Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Het Laatste Geheim. Hoofdstuk 22. De kastijding

  
 
Download PDF

Hoofdstuk 22: De kastijding

Dat ‘iets’ was de Zwarte Dood.

De ziekte, gelijkaardig aan wat Italië in de tijd van Gregorius de Grote had getroffen, ontstond in de Aziatische achterlanden en werd door Mongoolse ruiters tot in China verspreid, waar ze een vreselijke verwoesting veroorzaakte. De symptomen waren koorts en enorme gezwellen ter grootte van eieren en de ziekte was eigenlijk een combinatie van meerdere bacteriële agens die in ratten en hun vlooien te vinden zijn. De belangrijkste was de bacterie Pasteurella pestis, de oorzaak van de builenpest. Ze werd vaak vergezeld door dodelijkere bacteriën die longontsteking en bloedvergiftiging veroorzaakten; ziekten die de longen aantasten en donkere huidsvlekken veroorzaken.

Misschien was dàt, of het feit dat het door zwarte ratten verspreid werd, de reden waarom ze het de "Zwarte Dood" noemden, maar meer waarschijnlijk was het omwille van de dodelijke gevolgen. De totale zwartheid, verbonden aan het feit dat het, eens het in een gebied binnenkwam, via menselijk contact kon verspreid worden en binnen een tijdspanne van enkele dagen dodelijk kon zijn, maakte er inderdaad een "zwarte dood" van. Het aasde vooral op bevolkingen zoals die van China (waar, ironisch genoeg, de dierenriem een "Jaar van de Rat" bevatte en waar in de jaren 1330 de droogtes, sprinkhanen en overstromingen de bevolking hadden verzwakt), en hoewel we niet precies weten hoeveel er aan de pest gestorven zijn, zou de Chinese bevolking verminderd worden van 123 miljoen in 1200 tot slechts 65 miljoen tegen het einde van de veertiende eeuw.


Builenpest


De eerste gevolgen van de westwaartse verschuiving van de pest werden in 1339 zichtbaar in de sterfgevallen nabij het Issykmeer in het Tien-gebied. Vanuit centraal Azië bewoog ze zich over land of via handelsschepen naar het Midden-Oosten en vervolgens Europa. In 1345 was de pest in Sarai, een belangrijk handelscentrum aan de benedenloop van de Wolga in wat vandaag Rusland is, en binnen het jaar had ze de Kaukasus en Azerbeidzjan bereikt. Van Armenië tot India was het land bezaait met lijken. De zwakken zochten zonder twijfel hun toevlucht bij Vedische goden naarmate deze mysterieuze en vreselijke ziekte [die verspreid kon worden door nog maar te ademen in de nabijheid van iemand of iemand aan te raken of door contact met besmette kledij] veel van het subcontinent ontvolkte en zich rond Jemen een weg baande naar de Rode Zee.

Koerden vluchtten tevergeefs de bergen in. In plaatsen als Caesarea [de huidige Iran-Irak regio] overleefde bijna niemand. Syrië en Egypte werden niet gespaard, evenmin als Mekka, ondanks Mohammeds overtuiging dat er nooit ziekte zou heersen in de Heilige Stad. Binnen twee jaar zou de Islamitische wereld een derde tot de helft van z’n bevolking verliezen. Naarmate de ziekte zich via de handelsroutes verspreidde, werden de Christelijke delen van het oosterse Middellandse Zeegebied eveneens getroffen. Na Constantinopel verwoest te hebben, ging de pest in 1347 via Italiaanse schepen naar Cyprus, dat in dat jaar ook een aardbeving en meerdere vloedgolven te verwerken kreeg. Het water stroomde over grote delen van het eiland en vernietigde olijfbossen en vissersvloten. De eilandbewoners vermoordden hun Arabische slaven uit vrees dat die zouden misbruik maken van de chaos en vluchtten dan landinwaarts, maar ze konden de, wat een kroniekschrijver omschreef als "met pest geladen wind die zo’n giftige geur verspreidde dat velen die erdoor overmand werden plots neervielen ... en een pijnlijke dood stierven" niet vermijden.

Net voor de pest arriveerde veroorzaakten aardbevingen ook zware schade in Rome, Napels, Pisa en Venetië. Ze deed haar intrede in West Europa, gedeeltelijk via de Siciliaanse haven in Messina, waar de bewoners beweerden dat duivelse entiteiten in de gedaante van honden het onheil over de mensen brachten.

Het volk was zo verbijsterd dat weinigen het aandurfden hun huis te verlaten, tot ze samen besloten om op verzoek van de aartsbisschop hun moed bijeen te rapen en rond de stad stapten terwijl ze litanieën zongen.

Een Schriftgeleerde, Michael van Piazza beweerde: "Terwijl de ganse bevolking in processie door de straten wandelde verscheen er een zwarte hond tussen hen die hen aanviel en alle zilveren vaten en lampen en kandelaars brak..."

Het was een angstaanjagend en ontzaglijk tafereel. De pest werd door schilders afgebeeld als werd ze verspreid door duivels of wraakengelen die zwavelpijlen afvuurden of een dodelijk wierookvat uitstortten zoals in Openbaring 8:5. Sommigen, zoals Paus Clementius VI, omschreven de plaag als een "pest waarmee God de Christenen kwelt." Het leek inderdaad als de stank uit de hel, een plaag die zo walgelijk was, zo onuitstaanbaar in het zweet, de uitwerpselen en het speeksel, in de zwarte of rode urine, in de stinkende adem, dat ze meer afschuw dan medelijden opwekte.

Velen beweerden dat er giftige dampen uit barsten in de aarde kwamen; zwavel uit de onderwereld. Schadelijke wolken waren het zeker! In wanhoop vluchtten de inwoners van Messina te voet en te paard een tiental kilometer weg van de stad om een beeldje van de Madonna te halen dat speciale krachten zou bezitten. Terwijl het paard dat het beeldje droeg Messina naderde, bleef het plots bewegingloos staan, zoals een rots.

Dat werd beschouwd als een teken dat wat er aan het gebeuren was Gods vergelding was voor een zondig, met bloed bevlekt volk en dat Maria niet mocht tussenkomen.

Michael van Piazza zei dat de H. Moeder had geoordeeld dat de stad "zo hatelijk was en zo diep besmet was met bloed dat ze haar de rug toekeerde, niet alleen omdat ze de stad niet wou betreden, maar omdat ze zelfs het zicht ervan verafschuwde."

De waarheid is dat Maria nooit haar rug er naar toekeerde, maar de bescherming uit de hemel leek inderdaad afwezig te zijn. Tijdens de jaren 1340 was er een terugval in de verschijningen van de Maagd, een relatieve stilte [behalve in een Oekraïns klooster met de naam Pochaiv], terwijl de plaag slachtoffers bleef eisen. Het dodental [één derde] was hetzelfde zoals voorspeld in [Openbaring 9:15]. Men zag stuurloze schepen met dode bemanningen en tegen december 1347 had de ziekte zich via verschillende havens en vissersdorpjes over een groot deel van Zuid Europa verspreid. Van daar ging ze verder naar de centrale en noordelijke delen van Europa via zeehavens zoals Genua, waar drie schepen, die aangelegd hadden omwille van krachtige winden uit het Oosten, niet enkel geladen waren met gegeerde kruiden, maar ook met Pasteurella pestis.




Pochaiv, klooster

Bange inwoners hadden de schepen met vuurpijlen en "diverse oorlogstuigen" aangevallen, in de hoop ze buiten te houden maar het was reeds te laat. De plaag was al aan land geraakt. Ze bereikte ook Venetië en Pisa. In het zwaar getroffen Firenze vielen er naar schatting honderdduizend slachtoffers. De statige huizen en grote paleizen werden geëvacueerd. Broers lieten hun broers in de steek; ooms hun neven; ouders hun kinderen. Zoals de classicus Giovanni Boccaccio het verwoordde: "Daar kwam de dodelijke pest die ... door de hemelse lichamen of door onze eigen zondige handelingen volgens de rechtvaardige toorn van God ter afstraffing over de mensheid werd gestort ... een paar jaar voordien in de Oostelijke gebieden was opgedoken, en na deze laatste beroofd te hebben van een ontelbaar aantal inwoners en zich onophoudelijk van de ene plaats naar de andere had verspreid, had ze zich nu ongelukkiglijk naar het Westen verspreid."

Het was verschrikkelijk. Het was angstaanjagend. Wanneer de pest z’n intrede deed luidden de kerkklokken niet meer en wapperden zwarte vlaggen in de wind. Voorzichtige schattingen beweren dat 33 procent van Italië bezweek, maar veel geleerden schatten het dodental voor dat land op 40 of zelfs 50 procent.

Vanuit Italië baande de pest zich een weg naar het westerse Middellandse Zeegebied, met dezelfde dodelijke gevolgen. In het door wellust geobsedeerde Avignon werden in zes weken tijd elfduizend mensen begraven. Spoedig stierf een derde van de kardinalen, samen met de helft van de bevolking. Samen met Firenze was Avignon het zwaarst getroffen. Het dodental onder de priesters was bijzonder hoog en onder de doden waren ook honderden van hen die in het luxueuze pauselijke paleis werkten. Paus Clementius VI moest al gauw de stad ontvluchten. Niemand kon precies weten hoe de Zwarte Dood zich verspreidde, maar tenminste één van z’n drie vormen was ongelooflijk besmettelijk. Astrologen probeerden een antwoord te vinden in de sterren, maar ze hadden heel weinig om zich op te baseren. De ziekte verspreidde zich noordwaarts langs de riviervalleien en bereikte Parijs in 1348, met meer dan vijfhonderd lijken die elke dag het hospitaal werden uitgevoerd. In die stad werden de zieken verzorgd door moedige nonnen die, in alle nederigheid en onbaatzuchtigheid, niet dachten aan hun eigen naderende overlijden. In dat vreselijke jaar bezweken 28 procent van de Europese kardinalen en 207 bisschoppen.

In Spanje had de pest Saragossa bereikt en andere gebieden van het land. Op dat moment dook in de grot in Guadaloupe opnieuw het beeld van de Madonna met het Kindje op, dat door Gregorius de Grote zou gebruikt geweest zijn tijdens de plaag in Rome, om de mensen te helpen tegen deze nieuwe en ontzagwekkende plaag.

Over heel het continent waren steden speciale doelen. De zieken werden meedogenloos achtergelaten en werden al gauw lijken die gewoon voor de huizen bleven liggen of opeengestapeld werden. Uiteindelijk werden de lichamen in enorme gemeenschappelijke putten gedumpt, terwijl verwaarloosde gewassen vergingen en het vee ronddoolde. Als uit afschuw vermeden de wolven de doden en in een ziekenhuis in Montpellier stierf bijna elke dokter. In Marseille stierven de 150 Fransciscaners. Op sommige plaatsen stortte de plaag neer als een vuurbal. De historicus Ziegler schreef: "Eén zo’n bal werd gelukkig opgemerkt terwijl hij boven Wenen zweefde en werd uitgedreven door een voorbijgaande bisschop. Hij viel onschadelijk op de grond en er werd een stenen beeld van de Madonna geplaatst om deze unieke overwinning te gedenken..."

Maar zulke overwinningen waren tijdelijk. Er waren veel meer nederlagen. Wenen had al evenveel te lijden als Avignon en heel Europa was het toneel van leegheid: vee zonder herders, weduwen zonder kinderen. In Engeland baande de pest zich langs de kust een weg naar Bristol, en doodde met dezelfde wraakzucht als op het vasteland. Vooral de arme geestelijkheden die zich dapper om de stervenden bekommerden werden getroffen. In 1348 werd het Graafschap Dorset getroffen en op landgoeden in Suffolk en Worcestershire stierf 44 tot 50 procent van de bevolking. Bath en Wells leken tussen november 1348 en 13 mei 1349 hun meest verwoestende periode te ondergaan. Het tekort aan priesters was zo erg dat bisschop Ralph van Shrewsbury een brief uitvaardigde waarin stond dat een stervend persoon zijn of haar laatste Biecht bij een andere leek mocht doen als er geen geestelijke beschikbaar was. Hetzelfde gold voor de Eucharistie, die nu ook kon geleid worden door een diaken als er geen priester in de buurt was.

Het feit dat de Biecht door leken mocht afgenomen worden duidde op een ongeziene noodtoestand. Clementius besloot dat het noodzakelijk was om absolutie te verlenen aan allen die bezweken waren omdat er velen geen geestelijke hadden. Voorafgaand aan de pest waren er 17.500 monniken, nonnen en broeders in Engelse kloosters, maar binnen een tijdspanne van twee jaar was dat aantal gehalveerd. Velen geloofden dat dit het einde van de mensheid was. Een broeder met de naam John Clyn in het Ierse Kilkenny "de hele wereld, als het ware, in de greep van de Kwaadaardige was geplaatst."

Die gevaarlijke positie was het resultaat van wellust en hebzucht, van oneerbiedigheid tussen ridders, van gebrek aan respect voor het leven en God, van de astrologie en het kristallen bol-kijken wat in Europa zo ontstellend populair was geworden. De mensen hadden gebruik gemaakt van donkere krachten en oogstten nu, zoals in Pompeï, het resultaat. Koning Magnus IV van Zweden jammerde: "Voor de zonden van de mens heeft God de wereld geslagen met deze grote straf van plotse dood. Hierdoor zijn de meeste mensen in het land ten westen van het onze dood. Ze verwoest nu Noorwegen en Nederland en nadert ons koninkrijk Zweden."


Koning Magnus IV van Zweden


Duitsland werd niet zo hard getroffen als zuid Europa, maar de verwoesting reikte tot plaatsen zo ver als Groenland. Ontsnappen was onmogelijk, evenmin als uitstel. Terwijl de pest bleef toeslaan reisde de Heilige Birgitta in 1349 naar Rome en raadde iedereen aan om "aardse ijdelheid in de vorm van extravagante kledij af te zweren, aalmoezen aan de behoeftigen te geven en alle parochiepriesters eens per maand de Mis te doen vieren ter ere van de Heilige Drievuldigheid."

Ondanks de weinigen in Rome die aandacht schonken aan deze woorden, kon niemand de indrukwekkende aanwezigheid van Birgitta ontkennen. Evenmin konden ze haar mirakels negeren. Een vrouw die bij haar stervende zoon zat zei, "Als de Vrouwe Birgitta hier maar was!" Op dat moment wandelde de heilige binnen en legde haar handen op het voorhoofd van de man. Een paar uren later was de man genezen.

In andere gevallen zocht men verlichting in heiligdommen als Willesden. Daar werd een beeld van de Heilige Moeder in processie gedragen en werden er genezingen gemeld. De koning van Zweden riep op tot vasten op brood en 1350 werd tot heilig jaar uitgeroepen. Het was belachelijk om de Kerk te beschuldigen voor al dit leed, vooral omdat de plaag in een heidens land was ontstaan, maar er heerste een schuldgevoel bij de hiërarchie die in het pauselijk paleis te Avignon stapels geld had geteld en van de Kerk een bureaucratie had gemaakt.

Daar zat kwaad in. Er zat kwaad in het overdreven in acht nemen van de wet en in pretentie. Het kwaad drong door tot het lokale niveau. De paus, getraumatiseerd door het onheil, bekritiseerde veel van z’n geestelijken als "de meest fiere van de wereld, arrogant en overgeleverd aan pracht en praal, graai- en hebzucht. Hun geld verkwistend aan pooiers en oplichters."

De tirade van de paus werd ongetwijfeld gevoed door de spanningen en er was meer dan genoeg reden voor.

Zijn vertegenwoordigers berekenden dat de pest [de grote kastijding die God toeliet] in Christelijk Europa 23.840.000 doden had geëist.

Bron: Michael Brown

Vertaling: Mario Lossie