Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Hoofdstuk 5.2 Maria en Jozef

  
 
Download PDF

Het leven van de Heilige Maagd Maria volgens Anna Catharina Emmerich

Hoofdsstuk 5.2 Maria en Jozef

Bezoek van Maria aan Elisabeth

De Heilige Kerk zegt op deze feestdag in het Heilig Misoffer deze woorden uit het Hooglied:
Hoor! mijn beminde! Zie daar komt hij, huppelend op de bergen, springend over de heuvels.
Mijn beminde lijkt een gazel en een jong der herten. Zie, daar staat hij achter onze muur. Hij spiedt door het venster, blikt door de tralies.
Wacht, mijn beminde, spreekt tot mij. Sta op, maak spoed mijn liefste, mijn duif, mijn schone en kom.
Want nu is de winter over, de regen is voorgoed voorbij. De bloemen ziet men op ons land. De snoeitijd is gekomen. Het gekir van de tortelduif liet zich horen in ons land.
De vijgeboom zet zijn vijgjes aan. De wingers bloeien en geven hun geur. Sta op, mijn liefste, mijn schone en kom.
Mijn duif in de holen van de rots, in de holte van de steenmuur, laat mij uw gelaat zien, uw stem mij in de oren klinken! Want uw stem is zoet en uw gelaat is schoon. Hooglied II, 8-14.

Enige dagen na de boodschap van de engel aan Maria, keerde de Heilige Jozef naar Nazareth terug en regelde in huis verschillende zaken voor zijn handwerk, want hij was vroeger nog niet te Nazareth woonachtig geweest en had er nauwelijks een paar dagen vertoefd. Jozef wist niets van de menswording van Gods Zoon in Maria. Zij was de moeder, doch ook de dienstmaagd des Heren en bewaarde nederig haar geheim. Toen de Heilige Maagd voelde dat in haar het Woord vlees was geworden, maakte zich een vurig verlangen van haar meester, om zonder toeven een bezoek te gaan brengen aan haar nicht Elisabeth te Jutta, nabij Hebron, van wie de engel haar gezegd had "dat het voor haar, die onvruchtbaar heette, de zesde maand was." Daar nu de tijd naderde, dat Jozef met het Paasfeest naar Jeruzalem zou vertrekken, wenste zij hem te vergezellen, om Elisabeth in haar zwangerschap bij te staan. Jozef ondernam dus met de Heilige Maagd de reis naar Jutta.

A.C. Emmerich verhaalde de volgende voorvallen betreffende de reis van Jozef en Maria naar Elisabeth, maar wegens haar ziekelijke toestand en de herhaalde storingen zijn er veel leemten in haar verhaal. Ze vertelde niet het gehele verloop van de reis, maar gaf in meerdere dagen verschillende schetsen daaruit, dat wij hier mededelen.

De weg liep naar het zuiden. Zij hadden een ezel bij zich, waarop Maria nu en dan ging zitten. Er waren enige voorwerpen op geladen, onder andere een gestreepte, naar het mij toescheen, gebreide zak van de Heilige Jozef, die een lang, bruinkleurig gewaad met een soort kap van de Heilige Maagd bevatte. Men vond dit kleed vooraan met snoeren dicht. Maria droeg het, wanneer zij zich naar de temepl of de synagoge begaf. Op reis droeg zij een bruin wollen onderkleed, daarover een grijs gewaad, met een gordel en een geelkleurige hoofdbedekking.

Zij legden de lange weg betrekkelijk snel af. Ik zag hen, nadat ze de vlakte Esdrelon in zuidelijke richting waren doorgetrokken, in de stad Dothan, dat zich op een hoogte bevindt, bij een vriend van Jozef's vader, hun intrek nemen. Deze, een welgestelde man, was uit Bethlehem afkomstig. Zijn vader werd door Jozefs vader "broer" genoemd, ofschoon hij zijn broer niet was. Hij stamde echter af van het geslacht van David, door een man, die naar ik meen, ook koning was en Ela, Eldoa of Eldad heette, wat ik niet met zekerheid kan zeggen. Er werd in die plaats veel handel gedreven. Eens zag ik hen overnachten in een schuur. Later, toen zij nog twaalf uur van Zacharias' woonplaats verwijderd waren, te midden van een bos, in een hut van takken gevlochten en geheel omgroeid met groen met witte bloemen en die bestemd waren voor reizigers. Men treft daar te lande menigmaal zulke hutten en ook wel vaststaande gebouwen langs de straatwegen aan, waarin reizigers overnachten, zich verkoelen of de meegebrachte levensmiddelen kunnen bereiden. Over vele zulke herbergen heeft een nabijgelegen familie het toezicht, die dan ook tegen een geringe vergoeding verschillende dingen waaraan zij behoefte mochten hebben, levert.

Hier is er een leemte in het verhaal. Waarschijnlijk woonde de Heilige Maagd met Jozef het Paasfeest te Jeruzalem bij en gingen zij vervolgens naar Elisabeth. Zacharias was de dag voor de komst van de Heilige Maagd van het Paasfeest naar huis teruggekeerd.

Van Jeruzalem uit reisden zij niet rechtstreeks naar Jutta, doch maakten een omweg in oostelijke richting, om eenzamer te kunnen reizen. Zij trokken langs een stadje, twee uren van Emmaus gelegen en gingen dan langs wegen, die Jezus gedurende zijn openbaar leven dikwijls heeft betreden. Zij hadden toen nog twee bergen over te trekken. Ik zag hoe zij tussen deze twee bergen uitrustten, brood gebruikten en druppels balsem, die zij op hun reis hadden verzameld, met hun drinkwater vermengden. De streek was er zeer bergachtig. Zij trokken voorbij rotsen, die bovenaan breder waren dan onderaan en waarin grote holten waren en zich zeldzame gesteenten bevonden. In de dalen was het zeer vruchtbaar.

Hierop voerde hun weg door wouden, heiden en velden. Tegen het einde van de reis viel mijn oog op een plant met fijne, groene blaadjes en met bloesemtrossen, die uit negen bleekrode, gesloten klokjes of kelkjes bestonden. Ook bevond er zich iets in, waarmee ik iets moest doen, maar ik ben vergeten wat het was.

De volgende beschouwingen deelde A.C. Emmerich gedeeltijk mede op het feest van Maria's bezoek in juli 1820. Gedeeltelijk traden zij haar voor de geest, toen zij in een visioen een gesprek hoorde van Eliud, een oude Essener van Nazareth, met de Messias. Zij waren in september van eerste jaar van Jezus' openbaar optreden, samen op weg naar Johannes De Doper en vertelden veel over Jezus' ouders en kinderjaren, want Eliud was met de Heilige Familie goed bekend.

De woning van Zacharias was op een heuvel gelegen. Andere huizen lager er in groepen om heen. Niet ver daarvan stroomde een nogal grote beek van de berg naar beneden.

Het was, naar ik meen, de tijd dat Zacharias uit Jeruzalem van het Paasfeest terugkeerde. Ik zag hoe Elisabeth, gedreven door een vurig verlangen, Zacharias een heel eind op de weg naar Jeruzalem tegemoet ging en hoe Zacharias heel verschrikt was, toen hij zijn vrouw in haar gezegende staat zover van huis aantrof. Zij zei dat een innerlijke drang haar daartoe aanspoorde en dat zij de gedachte niet kon verzetten dat haar nicht, Maria van Nazareth, haar kwam bezoeken. Zacharias verzocht haar die gedachte uit het hoofd te zetten en gaf door tekens en door op een tafeltje te schrijven te verstaan, hoe onwaarschijnlijk het was, dat de jonggehuwde zo een verre reis zou ondernemen. Zij gingen dan samen naar huis.

Elisabeth kon echter die gedachte niet van haar afzetten, want zij had in een droom vernomen, dat iemand uit haar stam, de moeder van de beloofde Messias zou worden. Zij had namelijk aan Maria gedacht, vurig naar haar komst verlangd, en haar in haar geest vaag gezien. In haar woning had zij, rechts van de ingang, reeds een kamertje in gereedheid gebracht. Daags daarop zat zij daar geruime tijd te wachten en zag zij naar haar komst uit. Toen stond zij op om Maria een eindweg tegemoet te snellen.

Elisabeth was een grote, bejaarde vrouw met een klein, fijngetekend gelaat: zij droeg een sluier. Zij kende Maria slechts bij naam. Toen Maria haar van verre zag, herkende ze haar onmiddellijk en liep Jozef, die zich bescheiden op de achtergrond hield, vooruit en haar nicht tegemoet. Maria bevond zich reeds tussen de naburige huizen en de bewoners, doch door haar wonderbaarlijke schoonheid getroffen en ontroerd door de bovennatuurlijke waardigheid van geheel haar wezen, trokken zich schuchter terug, toen zij Elisabeth genaderd was. Met een vriendelijke groet reikten zij elkaar de hand en ik zag op datzelfde moment in de Heilige Maagd een licht, waarvan een straal op Elisabeth overging, zodat deze op wonderbare wijze ontroerd werd. Zij bleven niet staan in de nabijheid van de mensen, doch gingen arm in arm naar Zacharias' huis, waar Elisabeth haar aan de ingang nogmaals verwelkomde. Toen traden zij binnen. Jozef, die met de ezel in de hof aankwam, gaf het dier aan een knecht en ging in een open hal ter zijde van het huis, waar Zacharias was. Hij begroette deze nederig, doch de oude, eerbiedwaardige priester omhelsde hem hartelijk en sprak met hem, op zijn tafeltje schrijvend, want sinds de engel hem in de tempel was verschenen, was hij stom.

Maria en Elisabeth, die het huis waren binnengegaan, kwamen in een hal die tevens als keuken dienst scheen te doen. Daar namen zij elkaar bij de armen. Maria groette Elisabeth heel vriendelijk en zij drukte haar wang tegen die van Elisabeth. Weer zag ik een lichtstraal uit Maria op Elisabeth overgaan, waardoor deze geheel doorlicht en in haar hart met heilige vreugde bezield werd. Zij trad nu met een omhooggeheven hand terug en riep vol nederigheid, vreugde en begeestering uit:

"Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw lichaam! En vanwaar geschiedt mij dit, dat de Moeder van Mijn Heer tot mij komt? Want zie, zodra de woorden van uw groet in mijn oren klonken, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. En zalig gij, die geloofd hebt, omdat vervuld zal worden, wat vanwege de Heer tot u gesproken is."

Onder deze laatste woorden leidde zij Maria in het voor haar in gereedheid gebrachte vertrek, opdat zij zich zou neerzetten en van de reis kon uitrusten. Het waren slechts een paar schreden daarheen. Maria liet nu Elisabeths arm, die zij omvat hield, los en kruiste de handen voor de borst en hief vol begeestering de volgende lofzang aan:

Mijn ziel verheft de Heer,
en gejuicht heeft mijn geest in God, mijn Redder.
Omdat Hij heeft neergezien
op de geringheid van Zijn dienstmaagd.
Want zie, vanaf heden af
zullen mij zalig prijzen alle geslachten,
Omdat mij grote dingen zijn gedaan door de Machtige,
en heilig is Zijn naam.
En Zijn barmhartigheid blijft in geslacht en geslacht
over hen die Hem vrezen.
Hij heeft de macht gewrocht met Zijn arm,
verstrooid die trots zijn in de waan van hun harten,
heersers van de troon neergehaald
en geringen verheven,
hongerigen verzadigd van goederen
en rijken leeg heengezonden.
Hij heeft Israël, Zijn dienaar, bijgestaan,
gedachtig Zijner barmhartigheid,
gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen,
voor Abraham en zijn nakroost in eeuwigheid.

Ik zag dat Elisabeth vol begeestering het gehele Magnificat meebad. Vervolgens namen beiden plaats op een bankje, terwijl voor hen op een tafeltje, dat ook niet hoog was, een kleine beker stond. O, ik voelde mij zo zalig, ik heb alles meegebeden en in hun nabijheid plaats genomen. Ik was zo gelukkig!

Dit deelde A.C. Emmerich 's ochtends in zo'n levendige bewoordingen mee, als had het pas daags ervoor plaats gegrepen. 's Middags sprak zij in haar slaap: Jozef en Zacharias bevinden zich weer bij elkander en onderhouden zich over de op handen zijnde komst van de Messias volgens de voorspellingen.

Zacharias is een schone, grote grijsaard, als priester gekleed en geeft telkens, door tekens of door op een tafeltje te schrijven, antwoord. Zij zitten ter zijde van het huis, in een open hal, die op de tuin uitziet. Maria en Elisabeth hebben onder een grote boom in de tuin op een tapijt plaats genomen. Achter haar bevindt zich een fontein, waaruit water te voorschijn komt, wanneer men aan een sluitboom trekt. Ik zie rondom hen gras en bloemen en bomen met kleine, gele pruimen. Zij eten beiden uit Jozefs reiszak kleine vruchten en broodjes. Wat een treffende eenvoud en matigheid! In huis bevinden zich twee dienstmaagden en twee knechten. Ik zie ze heen en weer lopen. Zij brachten onder een boom een tafel met spijzen in gereedheid. Zacharias en Jozef komen en gebruiken iets. Jozef wilde dadelijk naar Nazareth terugkeren, doch zal wel een dag of acht blijven. Hij heeft nog steeds geen kennis van de zwangere toestand waarin Maria zich bevindt. De Heilige Maagd en Elisabeth bewaren er het stilzwijgen over. Innerlijk hadden beiden tot elkaar een nauwe, geheimvolle betrekking.

Meerdere malen per dag, vooral wanneer zij aan tafel gingen, baden de heilige vrouwen een soort litanie. Ook Jozef bad dan mee en ik zag te midden van hen een kruis verschijnen, alhoewel er toen van een kruis nog geen sprake was. Het scheen me zelfs toe, alsof twee kruisen met elkaar in aanraking kwamen.

Op 3 juli verhaalde A.C. Emmerich: Gisterenavond aten allen bij elkander. Zij bleven tot omstreeks middernacht in de tuin onder een boom zitten, onder het licht van een lamp. Naderhand zag ik Jozef en Zacharias nog alleen in een bidvertrek. Maria en Elisabeth hadden zich naar haar kamer begeven. Zij stonden beiden als in vervoering tegenover elkaar en baden gezamenlijk het Magnificat.

Buiten de reeds vroeger beschreven kledij droeg de Heilige Maagd nog een zwarte, doorzichte sluier, die zij omlaag sloeg wanneer zij met mannen in gesprek was.

Vandaag is de Heilige Jozef door Zacharias in een andere, van het huis verwijderde, tuin geleid. Zacharias is in alles zeer ordelijk en stipt. Deze tuin is ruimschoots van prachtige bomen en allerhande vruchten voorzien en met zorg onderhouden. In het midden ervan bevindt zich een lommerrijk en van groen omgeven pad, terwijl aan het einde een verborgen prieeltje is aangebracht, waarvan de deur zich aan de zijkant bevindt. De vensters aan de bovenzijde zijn met luiken gesloten. Daar staat een gevlochten rustbed, dat met mos of met andere zachte kruiden is opgevuld. Ook zie ik twee kindergestalten. Ik weet niet hoe deze hier zijn gekomen en wat zij beduiden, doch zij gelijken sprekend op Zacharias en Elisabeth, toen deze nog jong waren.

Ik zag Maria en Elisabeth binnenshuis werkzaam. De Heilige Maagd nam aan alle huiselijke taken deel. Zij vervaardigde velerlei voorwerpen voor het kind dat verwacht werd. Ik zag ze samen werken: zij breiden aan een groot deken, een bedkleed, waarvan Elisabeth als kraamvrouw zou gebruik maken. De joodse kraamvrouwen gebruikten zulke dekens. Zij konden er zich met hun kind geheel inwikkelen. Door kussens ondersteund, konden zij er naar wens in overeind zitten of liggen. Op de rand van het kleed werden bloemen of spreuken aangebracht. Maria en Elisabeth vervaardigden ook allerhande dingen, om bij de geboorte van het kind onder de armen uit te delen. Ik zie de Heilige Anna, gedurende de afwezigheid van Jozef en Maria, dikwijls haar dienstmaagd naar het huisje te Nazareth zenden, om er alles op orde te houden. Eens heb ik haar zelf ook daar gezien.

Op 4 juli verhaalt A.C. Emmerich het volgende: Zacharias heeft vandaag met Jozef een wandeling door het veld gedaan. Zijn huis staat geheel afgescheiden op de heuvel en is het schoonste uit de omtrek. Andere huizen liggen er om heen verspreid. Maria is wat vermoeid. Zij is met Elisabeth alleen thuis.

Op 5 juli: Ik zag Zacharias en Jozef de afgelopen nacht in een op een afstand gelegen tuin doorbrengen. Een gedeelte van de nacht sliepen zij in het priëeltje en de overige tijd brachten zij biddend onder de open hemel door. Bij het aanbreken van de dag keerden zij naar huis terug. Ik zag Elisabeth en de Heilige Maagd in het huis. Zij baden samen iedere morgen en avond de lofzang Magnificat, dat Maria, bij de begroeting van Elisabeth, door de Heilige Geest was ingegeven.

Door de groet van de Engel werd de Heilige Maagd tot een tempel gewijd. Bij haar woorden: "Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiedde naar uw woord," nam het Woord, nam God zelf, door de Kerk, door zijn dienstmaagd begroet, in haar zijn intrek. God was in zijn tempel en Maria was nu in de tempel en de ark van het Nieuwe Verbond.

De begroeting van Elisabeth, het opspringen van Johannes in de schoot van zijn moeder, waren de eerste verering van dit heiligdom. En toen de Heilige Maagd het Magnificat uitsprak, toen vierde de Kerk van het Nieuw Verbond voor de eerste maal de vervulling van de goddelijke beloften uit het Oud Verbond, dan zeggend met het Te Deum Laudamus. Wie kan het in woorden uitdrukken, hoe treffend de verering van de Heiland door zijn Kerk reeds voor zijn geboorte te aanschouwen was.

Ik heb vannacht, terwijl ik de heilige vrouwen in gebed verzonken zag, vele beschouwingen en verklaringen ontvangen over het Magnificat en de de instelling van het Heilig Sacrament, nu de Heilige Maagd God in zich bevatte. Mijn ziekelijke toestand en vele storingen zijn er oorzaak van dat ik bijna al het geziene weer vergeten ben.

Vanaf de woorden uit het Magnificat: "Hij heeft macht gewrocht met zijn arm", kwamen tot mij tal van zinnebeelden uit het Oude Testament over het Heilige Sacrament van het Altaar voor de geest. Daaronder was een beeld van Abraham, die Isaak opoffert en van Isaïas, die aan een goddeloze koning iets verkondigt, dat door deze met spot werd aanhoord. Ik ben dit alles weer vergeten. Veel zag ik van Abraham tot Isaïas, veel van Isaïas tot de Heilige Maagd Maria en ik zag in alles steeds het naderen van het Heilig Sacrament tot de Kerk van Jezus Christus, die zelf nog onder het hart van zijn moeder rustte.

Nadat A.C. Emmerich dit had medegedeeld, bad zij de litanie van de Heilige Geest en de hymne Veni Sancte Spiritus en viel toen lachend in slaap. Na enige tijd sprak zij met grote innigheid: Ik moest vandaag maar niets meer uitrichten en niemand bij mij toelaten, misschien zal al dat wat ik nu vergeten ben, weer terugkeren. Wanneer ik eenmaal volkomen rust heb, zal ik over de Ark des Verbonds, het Heilig Sacrament van het Oude Testament, mededelingen kunnen doen. Ik heb die tijd met rust reeds gezien, het is een schone tijd. De schrijver zat naast me en ik zal dan veel vernemen. Bij deze woorden gloeide haar gelaat in de slaap als het gezicht van een kind. Dan bracht zij haar, van wonden voorziene hand, van onder het deken te voorschijn en vervolgde: Het is bij Maria in het beloofde land bepaald warm. Zij begeven zich nu allen naar de tuin bij het huis, eerst Zacharias en Jozef, vervolgens Elisabeth en Maria. Er is een deken als een tent onder een boom uitgespannen. Ter zijde staan zeer lage zetels met leuningen.

A.C. Emmerich vervolgde nu: Ik moet rust nemen, om al wat vergeten is weer te aanschouwen. Het schone gebed tot de Heilige Geest heeft mij geholpen. O, het is zo treffend en schoon! 's Avonds om vijf uur klaagde zij over zichzelf: uit toegevendheid heb ik het gebod, niemand bij mij toe te laten, overtreden. Een kennis heeft in mijn tegenwoordigheid onaangename voorvallen besproken waaraan ik mij heb geërgerd. Vervolgens ben ik in slaap gevallen. De goede God heeft beter woord gehouden dan ik. Hij heeft mij alles, wat ik vergeten was, opnieuw laten zien, doch uit straf voor mijn toegevendheid is mij het meeste opnieuw ontgaan. Zij deelde hierop het volgende mede, waarin zij wel in herhalingen vervalt, maar dat wij toch maar mededelen, omdat wij haar woorden niet verder kunnen uitleggen, dan dat zij zelf heeft uitgesproken.

Zij ving aldus aan:

Ik zag, als naar gewoonte, de twee heilige, bevruchte vrouwen tegenover elkaar staande het Magnificat bidden. Temidden van dit gebed verscheen mij Abraham, die zijn zoon Isaaak ging offeren. Daarop volgde een reeks van beelden, die op de instellling van het Heilig Sacrament betrekking hadden. Het kwam mij voor, dat ik de heilige geheimen van het Oude Verbond nog nbooit zo duidelijk begrepen had.

De volgende dag sprak zij: Zoals mij beloofd was, heb ik, alles wat ik vergeten was, opnieuw kunnen zien. Ik was vol vreugde dat ik nu zoveel geheimen over de aartsvaders en de Ark des Verbonds zou kunnen mededelen, want het was onbeschrijfelijk veel. De aanleiding tot deze nieuwe stoornis was een bijzonder voorval, waardoor bij haar de toestand van mede-lijden met de Passie van Onze Heer intrad, zodat zij tot een behoorlijke mededeling nog minder in staat was. Daar zij echter sedert haar beschouwingen van het door de heilige vrouwen zo dikwijls herhaalde gebed, het Magnificat, op verschillende tijdstippen en fragmentsgewijze vele openbaringen over de geheimzinnige zegen van het Oude Testament en de Ark des Verbonds heeft medegedeeld, hebben we haar mededelingen zoveel mogelijk in tijdsorde trachten bijeen te voegen en zullen wij, om onze levensbeschrijving van de Heilige Maagd niet te zeer te onderbreken, die als aanhangsel laten volgen of wel voor een ander tijdstip bewaren.

Donderdag 5 juli 1821

Ik zag gisteren, tegen het vallen van de avond, hoe Elisabeth en Maria zich naar de afgelegen tuin van Zacharias begaven. Zij droegen vruchten en broodjes in korven bij zich en wilden daar ook de nacht doorbrengen. Toen Jozef en Zacharias een tijd later ook verschenen, zag ik dat de Heilige Maagd hen tegemoet ging: Zacharias had een schrijftafeltje bij zich, maar het was reeds te donker geworden om te schrijven. Ik zag nu dat Maria, vervuld van de Heilige Geest, aan Zacharias vertelde dat hij die nacht zou spreken. Zacharias borg vervolgens het tafeltje weg en kon de gehele nacht met Jozef spreken en bidden. Ik zag dit alles en toen ik vol verwondering hierover het hoofd schudde en aan de mogelijkheid ervan twijfelde, sprak mijn beschermengel of begeleidende geest, die mij nooit verlaat, tot mij terwijl zijn hand in een andere richting wees: "Gij twijfelt aan de waarheid, welnu zie dan daarheen wat dit is." Ik zag toen, in de richting waarheen hij wees, een heel ander beeld, uit een veel latere tijd.

Ik zag de heilige kluizenaar Goar in een landstreek, waar koren gemaaid werd. Hij had een onderhoud met gezanten van een hem niet gunstig genegen bisschop en deze gezanten waren hem ook niet genegen. Toen hij zich nu in hun gezelschap tot die bisschop begaf, zag ik dat hij een haak zocht om er zijn mantel aan op te hangen en dat hij, toen het zonlicht door een opening in de muur drong, in de eenvoud van zijn geloof de mantel aan die zonnestraal ophing, en deze ook in de lucht bleef hangen. Ik stond verbaasd over dit wonder, in de eenvoud van zijn geloof ontstaan, en verwonderde mij nu niet meer over het spreken van Zacharias, dat hem door de Heilige Maagd, waarin God zelf woonde, gegeven was. Mijn engelbewaarder sprak nu met mij over wat men een wonder noemt. Ik herinner me nog duidelijk zijn woorden: een levendig, kinderlijk en eenvoudig vertrouwen op God maakt alles wezenlijk, maakt alles tot werkelijkheid (Hebr. II.1) Deze verklaring gaf mij innerlijk een duidelijke oplossing van alle wonderen. Ik kan het echter niet volkomen juist weergeven.

Ik zag nu de vier heilige personen de nacht in de tuin doorbrengen. Zij zaten neer en gebruikten wat voedsel, ofwel wandelden zij twee aan twee al sprekend en biddend op en neer en traden beurtelings het priëeltje binnen om er uit te rusten. Ik vernam ook dat Jozef, na het eindigen van de Sabbath, door Zacharias een eind vergezeld, naar Nazareth zou terugkeren. Er was die nacht maneschijn en een heldere sterrenhemel. Het was er onbeschrijfelijk schoon en kalm bij die heilige mensen.

Gedurende het gebed van de twee heilige vrouwen zag ik andermaal een deel van de geheimen van het Magnificat, die ik gedurende de octaaf van het feest opnieuw zal zien en waarvan ik dan berichtgeving zal doen. Thans kan ik slechts dit vermelden. Het Magnificat is een dankgebed voor de vervulling van het zegenend Sacrament uit het Oud Verbond.

Ik zag, tijdens het gebed van de Heilige Maagd, geleidelijk al haar voorouders. In de loop der tijden zijn er driemaal veertien op elkaar volgende huwelijken gesloten, waarin de vader steeds de zoon uit het onmiddellijk voorafgaand huwelijk is en van elk van die huwelijken zag ik een lichtstraal uitgaan op Maria, zoals zij hier nu biddend stond.

Toen nu al die beelden als een stamboom van lichttakken, die zich altijd meer veredelden, voor mijn ogen verrezen, zag ik eindelijk, op een meer bepaalde plaats van deze stamboom van licht, het onbevlekte en heilige vlees en bloed van Maria, waaruit God mens zou worden, duidelijk schitterend te voorschijn komen en, als een kind dat de kerstboom voor zich ziet verrijzen, zag ik de nadering ervan met blijdschap en reikhalzend verlangen tegemoet. Het geheel was een voorafbeelding van de komst van Jezus Christus op aarde als mens en van de instelling van zijn Heilig Sacrament. Ja, het was alsof ik het graan zag rijpen tot het Brood des Levens, waarnaar ik hongerig smacht. Het is niet weer te geven, het is met geen woorden uit te drukken, hoe het vlees werd, waarin het Woord is mens geworden. Hoe kan een ellendig schepsel, dat zelfs nog in het vlees is en waarvan de Zoon van God en Maria hebben gezegd: "Het vlees is niets waardig, de geest alleen maakt levend", er zich over uitlaten? En dezelfde zoon van God heeft ook gezegd: "Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en ik zal hem ten jongste dage opwekken. Want Mijn vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank. Die Mijn vlees en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.

Het is niet in woorden uit te drukken, hoe ik van de vroegste tijden al de toekomstige menswording van God en tegelijk de toekomstige instelling van het Heilig Sacrament van het Altaar, van geslacht tot geslacht gezien heb. Dan zag ik een reeks van patriarchen, die de levende God tot zijn terugkomst ten jongsten dage als offer en spijs onder de mensen deden verschijnen in het Heilig Priesterschap, dat de Godmens, de nieuwe verzoenende Adam, aan zijn apostelen en deze opnieuw door handoplegging aan hun opvolgers, tot onafgebroken voortplanting van priestergeslacht tot priestergeslacht hebben overgedragen.

Ik ben bij dit alles tot de overtuiging gekomen, dat het zingen van de geslachtslijst van onze Heer voor het Heilig Sacrament op Sacramentsdag een diep en groot geheim in zich bevat. Ik erkende hierbij ook, dat evenals onder de voorouders van Christus, naar het vlees onheilige personen, ja zelfs zondaars waren, zonder dat zij evenwel ophielden, sporten van de ladder van Jacob te zijn, waarover God tot de mensen neerdaalde, evenzo onwaardige bisschoppen de macht blijven behouden, om het Heilig Sacrament te consacreren en de priesterlijke wijding, met alle macht daaraan verbonden, toe te dienen.

Wanneer men dat ziet, is het duidelijk te verklaren, waarom het Oude Testament vroeger, in oude, geestelijke boeken, het Oud Verbond of de Oude Echt en het Nieuwe Testament het Nieuw Verbond of de Nieuwe Echt werden genoemd. Het toppunt van bloei van de Oude Echte was de Maagd der maagden, de Bruid van de Heilige Geest, de allerreinste Moeder van de Messias, het geestelijke, eerwaardige en schone Vat van godsvrucht, waarin het Woord is vlees geworden. Met dit geheim begint de Nieuwe Echt, het Nieuwe Verbond. Die echt is maagdelijk in het priesterschap en in allen die het Lam volgen en het huwelijk is daarin een groot sacrament zoals Christus en zijn Bruid, de Heilige Kerk.

Om nu zo duidelijk mogelijk mede te delen hoe mij de toekomstige menswording van God en tegelijk de toekomstige instelling van het Altaarsacrament werd uiteengezet, kan ik niet anders dan herhalen, op welke wijze mij alles in een lange reeks van beelden voor ogen is gesteld, ofschoon het mij in mijn deze toestand en wegens de vele storingen van buitenaf, niet mogelijk is om wat ik heb gezien tot in de bijzonderheden op een begrijpelijke wijze weer te geven. Ik kan slechts in algemene trekken dit vermelden: Eerst zag ik de zegen van de Belofte, door God in het Paradijs geschonken aan de eerste mensen en uit die zegen viel een straal op de Heilige Maagd, zoals zij nu tegenover de Heilige Elisabeth staande, het Magnificat bad. Dan zag ik Abraham, die deze zegen van God ontvangen had, waarop opnieuw een straal op de Heilige Maagd neerviel. Vervolgens de overige aartvaders en dragers van dat heiligdom en uit elk van deze viel er weer een lichtstraal op Maria, terwijl ik eindelijk de overgang van de zegen op Joachim ontwaarde die, met de hoogste zegen van de tempel begiftigd, de vader mocht worden van de zonder erfzonde ontvangen allerheiligste Maagd Maria, in wiens lichaam Het Woord, van de Heilige Geest ontvangen, is vlees geworden en negen maanden verborgen onder ons heeft gewoond, totdat wij in de volheid des tijds, Zijn heerlijkheid, uit de Maagd Maria, gezien hebben, de heerlijkheid van de Eniggeborene van de Vader, vol genade en waarheid.

Op 7 juli vervolgde A.C. Emmerich:

Ik heb vannacht Maria in Elisabeths woning, op haar bed uitgestrekt, met de arm onder het hoofd, zien slapen. Van het hoofd tot de voeten was zij in een witte doek gewikkeld. Ik zag onder haar hart een peervormige lichtglans uitstralen, die een onbeschrijfelijke, helle en kleine lichtvlam omgaf. Uit Elisabeth zag ik een minder schitterende glans uitgaan, doch van een grotere omvang en rondvormig: het licht dat er zich in bevond was minder fel.

Zaterdag 8 juli 1821: Toen gisteren, Vrijdagavond, de Sabbat een aanvang nam, zag ik in het huis van Zacharias in een kamer, die ik nog niet kende, de lamp ontsteken en de Sabbat vieren. Zacharias, Jozef en nog ongeveer zes andere mannen, waarschijnlijk uit de omtrek, gingen rond een kastje staan en baden onder de lamp. Op het kastje lagen schriftrollen. Er hingen doeken over hun hoofd, doch tijdens het gebed werden er niet zo veel bewegingen gemaakt, zoals dit thans bij de Joden wel het geval is. Wel zag ik, dat zij menigmaal het hoofd bogen en de armen omhoog hielden. Maria, Elisabeth en enkele andere vrouwen stonden in een met traliewerk afgesloten ruimte, die uitzag op de plaats waar gebeden werd. Zij hadden allen bidmantels over het hoofd geslagen.

Na het sabbatmaal zag ik de Heilige Maagd in haar kamertje, met Elisabeth staande het Magnifact bidden. De handen voor de borst gekruist en de zwarte sluier over het gezicht getrokken, stonden zij daar, als in koor biddend, tegenover elkaar aan de muur. Ik bad het Magnificat met haar mee en had andermaal bij het laatste gedeelte ervan, dat op de beloften van God betrekking heeft, vroegere en latere beelden van enkele van de voorouders van Maria voor mijn ogen en er gingen van deze lichtstralen over op de Heilige Maagd, die biddend voor mij stond. Deze stralen kwamen, bij de mannelijke voorouders, steeds uit de mond voort. Bij vrouwelijke voorouders echter kwamen deze van onder het hart te voorschijn en zag ik de lichtglans op Maria uitgeven.

Abraham moet, toen zijn zegen op de toekomst van de Heilige Maagd werkte, dicht in de nabijheid van deze plaats geleefd hebben, waar zij thans het Magnificat bad, want ik zag de lichtstraal uit hem van heel nabij op haar neervallen, terwijl uit andere personen, die haar volgens de tijd veel nader waren, de stralen van een veel grotere afstand tot haar kwamen.

Nadat zij het Magnificat, dat zij sedert elkanders begroeting, elke ochtend en avond baden, beëindigd hadden, verwijderde Elisabeth zich en zag ik hoe de Heilige Maagd zich te rusten legde. Zij ontdeed zich van gordel en bovenkleed en had nu nog slechts het lange, bruinkleurige hemd aan. Zij nam dan een rol stof, dat aan het hoofdeinde van haar bed lag en dat ik altijd voor een hoofdkussen had aanzien. Maar nu zag ik dat het een opgerolde wollen stof was van ongeveer een el breed. Het ene einde daarvan nam zij vast onder de arm en wikkelde zich dan van het hoofd tot de voeten, en dan weer omhoog daarin, zodat zij slechts kleine passen kon maken. De armen bleven voor de helft vrij en de sluier voor het aangezicht werd bij de borst opgeheven. Zij wikkelde zich aldus in, dicht bij haar bed, dat aan het hoofdeinde een beetje hoger was en legde zich dan op haar zijde neer, met de hand onder de wang. Ik zag niet dat de mannen zich zo inwikkelden wanneer zij gingen slapen.

Op zondag 9 juli verhaalde zij: Ik zag gisteren, zaterdag of op de Sabbat, Zacharias de hele dag in hetzelfde kleed dat hij van bij het begin van de Sabbat droeg. Dit was een lang, wit gewaad met niet al te wijde mouwen: het was verscheidene malen omwonden met een brede gordel, waarop letters waren aangebracht en waaraan riemen hingen. Aan het kleed was achteraan een kap bevestigd, die in plooien van het hoofd op de rug afhing, zoals een naar achter gevouwen sluier.

Wanneer hij op de Sabbat overdag iets verrichtte of zich ergens heen begaf, sloeg hij dit gewaad met de gordel over een der schouders omhoog en stak dit omhoog geslagen gedeelte aan de andere zijde onder de arm in de gordel. Hij had de beide benen omwonden: het zag er uit als een soort broek, en deze windsels werden vastgemaakt met de riemen waarmee de zolen aan de blote voeten werden bevestogd. Hij liet vandaag de Heilige Jozef zijn priestermantel zien, die zeer schoon was. Het was een ruime, zware mantel met een witte en purpere schijn. De mantel werd op de borst met drie kostbare sluitingen vastgemaakt. Er waren geen mouwen aan.

Op zaterdagavond, toen de Sabbat eindigde, zag ik hen eerst een maaltijd gebruiken. Zij aten gezamenlijk onder een boom in de tuin bij het huis. Zij namen als voedsel groene bladeren, die zij in een saus dompelden en zogen het sap uit ondergedompelde bosjes groen. Ook bevonden zich op tafel schoteltjes met kleine vruchten en andere schotels, waaruit zij met doorschijnende, bruine lepels iets aten, naar ik meen honing: ook zag ik nog broodjes aandragen.

Hierop ondernam Jozef, bij maneschijn in de stille nacht, door Zacharias vergezeld, de terugreis naar Nazareth. Tevoren verrichtten zij ieder voor zich hun gebeden. Jozef droeg weer zijn bundeltje, waarin broodjes en een kruikje geborgen waren, bij zich en had een staf die boven krom was. Zacharias' staf was lang en van boven van een knop voorzien. Beiden hadden hun reismantels over het hoofd geslagen. Vooraleer zij heengingen omarmden zij beurtelings Maria en Elisabeth en drukten hen aan het hart. Elkaar kussen heb ik hen nooit zien doen. Het afscheid was vrolijk en kalm. De beide vrouwen vergezelden hen nog een eindje en dan gingen zij alleen verder in de onbeschrijfelijke, liefelijke nacht.

Maria en Elisabeth keerden huiswaarts en begaven zich in het kamertje van de Heilige Maagd. Er brandde een lamp op een aan de muur bevestigde arm, zoals altijd wanneer Maria bad en daarna ging rusten. De beide vrouwen plaatsten zich opnieuw, in sluiers gehuld, tegenover elkaar en baden het Magnificat.

Bij deze gelegenheid werd mij het beloofde visioen getoond dat ik onlangs vergeten was. Ik heb echter vannacht zoveel gezien, dat ik ook nu slechts weinig hierover kan mededelen. Ik heb slechts de overdracht van de zegen aan Jozef van Egypte gezien.

Dinsdag 11 juli: Vannacht had ik een beschouwing over Maria en Elisabeth, waarvan ik mij slechts nog herinner dat zij de hele nacht in gebed doorbrachten. Om welke reden dit geschiedde weet ik niet meer. Ik zag Maria gedurende de dag allerlei bezigheden verrichten. Jozef en Zacharias bevonden zich nog op weg en overnachtten in een schuur. Zij hadden een grote omweg gemaakt en, naar ik meen, verschillende mensen bezocht. Ik geloof dat zij drie dagen voor hun reis nodig hadden. Het meeste daarvan ben ik vergeten.

Donderdag 13 juli: Ik zag gisteren de Heilige Jozef weer in zijn woning te Nazareth. Jozef schijnt niet eerst naar Jeruzalem, maar rechtstreeks naar huis te zijn gegaan. Anna's dienstmaagd draagt voor alles zorg en wordt nu en dan door haar gezonden. Voor de rest is Jozef heel alleen.

Ook Zacharias zag ik weer in zijn woning terugkeren. Maria en Elisabeth baden zoals steeds het Magnificat en hielden zich met allerlei werk bezig. Tegen de avond wandelden zij in de tuin, waar zich een waterbron bevond, wat in deze streek niet zo veel voorkomt. Daarom droegen zij dan ook steeds een kruikje met vocht bij zich. Zij gingen ook dikwijls tegen de avond, wanneer het wat koeler werd, in de omtrek wandelen, want Zacharias' huis lag afgelegen en was door velden omgeven. Gewoonlijk gingen zij om negen uur slapen, maar zij stonden steeds vóór zonsondergang op.

Dit is alles wat A.C. Emmerich van haar beschouwingen over het bezoek aan haar nicht Elisabeth heeft medegedeeld. Er valt hierbij op te merken dat deze mededelingen in het begin van juli, ter gelegenheid van het feest van Maria Visitatie gedaan werden, doch dat het bezoek van Maria waarschijnlijk in maart heeft plaats gehad, omdat Anna Catharina Emmeric reeds op 25 februari door de engel Gabriël de blijde boodschap aan Maria heeft zien brengen en spoedig daarna de reis naar Elisabeth zag ondernemen en wel, toen Jozef het paasfeest te Jeruzalem ging bijwonen, dat op 14 Nisan viel, wat overeenkomt met onze maand Maart.

Geboorte van Johannes

Op 9 juni 1821 ontdekte A.C. Emmerich in haar nabijheid een relikwie van de discipel van de Heer Parmenas en deelde toen over haar visioen van deze heilige het volgende mede:

Ik heb, na de terugkeer van Jutta naar Nazareth, de Heilige Maagd enige dagen zien vertoeven in de ouderlijke woning van de toekomstige discipel Parmenas, die toen echter nog niet geboren was. Ik geloof, dat ik dit op dezelfde datum heb gezien, als het geschiedde. Gedurende mijn beschouwing meende ik dit te bemerken. De geboorte van Johannes De Doper heeft derhalve op het einde van mei of in het begin van juni plaatsgegrepen. Maria bleef tot na de geboorte van Johannes bij Elisabeth, doch woonde het feest van zijn besnijdenis niet bij. Zij heeft in het geheel drie maanden bij haar nicht doorgebracht.

Tengevolge een stoornis deelde  A.C. Emmerich verder niets over de geboorte en besnijdenis van de Heilige Johannes mede, de reden waarom wij hier ter aanvulling de woorden van de Heilige Schrift laten volgen:

Voor Elisabeth verliep intussen de tijd van de bevalling en ze baarde een zoon. En haar buren en verwanten hoorden dat de Heer haar grote erbarming gedaan had en verheugden zich met haar. En de achtste dag kwamen ze het kind besnijden en noemden het met de naam van zijn vader Zacharias. Doch zijn moeder nam het woord en zei: Neen, Johannes zal hij heten. En ze zeiden tot haar: Er is niemand in uw maagdschap die deze naam draagt. En ze gaven een teken aan zijn vader, hoe hij hem genoemd wou hebben. En hij vroeg een schrijfbordje en schreef: Johannes is zijn naam. En allen verwonderden zich. Maar aanstonds werden zijn mond en tong ontbonden en hij sprak en zegende God. En vrees kwam over al hun buren en over geheel het gebergte van Judea werden al deze woorden verspreid. En allen die het hoorden overdachten het in hun hart en zeiden: Wat zal dit kind worden? Want de hand van de Heer was ook met hem. En Zacharias, zijn vader, werd vervuld van de Heilige Geest, en hij profeteerde en zei:

Gezegend de Heer, de God van Israël,
dat Hij Zijn volk bezocht en het verlossing gebracht heeft,
en een horen van redding ons heeft opgericht
in het huis van David, Zijn dienaar,
gelijk Hij gesproken heeft door de mond van de heiligen,
van zijn profeten van ouds:
redding van onze vijanden
en uit de hand van al onze hateren,
om erbarming te doen aan onze vaderen
en te gedenken zijn heilig verbond,
de eed, die Hij gezworen heeft
aan Abraham, onze vader:
ons te geven, uit de hand van onze vijanden verlost,
Hem zonder vrees te dienen,
in heiligheid en gerechtigheid
vóór zijn aangezicht al onze dagen.
En gij kind, zult profeet van de Allerhoogste heten,
want uitgaan zult ge vóór de aanschijn des Heren,
en Zijn wegen bereiden,
om kennis des heils te brengen aan zijn volk
in vergeving hunner zonden,
door innigtedere erbarming van onze God,
waarmee ons bezocht de Opgaande uit de hoge,
ter verlichting van hen die in de duisternis
en in de schaduw van de dood zijn gezeten,
om onze schreden te richten
op de weg van de vrede.

Het kind groeide nu op, werd sterk van geest en verbleef in de wildernis tot de dag van zijn optreden voor Israël. Lucas I, 57-80.

Na de geboorte van Johannes en nog vóór zijn besnijdenis, reisde de Heilige Maagd naar Nazareth terug. Jozef kwam haar halverwege tegemoet.

A.C. Emmerich was zo ziek en verstoord dat zij niet mededeelde wie de Heilige Maagd tot daar had vergezeld. Ook duidde zij de plaats niet aan, waar zij Jozef ontmoette. Dit heeft waarschijnlijk te Dothan plaats gehad, waar zij ook op hun reis naar Elisabeth bij een vriend van Jozefs vader hun intrek genomen hadden. Wellicht werd zij door verwanten van Zacharias tot daar vergezeld, of wel door vrienden uit Nazareth, die dezelfde reis hadden af te leggen. Dit vermoeden krijgt enige grond door wat nu volgt:

Toen Jozef met de Heilige Maagd de laatste helft van de weg van Jutta naar Nazareth aflegde, bemerkte hij aan haar gestalte, dat zij in gezegende staat was en dat bracht hem zorgen en allerhande twijfel, want hij wist niets van de boodschap van de engel aan de Heilige Maagd. Jozef had zich onmiddellijk na het huwelijk naar Bethlehem begeven om familiezaken te regelen en Maria was in die tussentijd met haar ouders en enkele vriendinnen naar Nazareth vertrokken. De begroeting van de engel vond plaats voor Jozef naar Nazareth was teruggekeerd. Maria had in haar grote nederigheid Gods geheimen voor zich bewaard. Jozef, door zijn waarneming verontrust, liet niets blijken, maar voerde inwendig een hevige strijd. De Heilige Maagd, die zich hierover reeds bezorgd had gemaakt, werd nu ernstig en nadenkend en dit verhoogde nog de onrust van de Heilige Jozef.

Toen zij in Nazareth aankwamen, zag ik de Heilige Maagd niet onmiddellijk met Jozef in haar woning terugkeren, maar eerst enkele dagen bij een verwante familie haar intrek nemen en wel bij de ouders van de latere discipel van Jezus, Parmenas, die een van de zeven diakens in de eerste Christelijke gemeente te Jeruzalem is geworden.

Deze lieden waren aan de Heilige Familie verwant. De moeder was een zuster van de derde man van Maria van Cleophas, de vader van Simeon, bisschop van Jeruzalem.

Zij hadden te Nazareth een huis en een groententuin. Ook van Elisabeths zijde waren zij met de Heilige Familie verwant.

Bij deze lieden zag ik de Heilige Maagd enige dagen vertoeven, voor zij naar haar woning terugkeerde. De onrust van de Heilige Jozef steeg echter dermate, dat hij, toen Maria weer bij hem haar intrek wou nemen, het besluit maakte om haar te verlaten en in het geheim de vlucht te nemen. Toen hij met deze gedachten rondliep, verscheen hem in een droom een engel, die hem troostte.