijken op de eerste: Sic veniet quemadmodum vidistis eum euntem in caelis. Het zal dezelfde Christus en dezelfde mens zijn, met dezelfde trekken en gelijkenis van zijn sterfelijk leven. Voor degenen die met hem leefden en spraken is het voldoende hun blik op zijn persoon te richten om Hem te herkennen. Maar deze tweede openbaring zal niet meer gebeuren in gebrekkigheid en vernedering, maar met majesteit en glorie. ‘Voorwaar’, staat er in Mattheus ‘ik zeg u dat u de Mensenzoon aan de rechterkant van Gods macht zult zien zitten en op wolken komen’ [Matth 26,64]. Met andere woorden, Jezus Christus zal verschijnen midden het apparaat en de luister van een goddelijke vorst. De verheerlijkte uitverkorenen en de ontelbare engelen zullen rond zijn troon een zo stralend hof vormen dat niemand zich dat kan inbeelden. Degenen die het duurzaamst gestreden zullen hebben, die Hem in de arena van zijn lijden van nabij zullen gevolgd hebben, zullen ook het dichtst bij zijn persoon staan: het boek Wijsheid zegt: ‘Ze zullen verschijnen met rustig en opgeheven voorhoofd, vastberaden tegenover degenen die hen tijdens hun leven op tirannieke wijze verdrukt hebben’.
De spijt en de wanhoop van de verdoemden, die de ingegeven auteur beschrijft, is gemakkelijk te begrijpen. Door spijt beroerd en met door angst gebroken hart zullen ze uitroepen: ‘Dat waren dus degenen waarmee we spotten en die waardig achtten voor alle smaad, waarvan we zeiden dat ze leefden in gekheid en stierven in oneer. En zie, nu zijn ze verheven tot kinderen Gods en ze delen het leven van de heiligen. We hebben dus gedwaald op de weg van de waarheid. Het licht van de gerechtigheid heeft niet voor ons geschenen en de zon van het verstand is niet voor ons opgegaan.’
De apostelen, de martelaren, de dokters, de duizenden rechtvaardigen die voor Gods eer en het belang van het geloof gestreden hebben zullen zich achter hun leider scharen om de waarheid van zijn vonnissen en de gerechtigheid van zijn oordelen te verkondigen.
Dat oordeel wordt terecht algemeen genoemd omdat het zich uitoefent over alle leden van de mensheid, omdat het alle misdaden en delicten behandelt en onherroepelijk en afdoend zal zijn.
Ten eerste zal het laatste oordeel zich over alle leden van de mensheid uitoefenen.
De mensen van alle naties, stammen en talen zullen ervoor verschijnen. Er zal geen verschil van rijkdom, afstamming of rang meer bestaan. De genaamde Alexander, Caesar of Diocletianus zullen dooreen verward worden met de herders die momenteel de schapen hoeden op onbekende en verlaten stranden waarop het as van deze meesters der aarde verspreid liggen. De mensen zullen dan met andere belangen bezig zijn dan deze van nieuwsgierigheid en loze bewonderring. Veel ernstigere taferelen zullen hun aandacht en hun blik aantrekken. Het gezicht van de wereld zal vervaagd zijn en de overwinningen van de grote kapiteins, de werken door de genie uitgedacht, de ondernemingen en grote ontdekkingen zullen maar geschat worden als nabootsing en kinderspel.
Zoals in het theater, zegt Sint Jan Chrysostomus, wanneer een acteur van het toneel stapt, wordt hij niet bewonderd om de rol die hij vertolkte, of het nu gaat om het personage van een koning of van een knecht of bedelaar, maar hij wordt geëerd vanwege zijn handigheid en de perfectie waarmee hij zijn rol speelde. Zo zal niemand op het laatste oordeel geëerd worden omdat hij koning, redenaar, minister of staatsman was. Al deze eretitels en onderscheidingen, die de wereld zo hoog schat, zullen waardeloos en zonder verdienste zijn. De mensen zullen maar geëerd worden vanwege hun deugden en goede werken: Opera enim illorum sequuntur illos [Apoc 14,13].
Ten tweede wordt dat oordeel algemeen genoemd omdat het alle misdaden en delicten betreft.
Het is slechts dan dat de menselijke geschiedenis begint. In de helderheid van Gods licht zullen duidelijk en gedetailleerd alle openbare en geheime misdaden die overal en in alle tijden voorvielen zichtbaar worden. Het leven van elk menselijk wezen zal geheel open geplooid worden. Geen enkele omstandigheid zal overgeslagen worden, geen enkele daad, geen enkel woord, geen enkel verlangen dat niet zal bekend gemaakt worden. We zullen herinnerd worden aan de verschillende tijdperken die we doorgemaakt hebben. Aan de zedelozen zullen wanorde en vrijdenkerij toegeschreven worden, aan die eerzuchtige zijn kronkelende en duivelse wegen.
Het oordeel zal alle zo handig gevlochten draden en omwegen van die kuiperij ontwarren, elke ommezwaai of laffe samenspanning die de mensen met openbare macht proberen te rechtvaardigen, hetzij voor staatsredenen hetzij met het masker van vroomheid of belangeloosheid, zal in het ware daglicht geplaatst worden. De Heer, zegt Sint Bernardus, zal al zijn vrijheden tonen die we voor onszelf verstopten, al deze onbekende wanorde of geplande misdaden waarvan alleen nog de uitvoering ontbreekt, deze listen die als deugden werden beschouwd, en deze vergeten, geheime zonden door het geheugen achtergelaten zullen plots verschijnen als vijanden die uit een valstrik springen: Prodient ex improviso et quasi ex insidiis.
Er zijn waarschijnlijk mensen verstrakt in hun kwaad en die niet door die vreselijke verkondiging getroffen zijn. Met de misdaad vertrouwd is deze voor hen een onderwerp van vermaak en glorie. Waarschijnlijk maken ze zich sterk om het oordeel schaamteloos te behandelen en Gods majesteit en het menselijk geweten uit te dagen door een cynische en uitdagende houding. Loze hoop! De zonde zal niet meer afgewogen worden volgens de waardering van de lijfelijke mensen die gemakkelijk het grofste gedrag goedkeuren van zodra de naaste niet in zijn bezittingen of zijn leven getroffen wordt. De gemeenheid en de wanorde van de zonde zullen duidelijk worden in Gods onuitsprekelijk licht. De zonde, zegt Sint Thomas, zal beoordeeld zoals God zelf ze oordeelt: Tunc confusio respiciet oestimationem Dei quae secundum veritatem est de peccato.
Drie voorname groepen van mensen zullen de aandacht trekken.
De eerste van die groepen zal deze van de zonen van rechtvaardigheid en licht zijn, waarvan de verdienste en de goede werken in het volle licht zullen geplaatst worden en goedkeuring en openbaar lof genieten vanwege de onfeilbare en scherpzinnige Rechter waarvan het getuigenis zonder vergissing noch tegenspraak is.
De tweede van die groepen mensen zal deze van de zonen van Voltaire zijn, coryfeeën van de vrijdenkerij en de Revolutie die nu duistere en heiligschennende complotten tegen Jezus Christus en zijn Kerk opzetten. Ze zullen beven van angst en rillen van nameloze huivering bij het aanschouwen in al zijn glorie en zijn almacht van Hem die ze hadden willen verpletteren, die ze aangeklaagd hadden als de vijand, de onredelijke, de schandelijke. Die zullen een laatste kreet van woede en vervloeking uitstoten, zoals Juliaan de Afvallige: Je hebt overwonnen, Galileër!
Tenslotte, de derde groep mensen die een bijzondere aandacht op het oordeel zal genieten is deze van de zonen van Pilatus, de aanbidders van het gouden kalf en de kameleons van rijkdom en macht. Wolken zonder water, zoals Sint Juda hen noemt, die stuurloos dwalen tussen opinie en doctrine zonder ander godsdienstige of politiek kompas dan hun eigen ambitie, steeds bereid om hun geweten en principes onder de voet te lopen en Christus overleveren als de Romeinse lener om de eer en de toegevendheid van de heer van de dag af te kopen.
Dit lelijke en walgelijk wezen plant zich altijd voort met hetzelfde karakter en gelijke trekken in elk tijdperk van crisis en sociale opschudding. Sint Jan in zijn Evangelie heeft dit model van leugen en lafheid verspreid onder de vorm van een voorgoed populaire en levendig figuur waarin iedere wetgevende en heersende Pilatus van bij ons zich kan herkennen en die de Rechtvaardige verkopen om de gunst en de voordelige waardigheden te veroveren. Die zullen op het oordeel leren dat het niet past twee heren te dienen. Ze zullen de avontuurlijke Caesars vervloeken aan wie ze gaven wat God toekwam en uitroepen: ‘Ergo erravimus: Dus, we hebben ons vergist’.
Tenslotte wordt het laatste oordeel algemeen genoemd omdat het definitief en onherroepelijk is.
Dit oordeel is onherroepelijk omdat er geen graad van hogere rechtspraak is dan Gods rechtspraak en dat vanuit het absolute recht er geen beroep kan gedaan worden op een relatief en beperkt recht. Er zal noch eerherstel, noch gedeeltelijke of totale amnestie komen. Het goddelijk vonnis is onherroepelijk en Hij, die alles ziet en die de knoop en het einde van het menselijk lot in de eeuwige decreten van de voorbeschikking heeft voorzien, is geen wezen dat van mening verandert. Wat Hij gezegd heeft zal Hij uitvoeren, wat Hij gedaan heeft zal Hij bevestigen. Wat Hij eens gewild heeft zal eeuwig blijven, want hemel en aarde zullen vergaan maar Gods woord zal vergissing noch verandering ondergaan: Caelum et terra transibunt, verba autem mea non proeteribunt [Mt 24,35].
Deze grote waarheden maken weinig indruk op ons omdat de dag van hun vervulling veraf ligt en dat we tot dan denken de strengheid ervan af te buigen. In feite is het debat over die Assisen nog uitgesteld, maar het onderzoek is begonnen en loopt door. Er staat geschreven: "Gods gezicht is gericht op dat van de boosdoener. De Heer bespiedt zorgvuldig de rechtvaardige en de goddeloze... en hij die het kwaad liefheeft is de moordenaar van zijn ziel" [Ps 33,16 - Ps 10,6].
Zoals vandaag de telegraaf een wonderbaar communicatiemiddel tussen mensen is geworden dat bliksemsnel onze bevelen en uitspraken doorseint, zo ook is er een goddelijke telegraaf: elk van onze gedachten eens ontworpen, elk van onze uitspraken eens verwoord, is onmiddellijk in onuitwisbare letters omgezet en met een afschrikkende waarheid neergeschreven in het grote boek waarvan sprake in de gewijde liturgie: Tunc liber scriptus proferetur, in quo totum continetur, unde mundud judicetur [Brevier voor de overledenen].
Zodoende moeten we ons niet van ons stuk laten brengen door de arrogantie en de duistere bedreigingen va de goddeloze, wij die momenteel overgeleverd zijn aan geweld en onderdrukking, onze rechten miskend en vertrappeld worden, en onderhevig aan de listen van de ongelovigen teveel despotisme en macht ondergaan. Als God momenteel zwijgt en schijnt te slapen zal hij onvermijdelijk op zijn tijd ontwaken. Nogmaals, het onderzoek is ten einde, het dossier van de goddeloze is volledig, de getuigen zijn ontboden en de vordering is geschied. Het is maar voor korte duur dat de plechtigste hoorzitting uitgesteld is.
Er wordt verteld dat een fiere en edelmoedige Bretoense prins overwonnen en gevangen genomen werd door een woeste rivaal die hem naar een donker cachot verwees met weinig lucht, brood en zon en waar het leven al vlug uitstierf vanwege de wreedheid van een langdurige en doordachte foltering. Vooraleer te sterven zond het slachtoffer volgend citaat naar zijn moordenaar: "Ik ga in beroep bij de opperste Beschermer van de verdrukten voor je wreedheden en grofheid, en binnen één jaar en één dag daag ik je met mij voor zijn goddelijk gerecht." Inderdaad, op de gestelde dag stierf de moordenaar.
We zijn geen profeet en we zouden niet durven alle perverse mensen op zo korte tijd opnoemen, de prulschrijvers van de vrijdenkerij, de opstellers van een onbillijke wetgeving, degenen die tekort doen aan de eer en de vrijheid van de families, aan de rechten en de deugd van de kinderen. Maar dat deze mensen die God uitdagen en bespotten met zijn dreiging eens strenge en zorgvuldige rekenschap verschuldigd zullen zijn aan zijn gerechtigheid [dat is een vaststaande waarheid] die rekenschap komt er vroeg of laat. Op deze dag van plechtig herstel zullen de goddelozen, die de rechtvaardigen onbesuisd noemden, die zich verzadigden met hun folteringen en tranen zoals brood voor een uitgehongerde, voor eigen rekening leren dat God niet kan verdragen dat er met Hem gespot wordt en dat er noch straffeloosheid noch verjaring bestaat voor misdaad en onrecht.
Alle schade zal glansrijk hersteld worden. Het bloed van Abel dat de aarde laafde, zal over Kaïn komen en hem beschuldigen. Sint Pieter zal rekenschap vragen aan Nero voor de foltering die hij onderging. Maria Stuart zal de goddelijke wraak op het hoofd van haar moordenares Elisabeth van Engeland oproepen. Alle heiligen zullen God inroepen en eenstemmig vragen: Usquequo, Domine, non judicas et non vindicas sanguinem nostrum de iis qui habitant in terra [Apoc 6,10].
Het zal een groot hof van verbreking zijn waarvoor een menigte beroemde rechtszaken zullen verschijnen, waar ontelbare oordelen door vrees, ambitie en eigenbelang ingegeven voorgoed zullen opgeheven worden, waar kortom de Voorzienigheid die de zinlozen op aarde verketteren en beschuldigen van ongevoeligheid, onrecht, en blinde partijdigheid haar keuzes ten volle zal rechtvaardigen volgens dit gezegde: Ut vincas cum judicaris [Ps 50,6].
Er wordt verteld dat er in Duitsland een eenzaam man was waarvan de heiligheid en de werken uitstraalden. Hij genas de zieken, deed de blinden zien en trok de volkeren van de omtrek aan rond zijn woning. Keizer Otto wilde hem bezoeken. Verrukt door de wijze woorden van de heilige man kon hij zijn bewondering niet bedwingen: "Vader, zei hij hem, vraag me wat je wilt, al was het de helft van mijn koninkrijk, je krijgt het."
De heilige nam een plechtige houding aan, hief statig het hoofd dat gekroond leek met een diadeem van edelheid en deugd, legde zijn hand op de borst van de keizer en zei op plechtige toon: ‘Prins, ik kan met je kroon en je schatten niets aanvangen, maar ik vraag een gunst, dat ik midden de praal en de betovering van uw almacht en uw grootheid, elke dag enkele ogenblikken in de geheime eenzaamheid van uw hart terugtrekt en inziet dat er een dag komt van rekenschap aan God. Want, volgens de woorden van paus Sint Clemens: "Quis peccare poterit, si semper ante oculos suos Dei judicium ponat, quod in fine mundi certum est agitandum."
Laat ons hetzelfde doen en met de profeet zeggen: "Cogitavi dies antiquos et annos aeternos in Mente habui" [Ps 86,6]. Mogen we onszelf beoordelen en niet veroordeeld te worden. Mogen we alle dagen van ons leven bij Jezus Christus wonen en dan zullen we van alle angst verlost zijn, want er is geen veroordeling voor degenen die bij de Heer Jezus verblijven: Nihil ergo nunc damnationis iis qui sunt in Christo [Rom 8,1].
Bron: Abbé Arminjon
Vertaling: [Broeder Joseph]
|
|