Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



A.C. Emmerich: Het openbaar leven van Jezus. Hoofdstuk 1.3

  
 
Download PDF

Hoofdstuk 1.3: Vanaf de dood van de H. Jozef tot het doopsel van Jezus in de Jordaan

Jezus, op weg naar zijn doop, bezoekt een verblijf van melaatsen

20 september. In de nacht van 19 op 20 september zag ik Jezus met Eliud uit Nazaret in zuidwestelijke richting gaan. Het was niet de geheel rechte weg, maar Jezus wilde naar Chim,een melaatsenverblijf . Zij kwamen daar bij het aanbreken van de dag aan en ik zag dat Eliud Jezus er wilde van weerhouden in deze plaats te gaan, waardoor Hij Zich zou ver­ontreinigen. Hij zou, indien men het te weten kwam, zeker niet tot de doop toegelaten worden. Op deze en dergelijke motieven antwoordde Jezus dat Hij zijn opdracht kende: Hij wilde die plaats bezoeken, omdat daar een goed man naar Hem verlangde. Om dit verblijf te bereiken, moesten zij over de Kisonbeek, die haar water uit de Kison ontving en het in een kleine vijver leidde, waarin de melaatsen zich reinigden. Het water vloeide niet in de Kison terug. Deze plaats lag gans afgezonderd en werd door niemand bezocht. De melaatsen woonden er in verspreide hutten. buiten hun oppassers woonde daar niemand anders.

Eliud bleef op een afstand wachten op de Heer. Deze ging in een afgelegen hut, waar een ellendig man, geheel in doeken gewonden, ter aarde lag. Jezus sprak met hem. Het was een goede man. Ik vergat hoe hij de melaatsheid gekregen had. Hij richtte zich op en het bezoek van de Heer ontroerde hem onbeschrijfelijk. Jezus beval hem op te staan en zich in een met water gevulde trog te leggen, die nabij de hut stond. Hij deed het en Jezus hield de handen boven het water. Toen werd de man geheel le­nig en rein. Hij kleedde zich anders aan en Jezus beval hem aan niemand van zijn ge­nezing iets te zeggen, tot Hij van zijn doop teruggekeerd zou zijn. Deze man vergezelde Jezus en Eliud nu een eindweg, tot Jezus hem zegde terug te keren. Jezus en Eliud zag ik nu de ganse dag in het dal Esdrelon meer naar het zuiden wandelen. Nu spraken zij tezamen, dan weer gingen zij gescheiden, ieder op zijn eigen als in gebed en beschouwing.

Het weer is daar nu niet zeer aangenaam. De hemel is overtrokken en in het dal hangt er mist. Jezus gebruikt geen stok. Hij droeg er nooit een, de anderen wel. Dikwijls was aan hun stok, gelijk aan die van de schapers, een klein schupje. Jezus droeg slechts zolen. Andere mensen droegen ook wel een soort van volkomen schoenen,van boven gevlochten uit dikke boomwol. Ik zag beiden eens op het middaguur rusten en brood eten.

Gedaanteverandering van Jezus vóór Eliud

In de nacht tussen 20 en 21 september zag ik hen weer hun weg voortzetten, nu eens samen, dan weer gescheiden. Ik kreeg toen iets wonderbaars, een onbeschrijfelijk verrukkelijk tafereel te zien. Eliud sprak met Jezus, terwijl deze voor Hem uit ging, over zijn stevig gebouwd en schoon lichaam. Toen zegde Jezus tot hem: "Moest gij dit lichaam over ruim een paar jaren wederzien, gij zoudt er schoonheid noch gestalte aan terugvinden, zo zullen zij Mij smaad en mishandelingen aandoen.

Eliud verstond dit niet, zoals hij evenmin verstond waarom Jezus telkens weer sprak van zo'n korte duur van zijn Rijk. Hij meende dat Jezus toch wel tien, ja, twintig ja­ren nodig had om zijn Rijk ook maar te vestigen. Hij kon zich Jezus' Rijk niet anders indenken,omdat hij van geen ander dan van een aards koninkrijk begrip had.

Nadat zij nog een eindweg alzo gegaan waren, stond Jezus stil en zegde tot Eliud, die afzonderlijk en in gedachten verdiept achter Hem aankwam, om dichter te naderen: Hij zou hem laten zien wie Hij was, hoe zijn lichaam was en hoe zijn Rijk was.

Eliud naderde tot op enige stappen van Jezus en Jezus schouwde nu biddend ten hemel. Toen daalde een wolk neder, die als een onweer hen beiden omgaf. Van buiten kon men hen niet zien. Boven hen opende zich een hemel van licht die, a.h.w. op hen neerdaalde, en ik zag boven hen een stad met schitterende muren. Ik zag het hemelse Jeruzalem. Geheel het binnenste was met regenboogglans bekleed. Ik zag een gedaante als God de Vader, ik zag Jezus in een mededeling van licht met Hem. Jezus verscheen in zijn menselijke gedaante geheel schitterend en doorzichtig.

In het begin stond Eliud als in verrukking naar omhoog te zien, doch spoedig zonk hij op zijn aangezicht neder, tot het licht en de hele verschijning verzwonden waren. Jezus zette nu zijn weg voort en Eliud volgde Hem stomverbaasd en vreesachtig om wat hij gezien had. Het was een verschijning in de aard van de gedaanteverandering op de Tabor, met dit verschil dat ik Jezus niet omhoog geheven zag.

Ik meen dat Eliud de kruisiging niet beleefd heeft [Hij zal sterven op 18 maart aanstaande. Jezus was vertrouwder met hem dan met de apostelen, want Eliud was zeer verlicht en in vele geheimen van Jezus' familie ingewijd. Hij nam hem ook tot vriend en lid van zijn gezelschap aan. Hij verleende hem een grote macht en Eli­ud bracht veel voor Jezus' Gemeente tot stand. Hij was een van de grondigste onderrichters der Essenen. Ten tijde van Jezus woonden zij niet meer in zo grote menigte op de bergen, zoals vroeger: zij hadden zich meer in de steden verspreid. Dit wonderbare visioen had plaats te middernacht. Ik ontwaakte dan en voelde mij zo ziek en zo lijdend.

21 september. Des morgens zag ik Jezus in een herdersveld aankomen. De dag begon op te komen en de herders waren reeds uit hun hutten bij het vee. Zij kenden Jezus reeds en kwamen Hem tegemoet en wierpen zich voor Hem neder en leidden de beide gasten in een schuur,waarin zij hun gereedschappen bewaarden. Zij wasten hun de voeten, bereidden hun een rustplaats en zetten hun brood en kleine bekers voor. Zij braadden en zetten hun ook tortelduiven voor. Deze vogels hadden hun nesten in de hutten van de mensen en liepen hier in zeer grote menigte als hoenderen rond.

Daarna zag ik dat Jezus Eliud terugzond, doch eerst zegende Hij hem terwijl Eliud knielde: de herders waren hiervan getuige. Jezus zei tot Eliud dat hij zijn dagen in rust zou sluiten, omdat de weg die Hij als Verlosser moest bewandelen, voor hem te moeilijk was. Dat Hij hem in zijn Gemeente aannam, dat hij reeds zijn deel van het werk in de wijngaard volbracht had en daarvoor het loon in zijn Rijk zou bekomen. Hij verklaarde dit met de parabel van de arbeiders in de wijngaard. Sedert het visioen van deze nacht was Eliud zeer ernstig, onthutst en geheel in zichzelf gekeerd. Ik meen gehoord te hebben dat hij Jezus in dit leven niet meer zal wederzien, doch ik ben hier niet heel zeker van. [Eliud ontving Jezus op zijn ziekbed op 11 maart het jaar daarop jaar en een week later op zijn sterfbed: zie verder]. Ik geloof dat de leerlingen hem het doopsel toegediend hebben.

Van het herdersveld vergezelde Eliud Jezus nog een eind ver. De Heer omarmde hem nu en nam afscheid van Eliud met een mannelijke ontroering. Van hier kan men de plaats zien liggen, waar Jezus met de sabbat gaat: daar hebben voortijds bloedverwanten van Jezus gewoond. Die plaats waarheen Jezus zich nu geheel alleen begaf, was niet Jizreël, zoals ik gemeend had, want ook Jizreël zag ik liggen. Zij heette Goer en lag op een berg. Jozefs broeder, die later naar Zabulon trok en veelvuldige betrekkingen met de H. Familie onderhield, had hier gewoond.

Jezus ging hier ongemerkt in een herberg, waar men Hem de voeten waste en spijzen voorzette. Hij had een kamer voor Hem alleen en Hij liet zich hier een schriftrol uit de synagoge brengen. Hij las er gebeden uit, nu knielende, dan staande en ook omhoog kijkend. Zijn kamer was door schermen afgezonderd. De school bezocht Hij niet. Ook zag ik eens lieden tot Hem komen, die Hem verlangden te spreken, maar Hij ontving hen niet. Hij bracht zijn tijd door in een volstrekte afzondering.

De leerlingen op weg naar de doop

De door Jezus vooruit gezonden leerlingen zag ik eergiste­ren in Kafarnaüm aankomen, doch ongeveer slechts vijf van de meer gekende en zij spraken met Maria. Twee van hen gingen naar Betsaïda Petrus en Andreas halen. Jacobus de Mindere, Simon, Taddeüs, Johannes en Jacobus de Meerdere waren er eveneens tegenwoordig. De leerlingen prezen Jezus' goedheid, zachtmoedigheid en wijsheid. De an­deren waren vol lof over de geestdrift van Johannes De Doper. Zij roemden zijn kordaat optreden, stren­ge levenswijze en leer, en beweerden nooit zulk een uitlegger van de profeten en de Wet gehoord te hebben. Zelfs Johannes sprak geestdriftig van de Doper. Nochtans ken­de hij Jezus, want zijn ouders hadden vroeger op de afstand van nauwelijks een paar uren van Nazareth gewoond. Ook beminde Jezus hem reeds als kind, wat ik vroeger niet wist.

22 september, sabbat. De leerlingen hielden hier, te Betsaïda, de sabbat.

Op zondag,23 september heb ik de negen leerlingen in het gezelschap van de zes [of zeven] voormelde leerlingen van Johannes op weg naar Tiberias gezien, vanwaar zij naar Efron en van daar door de woestijn naar Jericho en naar Johannes trokken.

Vooral Petrus en Andreas hebben ten gunste van de Doper gesproken. Zij zegden dat hij uit een voornaam priestergeslacht afkomstig was, dat hij in de woestijn onder­richt van de Essenen had ontvangen, dat hij geen ongeregeldheden duldde en niet min­der wijs dan streng was. De leerlingen daarentegen roemden Jezus' goedheid en wijs­heid. Hiertegen opperden de eersten het bezwaar dat menige ongeregeldheid door zijn toegevendheid ontstond,en zij staafden hun bewering met voorbeelden. Ook Jezus had op zijn laatste reis, meenden zij, onderricht van de Essenen gekregen.

Johannes hoorde ik op deze weg niets meer zeggen. Zij deden niet de gehele reis met de leerlin­gen van Jezus, doch vergezelden hen slechts enige uren. Ik dacht onder dit gesprek: de mensen van die tijd waren toch geheel gelijk die van nu.

Jezus te Gofna

Op zaterdag 22 september zag ik Jezus te Goer in de herberg alleen bidden. Dit Goer lag niet zeer ver van de stad Megiddo en van een vlakte met dezelfde naam en ik heb het vroeger nog wel gezien als moest tegen het einde van de wereld een veld­slag tegen de antichrist in die vlakte gevoerd worden. Met het aanbreken van de dag stond Jezus op, rolde zijn bed op, gordelde zich, legde een geldstuk op het bed en begaf Zich op weg. Ik zag Hem pa­den volgen, die langs verscheidene steden en dorpen liepen, waartussen Hij doorging. Hij kwam met niemand in aanraking en nam nergens zijn intrek. Ik zag Hem nabij de berg Gerizzim bij Samaria voorbijkomen. De berg lag aan zijn linkerzijde en Hij trok zuidwaarts door. Hier en daar zag ik Hem bessen en enige vruchten plukken en eten, en in de holte der hand of met een holgebogen blad water scheppen en drinken.

Op zondag kwam Hij, tegen avond, in een stad met name Gofna in het Efraïmgebergte. Ze lag op een verscheurde, oneffen grond, hoog en laag en er strek­ten zich vele huizen en plantages uit. In deze stad woonden verwanten van Joachim, doch zij hadden geen nauwe betrekkingen met de Heilige Familie onderhouden. Ook nam Jezus niet bij die familie zijn intrek, maar in een herberg. Men waste Hem de voeten en bood Hem een kleine verversing aan.

Het duurde echter niet lang of zijn verwanten en een paar Farizeeërs van beter al­looi kwamen Hem hier opzoeken en namen Hem mee naar hun huis. Dit huis van zijn verwanten was een van de aanzienlijkste van de stad. De stad zelf was eveneens van bete­kenis, want hier resideerde het bestuur over een deel van het land. Ook Jezus' verwant oefende hier een ambt uit en was met schrijfwerk belast. De stad behoorde, geloof ik, tot de provincie Samaria.

Men ontving Jezus met achting. Er waren daar nog meer mannen en men nam staande en wandelend in een lusthof een maaltijd. Jezus sliep hier. De stad lag een dagreis van Jeruzalem en in haar nabijheid vloeide een beek door het gewest. Toen de Heilige Fami­lie de knaap Jezus in de tempel verloren had, was ze tot hier gekomen. Toen zij Hem te Mikmas misten, hadden zij het mogelijk geacht dat Hij tot die verwanten vooruit gegaan was om hier op hen te wachten. Maria was niet zonder vrees dat Hij in het water mocht gevallen zijn. Op hun weg lag een klein meer dat nu Balwa heet en precies tussen Gofna en el-Bireh ligt.

24 september. Hier in de synagoge begeerde Jezus de schriften van een profeet die handelde over de doop en de Messias. Uit de aangereikte profetie verklaarde Hij dat de Messias in de tegenwoordige tijd moest gekomen zijn. Hij sprak van de gebeurtenissen die zijn komst vooraf moesten gaan en die werkelijk hadden plaats gehad, meer bepaald noemde Hij een gebeurtenis die zich acht jaren geleden voorgedaan had. Ik weet niet meer of het iets van een oorlog was, of ook dat de scepter aan Juda ontnomen was [Gen.4:9-10]. Zo haalde Hij, als evenveel bewijzen, een reeks vervulde tekenen aan, die de komst van de Messias vooraf moesten gaan en zich nu voorgedaan hadden.

Ook betrok Hij er menigvuldige sekten bij en Hij wees er op hoe, in zake ere­dienst, zoveel tot louter ceremonie, zonder ziel of godsvrucht, tot formalisme ont­aard was. Daarna zegde Hij hun dat de Messias in hun midden zou zijn, zonder dat zij Hem kenden. Hij hing hun een trouw beeld op van de verhouding tussen Hem en Johannes. Hij sprak ongeveer als volgt: "Iemand zal Hem aanwijzen en men zal Hem niet willen erkennen. Zij zullen de voorkeur geven aan een machtige veroveraar, die verschijnt in pracht en door hooggeleerde mannen omgeven is. Zij zullen de Messias niet willen zien in Hem, die zonder schoonheid, aanzien, pracht en rijkdom ver­schijnt, die eenvoudige landbouwers en handarbeiders tot gezellen en medewerkers heeft en met bedelaars, kreupelen, melaatsen, zondaars en andere schamele mensen omgaat."

Op deze wijze sprak Hij lang en breed en bewees Hij alles uit de profetieën. Hij beschreef nauwkeurig de verhouding tussen Hem en Johannes,en toch zegde Hij nooit "Ik," maar sprak altijd als van een derde. Deze uiteenzetting nam het grootste deel van de dag in beslag en zijn toehoorders, vooral zijn verwanten, gingen eindelijk menen dat Hij een gezant, een voorloper van die Messias was.

Bij de thuiskomst van de synagoge sloegen zij in zijn tegenwoordigheid een boek open, waarin zij aangetekend hadden wat met Jezus,de Zoon van Maria, in zijn twaalfde in de tempel voorgevallen was. Inderdaad, zij waren getroffen door de overeenkomst van hetgeen Hij toen, met hetgeen Hij nu gezegd had. Nadat zij het document herlezen hadden, konden zij hun verbazing niet matigen. De huisvader was een bejaard weduwnaar en ook zijn dochters waren reeds weduwen. Uit het gesprek van deze vrouwen vernam ik dat zij de bruiloft van Jozef en Ma­ria te Jeruzalem hadden bijgewoond. Uit hun gesprek bleek hoe prachtig de bruiloft en hoe rijk Anna was geweest en hoe deze familie [in de ogen dier vrouwen] zo jam­merlijk achteruit geboerd was. Zij spraken daarover, zoals men dat in de wereld pleegt te doen, met een zekere blaam en minachting, als was deze familie erg vervallen.

Terwijl zij, gelijk vrouwen dit kunnen, hun herinneringen aan die bruiloft en aan de bruiloftsklederen van Maria oprakelden, kreeg ik een zeer omstandige vertoning van die bruiloft.Vooral werd mij zeer duidelijk tot in details de bruidstooi van Maria getoond.

Ondertussen controleerden de mannen, zoals ik reeds zei, de leer van de twaalfjarige Jezus in de tempel, die als een merkwaardigheid aangetekend was. Immers, daar Jozef en Maria naar de verloren Jezus met zulk een angst juist in dit huis navraag gedaan hadden, had de tijding waar en in welke omstandigheden zij Hem daarna gevonden had­den, bij deze bewoners zulk een opzien gebaard, te meer omdat Hij een bloedverwant van hen was. Terwijl dezen de overeenkomst van Jezus' leer als knaap met die van he­den nog aan het bewonderen waren, waardoor zij Hem hoe langer hoe meer genegen werden, verklaarde Jezus hun dat Hij afscheid moest nemen. Niettegenstaande hun dringend smeken om nog wat te blijven, begaf Hij Zich op weg.

Verscheidene mannen deden Hem de gebruikelijke uitgeleide. Zij moesten over een beek gaan [de boven vermelde, die door of langs Gofna vloeit]. Zij gingen er over langs een gemetselde brug, waarop bomen groeiden. Zij vergezelden Hem enige uren naar een vlakte waar zich weiden uitstrekten. Daar was de aartsvader Jozef eerst gekomen, toen zijn vader Jacob hem bevolen had tot zijn broers in Sikem te gaan. In de gewesten waar Jezus nu doortrok, is ook Jakob veel geweest.

Het was reeds laat in de avond toen Jezus in dit herdersgewest aankwam aan deze zij­de van een riviertje. Hier verlieten Hem zijn begeleiders. Aan de overzijde van het riviertje lag het gehucht nog meer uitgebreid. De synagoge was aan deze zijde.

De Heer nam zijn intrek in een herberg. Hier waren twee scharen dopelingen verzameld, die door de woestijn van Jericho naar Johannes wilden trekken. Zij hadden hier de aanstaande komst van Jezus gemeld en ‘s avonds sprak Jezus nog met hen. Men waste de Heer en de zijnen de voeten. Hij gebruikte een lichte maaltijd en zonderde Zich dan af tot het gebed en de rust.

Echtscheiding van Herodes veroordeeld

25 september. De ochtend van de vijfentwintigste vertrokken de dopelingen naar Johannes. Jezus begaf zich naar de school waar vele mensen samenstroomden. In zijn preek sprak Hij volgens gewoonte over de doop en de Messias, en hoe men Hem niet zou willen erkennen. Hij verweet hun ook hun eigenzinnige gehechtheid aan oude, ijdele gewoonten, waarin het hoofdgebrek van die mensen bestond. Zij waren over het algemeen vrij eenvoudig en namen alles goedschiks aan.

Hierna liet Jezus Zich door de overste van de synagoge tot tien zieken brengen. Hij genas er geen enkele, want Hij had reeds tot Eliud en tot zijn vijf leerlingen gezegd dat Hij dit in de nabijheid van Jeruzalem voor zijn doop niet wilde doen. Het waren meest zij die aan waterzucht en jicht leden en ook enkele zieke vrouwen. Maar Hij vermaande ze en zei tot ieder van hen in het bijzonder wat zij geestelijk moesten doen, omdat hun ziekten ten dele straffen voor hun zonden waren. Aan enigen beval Hij zich te reinigen en de doop te gaan ontvangen.

In de herberg was nog een avondmaal en er waren vele mannen uit het dorp tegen­woordig. Vóór de maaltijd brachten deze het gesprek op de verboden, overspelige om­gang van Herodes. Zij keurden die af en polsten Jezus naar zijn mening hierover. Je­zus laakte Herodes’ handel en wandel met onverbiddelijkheid, maar tevens zei Hij: "Indien men over anderen recht wil spreken, moet men ook zichzelf rechten."

Voorts brandmerkte Hij streng alle huwelijkszonden. In dit dorp waren immers vele zondaars en Jezus sprak met allen in het bijzonder en verweet hun zeer streng hun overspelig leven. Hij zei aan velen persoonlijk ook hun geheimste zonden, zodat zij geheel onder de indruk boetvaardigheid beloofden.

Jezus begaf zich van hier op weg naar Betanië. De afstand kan nog 6 uren zijn. Hij kwam nu weer tussen bergen. Daar in het land is het nu reeds winterachtig weer. De lucht is overtrokken en beneveld en ‘s nachts is het vaak reeds zo koud, dat er rijp valt. De winter begon dit jaar vroeg. Jezus hult zijn hoofd in een doek en Hij gaat nu recht naar het oosten.

De reis de Heilige Vrouwen

Ik heb Maria met vier heilige vrouwen op weg in een vlakte nabij Tiberias gezien. Ik zag ze ook van hun huis weggaan. Er is daar iemand gebleven. Zij hebben twee vissersknechten bij zich. De ene gaat voorop,de andere volgt achter hen en zij dragen hun reisgoed in een dubbele zak: één hangt op de borst en een op de rug aan een stok op de schouder. Het zijn: Johanna Chusa, Maria van Kleofas, Lea [éen der weduwen] en nog een vrouw, hetzij Maria Salome of de vrouw van Petrus of van Andreas. Zij gaan eveneens naar Betanië en volgen de gewone weg voorbij Sikar. Zij la­ten het aan hun rechterzijde, maar Jezus liet het links.

De heilige vrouwen gaan meestal in een rij achter elkaar, een paar schreden ge­scheiden, vermoedelijk omdat de meeste wegen, buiten de grote heirbanen, slechts paden zijn voor voetgangers en vaak door het gebergte lopen. Zij gaan vlug met vaste schreden en zakken niet door gelijk de mensen hier bij ons, vermoedelijk omdat men zich daar van jongs af aan gewend aan lange voetreizen.

Op de reis hebben zij de rokken tot het midden van de kuiten opgeschort en de benen zijn vanaf de middenlijfdoek [of broek] tot op de enkels met een band omwonden en onder hun voeten zijn dikke, opgevoederde sandalen gebonden. Op het hoofd dragen zij een sluier, die met een lange smalle doek om de nek toegehaald is. Deze doek daalt over de borst neer, waar hij gekruist is en loopt weer achter de rug tot in de gordel. Zij laten af en toe ter afwisseling hun handen daarin rusten. De vooropgaande man be­reidt de weg, opent de afsluitingen, ruimt de stenen weg v6ór de voeten, legt loop­planken over diepten, zorgt in alle voorvallen voor alles en spreekt ook over de herberg. De man die hem opvolgt brengt alles weer in de vorige toestand.

Jezus gaat naar Betanië

26 september. Betanië kan 6 uren van het voorgaande dorp, Betel, zijn. Op zijn weg daarheen kwam Jezus weer, zoals gezegd, in het gebergte [op zeer gevaarlijke bodem, op hellingen, in ravijnen]. Tegen de avond kwam Hij een paar uren ten noorden van Jeruzalem aan in een stadje, Giba genaamd, die uit één straat bestaat. Deze loopt over een berg en is wel een half uur lang. Betanië kan nu nog drie uur van hier gelegen zijn. Men kan hier het gewest van Betanië in de verte zien. Het ligt dieper in de vlakte.

Van deze berg of grote heuvel strekt zich noordoostwaarts een woestijn uit van omtrent drie uren, naar de woestijn Efron toe en tussen deze beide woestijnen zag ik Maria en haar gezelschap heden in een herberg overnachten [te Mikmas, waar zij vrienden hadden].

De berg is dezelfde waarop Joab en Abisaï, die Abner mastten, hun achtervolging staakten toen deze hen toeriep en toesprak [2 Sam. 2: 24-27]. Hij heet Amma en ligt zes kilometer ten noorden van Jeruzalem. De plaats waar Jezus was [hoek of wijk van Giba], had uitzicht naar het noorden en oosten. Ik vermoed dat ze Giah heette. Vandaar had men het uitzicht op de woestijn Gibet of Giba in het noordoosten, die aan haar voet begon en zich in de richting van de woestijn Efron uitstrekte. De woestijn van Giba was om­trent drie uren lang. De lengte tot Giba is vijf kilometer en de afstand tot Mikmas is acht kilometer].

Jezus kwam ‘s avonds in die stad, ging binnen in een huis en vroeg om enige ver­versing. Zij wasten Hem de voeten en boden Hem drank en kleine broodjes aan. Weldra kwamen verscheidene mensen om Hem heen staan die informeerden naar Hem, aangezien Hij uit Galilea kwam, naar de leraar van Nazareth.

"Het land is nu vol van Hem," zeiden zij, "en Johannes spreekt er zoveel en zo wonderbaar over." Ook vroegen zij of de doop van Johannes wel goed was. Jezus onderrichtte hen op zijn gewone manier en vermaande hen tot boetvaardigheid en wekte hen op tot de doop. Op hun verzoek sprak Hij over de Profeet van Nazareth en de Messias die, bij zijn verschijnen onder hen, niet erkend, ja, vervolgd en mishandeld zou worden. Hij waarschuwde hen om op alles wat er zou ge­beuren goed in gedachten te houden, daar de tijden vervuld waren. De Messias zou niet met pracht en in triomf verschijnen als een overwinnaar, maar arm. Hij zou in eenvoud met de eenvoudigen omgaan. Over deze en meer andere eigenschappen van de Messias weidde Hij uit.

De mensen [te Gibat-Amma] kenden Hem niet, maar zij onthaalden Hem goed en gedroegen zich eerbiedig. Er waren dopelingen over deze plaats voorbijgetrokken die over Jezus verteld hadden. Ook vergezelden de inwoners Hem een eind weg, nadat Hij hier een paar uren gerust had.

Jezus kwam des nachts naar Betanië. Lazarus was enige dagen te voren nog in zijn huis te Jeruzalem geweest. Het staat aan de westkant van de berg Sion, op de helling, naar de kant toe van de Kalvarieberg toe, maar nu was hij naar Betanië teruggekeerd, omdat hem door de leerlingen de komst van Jezus aangekondigd was. Het kasteel te Betanië behoorde eigenlijk aan Martha toe, maar Lazarus verbleef daar liever en zij hielden te zamen huis.

Zij hadden een maaltijd bereid en waren aan het wachten op Jezus. Martha bewoonde een huis aan de andere zijde van het park. Er waren gasten op het kasteel. Bij Martha waren Serafia [Veronika], Maria Markus en nog een bedaagde vrouw, Suzanna van Jerusalem . Zij was juist vóór Maria in de tempel geweest en had deze verlaten toen Maria er haar intrede deed. Zij was er gaarne in gebleven, maar God had haar voor het huwelijk bestemd.

Bij Lazarus waren: Nikodemus, Johannes Markus, een zoon van Simeon,en een ouderling met name Obed, die een broer of een zoon van de broer van de man der profetes Hanna was. Het waren allemaal geheime vrienden van Jezus. Zij waren dit geworden, deels door Johannes de Doper, deels door de familie en door de profetieën van Simeon en Hanna in de tempel.

Nikodemus was een navorser, een denkend man, die op Jezus hoopte en zeer naar Hem verlangde. Zij waren reeds allemaal door Johannes gedoopt en waren nu, op Lazarus' uitnodiging, in het geheim naar hier gekomen. In het vervolg diende Nikodemus trouw de Heer, doch in het geheim.

Lazarus had dienaren uitgezonden om Jezus op de weg af te halen, en ongeveer een half uur voor Betanië ontmoette Hem zijn oude trouwe dienaar, die daarna nog een leerling geworden is. De knecht wierp zich voor Jezus op zijn aangezicht neer en sprak: "Ik ben de knecht van Lazarus. Zo ik in Uw ogen, heer, genade vind, gelieve mij naar zijn huis te volgen." Jezus zei hem op te staan en volgde hem.

Hij was vriendelijk jegens die dienaar, doch zijn minzaamheid deed geen afbreuk aan zijn waardigheid en juist dit gaf Hem die onweerstaanbare aantrekkelijkheid: zij beminden Hem als een mens en voelden God in Hem aan.

De dienaar leidde Hem in een voorzaal, nabij de ingang van het slot bij een bekken in de vloer. Hier was alles bereid. Hij waste Jezus de voeten en deed Hem andere sandalen aan. Jezus droeg bij zijn aankomst een paar gevoerde dikke zolen. Hij liet deze staan en deed een paar harde zolen met lederen riemen aan, die Hij voortaan wilde dragen.

Nadat zijn voeten gewassen waren, kwam Lazarus met zijn vrienden Jezus verwelkomen. Hij bood Hem een beker wijn en een stuk brood aan [het zinnebeeld van de gastvrijheid bij de Joden] ter verwelkoming aan Jezus, omarmde Lazarus, en de anderen groetend, reikte Hij hun de hand. Zij boden Hem allen gastvriendelijk hun diensten aan en wilden Hem in het woonhuis brengen, maar Lazarus leidde Jezus eerst naar de woning van Martha. De hier aanwezige vrouwen lieten hun sluier neer en wierpen zich voor Hem op de grond. Jezus hief ze bij de hand op en zeide tot Martha dat zijn Moeder hier zou konen om zijn wederkomst van de doop af te wachten.

Hierop gingen zij naar Lazarus' huis en namen er een maaltijd. Deze bestond uit een gebraden lam en duiven, honig, kleine broodjes en vruchten, groenten en drank. Zij lagen hier aan tafel op leunbanken, allen twee en twee. De vrouwen aten in een voorplaats. Jezus bad voor de maaltijd en zegende alle spijzen. Hij was zeer ernstig, ja bedroefd. Hij verklaarde hun onder de maaltijd dat er een zware tijd naderde, dat Hij een moeizame weg begon, die zeer bitter zou eindigen. Hij maande hen aan tot volharding, indien zij zijn vrienden waren en blijven wilden, want zij zouden veel met Hem te lijden krij­gen. Hij sprak zo zielsbewogen dat zij weenden, maar ze verstonden Hem niet geheel. Zij wisten niet dat Hij God was.

Haar verhaal hier onderbrekend liet A.C. Emmerich zich uit als volgt: Telkens opnieuw verwondert mij dit onbegrip, daar ik zulk een oneindige overtuiging heb van de God­heid en de goddelijke zending van Jezus. Steeds moet ik mij afvragen waarom dan aan die goedgestelde mensen ook niet getoond werd wat ik zo klaar voor mijn ogen zag. Ik heb God de mens zien scheppen,de vrouw uit hem zien nemen en ik heb deze, na haar schepping, aan de man tot gezellin gegeven zien worden. Ik heb hun beider val in de zonde gezien. Ik zag de belofte van de Messias, het bederf en de verstrooiing van de mensheid door de voortplanting op zondige wijze. Ik zag de wonderbare leiding en werking der Voorzienigheid en het sacramenteel geheim van God ter bereiding, tot aanbrenging en voortbrenging der H.Maagd. Ik zag de weg van de geheimzinnige zegen, waaruit het Woord is vlees geworden, als een baan van licht door alle geslachten der voorouders van Maria lopen. Ik zag einde­lijk de boodschap van de engel aan Maria en de straal van de Godheid, die in haar doordrong op het ogenblik dat de Zaligmaker ontvangen werd.

En na dit alles,hoe wonderbaar moest het mij, ellendige, onwaardige zondares toeschijnen, die heilige tijdgenoten en vrienden van Jezus in zijn tegenwoordigheid te zien, hoe zij Hem beminden en vereerden en niettemin geloofden dat zijn Rijk een aardse rijk zou zijn. Hoe zij Hem weliswaar voor de beloofde Messias,maar toch niet voor God zelf aanzagen. Hij was hun nog de zoon van Jozef. Voor hen was Maria nog zijn moeder [die Hem op de menselijke wijze had ontvangen]. Dat Maria een Maagd was, vermoedde niemand, want zij wisten niets af van een bovennatuurlijke, maagdelijke ontvangenis door de werking van de H. Geest, zonder de medewerking van Jozef.

Zelfs was het geheim van de Verbondsark hun totaal onbekend. Het was reeds veel en een teken van een genadevolle uitverkiezing, dat zij Hem kenden en beminden.

Ofschoon de Farizeeërs de voorzegging van Simeon en Hanna bij zijn opdracht in de tempel kenden, hoewel zij zijn wonderbare leerrede van twaalfjarige knaap gehoord hadden, waren zij verstokt gebleven. Zij hadden toen wel inlichtingen ingewonnen no­pens de familie van die jongen, en in de laatste maanden van de leraar, maar die familie was hun te onaanzienlijk, te arm, te verachtelijk voorgekomen:zij wilden een schitterende Messias.

Lazarus, Nikodemus en vele andere aanhangers van Jezus geloofden steeds stil­zwijgend dat Hij geroepen was om met zijn leerlingen Jerusalem in bezit te nemen, om hen van het Romeinse juk te bevrijden en het joodse rijk te herstellen. Het was toen juist gelijk nu, in de laatste jaren van Napoleon, dat iedereen gaarne als red­der begroet de held, die aan zijn vaderland het oude regime en bestuur, de geliefde vrijheid en onafhankelijkheid van vroeger teruggaf. Ook toen wisten de mensen niet dat het rijk dat alleen ons kan baten, omdat het ons het ware Heil aanbrengt, niet van deze wereld vol zonde en boetelijden is. Ja, wij verheugden ons op sommige ogen­blikken Jezus' vrienden te zijn bij de gedachte dat het met de hovaardige tirannie van deze of die volksverdrukker weldra uit zou zijn, maar niemand waagde het met Jezus daarover te spreken. Zij waren allen vol ontzag en bleven in hun onzekerheid omdat geen enkel teken, gebaar of woord van Jezus er op wees dat hun hoop gegrond was.

Na de maaltijd gingen zij in een bidplaats van het huis [vele rijke huizen hadden een eigen synagoge]. Daar sprak Jezus dan een dankgebed uit, omdat de tijd van zijn werk en zending nu aangebroken was. Dit was zeer aangrijpend en allen weenden, ook de vrouwen waren er aanwezig, maar op de achtergrond. Zij baden nog ge­zamenlijk algemene gebeden. Jezus zegende allen en werd dan door Lazarus naar zijn slaapvertrek gebracht. Deze kamer of cel was in een grote zaal, die in afzonderlijke, afgeschermde cellen ingedeeld was en daarin sliepen de mannen alleen.

Hier was alles veel schoner dan in de gewone huizen. Het bed werd hier niet, gelijk elders, open- en dan weer opgerold. In de meeste andere huizen werd het op de grond uitgespreid. Hier was het een weinig boven de grond verheven en hoger dan gewoonlijk. Het ledikant stond vast en had van voren een opstaande tralierand, die de voorwand hoger maakte, en er hingen behangsels met franjes van af. Aan de muur, waartegen het bed stond, was op een zekere hoogte een fijne mat op­gerold, die men door een touw of tuig kon optrekken of voor het bed kon neerlaten. Dan was het a.h.w. onder een schuin dak verborgen. Naast het bed stond een voetbank­je of laag tafeltje en in een holte of nis van de muur stond een wasbakken, waar­boven een hoge watervaas hing met een klein schep- en gietkommetje. Uit de muur stak een armlamp vooruit en er hing een handdoek aan om zich af te drogen. Lazarus stak de lamp aan, wierp zich vóór Jezus neer, die hem nogmaals zegende, en verliet Hem.

De zwijgzame Maria, Lazarus' vermeende zwakzinnige zuster, zag ik niet. Ze kwam nooit te voorschijn en in het bijzijn van mensen sprak zij niet, doch wanneer zij in haar kamer of tuin alleen was, dan sprak zij luidop met zichzelf en met alle voorwerpen rondom haar. Alleen met de mensen wisselde zij geen woord. In hun bijzijn roerde zij zelfs niet, sloeg de ogen neerwaarts en hield zich onbewogen als een standbeeld, behalve dat zij boog om te groeten. Ook was zij welgemanierd, doch zweeg als stom. In haar afzondering verrichtte zij allerhande werkjes, verzorgde haar klederen en was op alles net. Zij was zeer godvruchtig, doch verscheen nooit in de synagoge, maar bad op haar kamer. Ik geloof ook dat zij visioenen kreeg en met verschijningen sprak. Zij beminde haar zusters met een onuitsprekelijke liefde, en vooral Magdalena. Vanaf haar prille jeugd waren vrouwen belast met het toezicht over haar, doch zij had niets over zich dat wees op echte krankzinnigheid. Over Magdalena werd tot nog toe in Jezus' bijzijn met geen enkel woord gerept. Zij maakte nu te Magdalto de glansrijkste periode van haar zondig leven door.

In dezelfde nacht,waarin Jezus bij Lazarus aankwam, zag ik de H. Maagd, Joanna Chusa, de weduwe Lea en Maria Salome in een herberg tussen de woestijn Giba en de woestijn Efraïm [Efron], een vijftal uren van Betanië, overnachten, nl. te Mikmas. Zij sliepen in een schuur,die rondom met lichte schermwanden dichtgemaakt was. Dit gebouw was in twee ruimten verdeeld. De voorste was in twee rijen slaapcellen ingedeeld die door de H. Vrouwen ingenomen werden. De achterhelft was de keuken. Voor het huis stond een open hut, waarin vuur brandde en ik geloof dat de mannen die hen vergezelden, daar sliepen of daar de wacht hielden. Het woonhuis van de opzichter der herberg was in de nabijheid.

Morgen, de zevenentwintigste, zullen zij reeds tegen de middag wel in Betanië zijn. Wat Maria van Kleofas betreft, ik heb nog eens gezien dat een oudere zuster van de H. Maagd, nl. Maria Heli, haar moeder is en Kleofas haar vader. Deze Kleofas was de zoon van een broer van Jozef, die in het dal Zabulon woonde. Ik ben het overige vergeten. Hij had buiten deze dochter nog een dochter gehad, nl. Anna van Kleofas, die ook getrouwd is geweest. Deze Kleofas is te onderscheiden van de leerling Kleofas van Emmaüs,uit het evangelie van de H. Lucas [Lc.24,18].

Onderhoud van Jezus met de zwijgzame Maria

27 september. Ze zag Jezus nog in het huis van Lazarus bij deze en zijn vrienden van Jeruzalem. Hij ging niet in Betanië, maar wel in de binnenhoven van het kasteel en in de tuinen van het park. Hij sprak en onderrichtte, terwijl Hij hier en daar wandelde. Zijn woord was ernstig en zielsroerend, zijn houding even waardig als minzaam. Geen onnodig woord kwam uit zijn mond. Allen beminden en volgden Hem en toch waren zij allen vol eerbiedige vrees. Lazarus ging het gemeenzaamst met Hem om. De overigen waren vol bewondering en meer terughoudend.

Door Lazarus geïntroduceerd ging Jezus nu tot de H. vrouwen en Martha leidde Hem tot haar zwijgzame zuster Maria. Jezus verlangde met haar te spreken. Zij kwamen door de deur van een muur uit de grote hof in een kleiner, maar toch nog ruime en met muren omsloten bloemenhof, waaraan Maria's woning grensde.

Jezus bleef in de tuin en Martha ging haar stille zuster Maria roepen. De tuin was zeer goed onderhouden. In het midden stond een grote dadelboom. Daarenboven groeiden er allerhande welriekende kruiden en heesters in. Ook bevatte de tuin een vijver met een rand er omheen en in het midden een stenen zitplaats die men vanaf de rand over een houten vlondertje bereikte. Daar ging Maria soms rusten onder een tentdak, dat over de vijver uitgespannen was. Daar zat zij dan van water omgeven.

Martha trad bij Maria binnen en zegde haar dat zij in de tuin moest komen, omdat daar iemand op haar wachtte. Zij gehoorzaamde onmiddellijk, deed haar sluier om en zonder een woord te spreken kwam zij in de tuin en Martha ging nu heen. De stille Maria was schoon en groot en ongeveer 30 jaren oud. Zij zag meestentijds ten hemel en wanneer zij bij uitzondering ter zijde keek naar de kant waar Jezus ging, geschiedde dit toch maar half, met geen oplettende, doch onbepaalde oogslag, als schouwde zij in de verte.

Zij zei nooit: "ik," maar "gij," wanneer zij zichzelf bedoelde, alsof zij zichzelf elders zag en het woord tot die andere buiten haar richtte. Zij sprak Jezus niet aan en viel niet voor Hem neder. Jezus sprak het eerst tot haar: het was geen eigenlijke dialoog en zo wandelden zij het hofje rond.

De stille Maria zag gestadig naar omhoog en beschreef hemelse werkelijkheden die zij scheen te aanschouwen. Jezus sprak eveneens op die wijze en wel over en tot zijn hemelse Vader. Zij zag Jezus nooit aan. Slechts nu en dan was zij onder het spreken half ter zijde naar Hem gewend. Hun afwisselend spreken was meer een gebed, een lof­zang, een beschouwing, een mondelinge beschrijving van geheimenissen dan een gesprek. Maria scheen niet te weten dat zij leefde. Haar geest zweefde in een andere wereld en op aarde handelde haar lichaam in harmonie met haar ziel.

Ik herinner me nog uit haar woorden dat zij met ten hemel geslagen ogen over de menswording van Christus sprak, als zag zij het hele gebeuren in de H. Drievuldigheid plaats hebben. Ik kan haar kinderlijke en toch ernstige woorden niet letterlijk herhalen. Zij zei alsof zij het zag: "De Vader zegt tot de Zoon dat Hij tot de mensen op aarde moet nederdalen en dat de Maagd Hem moet ontvangen." En hierop be­schreef zij de vreugde van alle engelen over dit raadsbesluit van God en hoe Gabriël daarop tot een Maagd neergezonden werd. Alle engelenkoren in ogenschouw nemend [want ja, alle koren waren mede nedergedaald] richtte zij, naar gelang ze voorbijtrokken, het woord tot allen, juist gelijk een kind dat een voorbijgaande processie aanspreekt, haar schoonheid bewondert, vol lof is voor de ijver en de godsvrucht van elke deelnemer in het bijzonder.

Daarna beschouwde zij de H. Maagd in haar kamer en sprak haar toe en drukte de wens uit dat zij met het voorstel van de Engel mocht instemmen. Zij zag de Engel aankomen en aan Maria de Heer verkondigen en beschreef dit alles, terwijl zij in de verte voor zich uit staarde, als was zij toeschouwster en als uitte zij luidop haar gedachten. Dan vertoefde zij in overdenking bij de gedachte, die zij ook kinderlijk onbevangen uitsprak, dat de H. Maagd zich bezonnen had alvorens haar antwoord en toestemming te geven en tot haar het woord richtend, zei zij: "Gij had de belofte van maagdelijkheid gedaan. Indien Gij eens geweigerd had de Moeder van de Heer te worden, hoe zou het de mensen dan vergaan zijn? Zou er nog een andere zulke maagd ooit te vinden geweest zijn? Ongelukkig Israël, gij had nog lang verweesd moeten zuchten."

En nu beklemtoonde zij welk een geluk het geweest was dat de H. Maagd had toe­gestemd. Zij prees haar en ging hierop over tot de geboorte van Jezus, sprak het Kind in de kribbe aan en zei: "Boter en honig zult Gij eten." En zij doorvlocht haar ont­boezemingen met profetieën en maakte ook gewag van de voorzeggingen van Simeon en Hanna in de tempel. En zo ging haar beschouwing door, alsof zij alles zag, en zij sprak alle verschijningen aan, als leefde zijzelf in ieder van die tijden en als maakte zij de gebeurtenissen mede. Tenslotte kwam zij op de tegenwoordige tijd en zei ze: "Nu gaat Gij de zure, zware weg op....enz." Hierbij was zij altijd als alleen, en ofschoon zij wist dat de Heer bij haar was, maakte dit de indruk op haar, alsof Hij haar niet naderbij was dan de personen uit haar visioenen, wier handelingen zij be­schreef. Jezus onderbrak haar met gebeden en dankzeggingen tot God. Hij loofde zijn Vader en aanriep Hem ten gunste van de mensen, en dit op het gepaste ogenblik tussen het overige in. Dit gehele gesprek was wonderbaar en onuitsprekelijk zielroerend.

Jezus verliet haar en zij bleef zo rustig en onbewogen als te voren. Zij ging in haar woning terug. Bij Lazarus en Martha teruggekeerd sprak Jezus hun ongeveer in dezer voege toe: "Zij is niet van haar verstand beroofd, maar met haar ziel is zij niet op deze wereld. Haar geest ziet deze wereld niet en deze wereld weet niet wat er met haar aan de hand is. Zij is gelukkig, want zij zondigt niet."

De stille Maria wist in haar helderziende toestand inderdaad niet wat er met en rondom haar gebeurde en zij leefde bestendig in die afwezigheid van geest. Voor nie­mand had zij nog zo gesproken gelijk nu voor Jezus. In het bijzijn van alle anderen zweeg zij, niet omdat zij geheimzinnig, gesloten of trots was, neen, maar omdat zij die medemensen in de innerlijke wereld, waarin zij leefde, niet zag omdat zij hen niet in betrekking zag met hetgeen zij alleen aanschouwde, te weten: de hemelse werkelijkheden, de geheimen van de Verlossing.

Godvruchtige en geleerde vrienden van de familie spraken haar wel menigmaal aan, en luidop zegde zij dan wel iets, maar zij verstonden er geen gebenedijd woord van, omdat het niet aansloot bij het gesprek, maar betrekking had op haar visioenen. Het was een bijzonderheid hieruit zonder verband met het door hen aangeraakte onderwerp en daarom voor de ondervragers een raadsel. Zo werd zij door de gehele familie voor krankzinnig gehouden, hoewel zij slechts was, wat zij alleen kon en moest zijn, name­lijk: eenzaam, zonder verband met de wereld, want zij was met haar geest niet in de huidige tijd en het dagelijks leven.

Haar bezigheden bestonden in het onderhouden van haar tuintje en in het vervaar­digen van borduurwerk voor de tempel en dit werd haar door Martha gebracht. Hierin was zij bedreven en onder haar werk was zij voortdurend in overweging en beschouwing. In haar gebed was zij godvruchtig en vurig. Zij kreeg ook dikwijls de opdracht om speciaal voor de zonden van anderen te lijden en dan voelde zij zich zo bezwaard en terneergedrukt, alsof het gewicht van de gehele wereld op haar lag. Haar woning was van rustbedden en alle huis­raad voorzien en geriefelijk ingericht. Zij at maar weinig en alleen. Nadat haar broe­der en haar zusters Jezus gevolgd waren en zich definitief en voorgoed bij Jezus aange­sloten hadden,stierf zij van droefheid over de grootheid van Jezus' bitter lijden, dat zij in de geest vooraf beschouwde.

Martha sprak met Jezus ook over Magdalena en stortte bij Hem het verdriet van haar hart over ze uit. Jezus troostte Martha en zegde dat Magdalena zeker tot Hem zou komen en dat zij niet moe mochten worden om voor haar te bidden en haar te vermanen.

Om half twee kwam de H. Maagd met Joanna Chusa, met Lea, Maria Salome en Maria van Kleofas hier aan. De vooruitgaande gids meldde hun nabijheid en Martha, Serafia, Ma­ria Markus en Suzanna[van Jeruzalem] gingen met de nodige gereedschappen en enige verversingen naar dezelfde zaal, de ontvangstzaal, bij de ingang van de omringende gebouwen van het kasteel, om ze te ontvangen.

Hier had Lazarus Jezus gisteren ontvangen. Zij verwelkomden er de aanwezige vrouwen en wasten de voeten van de aangekomen heilige vrouwen. Ook wisselden deze van kleren, lieten hun voor de reis opgeschort kleed omlaag en namen ook andere sluiers aan. Bij allen waren de gewaden van witte, geelachtige of bruiner ongeverfde wol. Na een kleine verkwikking begaven zij zich naar Martha's woning.

Jezus en de mannen kwamen hen groeten en Jezus ging met de H. Maagd alleen en sprak met haar afzonderlijk. Hij zegde haar zeer liefdevol,maar zeer ernstig en dui­delijk dat zijn werk en loopbaan nu was begonnen en dat Hij nu naar de doop van Johannes ging. Van daar terugkerend zou Hij nog een korte tijd in de omstreken van Samaria met haar zijn ,maar dan zou Hij naar de woestijn gaan om er veertig dagen in gebed en vasten door te brengen.

Toen Maria van die woestijn hoorde,was zij zeer bedroefd en zij smeekte Hem met aandrang om toch in die verschrikkelijke plaats niet te gaan, waar Hij zo lang gebrek aan alles zou hebben en van honger en dorst bezwijken. Jezus antwoordde haar dat zij Hem voortaan uit menselijke bezorgdheid in zijn werk niet mocht ver­hinderen en dat Hij doen moest wat Hij deed. Dat Hij een grootse en zware onderneming begon en dat zij die met en voor Hem zijn, moeten lijden. Dat Hij nu de weg van zijn zending opging, dat zij nu van alle persoonlijke aanspraak op Hem moest afzien, maar dat Hij haar zou beminnen gelijk altijd, want dat Hij nu in de dienst van de gehele mensheid stond. Dat zij zou doen wat Hij zeggen zou en dat zijn hemelse Vader haar daar­voor zou belonen, nu toch begon de voorzegging in vervulling te gaan,die Simeon haar gedaan had in de tempel,te weten,dat een zwaard haar ziel zou doorboren, enz.

De H. Maagd was overmatig bedroefd en ernstig, maar ook sterk en gegrondvest in de overgave aan God, want in al zijn woorden was Jezus heilig en vol liefde.

Des avonds was er een groot gastmaal in het huis van Lazarus. De Farizeeër Simon en enige andere Farizeeërs waren er op uitgenodigd. De vrouwen aten in een aangrenzende plaats. Hoewel door een traliehek van de mannen gescheiden, konden zij de toespraak van Jezus horen. Hij handelde over het geloof, de hoop, de liefde en de gehoorzaamheid: die Hem wilden volgen, mochten niet meer omzien, maar moesten doen wat Hij voorhield en lijden wat hun overkwam. Hij zou hen niet verlaten. Hij sprak ook weer van de zware weg, die Hij nu begon en hoe ongenadig Hij vervolgd en mishandeld zou worden en hoe al zijn vrienden met Hem zouden lijden.

Allen aanhoorden Hem verbaasd en ontroerd. Wat Hij van zijn wreed lijden zegde, dit verstonden zij niet goed en namen het ook niet letterlijk op. Zij meenden dat dit een profetische manier van spreken was, niet woordelijk te verstaan. Ook was Jezus' woord hier voor de Farizeeërs niet aanstotelijk, hoewel zij meer achterdochtig en minder goed gesteld waren. Overigens leerde Jezus hier op een zeer gematigde wijze.

Na de maaltijd van gisterenavond nam Jezus enige rust en nog in de nacht begaf Hij zich met Lazarus op weg naar zijn doop.

Gisteren hadden Lazarus'vrienden: Nikodemus, Simeons zoon, Johannes Markus slechts weinig met Jezus gesproken, doch onder elkander waren zij in een voortdurende bewondering van zijn voorkomen, zijn wijsheid, goedheid, menselijke en zelfs lichamelijke hoedanigheden geweest en telkens als Hij afwezig was of zij achter Hem wandelden, hadden zij elkander hun indrukken medegedeeld: "Welk een mens. Nooit is er zulk een geweest of zal er ooit zulk een verschijnen. Hoe ernstig, hoe zachtmoedig, hoe wijs, hoe alles doordringend, hoe eenvoudig! Maar ik versta Hem niet volkomen en toch moet ik geloven wat Hij zegt! Men kan Hem niet in het aangezicht zien, want het is als leest Hij ieders gedachten! Welke gestalte! Welke majestueuze verschijning! Welke vlugge, flinke stap, die nochtans geen lopen is. Wie kan er gaan gelijk Hij! Wie zo vlug!? Onvermoeid komt Hij aan en vertrekt weer op zijn uur! Welk een man is Hij geworden!"

Ook diepten zij herinneringen op uit zijn kindsheid en spraken van zijn optreden en leren in de tempel. Ja, ter sprake kwamen de gevaren die Hij, naar zij vernomen hadden, op zijn eerste reis getrotseerd had te water [op de Dode Zee] om schippers te helpen. Maar niemand vermoedde dat zij bezig waren met van de Zoon van God te spreken. Voor hen was Hij ver boven alle mensen verheven. Zij waren voor Hem vol eerbied en ontzag, zonder dat nochtans de gedachte bij hen opkwam dat Hij meer dan een buitengewoon mens was.

Obed van Jerusalem was een bejaard man en een broerzoon van de man der oude profetes Hanna uit de tempel. Hij was een van de zogenaamde oudsten van de tempel, in het Sanhedrin. Hij was een diep godvruchtig man en een geheime leerling van Jezus. Ook heeft hij tot aan zijn dood de gemeente geholpen.

Over Suzanna heb ik veel gezien en veel daarvan onthouden. Juist voor Maria heeft zij haar opvoeding in de tempel ontvangen. Zij is rijk en naar het bloed aan de H. Familie verwant, want zij is een natuurlijke dochter van een oudere broer van Jozef, die haar bij haar moeder won. Ook haar moeder was een onwettig kind en de vrucht van een gelijk echtelijk vergrijp. Een Perzische vorst, wiens familie na de laatste verovering van Jeruzalem in deze stad gebleven was [dus een afstammeling van die familie], won haar moeder buitenechtelijk bij een Jodin en liet de moeder en het kind in Jeruzalem een groot vermogen na.

Ik zag nu in mijn visioen hoe Suzanna's moeder met Kleofas, een oudere broer van Jozef, kennis maakte op een dansfeest en hoe Suzanna de vrucht van hun ongelukkige vere­niging was. Jozefs broer was toen rijk en leidde een werelds, lichtzinnig leven. Ik meen dat hij reeds in het huwelijk getreden was, maar zulke dingen worden beter niet voortverteld. Zijn geval is tamelijk geheim gebleven.

Suzanna werd in de tempel opgevoed en daarna uitgehuwelijkt aan een man met name Mattias, een verwant van de apostel Mattias en een openbaar functionaris. Suzanna bezat een groot huis aan de Westkant van een berg, niet ver van het grote huis van Lazarus. In andere taferelen uit haar leven zag ik ook het feest dat de aanleiding is geweest tot de val van haar moeder.

Behalve de dans van Herodias was dit de eerste dans [die ik bij de Joden gezien heb], in zover ik het mij herinner. Het was op het naamfeest van een voornaam man. Ik zag een grote zaal en aan beide einden voorname lieden op verhogen zitten. In het mid­den van de zaal dansten ongeveer twintig vrouwen en evenveel mannen, die tegenover elkander stonden. De bodem waarop zij dansten, was hol en met tapijten belegd. Er dansten steeds twee mannen en twee vrouwen, elkander kruisend. Boven de dansers hingen aan het plafond zeer vele lampen en wel in dezelfde rangschikking als de richtingen welke de dansers volgden. De dansende vrouwen waren eerbaar gekleed en hadden lange slepen, maar de klederen waren toch zó dat men de lijn van het lichaam te zeer bemerkte. De dans was niet huppelend en snel. Ook raakten ze elkander niet aan. Het was een bevallig wandelen heen en weer en voorbij elkander en men maakte daarbij allerhande expressieve gebaren en bewegingen. Er was veel gelegenheid om elkander te bezien en slechte gedachten te krijgen.

De muzikanten stonden ter zijde van de dansers, eveneens op verhogen, aan iedere zijde drie mannen met tussen hen knapen met fluiten. Ik herinner mij twee instrumenten: een grote, driehoekige kas, op de zijden met snaren bespannen, en ook een wonderbaar blaasinstrument, bestaande uit een dikke holle buis waarin geblazen werd en waaraan meerdere hoornen van verschil­lende grootte aangezet waren. Deze kon men, volgens de omstandigheden, opsteken of af­doen. Ze stonden onder elkander en waren om de hoofdbuis gekromd. Het instrument werd bij het aanbrengen of wegdragen uit elkaar gelegd.

's Morgens keerden de vrienden uit Jeruzalem, ook Suzanna, Maria Markus en Veronika naar de stad terug. Maria en de gebleven heilige vrouwen arbeidden tezamen. Ma­ria was nog zeer bedroefd over de woorden van Jezus tot haar. Zij vertelde vele be­wijzen van de wonderbare wijsheid en deugd uit de kinder- en jeugdjaren van haar Zoon. Zij legden te Betanië ook ziekenbezoeken af en bezorgden aan de noodlijdenden allerlei troost en verkwikking. Zij zullen samen naar Jeruzalem gaan.