Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Hoofdstuk 10.1: Over de dood van de Heilige Maagd te Efeze

  
 
Download PDF

Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich.

Hoofdstuk 10.1: Over de dood van de Heilige Maagd te Efeze

Maria te Efeze

In de morgen van 13 augustus 1822 verhaalde A.C. Emmerich: Ik heb vannacht een landurige beschouwing gehad over de dood van de Heilige Maagd, doch ben bijna alles weer vergeten. Toen haar gevraagd werd, hoe oud de Heilige Maagd was geworden, zag ze plotseling temidden van het gesprek opzij en sprak: "Zij is op 23 dagen na 64 jaar geworden: ik zag juist zesmaal het teken X, toen I en eindelijk V. Maakt dat niet samen 64 uit? Maria leefde na Jezus' Hemelvaart drie jaar op Sion, drie jaar in Bethanië en negen jaar te Efeze, waarheen Johannes haar, korte tijd nadat de Joden Lazarus en diens zusters verdreven hadden, in veiligheid bracht.

Maria woonde niet te Efeze zelf, maar in de streek, waar zich reeds meerdere malen bekende vrouwen hadden gevestigd. Maria's woonplaats lag, wanneer men van Jeruzalem komt, ongeveer drie en een half uur van Efeze verwijderd, links op een berg. Deze berg helt schuin af naar Efeze dat men, wanneer men van het zuidoosten komt, tegen een berg meent te zien die heel dichtbij staat. Naarmate men echter verder gaat, merkt men dat het toch een heel eind is. Ten zuiden van Efeze [vanwaar grote lanen uitgaan, waar men gele vruchten op de grond ziet liggen], voeren smalle paden naar een berg, die wild begroeid is en bovenop de berg is er een heuvelachtige, begroeide vlakte, van omtrent een half uur in de omtrek. Daar gingen zij zich vestigen.

Het is een zeer verlaten streek met tal van vruchtbare, lieflijke heuvels en zindelijke rotsholen tussen kleine zandvlakten, wild en toch niet woest en met gladstammige, piramidenvormige, schaduwrijke bomen.

Toen Johannes de Heilige Maagd erheen bracht, na eerst een huis te hebben laten bouwen, woonden er reeds verschillende christelijke gezinnen en heilige vrouwen: de enen in rotsholten, die met licht houtwerk tot een woning werden omgevormd, de anderen in gebrekkige tentenhutten. Zij waren reeds vóór het uitbreken van de hevige vervolging hierheen gekomen. Daar zij de holen tot verblijf gebruikten, gelijk de natuur hen dit schonk, waren hun woningen zoals bij kuizenaars, meestal een kwartier van elkaar verwijderd, zodat deze nederzetting heel sterk geleek op een ver uit elkaar gebouwd dorp. Alleen het huis van Maria was uit steen opgetrokken. Een eind achter het huis waren niets dan rotsen tot op de top van de berg. Vanaf die top ziet men over heuvelen en bomen heen, neer op Efeze en op de zee met haar vele eilanden. De plaats zelf ligt dichter aan zee dan Efeze, dat wel enkele uren van de zee verwijderd ligt. De plaats is eenzaam en wordt weinig bezocht.

In de nabijheid ligt een slot, dat door een onttroonde koning werd bewoond. Johannes was dikwijls bij hem en hij heeft hem ook bekeerd. Deze plaats is later een bisdom geworden. Tussen de woonplaats van de Heilige Maagd en te Efeze loopt er een kleine beek, die de mooiste kronkelingen maakt.

De woning van Maria was uit steen opgetrokken, vierkant en aan de achterzijde rond of hoekig. De vensters waren hoog aangebracht en het dak was plat. Zij werd in twee delen gesplitst door de in het midden aangebrachte haardstede. Het vuur werd aangelegd op de grond, tegenover de deur in een uitholling van een muur, die zich aan beide zijden trapvormig tot aan het dak van het huis verhief. In het midden van die muur was vanaf de haard tot aan het dak een holte aangebracht, zoals een halve schoorsteen, waardoor de rook omhoog trok en dan door de opening in het dak zijn uitweg vond. Boven deze opening zag ik een scheve, koperen buis boven het huis uitsteken.

Het voorste gedeelte van het huis werd door lichte, verplaatsbare schermen van vlechtwerk, aan weerszijden van de haardstede van de ruimte daarachter gescheiden. In deze voorste ruimte, waarvan de wanden tamelijk ruw en door rook enigszins zwart waren, zag ik aan beide zijden, kleine cellen gevormd door samengevoegde gevlochten schermen. Moest dit gedeelte van het huis voor een groter vertrek dienen, dan werden de schermen, die lang niet tot de zoldering reikten, uit elkaar genomen en opzij gezet. In deze cellen sliepen de dienstmaagd van Maria en andere vrouwen, die haar kwamen bezoeken.

Links en rechts van de haardstede kwam men door lichte deuren in de achterste, donkere ruimte, die in een halfrond of in een hoek uitliep. Dit gedeelte was heel gezellig en sierlijk. De muren waren  met vlechtwerk bekleed en de zoldering naar de zijden afgerond. De hierover liggende balken waren met vlechtwerk verbonden en met loofwerk versierd. Het geheel maakte een eenvoudige, maar nette indruk.

De achterste ronde en hoekige ruimte was door een voorhangsel afgesloten en diende tot bidvertrek voor Maria. In het midden van de muur was in een nis een kastje aangebracht, dat men als een draaibaar tabernakel opende en sloot door aan een koord te trekken. Er stond een kruis in ter lengte van ongeveer een arm en in de Y-vorm, zoals ik steeds het kruis van de Zaligmaker heb gezien. Het was zonder bijzondere versiering en nog niet zo bewerkt als de kruisen, die nog in onze dagen uit het Beloofde Land komen. Ik veronderstel dat Johannes en de Heilige Maagd het zelf hebben vervaardigd. Het bestond uit witte houtsoorten.

Het bestond uit verschillende houtsoorten. Mij werd gezegd dat de witte stam cypreshout was, de ene zijarm cederhout, de andere palmhout en het bovenste gedeelte, met het opschrift, olijfhout. Het kruis was op een verhevenheid van aarde of steen geplaatst, zoals het kruis van de Messias op de Calvarieberg. Aan de voet lag een stuk perkament waarop, zoals ik mij meen te herinneren, woorden van Hem waren geschreven. In het kruis zelf was de beeltenis van de Verlosser op eenvoudige wijze ingesneden en de lijnen waren donker gekleurd, zodat men de gestalte duidelijk kon zien. Mij werden ook de beschouwingen medegedeeld die Maria bij de verschillende houtsoorten van het kruis maakte. Tot mijn spijt ben ik ze weer vergeten. Ik weet ook op dit ogenblik niet meer of het kruis van de Verlosser ook uit deze verschillende houtsoorten bestond, of dat het kruis van Maria enkel met het oog op haar overwegingen zo was gemaakt. Het stond tussen twee potten met levende bloemen.

Ook zag ik een doekje bij het kruis liggen en kreeg de indruk dat dit het doekje was, waarmee de Heilige Maagd, na de afneming van het kruis, de wonden van de Messias van het bloed reinigde. Ik kreeg deze indruk, omdat mij bij het zien van het doekje die handeling van heilige moederliefde werd getoond. Tevens voelde ik hoe dit doek overstemming had met deze waarmee de priesters, wanneer zij het bloed van de Zaligmaker in de Heilige Offerande van de Mis genuttigd hebben, de kelk reinigen, hetzelfde doen: ook hier houden zij bij deze handeling het doekje op dezelfde wijze vast. Deze indruk kreeg ik toen ik het doekje naast het kruis zag liggen.

Rechts van de bidcel, uitkomend in een nis van de muur, was de slaapcel van de Heilige Maagd, en daar tegenover, links van de bidcel, was er een ruimte waarin Maria haar kledij en andere dingen bewaarde. Van de ene cel naar de andere hing een voorhangsel dat de tussengelegen bidcel afsloot. Wanneer de Heilige Maagd werkte of las, ging zij gewoonlijk midden voor dit voorhangsel zitten.

De slaapcel van de Heilige Maagd lag met de achterzijde tegen de met vlechtwerk bedekte muur: de beide zijwanden waren van boomschors gevlochten. In het midden van de voorste muur, die met een tapijt overdekt was, bevond zich een lichte, dubbele deur, die naar binnen opensloeg. Ook de zoldering bestond uit vlechtwerk en liep van de vier zijden uit, boven als een gewelf tezamen. In het midden daarvan hing er een lamp met meerdere armen. De slaapplaats van de Heilige Maagd stond met een kant tegen de muur. Het was een kast van anderhalve voet hoog en zo lang en breed als een smalle plank. Er was een deken over gespannen die op de vier hoeken was vastgemaakt. De zijwanden waren bedekt met tapijten die tot op de grond afhingen en met kwasten en franjes versierd waren. Aan het hoofdeinde lag een rond kussen en het dek was een bruin geruit tapijt.

De woning lag te midden van gladstammige pyramidevormige bomen, in de nabijheid van een bos. Het was er stil en eenzaam. De woningen van de andere families lagen allen op een afstand, hier en daar verspreid. De hele nederzetting leek wel op een boerendorp.

De Kruisweg

De Heilige Maagd woonde hier met een dienstmaagd die jonger was dan zij en die het weinige voedsel, dat ze nodig hadden, moest bijhalen. Zij leefden heel stil en vreedzaam. Er was geen man in huis. Dikwijls kreeg zij het bezoek van een apostel die op reis was of van een leerling.

Het meest ontving de Heilige Maagd bezoek van een man die ik altijd voor Johannes heb aangezien, maar noch te Jeruzalem, noch hier was hij voortdurend bij haar. Hij ging van tijd tot tijd op reis. Hij droeg nu een grijs ander kleed dan ten tijde van Christus. Het was van een dunne, grijswitte stof en hing in plooien neer. Hij was slank en lenig. Zijn gezicht was smal en lang, met fijne trekken: de lange, blonde haren, op het hoofd gescheiden, waren achter de oren gestreken. Vergeleken bij de andere apostelen had hij in zijn voorkomen iets zacht vrouwelijks, iets maagdelijks.

In haar laatste levensjaren zag ik Maria steeds stiller en meer in zichzelf gekeerd. Zij gebruikte bijna geen voedsel meer. Het was als bevond zij zich reeds in betere gewesten, hoewel ze nog steeds op aarde leefde. Zij scheen zich niet meer om het aardse te bekommeren. Ik zag de laatste weken voor haar dood, hoe zij oud en zwak, dikwijls door de dienstmaagd in de woning werd rondgeleid.

Ik zag Johannes het huis van Maria binnengaan: ook bij hem waren de sporen van de ouderdom zichtbaar. Hij was mager en slank en had het witte, lange kleed tussen zijn gordel opgenomen. Hij legde deze gordel af en deed een andere om, waarop letters waren getekend. Deze haalde hij van onder zijn kleed te voorschijn. Dan hing hij een soort manipel aan zijn arm en deed een stool om.

De Heilige Maagd trad, geheel in het wit, op de arm leunend van haar dienstmaagd, uit haar slaapvertrek. Haar aangezicht was sneeuwwit en als doorschijnend. Zij was vol verlangen naar de hemel. Sedert de hemelvaart van haar goddelijke Zoon smolt geheel haar wezen weg in dat verlangen.

Zij begaf zich met Johannes naar de bidcel. Zij opende het tabernakel in de muur zodat het zichtbaar werd. Nadat beiden daarvoor een tijd lang knielend gebeden hadden, richtte Johannes zich op, haalde uit zijn kleed een metalen doosje te voorschijn, opende het en nam er een omhulsel van fijne wol uit. Daarin bevond zich een wit, gevouwen doekje, waarin het Heilige Sacrament in de vorm van een kleine, vierkante hostie bewaard werd. Dan sprak hij met heilige ernst enige woorden en gaf de Heilige Maagd de Communie. Zij ontving de Heilige Communie slechts onder één gedaante.

Achter het huis, een eindweg de berg op, had Maria zich een soort kruisweg aangelegd. Toen zij nog te Jeruzalem woonde, had zij na de dood van de Heer, nooit verzuimd om zijn lijdensweg onder tranen van medelijden te volgen.

Zij had de afstand van de verschillende plaatsen op de lijdensweg, waar Jezus bijzonder geleden had, nauwkeurig afgetreden, want zonder voortudrende overweging van Jezus' lijden kan zij, in haar grote liefde, niet leven.

Spoedig na haar aankomst hier in de streek zag ik, hoe zij iedere dag achter haar huis een eind de berg opwandelde in de overweging van Jezus' kruisweg. Aanvankelijk ging zij alleen en mat, naar het aantal stappen die zij moest doen en die zij zo dikwijls geteld had, van elke plaats waar iets bijzonders op Zijn lijdensweg was voorgevallen. Op ieder van die plaatsen plaatste zij een steen, of, wanneer er een boom stond, merkte zij een teken daarop. De weg leidde naar een woud, waar zij op een heuveltje de Calvarieberg en in een holte van een andere heuvel, het graf van de Messias aanduidde.

Toen zij haar kruisweg in twaalf staties had ingedeeld, volgde zij deze in stille overweging met haar dienstmaagd: op alle lijdensplaatsen zetten zij zich neer en overwogen in het hart de betekenis ervan en prezen de liefde van de Heer onder tranen van medelijden. Later duidde de Heilige Maagd de plaatsen nog nauwkeuriger aan en ik zag hoe zij met een stift op iedere steen de betekenis van de plaats, het aantal schreden en andere aanduidingen ingrifte.

Ik zag ook dat zij de holte van het heilige graf reinigden en ze inrichtten tot bidplaats. Ik zag toen op die kruisweg geen afbeelding, zelfs geen kruis, maar enkel de gedenksteen met het inschrift. Maar daar de weg dikwijls begaan werd en in orde gebracht, begon de plaats er langzamerhand schoner uit te zien. Ook na de dood van de Heilige Maagd werd deze weg gevolgd door christenen die zich neerwierpen en de grond kuisten.

Na drie jaren in de nabijheid van Efese te hebben doorgebracht, voelde de Heilige Maagd een vurig verlangen naar Jeruzalem. Petrus en Johannes vergezelden haar daarheen. Er bevonden zich verschillende apostelen te Jeruzalem, waaronder ik Thomas opmerkte. Naar ik meen, vond er een Concilie plaats, waar Maria's raad werd ingewonnen.

Ik zag haar op de avond van haar aankomst, alvorens de stad binnen te gaan, met de beide apostelen de Olijfberg, de Calvarieberg, het Heilig Graf en andere heilige plaatsen bezoeken. Zij was zo bedroefd en zozeer door medelijden bewogen, dat zij zich ternauwernood staande kon houden en Petrus en Johannes haar moesten ondersteunen.

Anderhalf jaar voor haar dood is de Heilige Maagd nog eens van Efeze hierheen gereisd: Ik zag hoe zij op die avond met de apostelen de heilige plaatsen ging bezoeken. Zij was onuitsprekelijk bedroefd en zuchtte altijd: "O, mijn Zoon, mijn Zoon!" Toen zij bij de achterdeur van het paleis kwam, waar zij Jezus, toen hij onder het kruis neerviel, ontmoette, zonk zij bij de smartvolle herinnering aan dat droevige ogenblik bewusteloos neer. De de beide apostelen meenden dat zij de geest had gegeven.

Men droeg haar naar het Cenaculum op de berg Sion. Zij woonde daar in een van de voorbouwen. Hier werd de Heilgie Maagd meerdere dagen lang zo zwak en ziek en voel zij haar zo dikwijls in onmacht, dat men herhaaldelijk meende dat zij zou sterven en men er over dacht om voor haar een graf in gereedheid te brengen. Zij zelf koos daarvoor een grot bij de Olijfberg en de apostelen lieten, door een brave steenhouwer, een schoon graf voor haar klaarmaken.

Ondertussen werd zij meerdere malen dood verklaard en het gerucht van haar overlijden en van haar graf te Jeruzalem werd ook in andere plaatsen verspreid. Toen het graf klaar was, was zij reeds genezen en sterk genoeg om naar haar woning in Efeze terug te keren waar zij, na verloop van anderhalf jaar, werkelijk stierf. Het graf bij de Olijfberg werd ten alle tijde in ere gehouden. Men bouwde er naderhand een kerk overheen en Johannes Damascenus [deze naam klonk mij tenminste in de oren, doch wie is deze persoon toch?] verhaalde, volgens de geruchten, dat zij te Jeruzalem gestorven en begraven was.

God heeft de bijzonderheden over haar dood, haar graf en haar ten hemelopneming heel vaag gelaten en een voorwerp van overlevering laten blijven, om aan de heidense gezindheid, die toen nog in het christendom heerste, geen speelruimte te geven, want men zou haar heel licht als een godin aanbeden hebben.

De christen-gemeente te Efeze

Onder de heilige vrouwen, die ook in deze christen nederzetting bij Efeze leefden en het meest bij Maria kwamen, was er ook een nicht van de profetes Anna uit de tempel. Ik heb haar eens gezien, toen zij, voor de doop van Jezus, het Seraphia [Veronica] naar Nazareth reisde. Deze vrouw was met de Heilige Familie verwant door Anna, want deze was met Maria's moeder en nader nog met Elizabeth, een nicht van de Heilige Anna, verwant.

Nog een andere hier wonende vrouw, die ik voor Jezus doop' de reis naar Jeruzalem heb zien ondernemen, was Mara, een nicht van Elizabeth. De familiebetrekking die er tussen Mara en de Heilige Maagd bestond, is de volgende: Anna's moeder, Ismeria, had een zuster, Emerentia. Beiden bewoonden de herderstreek Mara, tussen de berg Horeb en de Rode Zee. Naar aanleiding van een voorspelling van het opperhoofd van de Esseners bij de berg Horeb, dat uit haar nakomelingschap vrienden van de Messias geboren zouden worden, huwde zij Aphras, een afstammeling uit het priestergeslacht, dat eens de Ark des Verbonds gedragen heeft. Emerentia had drie dochters: Elisabeth, de moeder van Johannes De Dopers, Enuë, die zich als weduwe bij de geboorte van de Heilige Maagd in Anna's woning bevond en Rhode, van wie de genoemde Mara een dochter was.

Rhode vestigde zich na haar huwelijk ver van de streek van haar geboorte: zij woonde met haar man aanvankelijk in de streek van Sichem, vervolgens te Nazareth en later te Casaloth bij de berg Tabor. Zij had, behalve Mara, nog twee andere dochters: één ervan was de moeder van leerlingen van de Messias. Verder was er een van de zonen van Rhode, de eerste echtgenoot van Maroni, die als kinderloze weduwe na diens dood met Eliud, een neef van de Heilige Anna, huwde en zich te Naim vestigde. Uit dit tweede huwelijk werd een zoon geboren, die door Jezus, toen Maroni andermaal weduwe was, van de dood werd opgewekt. Het was de jongeling van Naïm, die later een leerling van de Heer werd en gedoopt werd onder de naam Martialis.

Rhode's dochter Mara, die bij de dood van de Heilige Maagd tegenwoordig is geweest, was in de nabijheid van Bethlehem gehuwd. Toen na Jezus' geboorte, de Heilige Anna zich voor enige tijd uit Bethlehem verwijderde, begaf zij zich naar Mara. Deze laatste was niet vermogend, want Rhode had haar kinderen slechts een derde gedeelte van haar bezittingen nagelaten: de twee andere delen had zij aan de tempel en de armen gegeven.

Nathanaël, de bruidegom van Cana, was zoals ik geloof, Mara's zoon en ontving bij zijn doop de naam Amator. Zij had ook nog andere zonen, die leerlingen werden van Jezus.

Medegedeeld op 7 augustus 1821, 's morgens. Ik ben gisteren en vannacht ook bijna voortdurend bij de Heilige Maad te Efeze geweest: ik heb met haar en nog met vijf andere heilige vrouwen de kruisweg gevolgd. De nicht van de profetes Anna en de weduwe Mara, Elizabeth's nicht, bevinden zich bij ons. De Heilige Maagd opende de kleine stoet. Zij zag er reeds oud en zwak uit, was bleek en bijna geheel doorschijnend. Het was ontroerend om haar te zien. Het was alsof ook ik deze weg voor het laatst aflegde. Ik geloof dat Johannes, Petrus en Thadeus reeds in de woning aanwezig waren.

Ik zag de Heilige Maagd op hoge leeftijd. Zij droeg geen andere tekenen van ouderdom, butien het verterend verlangen naar de hemel. Zij was onbeschrijfelijk ernstig. Ik heb haar nooit zien lachen. Wel speelde er soms een weemoedige glimlach om haar lippen. Hoe ouder zij werd, des te bleker en doorschijnender werd ook haar gelaat. Zij was mager, maar had geen enkele rimpel. Geen enkel spoor van verwelking was er bij haar waar te nemen. Zij was geheel vergeestelijkt.

Dat ik in deze beschouwing de Heilige Maagd zo duidelijk voor mij zag, meen ik te moeten toeschrijven aan een kleine relikwie van het kleed, dat zij bij die gelegenheid droeg. Deze is in mijn bezit en ik zal het kleed, zo goed als ik kan, beschrijven.

Het was een bovenkleed dat de rug bedekte en met enige plooien tot aan de voeten afhing. Een gedeelte werd aan de hals over de schouder gelegd en op de andere schouder met een knoop vastgemaakt, zodat het een soort halsdoek vormde. Het kleed werd door een gordel om het middel vastgehouden en bedekte het lichaam van onder de armen tot aan de voeten. Vooraan bleef het bruine onderkleed zichtbaar. Aan weerszijden was de rand van het bovenkleed van af de gordel omgeslagen, zodat de voering zichtbaar was. Deze rand was rood en geel gestreept. Van de rechterzijde van deze rand, maar niet van de voering, is het stukje stof dat ik bezit. Het was een feestgewaad dat volgens het oud-joodse gebruik zo gedragen werd. De moeder van Anna droeg het ook.

Dit opperkleed bedekste slechts de rugzijde van het bruinkleurig onderkleed, zodat het borststuk en de gehele voorzijde en ook de mouwen zichtbaar bleven. Het hoofdhaar was bedekt met een geelachtige muts, die even het voorhoofd bedekte en van achteraan met plooien was bijeengetrokken. Daarover droeg zij nog een zwarte sluier van dunne stof, die tot aan de helft van de rug neerhing. Ik zag haar eens in dit kleed bij de bruiloft van Cana.

In het derde jaar van Jezus' openbaar leven, toen de Heer aan de zijde van de Jordaan te Bethabara, ook Bethanië genoemd, onderricht gaf en ook zieken genas, zag ik de Heilige Maagd ook in dit kleed te Jeruzalem, waar zij woonde in een schoon huis, naast de huizen van Nicodemus, aan wie het toebehoorde.

Ook bij de kruisiging van de Heer droeg zij dit kleed, maar bedekt met een grote treurmantel. Waarschijnlijk droeg zij dit feestkleed hier op de kruisweg te Efeze, als herinnering dat zij het eens op de lijdensweg van Jezus gedragen had.

Maria op haar sterfbed en de komst van de apostelen

Medegedeeld op 9 augustus 1821, 's morgens. Ik kwam in de woning van Maria, ongeveer drie uur van Efeze gelegen. Ik zag er de Heilige Maagd, in een met wit doek omspannen slaapvertrek, achter de haardstede op een lage, smalle slaapplaats rusten. Haar hoofd rustte op een rond kussen. Zij zag er zeer zwak en bleek uit en was van het hoofd tot de voeten in een lang kleed gehuld. Men had een bruine, wollen deken over haar uitgespreid.

Ik zag een vijftigtal vrouwen het slaapvertrek in- en uitgaan, om afscheid van Maria te nemen. De terugkerenden maakten, als teken van rouw, verschillende handgebaren. Onder haar bevonden zich de nicht van de profetes Anna, en Mara, Elisabeths nicht, die ik reeds bij het volgen van de kruisweg gezien had. Er waren reeds zes apostelen in de woning van de Heilige Maagd aanwezig en wel Petrus, Andreas, Johannes, Thadeus, Bartholomeus en Mathias, alsook één van de zeven diakens, net name Nikanor, die altijd zo behulpzaam was. Ik zag de apostelen in het voorste gedeelte van het huis bij elkaar om te bidden, waar zij aan de rechterzijde een bidvertrek hadden ingericht.

Medegedeeld op 10 augustus 1821. De kerkelijke verjaardag van de dood van de Heilige Maagd wordt op de juiste datum gevierd. Deze valt echter niet alle jaren op dezelfde dag. Ik zag heden nog twee apostelen aankomen en wel Jacobus de Mindere en Mattheüs, die een stiefbroer is van de eerstgenoemde, want Alpheus huwde als weduwnaar met Maria, de dochter van Cleophas en had uit het eerste huwelijk een zoon, namelijk Mattheüs.

Ik zag gisterenavond en ook heden de apostelen gezamenlijk godsdientoefeningen verrichten in het voorste gedeelte van het huis. Daarvoor hadden zij de verplaatsbare schermen van vlechtwerk, die daar de slaapcellen vormden, op zij gezet of een andere plaats gegeven. Het altaar bestond uit een met wit en rood doek gedekte tafel. Deze werd bij de heilige handeling telkens aan de recherzijde van de haarstede, die nog diende voor dagelijks gebruik, tegen de muur geplaatst en na afloop weer weggedragen. Voor het altaar stond een overdekt voetstuk, waarboven een schriftrol hing. Boven het altaar brandden lampen.

Op het altaar had men een kruisvormig vaatwerk geplaatst, met parelmoer ingelegd. Het was nauwelijks een spanne lang en breed en bevatte vijf met zilveren deksels gesloten busjes. In het middelste bevond zich het Heilige Sacrament, in de overige gewijde olie, zout en vezels en boomwol. De dozen waren zodaning toegevoegd en gesloten, dat niets uit kon lopen.

De apostelen droegen op hun reizen op de borst, onder hun kleed, dit kruis bij zich. Dan waren zij meer dan de hogepriester, die het allerheiligste van het Oude Verbond op de borst droeg.

Ik herinner mij niet met zekerheid of zich in één van de busjes ook relikwieën van heiligen bevonden. Ik weet echter, dat zij bij het opdragen van het Offer van het Nieuw Verbond, steeds relikwieën van profeten en later van martelaren in de nabijheid hadden, evenals de patriarchen altijd gebeente van Adam of van andere oudvaders, die de belofte hadden ontvangen, op het altaar legden, wanneer zij offers opdroegen. Christus had hun bij het Laatste Avondmaal gezegd om zo te handelen.

Petrus stond in priestergewaad voor het altaar, de anderen in koor achter elkaar. De vrouwen woonden de plechtigheid bij en stonden op de achtergrond.

Medegedeeld op 11 augustus 1821. Ik zag vandaag de negende april Simon aankomen in de woning van de Heilige Maagd. Er ontbraken nu nog Jacobus de Meerdere, Philippus en Thomas. Ook waren nog verschillende leerlingen gekomen, wan wie ik mij Johannes, Marcus en de zoon of kleinzoon van Simeon herinner, die voor Jezus het laatste paaslam bereidde en bij de tempel met het onderzoek der offerdieren was belast. Er waren nu ongeveer tien mannen aanwezig.

Bij het altaar had opnieuw een godsdienstoefening plaats. Ik zag enige van de laatstgekomenen met opgeschorten kleren, waaruit ik opmaakte dat zij spoedig opnieuw zouden vertrekken. Voor de slaapplaats van de Heilige Maagd stond een klein, laag, driehoekig tafeltje, dat veel geleek op dat, waarop in de geboortegrot de geschenken van de Koningen in ontvangst werden genomen. Er stond een schoteltje met een bruin, doorschijnend lepeltje op. Ik zag thans slechts één vrouw in het vertrek van de Heilige Maagd.

Ik was er voorts getuige van hoe Maria, na afloop van de godsdienstoefening, uit de handen van Petrus opnieuw de Heilige Communie ontving. Hij droeg het Heilig Sacrament in het vroeger beschreven kruisvormige vaatwerk. De apostelen stonden, van het altaar tot de slaapplaats, in twee rijen geschaard en maakten, toen Petrus met het Allerheiligste voorbijging, een diepe buiging. De schermen rondom de slaapplaats van de Heilige Maagd waren nu allemaal weggenomen.

Toen ik dit alles bij Efeze gezien had, kwam het verlangen in mij op om eens te gaan zien hoe het er op hetzelfde tijdstip te Jeruzalem uitzag, doch de grote afstand tussen Efeze en Jeruzalem, schrikte mij af. Toen kwam de Heilige Susanna tot mij, maagd en martelares, van wie het feest vandaag wordt gevierd en van wie ik een relikwie in mijn bezit heb. Zij was reeds de hele nacht in mijn nabijheid geweest en sprak mij moed in: zij wou mij vergezellen. Toen trok ik met haar over land en zee en wij waren al gauw in Jeruzalem. Zij was echter heel anders dan ik: zij was heel licht en wanneer ik haar wou aanraken, kon ik dat niet. Zodra zich voor mijn ogen een bepaald beeld vertoonde, zoals dit nu te Jeruzalem het geval was, verdween zij, maar bleef telkens in mijn nabijheid om mij te troosten, wanneer ik mij van de ene naar de andere plaats begaf.

Ik kwam bij de Olijfberg en zag alles verwoest en veranderd tegen vroeger: ik kon echter elke plek nog herkennen. Het huis bij de Tuin van Gethsemane, waar de leerlingen vertoefden, was verwoest en men had er grachten gegraven en muren opgetrokken, om de weg daarheen toegankelijk te maken.

Ik begaf mij toen naar het graf van de Heer. Het was dichtgeworpen en met muurwerk omgeven en boven op de rots was men begonnen met een kleine tempel te bouwen: er stonden toen nog niets dan muren.

Toen ik, bedroefd over deze verwoesting, overal rondzag, verscheen mij mijn hemelse Bruidegom in dezelfde gedaante, waarin Hij zich eens hier vertoond had aan Maria Magdalena.

Ook de Calvarieberg vond ik verwoest en bebouwd. Het heuveltje, waarop het kruis heeft gestaan, was afgegraven en van grachten en muren omgeven, zodat men de berg niet meer kon bereiken. Ik wist er echter boven te komen en deed er mijn gebed: toen verscheen de Messias mij opnieuw om mij te troosten en op te beuren. Tijdens deze verschijningen van de Heer zag ik de Heilige Susanna niet aan mijn zijde.

Ik had vervolgens een beschouwing over de wonderbare genezingen van de Zaligmaker in de omtrek van Jeurzalem en was weer getuige van vele van deze wonderen. Terwijl ik over de genade, om in Jezus' naam wonderen te verrichten, nadacht, een genade die vooral aan priesters geschonken wordt en thans in hoge mate aan de prins van Hohenlohe is ten deel gevallen, zag ik er deze priester gebruik van maken. Ik zag hoe vele zieken, op zijn gebed, genezing verkregen en onder hen bevonden zich personen, van wie hun afzichtelijke wonden met vuile lompen bedekt waren. Ik kan thans niet met zekerheid zeggen of het werkelijke wonden, dan wel zinnebeeldige voorstellingen van oude wonden geweest zijn. Ik zag ook in mijn nabijheid nog andere priesters die in dezelfde mate deze genade in zich bevatten, maar er waren wegens vrees voor de mensen, verstrooidheid, bekommeringen om wereldse zaken en gebrek aan werkzaamheden geen gebruik van maakten. Onder hen bemerkte ik evenwel iemand op, die velen, aan wiens hart verschrikkelijke dieren knaagden, hulp verleende. Deze dieren zullen ook wel zinnebeeldige voorstellingen van zonden geweest zijn. Ten opzichte van anderen, die ten prooi waren gevallen van lichamelijke ziekten en aan wie hij ongetwijfeld hulp kon verlenen, verzuimde hij, uit vertrooidheid van de hem geschonken genade gebruik te maken. Hij werd hierin door allerlei stoornis verhinderd.

Medegedeeld op 12 augustus 1821. Er zijn nu hoogstens twaalf mannen in het huis van de Heilige Maagd. Ik woonde vandaag in de slaapcel een godsdienstoefening bij. Er werd een Heilige Mis gelezen. Rondom de cel waren de schermen verwijderd. Naast de slaapplaats van de Heilige Maagd lag een vrouw geknield, die Maria ondersteunde, wanneer zij zich oprichtte. Ik zag dit meerdere malen plaats vinden, terwijl de vrouw ook soms de Heilige Maagd met een lepeltje uit een schaal te drinken gaf. Maria had een kruis op haar slaapplaats, ongeveer een halve arm lang, in een Y-vorm, zoals ik steeds het kruis van de Heer zie. De stam is iets breder dan de zijarmen. Het lijkt van verschillende houtsoorten gemaakt en de beeltenis van de verlosser is wit.

De Heilige Maagd ontving het Heilig Sacrament.

Zij heeft na Christus' Hemelvaart nog veertien jaar en twee maanden geleefd.

Deze avond zong zuster A.C. Emmerich in haar slaap en met een zachte, roerende stem, enkele Marialiedjes. Toen de schrijver (Brentano) bij haar ontwaken vroeg, wat zij toch gezongen had, gaf zij nog slaapdronken het antwoord: "Ik heb de processie bijgewoond met die vrouw: nu is zij weg!" 's Anderendaags verhaalde zij over dat zingen:

Ik volgde in de avond twee vriendinnen van de Heilige Maagd op de kruisweg naar haar woning. Zij volgden deze weg om beurten iedere dag 's morgens en 's avonds en ik ga haar dan stilletjes achterna. Gisteren liet ik mij gaan en begon ik te zingen: toen was alles verdwenen.

De kruisweg van Maria bestond uit twaalf staties. Maria heeft zelfs de plaatsen afgetreden en Johannes heeft er gedenkstenen laten plaatsen. Aanvankelijk waren het slechts ruwe stenen om de plaats aan de duiden, later werd alles sierlijker. Nu waren het lage, gladde, witte stenen, naar ik meen achthoekig en enigszins toelopend op een spits en van boven lichtjes uitgehold. Elk van deze stenen stond op een voetstuk van dezelfde steensoort: men kon niet zien hoe hoog het voetstuk was, omdat het begroeid was met gras en schone bloemen. Op de stenen en ook op het voetstuk stonden Hebreeuwse letters.

Deze staties lagen allen in ronde, uitgediepte plaatsen. In die holten liep een pad, juist breed genoeg voor twee personen rond de steen, zodat men het opschrift kon lezen. De met gras en schone bloemen begroeide voetstukken waren niet allen even hoog. Deze stenen lagen niet altijd bloot. Aan de ene zijde was er een mat, die er overheen gelegd werd wanneer men niet bad en die aan de andere zijde werd vastgebonden.

De twaalf stenen van de staties waren allen dezelfde en allen hadden ze Hebreeuwe opschriften, alleen hun ligging was verschillend. De statie van de Olijfberg lag in een klein dal, naast een holte, waarin meerdere personen konden knielen om te bidden. Alleen de statie van de Calvarieberg lag op een heuveltje.

Om bij de statie van het Heilig Graf te komen moest men over een heuveltje gaan. Aan de andere kant in de laagte stond de gedenksteen en nog lager aan de voet van de heuvel was er een rotsholte die het Heilige Graf moest voorstellen en waarin ook de Heilige Maagd begraven werd.

Naar mijn mening moet dit graf onder de aarde nog bestaan en zal het nog eens aan de dag worden gebracht.

Ik zag dat de apostelen, de heilige vrouwen en de andere Christenen, als zij de staties naderden om er geknield of met het aangezicht ter aarde te bidden, uit hun kleed een kruis ter lengte van een voet te voorschijn haalden en het op de statiesteen legden.

Medegedeeld op 13 augustus 1821. Ik zag vandaag, evenals vroeger, een godsdienstoefening houden. De Heilige Maagd werd overdag verschillende malen opgericht en met het lepeltje gelaafd.

's Avonds, omstreeks zeven uur, sprak A.C. Emmerich in haar slaap: "Nu is ook Jacobus de Meerdere aangekomen. Hij kwam uit Spanje, over Rome, met drie begeleiders, Timon, Eremensar en nog een andere. Later kwam ook Philippus nog met een volgeling uit Egypte.

De apostelen en de leerlingen waren gewoonlijk zeer vermoeid als zij aankwamen. Zij droegen allen een lange staf in de hand, versierd met een knop of met een haak, waaraan men ieders waardigheid kon herkennen. De lange, witwollen mantels droegen zij als kappen over hun hoofd. Hieronder droegen zij lange, witwollen priesterkledij: deze was van boven tot beneden open, maar waren echter van strikjes en riempjes voorzien, die men in knopen vastmaakte. Ik zag hen steeds zo gekleed maar vergat er eerder melding van te maken. Bij hun tochten werden deze kleren tussen de gordel opgeschort. Sommigen hadden opzij een buidel aan hun gordel hangen.

De laatst aangekomenen omhelsden broederlijk hen die reeds aanwezig waren ik zag in vele van hun ogen tranen van vreugde en droefheid nu zijn elkaar onder zo'n treurige omstandigheden terugzagen. Zij ontdeden zich van hun staf, mantel, gordel en zak, zodat de witte kleren tot de voeten afhingen. Vervolgens gespten zij er een brede gordel met letters om, die zij bij zich droegen. Dan werden hun de voeten gewassen en gingen zij naar de slaapplaats van de Heilige Maagd die door hen eerbiedig begroet werd. Zij kon nog slechts enige woordjes tot hen richten. Ik zag de heilige mannen niets gebruiken dan broodjes en zij dronken uit flesjes die zij bij zich droegen.

Toen de Heilige Maagd, korte tijd voor haar dood, het uur voelde naderen dat haar met haar goddelijke Zoon en Messias zou samenbrengen, bad zij tot Jezus, dat aan haar vervuld zou worden, wat Hij haar beloofd had op de dag voor zijn Hemelvaart in het huis van Lazarus te Bethanië.

Mij kwam toen voor de geest hoe Jezus dan tegen Maria zei, toen zij Hem bad om haar na Zijn Hemelvaart niet te lang meer in dit tranendal te laten, welke geestelijke werken zij nog voor haar dood hier op aarde te verrrichten had en Hij openbaarde haar op haar bede dat de apostelen bij haar dood moesten aanwezig zijn en wat zij hen moest vertellen en hoe zij hen moest zegenen.

Ik zag ook hoe Hij aan de ontroostbare Magdelena zei dat zij zich in de woestijn moest verbergen. Tegen Martha zei Hij dat zij een orde van vrouwen moest stichten. Hij zou steeds bij haar zijn.

Toen de Heilige Maagd om de komst van de apostelen had gebeden, zag ik haar oproep langs de verschillende windstreken tot hen gaan. Ik herinner mij daarvan nog het volgende op dit ogenblik.

De apostelen hadden op verschillende plaatsen, waar zij het evangelie verkondigden, kleine kerken gebouwd. De meeste van deze kerken waren wel niet van steen gebouwd, maar waren opgetrokken uit vlechtwerk dat met leem werd bepleisterd. Alle kerken die ik heb gezien hadden aan de achterzijde een halfronde of driehoekige vorm zoals het huis van Maria te Efeze. Zij hadden er altaren en droegen er de Heilige Mis op.

Allen, zelfs zij die heel veraf waren, werden tot de Heilige Maagd geroepen.

Deze onbeschrijfelijk verre reizen hadden niet plaats zonder de wonderbare medewerking van de Heer zelf. Ik geloof dat de apostelen, zonder dat zij het misschien zelf wisten, dikwijls op een bovennatuurlijke wijze hebben gereisd, want dikwijls zag ik dat zij doormidden het gedrang van de mensen heen trokken, zonder dat iemand hen scheen te zien.

Ik zag dat de wonderen die zij wij heidenen en wilde volkstammen verrichten van een heel andere aard waren dan deze die zij uit de Heilige Schrift kenden. Zij verrichten overal wonderen, naargelang de behoeften van de mensen. Ik zag dat ze allen op hun reizen gebeenten van profeten of van martelaren uit de eerste christenvervolgingen bij zich droegen en dat zij hun gebed en offeranden bij hen hadden.

Toen de Heer de apostelen opriep om zich naar Efeze te begeven, bevonden zich Petrus en Matthias in de streek van Antiochië. Andreas, die uit Jeruzalem kwam, waar hij vervolgingen te verduren had, was niet ver van hen verwijderd. Ik zag Petrus en Andreas op verschillende, niet ver uit elkaar gelegen plaatsen, de nacht doorbrengen. Zij gingen niet in een stad, maar rustten uit in de openbare herbergen, zoals men die in warme streken langs de weg vindt.

Petrus lag bij een muur. Ik zag hoe een schitterende jongeling hem naderde, zijn hand vatte om hem te wekken en tot hem zei dat hij moest opstaan en tot Maria snellen. Hij zou Andreas onderweg ontmoeten. Ik zag dat de Prins der Apostelen, die van ouderdom en doorstane vermoeienissen reeds stijf was, zich oprichtte en met de handen op de knieën steunde, terwijl hij naar de engel luisterde. Nauwelijks was de verschijning verdwenen of hij stond op, sloeg zijn mantel om, omgordde zich, greep zijn staf en ging op weg. Weldra ontmoette hij Andreas, die eenzelfde verschijning gezien had. Op hun verdere reis troffen zij Thadeus, die ook zo gewaarschuwd was. Zo kwamen zij bij Maria aan, waar zij Johannes aantroffen.

Jacobus de Meerdere, die een smal, bleek gelaat en zwarte haren had, was met meerdere leerlingen uit Spanje te Jeruzalem aangekomen. Hij bleef enige tijd te Sarona, nabij Joppe, waar hij naar Efeze geroepen werd. Na de dood van de Heilige Maagd keerde hij met zes anderen terug naar Jeruzalem en stierf er de marteldood. Zijn aanklager kwam later tot inkeer, werd door hem gedoopt en samen met hem onthoofd.

Judas Thadeus en Simon bevonden zich in Perzië toen zij geroepen werden om naar Efeze te vertrekken.

Thomas was kort en gezet en had roodbruine haren. Hij woonde het verst van allemaal en kwam pas aan na de dood van de Heilige Maagd. Ik heb gezien hoe de engel bij hem kwam om hem te roepen. Hij was zeer ver. Hij was niet in een stad, maar in een rieten hut en was bezig met bidden, toen de engel hem beval om naar Efeze te gaan. Ik zag hem, in gezelschap van een eenvoudige dienaar, in een bootje ver over het water varen. Dan trok hij dwars over het land heen, maar kwam niet in een stad. Er kwam een leerling met hem.

Thomas was in Indië toen de engel hem riep. Toch was hij reeds te voren besloten meer naar het noorden te trekken tot in Tartarije en hij meende dat hij daarheen moest. Hij wou altijd te veel doen en kwam daardoor dikwijls te laat. Hij trok dan nog verder naar het noorden, bijna tot in China, in een streek dat nu tot Rusland behoort. Daar werd hij nog een door een engel geroepen en spoedde zich nu naar Efeze. De dienstknecht, die hem vergezelde, was een tartaar en werd door de apostel gedoopt. Hij is later nog iets geworden. Wat, weet ik niet meer.

Thomas is na de dood van de Heilige Maagd niet meer naar het land van de Tartaren gegaan. Hij werd in Indië met een lans doorstoken. Ik heb ook gezien dat hij in dit land een steen plaatste, waarop hij knielde en bad, en dat de afdruk van zijn knieën daarop zichtbaar bleef: Hij zei dat, wanneer de zee tot aan deze steen zou komen, iemand anders daar in zijn plaats het evangelie van Christus zou verkondigen.

Johannes was kort tevoren in Jericho geweest. Hij reisde meerdere malen naar het Beloofde Land. Gewoonlijk verbleef hij te Efeze of in de omgeving. Daar kreeg hij ook de roep van de engel.

Bartholomeus vertoefde in Azië, ten oosten van de Rode Zee. Hij was schoon en zeer handig. Hij was bleek van gelaat, had een hoog voorhoofd, grote ogen, zwart krulhaar en een kleine, zwarte baard. Hij had juist een koning met zijn gezin bekeerd. Ik zag dit alles en zal het bij gelegenheid vertellen. Toen hij er teruggekeerd was, werd hij door de broer van die koning vermoord.

Waar Jacobus de Mindere geroepen werd ben ik vergeten. Hij was zeer schoon en had een grote gelijkenis met de Zaligmaker. Daarom werd hij ook de broer van de Heer genoemd.

Over Mattheus zag ik vandaag weer dat hij een zoon was van Alpheüs uit een vroeger huwelijk. Door het tweede huwelijk werd Mattheus dus de stiefzoon van Maria, de dochter van Cleophas.

Wat mij over Andreas werd gezegd, ben ik vergeten. Paulus werd niet geroepen. Enkel zij werden geroepen die met de Heilige Familie verwant of bekend waren.

Gedurende deze beschouwingen stonden de vele relikwieën, die ik bezit, ook die van Andreas, Bartholomeus, Jacobus de Meerdere en de Mindere, Thadeus, Simon Cananeus, Thomas en van verschillende leerlingen en heilige vrouwen in mijn nabijheid. Deze personen naderden mij allen in diezelfde volgorde als zij tot Maria waren gekomen en voegden zich bij de beschouwing die mij bezig hield. Ook Thomas zag ik naar mij toekomen, maar ik zag hem niet bij mijn beschouwing over de dood van de Heilige Maagd. Hij bevond zich toen nog in een verafgelegen land en kwam te laat. Ik zag ook dat hij de enige van de twaalf was, die niet aanwezig was. Ik zag hem zeer ver op weg.

Ik zag ook vijf leerlingen in mijn beschouwing en herinner mij nog duidelijk Simeon, bijgenaamd Justus en Barnabas of Barsabas, van welk ik een tweetal relikwieën in mijn nabijheid had. Onder de drie anderen, herkende ik één der herderszonen die Jezus, op zijn reis na de opwekking van Lazarus, van kledij voorzag (Eremenzear). De twee anderen waren uit Jeruzalem afkomstig.

Ik zag ook Maria, de dochter van Heli, de oudste zuster van de Heilige Maagd en nog een stiefzuster uit Anna's latere huwelijk. Maria van Heli, echtgenote van Cleophas, moeder van Maria van Cleophas en grootmoeder van de apostelen Jacobus de Mindere, Thadeus, Simon, en zo verder, was reeds een hoogbejaarde vrouw. Zijn was twintig jaar ouder dan de Heilige Maagd. Al deze vrouwen waren in Maria's nabijheid woonachtig. Zij hadden reeds voor de vervolging Jeruzalem verlaten en zich in deze streek gevestigd. Velen onder hen leefden in rotsholen die door middel van vlechtwerk bewoonbaar waren gemaakt.