|
Download PDF
Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter J [deel 1] Jacobus van Kefar Sama [Jacobus van Kefar-Sekaniah]
Jacobus van Kefar Sekhaniah [of Kefar Sama] was een Joodchristen wonderdoener waarvan de rabbijnse literatuur meermaals gewag maakt. Gezien de personaliteiten waarmee hij verband houdt was dit charismatisch personage actief tussen de eerste en de tweede eeuw na J. Chr. Hij genas de zieken in naam van Jezus van Nazareth en bracht zijn onderricht over. Een anekdote verbindt hem met rabbi Eleazar ben Dama en zijn oom rabbi Ismaël ben Elicha. Jacobus stelde voor om Jezus’ naam in te roepen om Eleazar te genezen toen deze door een slang gebeten was. De oom van Eleazar, Ismaël, weigerde dit voorstel. Daar hij wilde genezen wou Eleazar aandringen bij zijn oom maar hij stierf voor hij dit kon uitvoeren. Daarop zei zijn oom, rabbi Ismaël: "Gelukkig zijt gij, omdat u heengegaan bent in vrede en u niet hebt toegegeven."
Toen rabbi Eleazer ben Hyrcanos werd aangehouden wegens ketterij, werd hij voor het tribunaal gebracht om te worden geoordeeld. De gouverneur zei tot hem: "Hoe kan een wijze man als u zich met deze niets beduidende zaken bezighouden?" Hij antwoordde: "Ik erken de Rechter zijn gelijk." De gouverneur dacht dat hij hiermee naar hem verwees, maar in werkelijkheid refereerde hij naar zijn Vader in de Hemel. Toen antwoordde de rechter: "Omdat u mijn mening als de juiste beschouwt, vergeef ik u en wordt alles u kwijtgescholden."
Toen hij terug thuis kwam riepen zijn leerlingen hem om hem te troosten, maar hij aanvaardde geen vertroosting. Toen zei R. Akiba tot hem: "Meester, staat u mij toe om één ding te zeggen over wat u mij hebt bijgebracht." Hij antwoordde: "Zeg het!" Toen zei hij: "Meester, misschien zijn sommige van uw onderrichten bij hen terecht gekomen. Dat kan de reden zijn voor uw aanhouding." Toen zei hij: "Akiba, u hebt er mij aan herinnerd dat ik op een dag aan het wandelen was aan de oppermarkt van Sephoris toen ik één van de volgelingen van Jezus ontmoette, Jacobus van Kefar-Sekaniah." Deze vroeg me: "Het staat geschreven in de Thora: u zult geen geld van de opbrengst van hoererij naar het Huis van de Heer brengen. Mag dit geld worden aangewend voor een rusthuis voor de hogepriesters?" Ik gaf hierop geen antwoord. Aldus vervolgde hij: "Er werd mij [door Jezus van Nazareth] onderricht dat zij die van een plaats van verdorvenheid komen, naar een plaats van verdorvenheid gaan." Deze woorden vond ik heel wijs en daarom ben ik, wegens het overtreden van de woorden in de Schrift, veroordeeld: blijf ver weg van de hoeren, wat verwijst naar de Talmoed en benader zelfs haar deur niet; wat verwijst naar de heersende macht.
Jacobus, zoon van Alfeüs
Jacobus, de broer van Matteüs, wordt ook wel Jacobus de Mindere genoemd om hem te onderscheiden van Jacobus van Zebedeüs of de Meerdere, de broer van Johannes. Hij was de broer van Matteüs. Hun vader heette Alfeüs en hun moeder Maria [Cleophas], net als de moeder van Jezus.
Jacobus wordt vermeld als een van de twaalf apostelen. Zijn moeder was een van de vrouwen die bij de kruisiging van Jezus waren en het graf leeg aantroffen toen zij zijn lichaam wilden balsemen.
Er is bijna niets bekend over Jacobus zoon van Alfeus, alsook over Thaddeus, Simon de Zeloot en Matthias, de vier apostelen die op de lijst staan in de synoptische Evangeliën en de Handelingen der Apostelen.
Het woord "synopsis" is afkomstig uit het Grieks, en betekent letterlijk "samen [ge-]zien" of "je kunt in één oogopslag de inhoud zien." Dikwijls wordt de term "synopsis" gebruikt als het gaat om de evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas in het Nieuwe Testament van de Bijbel. Legt men deze drie naast elkaar, dan valt ["in een oogopslag"] op dat ze overeenkomstige gedeeltes hebben. Daarom worden deze drie evangeliën wel synoptische evangeliën genoemd en de schrijvers ervan de synoptici.
In een synopsis waar telkens op één pagina de drie evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas naast elkaar staan afgedrukt, zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de teksten van de drie evangelisten overzichtelijk weergegeven. Dit vergemakkelijkt de bestudering ervan. De overeenkomsten tussen deze boeken hebben tot een ontstaanstheorie van de boeken geleid, die omschreven wordt als het synoptische vraagstuk.
Een aantal geleerden beweert dat Marcus als eerste zijn evangelie heeft geschreven en dat Mattheüs en Lucas er gebruik van hebben gemaakt bij het schrijven van hun eigen evangelie. Daarnaast hadden Mattheüs en Lucas waarschijnlijk allebei de beschikking over een verloren gegane bron die Marcus niet kende, aangeduid als bron Q [van het Duitse woord "Quelle"]. Deze bron zou dan vooral uitspraken van Jezus bevat hebben.
Jacobus wordt in het Evangelie de "broer van de Heer" [van Jezus] [Marcus 6:3] genoemd. Hij wordt ook wel Jacobus de Rechtvaardige, Jacobus de Mindere of Jacobus de Jongere genoemd [ter onderscheiding van de apostel Jacobus, bijgenaamd "de Meerdere"]. Traditioneel wordt aan deze Jacobus het Bijbelboek "Brief van Jacobus" toegeschreven.
De vereenzelviging van deze Jacobus ["de broer van de Heer"] met Jacobus, de zoon van Alfeüs is omstreden. Volgens de traditie van de rooms-katholieke Kerk wordt er met het "broer van de Heer" een aanverwantschap met Jezus Christus aangeduid. Hij is volgens de katholieke Kerk géén natuurlijke broer van Jezus, onder andere omdat dit strijdig is met het dogma dat Maria altijd maagd is gebleven.
Over het leven van Jacobus is in de Bijbel niet veel terug te vinden. In Johannes 7:3-6 wordt duidelijk dat de "broers" van Jezus hem [nog] niet geloofden. Het Evangelie van de Hebreeën [apocrief en in gebruik bij de Ebionieten, ca. 150 n. Chr.] vermeldt dat Jezus na zijn verschijning aan Maria Magdalena en de leerlingen aan Jacobus persoonlijk verscheen. Jacobus kwam toen tot het geloof in Jezus. Mogelijk verwijst Paulus naar deze gebeurtenis in 1 Korintiërs 15:7.
Uit de Handelingen van de Apostelen kan worden opgemaakt dat Jacobus een leidende rol speelde binnen de christengemeente van Jeruzalem. Als Jacobus de Meerdere in Jeruzalem is onthoofd, volgt Jacobus de Mindere hem op als hoofd van de Christenen in Jeruzalem. Om deze reden wordt hij binnen de katholieke Kerk, maar ook binnen andere kerkgenootschappen, beschouwd als de eerste bisschop van Jeruzalem. Eveneens valt er uit op te maken dat de kring van Jacobus graag de voorschriften uit de Thora wilde naleven en daarom erg kritisch stond tegenover Paulus.
Door de joods-christelijke schrijver Hegesippus werd hij in diens Gedenkwaardigheden [alleen via enkele fragmenten aan ons bekend] omschreven als de perfecte asceet en als een vroom, liefdadig man. Zo schreef Hegesippus over Jacobus van Alfeüs dat hij altijd een maagd is gebleven en een Nazireeër was, iemand die zijn leven wijdde aan de Heer. Hij schoor zich niet en knipte zijn haar niet af, onthield zich van wijn en sterke drank, nam geen bad en gebruikte geen geurende middelen, at alleen vlees indien dit voorgeschreven was, zoals het paaslam, ging blootsvoets en zijn enige kledingstuk was een eenvoudige linnen doek. Hij lag zo vaak geknield te bidden dat de huid van zijn knieën en voorhoofd vol eelt was. Dit ondersteunt de gangbare mening onder theologen dat Jacobus de Mindere de auteur van de brief van Jacobus is. De Brief van Jacobus [vaak kortweg Jacobus genoemd] is een van de Algemene zendbrieven in het Nieuwe Testament van de Bijbel. De brief werd geschreven in het Koinè-Grieks. De brief is gericht aan de Christenen [Jac. 2:1, 5:7] van Joodse oorsprong in de Diaspora [Jac. 1:1].
De schrijver noemt zich Jacobus, een dienstknecht van God en van de Heer Jezus Christus. Omdat hij zich geen apostel noemt, was dit volgens de overlevering Jacobus de rechtvaardige. Conservatieve commentatoren zien hiervoor zowel interne en externe aanwijzingen. Wanneer de Jacobusbrief van de hand van Jacobus de rechtvaardige is, moet de brief voor de door Tacitus en Eusebius van Caesarea berichte dood in 62 ontstaan zijn. Enige commentatoren zien de brief als een van de oudste documenten van het Nieuwe Testament, ontstaan tijdens het apostelconcilie, omdat de heidenen niet genoemd worden. Anderen dateren de brief in of rond 60. Historisch-kritische theologen houden de Jacobusbrief voor een laat pseudo-epigrafisch geschrift, omdat het Grieks in hun ogen te elegant is voor een jood, en omdat zij het leerambt voor een latere ontwikkeling houden.
In 62 werd hij valselijk beschuldigd door de hogepriester Ananus [Ananias] , die hem aan het joodse volk uitleverde. Nadat hij had geweigerd zijn geloof af te zweren, werd Jacobus de Mindere van op het dak van de tempel naar beneden geworpen. Hij overleefde de val en vroeg de Heer om zijn moordenaars te vergeven. Daarop werd hij gestenigd en uiteindelijk doodgeslagen met een knuppel. De rooms-katholieke Kerk vereert Jacobus als heilige. Zijn naamdag is op 3 mei. De Orthodoxe Kerk viert zijn feestdag op 9 oktober en op 30 juni met de andere twaalf apostelen.
Jacobus, zoon van Zebedeüs
In het openbare leven van Jezus roept Hij zijn eerste volgelingen. Onder hen zijn de twee zonen van Zebedeus: de vissers Jacobus en Johannes [Mt. 27:56]. Zij laten hun netten achter en volgen Jezus [Mc. 1-19-20].
Jacobus was, samen met zijn broer Johannes, bij de eerste apostelen die door Jezus geroepen werden, na Petrus en Andreas. Zebedeus [gehuwd met Maria van Salome] en zijn twee zonen Jacobus en Johannes waren hun netten aan het herstellen aan het meer van Tiberias, toen Jezus daar voorbij kwam. Na eerst het broederpaar Petrus en Andreas geroepen te hebben, richtte Jezus zich vervolgens tot deze beide broers die prompt op de uitnodiging ingingen. De toevoeging 'de Meerdere' dient ter onderscheiding van zijn gelijknamige collega-apostel , de zoon van Alfeüs, die dan 'de Mindere' wordt genoemd.
Samen met Petrus en Johannes behoort Jacobus tot de intiemste vrienden [Mc. 9:2, 14:33]. Hij mag aanwezig zijn bij drie belangrijke gebeurtenissen, die nauwkeurig zijn opgetekend in de evangeliën. De eerste was de opwekking uit de dood van het dochtertje van Jaïrus, de overste van de synagoge [Lc. 8:51]. De tweede de gedaanteverandering van Jezus op de berg Tabor [Mt. 17:1]. De derde was de doodsstrijd van Jezus in het Hof van Olijven, waar Jacobus in slaap was gevallen [Lc. 22: 45].
In het Spaans en Portugees wordt de naam San Iago verkort tot Santiago.
Sinds de vierde eeuw wordt aan hem ook het auteurschap toegeschreven van de zogenaamde Brief van Jacobus. Doch waarschijnlijk gaat het hier enkel om een pseudoniem uit de na-apostolische tijd.
De broers kregen van Jezus de bijnaam 'donderzonen' [Marcus 3:17], misschien omdat ze opvliegend van aard waren. Toen Jezus niet werd verwelkomd in een Samaritaans dorp, zeiden zij: "Heer, zullen we zeggen dat er vuur uit de hemel moet neerdalen om hen te vernietigen?" [Lucas 9:54], maar Jezus wees hen hiervoor terecht [Lc 9,54-55].
Dat is niet de enige berisping. Volgens Marcus [10,35-37] vroegen Jacobus en zijn broer Johannes aan Jezus het voorrecht om aan zijn zijde te zetelen in zijn Rijk. Mattheus [20:20-21] schrijft de vraag toe aan hun moeder. Antwoord van Jezus: "wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn."
Apostolaat
Na de Hemelvaart van Christus en de nederdaling van de heilige Geest op het feest van Pinksteren, begint Jacobus zijn eigen apostolaat. De traditie wil dat hij predikte in Judea en Samaria. Op zekere dag vertrekt hij naar het Iberische schiereiland. Omwille van het feit dat hij een tijd lang op het Iberisch schiereiland verbleef ontstaat Vanaf de 9de-10de eeuw de overlevering dat Jacobus ook in Spanje zou begraven zijn.
Eerst komt hij in Galicia, waar hij een christen gemeenschap sticht en vervolgens naar de Romeinse stad Cesar Augusto, heden ten dage bekend als Zaragoza. Negen discipelen vergezellen hem op deze reis. Het land van zijn keuze bleek echter niet erg enthousiast te reageren op de blijde boodschap. Slechts zeven mensen bekeren zich tot het christendom. Zij staan bekend als de zeven bekeerlingen van Zaragoza.
Maar de zaken nemen een keer als de Maagd Maria in deze stad aan de Apostel Jacobus verschijnt, en bekend wordt als de Maagd van de Pilaar. Vanaf dit moment van tussenkomst van de Maagd Maria openen zich de harten van de Spanjaarden voor het evangelie.
Later keert Jacobus de Meerdere terug naar Jeruzalem. In Judea hervat de apostel zijn prediking en zijn faam wordt er groot. Zo groot dat dit ergernis en vijandigheid opwekken van de magiër Hermogenes. Deze laatste stuurt Filetus naar Jacobus om alles wat Jezus verkondigt, te ontkennen en voor vals te laten verklaren. De zoon van Zebedeus weerlegt alle beschuldigingen en aantijgingen. Door zijn woorden en mirakelen overtuigt hij Filetus die zich onmiddellijk bekeert. Dit tot grote woede van Hermogenes. Hij stuurt een leger van demonen op Sint Jacob af om hem en Filetus vast te nemen en geboeid terug te brengen. De demonen worden onderweg zodanig geplaagd door schroeiende vlammen, dat zij huilend en om hulp smekend bij Jacobus aankomen. De apostel bedaart de boze geesten en gaf hen de opdracht terug te keren naar Hermogenes en hem geketend bij Jacobus te brengen.
Tijdens de confrontatie tussen de twee gebiedt Jacobus de demonen Hermogenes van zijn boeien te ontdoen en zegt: "We kunnen niemand bekeren, tenzij hij dit zelf wil'. Thuisgekomen verzamelt Hermogenes zijn boeken en brengt ze naar Jacobus om ze te verbranden. De gewezen magiër bekeert zich en wordt zelf een vurig verkondiger van het evangelie.
Jacobus' dood
Het spreekt voor zich dat dit niet naar de zin was van de vijandige joden. De hogepriester Abjatar jut het volk op. Jacobus wordt gevangengenomen en voor Herodes gebracht. Herodes vindt dat Jacobus moet worden onthoofd. De grimmige stoet trekt langs één van de stadspoorten van Jeruzalem. Daar ligt een lamme man die om genezing smeekt. Jacobus geneest de lamme en Josias, de schriftgeleerde die Sint Jacob begeleidde naar het schavot, was zo diep onder de indruk van het mirakel, dat hij voor Jacobus knielt en hem vraagt om christen te mogen worden. Abjatar laat Josias in elkaar slaan en Herodes geeft de toestemming ook hem te onthoofden. Jacobus kan de beul ertoe bewegen een kruik water te brengen om Josias te dopen. Vervolgens worden beiden onthoofd.
In de Handelingen van de Apostelen staat het korte bericht over zijn dood: "Rond die tijd stak Herodes de handen uit, om sommige leden van de Kerk te mishandelen. Jacobus, de broer van Johannes, doodde hij met het zwaard." Dit gebeurt omstreeks het jaar 44.
Zijn naamdag is op 25 juli. In de Orthodoxe Kerk is 30 april zijn naamdag. Hij is de patroonheilige van Spanje [in het bijzonder van Galicië en Santiago de Compostella], Antigua, Guatemala, Santiago de Chile, Loíza, Medjugorje, Montréal, Nicaragua, Pistoia, en van de soldaten, ruiters en krijgers, de arbeiders, de lastendragers, de hoedenmakers, de bont- en pelswerkers, de kousenmakers, de bewakers, de [ketting]smeden, de apothekers en drogisten, de dierenartsen en de pelgrims en tegen de reuma en de artritis en voor goed weer en de groei van appels en veldvruchten.
Begraven in Galicië
Hoe was Jacobus dan wel ‘terug’ in Spanje geraakt? Hij zou door zijn [Iberische] leerlingen Athanasius en Theodorus van Jeruzalem naar Spanje overgebracht zijn, nadat ze daar op wonderbare wijze het nodige bootje voor verkregen hadden. Ze gingen aan wal in El Padrón, Noordwest-Spanje, in de provincie Galicië, en begroeven de apostel zo’n 15 kilometer landinwaarts.
Eeuwen gaan voorbij. In 711 vallen de Moren Spanje binnen en maken zich volledig meester van het gehele schiereiland. Niemand denkt nog aan het graf van de heilige Jacobus, tot er omstreeks 813 een groot wonder gebeurt.
Niet ver van Padron leefde een kluizenaar, Pelagius genaamd. Hij kreeg van engelen een bericht omtrent de vindplaats van Jacobus’ graf in de omgeving. Op een zekere nacht ziet hij een helder licht stralen boven een struikgewas. Dit verschijnsel herhaalt zich enige malen. Theodomirus, de bisschop van Iria Flavia, waar Padron deel van uitmaakt, wordt op de hoogte gebracht. Hij schrijft een vasten voor van drie dagen en laat de aangegeven plaats onderzoeken. Tot grote verbazing van alle aanwezigen ontdekt men onder de overwoekerende plantengroei het graf van Sint Jacob: een stenen mausoleum. Meteen volgde de bouw van een kerk, de eerste van een hele reeks.
Volgens de overlevering leverde koning Ordoño I van Asturië in 859 een veldslag tegen de Moren, waarbij zijn leger onverwacht hulp kreeg van een geheimzinnige ruiter die de Moren doodde, zodat de slag gewonnen werd. Het lag voor de hand dat de ruiter niemand anders was dan Sint Jakobus (Santiago), die sindsdien in Spanje dan ook de titel Matamoros [Morendoder] draagt.
Pas vanaf de negende eeuw zijn er sporen terug te vinden van de verering van zijn relieken, op de plaats van dat graf te Compostella dat, aldus archeologische bevindingen, zich wel degelijk bevindt op een oude Romeinse begraafplaats. In de middeleeuwen stond de echtheid van Jacobus’ graf boven alle verdenking: velen stroomden er van heinde en verre naar toe, tal van wonderverhalen werden aan hem toebedacht en een indrukwekkende bedevaartskerk, later tot kathedraal verheven, zou zijn grafplaats tekenen. In de periode van het kritisch ingestelde humanisme begonnen de twijfels daaromtrent meer en meer op te komen. Toch aarzelde paus Leo XIII in zijn bul Deus omnipotens (1884) niet om de skeletten die in 1879 terug opgegraven waren, te bevestigen als het authentieke gebeente van de heilige apostel Jacobus en diens gezellen Athanasius en Theodorus. Daarmee werd het kritisch onderzoek hieromtrent niet stopgezet.
De bouwgeschiedenis naar de huidige kathedraal
Na de ontdekking van dit kleine mausoleum stuurt Theodomirus een bericht naar koning Alfons II van Asturië (791-842). De vorst komt naar Galicië, laat het gebouwtje restaureren en bouwt op het graf een klein kerkje. Weldra wordt het gebouwtje te klein en samen met bisschop Sisnandus I bouwt Alfons III (866-910) een nieuwe, grotere kerk die in 899 wordt gewijd. Deze kerk heeft het ongeveer een eeuw uitgehouden, totdat in 997 de Moren het gebouw in de as leggen.
Toen Alfons VI (1072-1109) koning werd van Castilië en Leon, was de begraafplaats van Sint Jacob intussen het centrum geworden van een kleine stad, Santiago de Compostela. De bisschop van Iria Flavia had zijn buitenverblijf verlaten ten voordele van Compostela, en dus werd het tijd een nieuwe kathedraal te bouwen. Dit wordt de huidige kathedraal van Santiago. De uiteindelijke wijding van het kerkgebouw is in 1211.
Ontstaan van de verering
Reeds voor de ontdekking van zijn graf, bestaan er in Asturië liturgische vieringen ter ere van Jacobus. Aanvankelijk was dit op 30 december. Vanaf de elfde eeuw herdenkt de Spaanse kerk op deze dag de translatie van het lichaam van Sint Jacob. De herdenking van zijn marteldood viert men op 25 juli.
De oudste schriftelijke vermeldingen over het ontstaan van de Jacobusverering zijn terug te vinden in een Franse tekst van vóór 870. De tekst zegt, dat "het gewijde gebeente van de heilige apostel naar Spanje werd overgebracht en aan de uiterste grens van Spanje werd begraven, tegenover de Britse zee. Het gebeente wordt er hogelijk vereerd." Vanaf dit ogenblik ontstaan meer geschriften over het apostelgraf. Door heel Europa ontstaan belangrijke pelgrimsroutes naar Santiago. Vanaf circa 1100 tot vandaag is de stad één der belangrijkste bedevaartplaatsen. Met de reformatie in de 16e eeuw vermindert de belangstelling, maar na de echtheidsverklaring in 1881 door Paus Leo XIII bloeit deze weer op en duurt tot op de dag van vandaag.
Dat de stad de naam van Sint Jacob heeft gekregen, is niet zo verwonderlijk. Sint Jacobus is in het Spaans Sant Iago. De oorsprong van de toevoeging Compostela is echter helemaal niet eenduidig.
De meest verspreide en populaire etymologie leert dat het woord Compostela een vervorming zou zijn van campus stellae, dat staat voor het veld van de ster. Een duidelijke herinnering aan het miraculeuze lichtschijnsel dat leidde tot de ontdekking van het apostelgraf.
Het zou ook afkomstig kunnen zijn van compositum tellus, ofwel 'een mooi samengesteld stukje aarde'. Dit kan worden geïnterpreteerd als een landgoed dat er perfect uitzag. Maar.uitgaande van het Latijnse woord 'componere' in de betekenis van 'begraven,' verklaren andere etymologen Compostela als een verkorting van compositum met het bijvoegsel ela: een directe verwijzing naar het graf van Sint Jacob.
In de middeleeuwen werd het bedevaartsoord gesitueerd in ‘Finis terrae’. Vanuit een continentaal Europees standpunt werd inderdaad de landstreek van Noorwest-Spanje aanzien als ‘het einde der aarde’. Had ook Jezus zijn apostelen niet opgedragen het evangelie te verspreiden "tot het uiteinde der aarde?" [Hand. 1,8]
En, om het misschien nog verwarrender te maken, is er de opvatting die in de jaren 70 van de vorige eeuw naar voren kwam. Het zou teruggaan op een veel oudere, Keltische betekenis. Compostela zou een verbastering zijn van 'comboros' en 'steel' en zou niets anders betekenen dan stortplaats voor mijnafval. De werkelijke oorsprong van de toevoeging Compostela aan Santiago blijft nog altijd duister.
Vanuit vele plaatsen vanuit de wereld ondernemen gelovigen pelgrimstochten naar Santiago de Compostela.
De iconografie van de H. Jacobus
- Als heilige: een aureool, een heilige straalt Gods licht van liefde en wijsheid intens uit. Als apostel: een evangelieboek, open of gesloten: Christus, ‘het Woord van God’, vormt zowel de inspiratiebron voor zijn leven als de boodschap die door hem moet verkondigd worden. een banderol met opschrift: elk van de apostelen zou op het zgn. apostelenconcilie te Jeruzalem in 44 een van de 12 artikelen van de geloofsbelijdenis hebben geformuleerd. Jacobus formuleerde het derde geloofspunt: "Jezus, die ontvangen is van de Heilige Geest en geboren uit de Maagd Maria." Blootsvoets en dit om te beletten dat de vurigheid van hun zending zou getemperd worden door gehechtheid aan materiële dingen, draagt Jezus zijn leerlingen op: "Draagt geen beurs mee, geen reiszak, geen schoenen, en groet niemand onderweg" [Lc.10,4].
- Als eerste (aarts)bisschop van Spanje: bisschoppelijke insignes zoals mijter, kromstaf, borstkruis en koormantel.
- Als martelaar: een zwaard: het instrument van zijn onthoofding; een palmtak: een martelaar die zijn leven verliest omwille van zijn geloof, zal een blijde intrede houden in het hemelse Jeruzalem.
- Als strijder tegen de Moren: een zwaard in de opgeheven hand en gezeten op een [steigerend] paard: zo zou hij in de slag van Clavijo [844] aan de Spanjaarden verschenen zijn en hen de overwinning bezorgd hebben [zelden buiten Spanje].
- Als patroon van de pelgrims: een schoudermantel, een brede hoed en een reisstaf, al dan niet met kalebas, en natuurlijk de Sint-Jacobsschelp. Jacobus is vooreerst patroon van de pelgrims. Bij de beroepsgroepen wordt Jacobus de Meerdere vereerd door arbeiders, apothekers, hoedenmakers en soldaten. Jacobus wordt aangeroepen bij reuma. Jacobus de Meerdere is patroon van de stad Den Haag.
Attributen
Een pelgrimsstaf, een kalebas en een hoed. In de christelijke iconografie is de schelp het attribuut van Jakobus de Meerdere. Deze is bevestigd aan zijn hoed, mantel of knapzak. De Sint-jakobsschelp is hiernaar vernoemd. Ook wordt hij vaak afgebeeld als een pelgrim naar Santiago. met een staf, het attribuut van de pelgrim. Aan de hoed en op zijn borst draagt hij de pelgrimsschelp, die vanaf de twaalfde eeuw het teken van de pelgrim naar Galicië is.
Johannes de Doper
Geboorte en afkomst
Johannes de Doper zijn afkomst, optreden en status als profeet staan vermeld in de vier evangeliën in de Bijbel [Nieuwe Testament]. Johannes was de enige zoon van de priester Zacharias en zijn vrouw Elisabeth. Volgens het Evangelie volgens Lucas stamden zij af van een oud priestergeslacht: Zacharias maakte deel uit van de Levitische priesterafdeling van de joodse godsdienst. Abia en Elisabeth stamden rechtstreeks af van de eerste Israëlische hogepriester Aäron. Zij was onvruchtbaar, dus kinderloos, tot de aartsengel Gabriël hun de geboorte van hun zoon aankondigde. Zij waren toen al op hoge leeftijd. Na Johannes' geboorte zong zijn vader een profetische lofzang, die in zijn geheel in het Lucasevangelie is opgenomen [1:67-80].
Johannes de Doper zijn periode van optreden begon iets voor die van Jezus en duurde ongeveer even lang. Hij werd ruim een half jaar vóór Jezus geboren. Zijn optreden viel samen met de regering van de princeps Tiberius.
Hij predikte omstreeks het jaar 30 in de provincie Judea. Zijn moeder Elisabeth was verwant met Maria. Vanwege het leeftijdsverschil veronderstelt men dat Elisabeth de tante van Maria was. Johannes de Doper komt zowel in het Evangelie als in de Koran [Jahja] voor.
Johannes leefde in de woestijn en leidde een ascetisch bestaan in de woestijn, ging slechts gekleed in een kameelharen mantel en voedde zich slechts met wat hij daar kon vinden: sprinkhanen en wilde honing.
Sommige Bijbelgeleerden hebben wel geopperd dat Johannes, die de heersende godsdienstige praktijken veroordeelde en de beschaving de rug had toegekeerd, was beïnvloed door, of zelfs lid was van, de Essenen. De Essenen vonden dat het joodse geloof een onzuivere weg was ingeslagen en zij hadden zich uit de joodse maatschappij teruggetrokken om de komst van de Messias af te wachten.
Er is ook wel iets voor te zeggen dat Johannes Jezus al kende, want bij Lucas lezen we, dat Johannes' moeder, Elisabeth, een bejaarde nicht van Jezus' moeder was. Toen Maria van de engel Gabriël de boodschap ontving dat zij van Gods Geest een kind zou krijgen en vroeg hoe dat mogelijk was daar ze geen omgang had met een man, antwoordde de engel: "Met God is alles mogelijk. Zelfs uw nicht Elisabeth, die onvruchtbaar heette, is al in haar zesde maand." Daarop snelde Maria naar Elisabeth toe om haar in de laatste maanden voor de geboorte ter zijde te staan. Bij de begroeting tussen beide vrouwen, schrijft Luckas diepzinnig en prachtig, sprong het kind op in de schoot van Elisabeth. Dat was voor Elisabeth voldoende om te beseffen dat zij hier te doen had met de aanstaande moeder van de Messias... [Lukas 01: 26-45]
Ook Johannes' geboorte was aangekondigd door de engel Gabriël, en wel aan zijn vader Zacharias op het moment dat hij zich als priester in het heilige vertrek van de tempel bevond en aan het oog van het volk onttrokken was. Gabriël zei: ‘Schrik niet, Zacharias, want uw gebed is verhoord: uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, die u de naam Johannes moet geven. Hij zal u vreugde en blijdschap brengen. Om zijn geboorte zullen zich velen verheugen, want hij zal groot zijn in de ogen van de Heer. Wijn en sterke drank zal hij niet drinken, met de heilige Geest zal hij vervuld worden, al in de schoot van zijn moeder. Vele Israëlieten zal hij bekeren tot de Heer hun God. Hij zal voor Hem uit gaan in de geest en de kracht van Elia, om het hart van de vaders te keren naar de kinderen, en ongehoorzamen tot de houding van rechtvaardigen, en zo voor de Heer een volk in gereedheid te brengen.’ [Lucas 1: 13-18]
Op zijn vraag hoe zoiets kon, daar hij en zijn vrouw onvruchtbaar waren gebleken, kreeg hij als antwoord "dat voor God niets onmogelijk is." Bovendien kreeg hij een teken van de waarheid mee: hij zou niet kunnen spreken [omdat hij had getwijfeld aan de woorden van de engel] tot aan de geboorte van het kind, dat hij Johannes moest noemen. Want dit kind zou zijn naam meer dan waarmaken.
Toen het kind geboren was en men aan Zacharias vroeg hoe het moest heten, moest hij gebruik maken van een schrijftabletje om te antwoorden: "Johannes moet het heten." Op dat moment werd hem het vermogen tot spreken teruggegeven.
Verkonding
Johannes volgde zijn roeping als profeet en trok naar de streek rond de rivier de Jordaan. Hij kreeg een aantal volgelingen, maar ook de nodige vijanden. Hij nam dan ook geen blad voor de mond bij zijn kritiek op de hogepriesters in Jeruzalem. Hij kondigde de komst van de Messias aan en riep de Israëlieten op om zich te bekeren. Zij die naar hem luisterden en zich wilden bekeren, doopte hij in de Jordaan. De doop was onder het joodse volk een zeer gebruikelijk ritueel bij berouw, bekering tot het joodse geloof of bij de wijding tot het ambt van bijvoorbeeld rabbi. Velen vroegen zich af of Johannes zelf niet de Messias was, maar dit ontkende hij te allen tijde. Uiteindelijk maakte hij bekend dat zijn verwant, Jezus van Nazareth, de langverwachte Messias was.
Johannes verkondigde de boodschap van bekering en verlossing van alle zonden door de doop. Hij had veel volgelingen en veel mensen lieten zich door hem in de Jordaan dopen. Tijdens een van zijn doopsessies kwam Jezus naar hem toe, die zich door hem liet dopen. Bij deze gebeurtenis daalde de Heilige Geest als een duif op Jezus' hoofd neer.
Matteüs vertelt dat Johannes Jezus direct herkende. Aanvankelijk weigerde hij Jezus te dopen. Johannes vond namelijk dat dit eerder andersom moest gebeuren. In het evangelie van Johannes staat dat Jezus pas door Johannes als het Lam van God werd herkend op het moment dat Hij gedoopt werd, doordat de Heilige Geest als een duif op Hem neerdaalde. Mattheus 3: 17 verhaalt: "Deze is mijn geliefde zoon die mijn diepe voorkeur geniet" [Mt 3,17]. Het vierde evangelie geeft een gelijkaardig verhaal.
Volgens het Evangelie van Johannes was een van Jezus' leerlingen, Andreas de broer van Petrus, eerst een leerling van Johannes de Doper geweest. [Joh. 1:35-40]
De Joodse asceet en preker heeft het openbaar leven van Jezus van Nazareth op gang getrokken. Flavius Josephus gaat akkoord met de vier evangelisten om Johannes voor te stellen als een vooraanstaande personaliteit van het Joodse religieuze leven in de eerste eeuw van ons tijdperk. Hij dient als voorwoord op het evangelieverhaal. Volgens Lucas werd hij beroemd in het vijftiende jaar van keizer Tiberius bewind [29 van ons tijdperk], toen Pontius Pilatus gouverneur was [26-36]. De synoptische evangeliën [dikwijls wordt de term "synopsis" gebruikt als het gaat om de evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas in het Nieuwe Testament van de Bijbel. Legt men deze drie naast elkaar, dan valt "in een oogopslag" op dat ze overeenkomstige gedeelten hebben. Daarom worden deze drie evangeliën wel synoptische evangeliën genoemd en de schrijvers ervan de synoptici].
Deze leidden hem in als een onafhankelijke religieuze leider die een bijzondere zending vervult. In het latere evangelie van Johannes wordt minder geschreven over Johannes’ zending. Wel staat er vermeld dat hij de komst van Jezus voorbereidt. Zeer legendarisch voegt het verhaal van Lukas over Jezus kinderjaren er de geboorte van de Doper aan toe.
Marcus, Mattheus en Lucas stellen Johannes voor als een asceet en een profeet die van God de taak kreeg het berouw te prediken en aan zijn Joodse tijdgenoten het komende Rijk Gods te verkondigen. Hij vervulde de profetie van de tweede Isaias aangaande een stem die roept in de woestijn om Gods weg te banen [Is 40:3, Mc 1:3 en Mt 3:3 en Lc 3:4]. Berouw en bekering waren gangbare profetische thema’s in het eschatologisch Jodendom. In tegenstelling met de goed ingeburgerde jaarlijkse ritus voor toelating tot de gemeenschap van de Dode Zee via de doopplechtigheid, was de onderdompeling die Johannes inriep en toepaste, een enig en uitzonderlijk gebeuren. Zijn wat summiere prediking riep de hoogdringendheid in: ‘Berouw je, wat het Rijk der Hemelen is nabij!’ [Mt 3:2], een formulering die Jezus zal overnemen [Mt 4:17 en Mt 1:15]. De kern van Johannes boodschap rustte op een eerlijke bekering. De wetenschap af te stammen van Abraham volstond niet. Zijn kinderen moesten hun bezittingen delen met de armen, de belastinginners en de soldaten moesten hun beroep oprecht en menselijk uitoefenen [Mt 3:7 en Lc 3: 7-14]. Was het in deze Messiaanse tijden niet logisch dat Johannes de vraag kreeg of hij de Messias was? Hij antwoordde negatief en voegde er aan toe dat de Messias nabij was.
Hun eerste ontmoeting op de oevers van de Jordaan laat niet voorzien dat Johannes en Jezus elkaar kenden, en zeker niet dat ze verwanten waren. Op de vraag of Johannes Jezus als de Messias herkende verschillen de Evangeliën van mening. Volgens Marcus en Lucas werd Jezus gewoon door Johannes gedoopt zoals de andere Joden. Tijdens de plechtigheid had Jezus een visioen en hoorde een hemelse stem die hem verklaarde dat hij de geliefde zoon van God was [Mc 1,9-11 en Lc 3,21-22]. Van zijn kant ontwaarde Johannes de Doper niets buitengewoons. Zelfs later in de gevangenis, toen hij hoorde spreken over de stijgende bekendheid van Jezus, aarzelde hij en wist niet wat hij moest denken [Mt 11:3 en Lc 7:19]. In tegenstelling met Marcus en Lucas, toont Mattheus meteen aan dat de Doper wist wie Jezus was.
Nadat Johannes door Herodes Antipas werd gevangen genomen begon Jezus de boodschap van Zijn Meester in Galilea te verspreiden door het berouw en het nakende Rijk Gods te prediken [Mc 1: 14-15, Mt 4: 12-17 en Lc 4: 14-25]. Het vierde evangelie maakt ook gewag van een jaloersheid en rivaliteit die in het begin de betrekking tussen de volgelingen van Johannes en van Jezus verzuurde [Joh 3: 25-30]. Een aandachtige lectuur van de Evangeliën werkt de verwarring weg. Nooit heeft Jezus een onheuse opmerking over Johannes geuit. Integendeel, hij sprak er lovend over. Voor hem was Johannes zoals een reïncarnatie van Elias, één van de grootste vertegenwoordigers van de Wet en de Profeten [Mt 11:11 en Lc 16:16]. Sommige stelden zich zelfs de vraag of Jezus geen reïncarnatie van Johannes de Doper was [Mc 6:14 en Mt 14:2 Lc 9:7].
Gevangenneming en dood
De geschiedenis van de dood van Johannes de Doper behoort wel tot de meest dramatische tonelen van de Christelijke bijbel.
Herodes Antipas nam aanstoot aan de veroordeling door Johannes van zijn tweede huwelijk. Toen Johannes predikte tegen de door de Romeinen aangestelde koning Herodes Antipas, liet deze hem opsluiten in Macheronte in Transjordanië, omdat hij een opstand vreesde. Hij werd hiertoe enigszins gedwongen door zijn echtgenote Herodiade. Herodes zette Johannes gevangen maar zonder hem durven terecht te stellen vanwege zijn populariteit. In de gevangenis hoorde Johannes spreken over de stijgende bekendheid van Jezus.
Een fragment: Toen koning Herodes nu over Hem [Jezus] hoorde, want Zijn naam was bekend geworden, zei hij: "Johannes de doper is verrezen uit de doden en daarom werken de wonderkrachten in hem." Maar anderen zeiden: "het is Elia," en weer anderen: "Hij is een profeet." Maar toen Herodes dit alles hoorde, zei hij: "Neen, het is Johannes, die ik onthoofd heb, die verrezen is." Herodes had namelijk zelf Johannes laten grijpen en in de gevangenis in boeien geslagen omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, want hij had haar tot vrouw genomen. Johannes had immers tot Herodes gezegd: "Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben." Herodias was daarop op hem gebeten en wilde hem doden, maar zij kreeg geen kans, want Herodes had ontzag voor Johannes. Hij wist dat hij een rechtschapen en heilig man was, en nam hem in bescherming. Telkens wanneer hij hem gehoord had, verkeerde hij in tweestrijd, maar toch luisterde hij graag naar hem.
Er kwam echter een gunstige dag, toen Herodes bij zijn verjaardag een maaltijd aanrichtte voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn hoofdofficieren en de vooraanstaanden van Galilea. De dochter van Herodias trad op met een dans en zij beviel aan Herodes en zijn tafelgenoten. De koning zei tot het meisje: "Vraag me wat je wilt en ik zal het je geven." En hij bevestigde haar met een eed: "Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven, al is het de helft van mijn koninkrijk.z" Zij ging naar buiten en vroeg aan haar moeder: "Wat zou ik vragen?"
Deze antwoordde: Het hoofd van Johannes de Doper. Zij haastte zich naar binnen, naar de koning en zei hem haar verlangen: "Ik wil dat u mij op staande voet op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft." Dit deed de koning leed, maar om zijn eed gestand te doen en ook wegens zijn tafelgenoten wilde hij haar niet afwijzen. Terstond stuurde de koning dus een lijfwacht en gelastte hem het hoofd van Johannes te brengen. De man ging en onthoofde hem in de gevangenis. Hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje. Het meisje gaf het weer aan haar moeder. Toen zijn leerlingen er van gehoord hadden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf. [Mc. 6, 14-29]
Volgens Flavius Josefus, de bekende joodse geschiedschrijver, is het lichaam van de heilige naar Sabaste in Samaria gebracht. Daar had Herodes geen gezag. De grafkelder werd een kapel en kende grote verering. Zij werd bezocht door de H. Paulus en de H. Hieronymus.
Tweemaal doet Josephus opmerken dat het Joodse volk, door dit onrecht geschokt, Antipas' nederlaag tegen de Nabateeërs enkele jaren later beschouwde als een goddelijke straf voor zijn wrede behandeling van Johannes de Doper.
De historiciteit en de belangrijkheid van Johannes, alsook de omstandigheden van zijn dood zijn uitvoerig bevestigd door Josephus die hij ‘de Doper’ noemt, zoals hij Jezus met de bijnaam ‘Christus’ vernoemd. In de Joodse Oudheden is Johannes bekend als een ‘goed’ man die zijn landgenoten aanspoorde om zich te laten dopen, rechtvaardigheid te doen heersen rondom hen en zich vroom te gedragen tegenover God. Het is zijn welslagen bij het volk dat de oorzaak van zijn val werd in de opstandige tijd waarin hij leefde.
Ook toen Jezus zelf zijn boodschap verkondigde, bleef Johannes de mensen dopen en had hij zijn eigen volgelingen. Deze volgelingen traden slechts geleidelijk toe tot de christelijke beweging, die was ontstaan na de wederopstanding van Jezus. In de Handelingen staat geschreven hoe een man genaamd Apollos in Efeze, een stad in het huidige Turkije, de boodschap van Johannes verkondigde. Twee christenen, Aquila en zijn vrouw Priscilla, onderrichtten Apollos in de leer van Jezus. Paulus trof later in Efeze meer volgelingen aan van Johannes. Hij vertelde over Jezus en doopte hen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
De laatste profeet
Johannes de Doper wordt beschouwd als de laatste oudtestamentische profeet die net als Jesaja en Jeremia de komst van de Messias aankondigde. Hij deed sterk denken aan Elia, de profeet met het haren kleed, die het volk opriep zich te bekeren tot God. In het boek Maleachi staat een profetie waarin Jahweh zegt dat Hij voorafgaande aan de Dag van het Oordeel de profeet Elia zal sturen [Mal. 4:5]. In de jonge kerk geloofde men dat die profetie met de prediking van Johannes vervuld werd. Men bedoelde echter niet dat Johannes een reïncarnatie van Elia was, maar dat hij 'in de geest en de kracht van Elia' voor de Messias was uitgegaan. In dit verband zegt Jezus in het Matteüs-evangelie: "Hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor u uit, om voor u de weg te banen. Ik verzeker u, onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Maar de kleinste in het koninkrijk der hemelen is groter dan hij. Vanaf de dagen van Johannes de Doper tot nu toe lijdt het koninkrijk der hemelen geweld en geweldenaars lopen het onder de voet. Want tot aan Johannes hebben alle profeten en de Wet het voorzegd, en als u het wilt aanvaarden: hij is Elia die komen zou. [Mt 11: 10-15]
Johannes de Doper wordt op twee dagen herdacht: zijn geboorte op 24 juni en zijn onthoofding op 29 augustus.
Johannes van Gishala
Afkomstig uit de stad Gush Halab [vandaar de Griekse benaming Gishala] in hoog Galilea was Johannes van Gishala een van de vooraanstaande leiders van de eerste Joodse opstand tegen Rome, eerst in Galilea en dan, vanaf 67 na J.C. in Jeruzalem. We kregen zijn portret via Flavius Josephus waarmee hij niet over de baan kon. Het is dan ook niet te verwonderen dat de historicus hem als een onsympathiek personage beschrijft, zonder scrupules, listig, boos, een leugenaar en een deugniet.
Natuurlijk moet Josephus getuigenis voorzichtig worden bekeken. Met een bende van vierhonderd ‘rovers’ legde de berooide Johannes, bezield door een aanvallende vurigheid uit Galilea, zich toe op het plunderen van het noordelijk district van de provincie waarvan Josephus de bevelhebber was bij het begin van de opstand. Nadat hij zijn geboortestad Gishala had versterkt, verrijkte hij zich door een monopolie uit te oefenen op de uitvoer van olijfolie in de streek. Josephus vertelt één van zijn afpersingen: hij kocht vier kruiken olie voor vier oude drachmen en verkocht er één van voor diezelfde prijs!
Johannes zette een oproer in tegen Josephus in de stad Tarichea [Magdala] op de oever van het meer van Galilea en slaagde er bijna in er van af te geraken. In Galilea duurde de weerstand niet lang. Titus werd door zijn vader Vespasianus gelast de provincie te heroveren en had geen enkele moeite om Gishala te bezetten en Johannes en zijn zeloten te dwingen naar Jeruzalem te vluchten begin november 67 na J.C. In de hoofdstad werd Johannes tot in de lente van 69 na J.C. één van de twee belangrijkste opstandleiders.
Volgens Josephus gedroeg hij zich wreed en droeg hij een zware verantwoordelijkheid in de onderlinge twisten onder de verschillende Joodse facties. Hij had het bevel over een leger van twintig officieren en zesduizend manschappen. Op een ogenblik nam Eleazar, zoon van Simon, onafhanelijk van Johannes, het bevel over een derde groep. Maar op Pasen 70 na J.C. veroverden Johannes aanhangers de sector van Eleazar.
De verdediging van de hoofdstad viel eens te meer in handen van het duo Johannes van Gishala en Simon, zoon van Giora, de eerste bij het fort Antonia en de andere in de bovenstad. Deze bloedige en absurde weerstand duurde tot in augustus '70. Tenslotte zocht Johannes van Gishala, door de Romeinen aangevallen, beschutting in de ondergrondse gangen van de stad. Door de honger moest hij zich overgeven. In gezelschap van Simon, zoon van Giora moest hij optrekken voor Titus’ wagen tijdens zijn triomftocht door Rome in 71 na J.C.
Simon werd terechtgesteld na de parade, daar waar Johannes meer geluk had en tot levenslange gevangenschap werd veroordeeld voor zijn opstand tegen de almacht van het Keizerrijk.
Vertaling: Broeder Joseph
Bijgewerkt tot en met 18 maart 2011
|
|