Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

mei

03



Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska: Inleiding

  
 
Download PDF

Dagboek van de H. Zr. Faustina Kowalska

Inleiding

Heilig verklaard door Paus Johannes Paulus II op de Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid, 30 april in het jubeljaar 2000. De Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid valt steeds de eerste zondag na Pasen.

Nederlandse vertaling [met nota's] van het Dagboek van de Heilige Zuster MARIA FAUSTINA KOWALSKA, naar de Duitse, Franse en Engelse vertalingen [de cijfers tussen haakjes verwijzen naar de bladzijden van het oorspronkelijk handschrift, die in de marge beantwoorden aan de verwijzingen van de Index]:

Tagebuch der Schwester Maria Faustyna Kowalska, aus der Kongregation der Muttergottes der Barmhartigkeit. Ch-1648, Hauteville/Schweiz, Parvis-Verlag, 2. Auflage, April 1991, XLIV,554 p. [Deutsche Übersetzung von DZIENNICZEK, Slugi Bozej S.M. Faustyny Kowalskiej, polnische Originalausgabe, Krakow, 1981].

Soeur M. Faustine Kowalska, Petit Journal. La Miséricorde Divine dans mon âme. Paris, Editions du dialogue, 1997, 682 p. [Traduction revue et corrigée, sous la direction de l'Apostolat de la Miséricorde Divine [Société de l'Apostolat Catholique] à partir de l'édition originale polonaise publiée par "Wydawnictwo Ksiezy Marianow" Warszawa 1993 sous le titre "Dzienniczek, Milosierdzie Boze w duszy mojej"].

Divine Mercy in my Soul. The Diary of the Servant of God, Sister M. Faustina Kowalska. Stockbridge, Massachusetts, Marian Press, 1987.

Met kerkelijke goedkeuring: 18 juli 2000. Het "Imprimatur" van dit werk betekent dat het overeenkomt met de leer van de Kerk. Gegeven door E. Goffinet, Vicaris-generaal van de Kardinaal-Aartsbisschop , Aartsbisdom Mechelen-Brussel.

Afkortingen

AAS = Acta Apostolicae Sedis
ASF = Archiwum Siostry Faustyny
Db. = Dagboek
E.H. = Eerwaarde Heer
H.K. = Helena Kowalska [Z. Faustina]
J.M.J. = Jezus, Maria, Jozef
L. = Lijst van de brieven betreffende Z.F.
MGDB = Moeder Gods der Barmhartigheid
P. = Pater
Z.F. = Zuster Faustina

Proloog

Toen ik zestien jaar geleden de eerste uitgave van het "Klein Dagboek van Zuster Faustina Kowalska" inleidde, heb ik verklaard me ten volle rekenschap te geven van zijn uitzonderlijke waarde, niet enkel voor de Kerk van Polen, maar ook voor de universele Kerk. De Congregatie van de Geloofsleer had juist al het vroegere uitdrukkelijk voorbehoud opgeschorst, en in de encycliek "Dives in miséricordia" had ook Paus Johannes Paulus II gepast de aandacht van de Kerk en van de wereld gevestigd op de goddelijke Barmhartigheid, die bewonderenswaardige eigenschap van God in het verlossingswerk. Een diepere studie van het Dagboek, in het licht van deze encycliek, kan niet anders dan de talrijke convergerende punten tussen beide teksten aantonen, een duidelijk bewijs dat beider inspiratiebron dezelfde is, namelijk de Openbaring en de leer van Christus.

Sindsdien heeft de verering van de Goddelijke Barmhartigheid volgens de vormen door Zuster Faustina aangewezen, zich wijd verbreid in talrijke landen en zich verder verspreid over alle continenten. Men kan zonder te overdrijven zeggen dat de boodschap van Zuster Faustina, voortaan gekend, bijdraagt tot de vormgeving van de vroomheid van de gelovigen.

Dikwijls beschreven, en terecht, "als antibiotica tegen de zedelijke losbandigheid van onze eeuw", verspreidt ze zich ook in het Verre Oosten waar zelfs speciale uurwerken ontworpen werden die om drie uur in de namiddag "het Uur van de Barmhartigheid" aangeven.

Door Zuster Faustina zalig te verklaren te Rome op 18 april 1993, heeft de Kerk openlijk haar voorbeeldig leven van heiligheid en de boodschap die de Heer haar heeft toevertrouwd als waarachtig erkend...

Ongetwijfeld zal de lezer aanvankelijk verrast zijn door de soms verwarrende stijl, die niet vrij bleef van grammaticale fouten, maar men mag niet vergeten dat Zuster Faustina slechts drie jaar basisschool volgde: het is juist de tegenstelling tussen de belangrijke theologische leer van het "Klein Dagboek" en het bescheiden onderricht van de auteur die overtuigt van de buitengewone aard ervan, een bewijs van een heel bijzondere goddelijke genade. Moge het "Klein Dagboek" elke parochie, elke familie bereiken... opdat iedereen, voor het uur van het Oordeel, heel goed de werkelijkheid van Gods Barmhartigheid kenne.

Uit de Brief van Kardinaal Andreas-Maria DESKUR, Vaticaan, 8 december 1996

Voorwoord

Heilige Zuster Faustina Kowalska

xml:namespace prefix = o />In de hele wereld is de heilige Zuster Faustina gekend als de apostel van de Goddelijke Barmhartigheid en wordt ze door de theologen beschouwd als een der grootste mystica.

Ze is geboren in het dorp Glogowiec, als derde van de tien kinderen van een arme, vrome boerenfamilie. Bij haar doopsel in de parochiekerk van Swinice Warckie ontving ze de naam Helena. Vanaf haar jeugd viel ze op door haar vroomheid, haar werklust en gehoorzaamheid en haar grote gevoeligheid voor de menselijke ellende. Ze ging nog geen drie jaar naar school. Om in haar eigen onderhoud te voorzien en haar ouders te helpen, verliet ze op haar 16e jaar het ouderlijk huis om als dienster te gaan werken te Aleksandrow, later te Lodz.

Toen ze zeven jaar was [nog twee jaar vóór haar Eerste Communie] voelde ze zich inwendig geroepen, maar haar ouders stemden er niet mee in dat ze naar het klooster zou gaan. Helena zelf probeerde de stem van God te smoren tot ze aangemoedigd werd door een visioen van de lijdende Christus die haar vermaande: "Hoelang nog moet Ik u nog verdragen en hoelang nog gaat ge Mij afwijzen?" [Db 9]. Ze begon een plaats in een klooster te zoeken, klopte aan de poort van talrijke communiteiten, maar werd nergens aanvaard. De eerste augustus 1925 ging ze over de drempel van het klooster van de Zusters van de Moeder Gods der Barmhartigheid in de straat Zytnia te Warszawa. In haar Dagboek schreef ze: "Ik had de indruk in het paradijs ingetreden te zijn. Enkel dankgebed welde op uit mijn hart" [Db 17].

Enkele weken later werd ze nochtans zwaar bekoord om naar een andere congregatie te vertrekken waar ze meer tijd zou hebben voor het gebed. Terwijl Hij haar Zijn gewond en verguisd aangezicht toonde, zei Jezus: "Gij doet Mij zo'n pijn als gij uit deze orde weggaat. Hierheen heb Ik u geroepen, nergens anders, en hier heb Ik voor u veel genaden bereid" [Db 19].

In deze Congregatie ontving ze de naam Zuster Maria Faustina. Ze deed haar noviciaat te Krakow en deed er, in tegenwoordigheid van de bisschop, Mgr St. Rospond, haar eerste professie door de geloften van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. Vijf jaar later deed ze haar eeuwige professie. Ze werkte in de keuken en de tuin of was portierster in verschillende huizen van de Congregatie, vooral te Krakow, Plock en Wilno.

Uiterlijk verraadde niets de grote rijkdom van haar mystieke leven. Ze vervulde haar taken met zorg, hield zich getrouw aan alle regels van de congregatie, was ingetogen en zwijgzaam, maar tegelijk natuurlijk, blijmoedig, vol welwillende, belangeloze liefde voor de anderen.

Heel haar leven werd beheerst door een blijvende betrachting: een steeds diepere vereniging met God te bereiken en met Jezus aan het verlossingswerk der zielen mee te werken, tot het offer toe. In haar Klein Dagboek bekent ze: "Mijn Jezus, Gij weet goed dat ik van jongsaf verlang een heilige te worden, dat ik verlangde U te beminnen met zo'n grote liefde als tot nog toe geen enkele ziel U bemind heeft" [Db 1372].

Haar Klein Dagboek verraad de diepte van haar geestelijk leven. Een aandachtige lezing van deze nota's illustreert de verheven graad van vereniging van haar ziel met God: alles wat ze van God ontving en al haar inspanning en strijd op de weg van de christelijke volmaaktheid. De Heer heeft haar grote genaden verleend: de gave van contemplatie, de diepere kennis van het mysterie van de Goddelijke Barmhartigheid, visioenen en openbaringen, verborgen stigmata, de gave van profetie en kennis van andere zielen, en ook de zeldzame gave van het mystiek huwelijk. Zo overvloedig begenadigd, schrijft ze: "Genaden noch verschijningen, vervoeringen noch gelijk welke ontvangen gave, vervolmaken de ziel, maar de innerlijke vereniging van de ziel met God [...] Mijn heiligheid en volmaaktheid bestaan uit een innige vereniging van mijn wil met die van God" [Db 1107].

De strenge levenswijze en het uitputtend vasten dat ze, reeds vóór haar intrede in de Congregatie, zichzelf had opgelegd, had haar gestel zo zeer verzwakt, dat men haar nog als postulant naar Skolimow, nabij Warszawa, moest zenden om haar gezondheid te herstellen. Na het eerste jaar noviciaat kwamen de buitengewoon smartelijke mystieke beproevingen ["donkere nacht" genoemd], dan de geestelijke en morele smarten verbonden aan de opdracht die ze van Christus ontving. Zuster Faustina heeft haar leven als offer gegeven voor de zondaars en heeft daardoor ook verschillende beproevingen ondergaan om de zielen te redden. Gedurende de laatste jaren van haar leven verergerden haar geestelijk lijden ["passieve nacht van de geest" genoemd] en haar gezondheidsproblemen: de tuberculose van haar longen en slokdarm breidde zich uit. Om die reden heeft ze tot tweemaal toe enkele maanden moeten doorbrengen in het hospitaal van Pradnik te Krakow.

Na 13 jaar kloosterleven, nauwelijks 33 jaar oud, fysisch volledig uitgeput, maar geestelijk gerijpt en mystiek met God verenigd, stierf ze, in geur van heiligheid, op 5 oktober 1938. Haar lichaam werd begraven op het kloosterkerkhof van Krakow-Lagiewniki, en in 1966, tijdens het informatief proces, overgebracht naar de kapel van het klooster.

Aan deze eenvoudige, ongeletterde maar moedige religieuze, met haar onbeperkt vertrouwen op God, heeft Jezus een grote zending toevertrouwd: de boodschap van de Barmhartigheid bestemd voor de hele wereld: "Ik zend u, zegt Hij, met barmhartigheid naar de hele mensheid. Ik wil de gewonde mensheid niet straffen, maar Ik verlang ze te genezen, ze aan Mijn Barmhartig Hart te drukken" [Db 1588]. "Ge zijt de secretaresse van Mijn Barmhartigheid, Ik heb u voor die taak gekozen in dit en het toekomstig leven" [Db 1605] "om aan de zielen de grote Barmhartigheid, die Ik voor hen heb, te doen kennen, en hen aan te moedigen tot vertrouwen in de afgrond van Mijn Barmhartigheid" [Db 1567].

De zending van de Heilige Zuster Faustina Kowalska

Samengevat bestaat die zending in de herinnering van deze reeds altijd gekende maar vergeten waarheid, de geloofswaarheid in de barmhartige liefde van God voor de mensen, en om nieuwe vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid door te geven, waarvan de beoefening moet leiden tot een heropleven van het religieuze leven in de geest van christelijk vertrouwen en barmhartigheid.

Op uitdrukkelijk verlangen van Jezus schreef Zuster Faustina gedurende haar vier laatste jaren, terugblikkend op haar leven, haar herinneringen in het "Klein Dagboek" waarin ze vooral het bijna dagelijks "contact" van God met haar ziel beschrijft. Om uit die nota's het essentiële van haar boodschap te trekken, was een wetenschappelijke analyse nodig: ze werd vervaardigd door de gekende en waardevolle Poolse theoloog, P. Ignatius Rozycki. Een samenvatting van dat werk staat in het rapport: De Goddelijke Barmhartigheid; fundamentele trekken van de verering der Goddelijke Barmhartigheid. In het licht van dit werk bevatten alle vroegere publikaties over het thema van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid zoals die door Zuster Faustina werd doorgegeven, slechts enkele elementen. Soms halen ze niet essentiële kwesties, bijvoorbeeld de litanie en de noveen, maar spreken niet van het Uur van Golgotha. Ook Pater Rozycki onderlijnt dit wanneer hij schrijft: "Voor dat men kennis neemt van de concrete vormen van verering, moet men duidelijk weten dat ze noch de gekende en geliefde novenen, noch de litanieën insluiten".

Het fundament van het onderscheid tussen bepaalde gebeden of godsdienstige oefeningen, en niet die of die andere, als nieuwe vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid, heeft betrekking op de zeer bepaalde beloften die er aan verbonden zijn en waarvoor Jezus zich geëngageerd heeft ze te houden, op voorwaarde dat men betrouwen heeft in de Goedheid van God en dat men zelf barmhartig is voor de anderen. P. Rozycky vermeldt vijf zulke vormen van verering van de Goddelijke Barmhartigheid.

De beeltenis van de Barmhartige Jezus

Die Beeltenis is aan Zuster Faustina verschenen gedurende een visioen dat ze op 22 februari 1931 in haar kloostercel van Plock heeft gehad. "Een avond, toen ik in mijn cel was, zag ik Jezus gekleed in een wit gewaad, één hand opgeheven om te zegenen, de tweede hand raakte zijn kleed op de borst. Uit de opening van het gewaad aan de borst dalen twee grote stralen neer, één rode, de andere een witte... Na een tijd zei Jezus me: Schilder een Beeltenis naar het beeld dat ge nu ziet met het onderschrift: Jezus, ik vertrouw op U" [Db 47]. "Ik wil dat deze Beeltenis... op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt; die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn" [Db 49].

Het thema van deze Beeltenis is nauw verbonden met de liturgie van deze zondag. De Kerk leest die dag het evangelie volgens Sint Jan over de verschijning van de verrezen Christus in het Cenakel en de instelling van het sacrament van de biecht [Jo 20,19-29]. De beeltenis stelt de verrezen Christus voor, die vrede brengt aan de mensen door de vergeving van de zonden, ten koste van Zijn lijden en dood op het kruis. De stralen van water en bloed dalen neer uit het [op de Beeltenis onzichtbaar] Hart, dat door een lans doorstoken werd, en de wonden, na de kruisiging behouden, herinneren aan de gebeurtenissen van Goede Vrijdag [Jo 19,17-18 - 18,33-37]. De Beeltenis verenigt dus deze twee evangelische gebeurtenissen die het klaarblijkelijkst spreken over de liefde van God voor de mensen.

Het eigen kenmerk van deze afbeelding van Jezus bestaat in de twee stralen. Toen Jezus daarover ondervraagd werd, heeft Hij uitgelegd: "De witte straal betekent het Water dat de zielen rechtvaardigt, de rode het Bloed, dat het leven van de zielen is [...] Gelukkig wie in hun schaduw leeft" [Db 299]. De ziel is gezuiverd door het sacrament van het doopsel en de biecht, en voedt zich overvloedig met de Eucharistie - zo vertegenwoordigen de twee stralen de heilige sacramenten en alle genaden van de Heilige Geest, waarvan het water het bijbels symbool is, alsook het Nieuw Verbond met God gesloten in het bloed van Christus.

De Beeltenis van de Barmhartige Jezus wordt dikwijls Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid genoemd, en terecht, want het is precies in het paasmysterie van Christus dat de liefde van God voor de mens het meest uitdrukkelijk geopenbaard werd.

De Beeltenis verbeeldt niet alleen Gods Barmhartigheid, maar ze is ook het teken dat de verplichting van het christelijk vertrouwen op God en brengt een werkdadige naastenliefde in herinnering. Als onderschrift van de Beeltenis, staat geschreven: uitdrukkelijk door Christus gewild, "Jezus, ik vertrouw op U". "Deze Beeltenis, heeft Jezus ook gezegd, moet de vereisten van Mijn barmhartigheid in herinnering brengen, want zelfs het sterkste geloof zonder de werken is niets" [Db 742].

Aan de verering van de Beeltenis aldus begrepen, die de christelijke houding van vertrouwen en barmhartigheid insluit, heeft Jezus bijzondere beloften verbonden: het eeuwig heil, grote vooruitgang op de weg der christelijke volmaaktheid, de genade van een gelukzalige dood en alle andere genaden die Hem met vertrouwen gevraagd worden. "Door deze Beeltenis zal Ik aan de zielen veel genaden verlenen, daarom moet iedere ziel tot haar toegang hebben" [Db 570].

Het Feest van de Barmhartigheid

Onder alle vormen van de verering van de Gods Barmhartigheid, die aan Zuster Faustina geopenbaard werden, neemt dit feest de eerste plaats in. Het is in 1931, te Plock, dat Jezus voor het eerst gesproken heeft van de instelling van dit feest, toen Hij Zijn wil omtrent de Beeltenis bekend maakte: "Ik verlang een feest van de Barmhartigheid. Ik wil dat deze Beeltenis die gij met een borstel gaat schilderen, op de eerste zondag na Pasen feestelijk gewijd wordt. Die zondag moet het feest van de Barmhartigheid zijn".

De keuze van de eerste zondag na Pasen voor het feest van de Barmhartigheid heeft een zeer diepe theologische betekenis die de nauwe relatie openbaart die bestaat tussen het paasmysterie van de Verlossing en het mysterie van de Goddelijke Barmhartigheid. Deze relatie wordt nog duidelijker onderlijnd door de noveen tot de Goddelijke Barmhartigheid die dit feest voorafgaat en op Goede Vrijdag aanvangt.

Dit feest is niet alleen maar een bijzondere dag van aanbidding van het Goddelijk mysterie van de Barmhartigheid, maar het is ook een tijd van genade voor alle mensen. "Ik verlang, zegt Jezus, dat het feest van de Barmhartigheid de toevlucht en de schuilplaats weze voor alle zielen, en vooral voor de arme zondaars" [Db 699]. "Niettegenstaande mijn bitter lijden gaan de zielen verloren. Ik biedt hen een laatste reddingsplank aan, het feest van Mijn Barmhartigheid. Indien ze mijn Barmhartigheid niet aanbidden, zullen ze eeuwig verloren gaan" [Db 965].

Het belang van dit feest wordt bepaald door de buitengewone beloften die Jezus eraan verbonden heeft: "Wie die dag nadert tot de Bron van Leven, zal volledige kwijtschelding van zijn schuld en straffen bekomen" [Db 300]. "Die dag staat het Hart van Mijn Barmhartigheid open, Ik giet een oceaan van genaden uit over de zielen die naar de bron van Mijn Barmhartigheid komen [...] dat geen enkel ziel vreze tot Mij te komen, zelfs al zijn haar zonden rood als scharlaken" [Db 699].

Om van deze grote gaven te genieten moet men de voorwaarden voor de verering van de Goddelijke Barmhartigheid vervullen [vertrouwen in de goedheid van God en een werkdadige liefde tot de naaste]: men moet ook in staat van genade zijn [gebiecht hebben] en de Heilige Communie waardig ontvangen. Jezus heeft verduidelijkt: "Geen enkele ziel zal gerechtvaardigd worden zolang ze zich niet met vertrouwen tot mijn Barmhartigheid wendt, en daarom moet de eerste zondag na Pasen het feest zijn van de Barmhartigheid, en die dag moeten de priesters de zielen spreken over mijn grote ondoorgrondelijke Barmhartigheid" [Db 570].

De Rozenkrans van de Goddelijke Barmhartigheid

Jezus heeft deze rozenkrans op 13-14 september 1935 te Wilno aan Zuster Faustina gedicteerd, als een gebed om God te smeken zijn toorn te bedaren [zie Db 474-476].

Door deze rozenkrans te bidden offeren we aan God "het Lichaam en het Bloed, de Ziel en de Godheid" van Jezus op tot eerherstel van onze zonden, die van onze naaste en van de hele wereld en door ons te verenigen met het offer van Jezus, aanroepen we de liefde die onze hemelse Vader heeft voor Zijn Zoon en, door Hem, voor alle mensen.

Door dit gebed vragen we ook "de barmhartigheid voor ons en voor de gehele wereld" en beoefenen we zo een daad van barmhartigheid. Door hierbij een houding van vertrouwen te voegen en de voorwaarden voor elk goed gebed te volbrengen [nederigheid, volharding, gelijkvormigheid aan Gods wil], kunnen de gelovigen hopen op de vervulling van de beloften van Christus, in het bijzonder die voor het uur van de dood: de genade van bekering en een vredevolle dood. Niet alleen zij die deze rozenkrans bidden zullen deze genaden verkrijgen, maar ook de stervenden bij wie anderen met die woorden zullen bidden. "Als men deze rozenkrans bij een mens in doodstrijd bidt [zegt Jezus] zal de Goddelijke toorn bedaren en de ondoorgrondelijke Barmhartigheid zijn ziel bemachtigen" [Db 811]. De belofte is als volgt geformuleerd: "Het belieft Me hen alles te verlenen wat ze zullen vragen door het bidden van deze rozenkrans" [Db 1541] [...] "als het overeenstemt met Mijn wil" [Db 1731]. Alles wat niet overeenstemt met de goddelijke wil is immers niet goed voor de mens en vooral niet voor zijn eeuwig geluk.

"Door het bidden van deze rozenkrans," zegt Jezus op een andere plaats, "zult ge de mensheid dichter bij Mij brengen" [Db 929]. "De zielen die deze rozenkrans bidden zullen gedurende hun leven en vooral in het uur van de dood omgeven worden door Mijn Barmhartigheid" [Db 754].

Het uur van de Barmhartigheid [Het uur van Golgotha]

In 1937, te Krakow, in door Zuster Faustina niet nader verklaarde omstandigheden, raadde Jezus aan het uur van Zijn dood te vieren: "Telkens ge het uurwerk drie uur hoort slaan, dompel u dan helemaal onder in Mijn Barmhartigheid door ze te aanbidden en te vereren: doet beroep op haar almacht voor de hele wereld en in 't bijzonder voor de arme zondaars, want dat ogenblik staat wijd open voor alle zielen" [Db 1572].

Jezus heeft ook duidelijk de aangepaste gebeden voor deze vorm van verering van de Goddelijke Barmhartigheid gepreciseerd: "Probeer op dit uur - zegt Jezus aan Zuster Faustina - voor zover uw bezigheden het u toelaten de kruisweg te doen, of als ge de kruisweg niet kunt doen, kom dan minstens een moment in de kapel en aanbidt Mijn Hart dat, in het Allerheiligste Sacrament, vervuld is van Barmhartigheid, en als ge de kapel niet kunt binnenkomen, verdiep u dan in het gebed, waar ge u bevindt, al was het maar een heel klein momentje" [Db 1572].

Pater Rozycki vermeldt drie voorwaarden voor de gebeden van dit uur:
  • Het gebed moet tot Jezus gericht zijn;
  • Het moet om drie uur in de namiddag zijn;
  • Het moet zich beroepen op de waarde en de verdiensten van het lijden van de Heer.
"Op dit uur," heeft Jezus beloofd, "kunt ge alles verkrijgen voor uzelf en voor de anderen; op dit uur werd de genade aan de hele wereld gegeven, de Barmhartigheid zal het winnen van de gerechtigheid" [Db 1572].

De verering van de Goddelijke Barmhartigheid wil het religieus leven in de Kerk hernieuwen

Dit in een geest van christelijk vertrouwen en barmhartigheid. Ook in die zin moet men de idee van een "nieuwe congregatie" van het Klein Dagboek verstaan. In het denken zelf van Zuster Faustina rijpt dit verlangen van Christus geleidelijk en ondergaat het een zekere evolutie: van een strikt contemplatieve orde naar een beweging van actieve congregaties [van mannen en vrouwen] en van leken. Deze grote supranationale gemeenschap van mensen is één familie, door God samengebracht in het mysterie van Zijn Barmhartigheid, verenigd door het verlangen om deze Goddelijke eigenschap in hun hart en hun werk te prenten, en ook Zijn glorie in alle zielen. Het is een gemeenschap van personen die op verschillende wijzen, volgens staat en roeping [als priester, religieus of leek] het evangelisch ideaal van betrouwen en barmhartigheid beleeft. Die door haar leven en woord het onbegrijpelijk mysterie van de Barmhartigheid bekend maakt en door haar gebeden de Goddelijke Barmhartigheid afsmeekt over de wereld.

De zending van Zuster Faustina vindt een diepe fundering in de Heilige Schriften en in de documenten van de Kerk en beantwoordt vooral aan de opmerkelijke encycliek "Dives in misericordia" van Paus Johannes-Paulus II.

Tot de grotere glorie van de Goddelijke Barmhartigheid.

Krakow, december 1991

Zuster Marie Elisabeth Siepak.

Historisch overzicht

De Beeltenis van Gods Barmhartigheid

Op 22 februari 1931, gedurende haar verblijf te Plock, ontving zuster Faustina van Jezus de opdracht een Beeltenis te schilderen naar het model dat haar getoond werd [zie Db 47]. Ze zette zich in om te gehoorzamen, maar ze kon zelf niet schilderen. Toen ze in 1933 naar Wilno gezonden werd, sprak zij erover met haar biechtvader, E.H. Michel Sopocko. Deze gaf aan de schilder Eugeen Kazimirowski de opdracht de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen naar de aanwijzingen van Zusters Faustina. In juni 1934 was de Beeltenis voltooid en werd deze in de gang gehangen van het klooster van de zusters Bernardijnen, dichtbij de Sint Michielskerk te Wilno, waar E.H. Sopocko rector was.

Bij de sluiting van het Jubeljaar der Verlossing 1935 werd deze Beeltenis overgebracht naar het heiligdom van Ostra Brama en daar van 26 tot 28 april in een gevelvenster van de eerste verdieping uitgesteld, zodat ze van ver te zien was [zie Db 89]. Op 4 april 1937 werd deze Beeltenis gezegend, met toelating van Mgr Romuald Jalbrzykowski, aartsbisschop van Wilno, en in de Sint-Michielskerk te Wilno gehangen. In 1941 erkende een commissie van experts de artistieke waarde van de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid en werd ze opgenomen in het patrimonium van religieuze kunst.

De Beeltenis stelt Christus voor in een bewegende houding, het hoofd omgeven door een kleine aureool, met licht neergeslagen ogen als een blik die van omhoog neerdaalt, de rechterhand opgeheven voor de zegen, terwijl de linkerhand het kleed lichtjes opent langs de zijde van het niet zichtbare hart, waaruit twee lichtende stralen neerdalen: een witte aan de linkerhand en een rode naar de rechterzijde van Jezus.

Op 22 februari 1931, gedurende haar verblijf te Plock, ontving zuster Faustina van Jezus de opdracht een Beeltenis te schilderen naar het model dat haar getoond werd [zie Db 47]. Ze zette zich in om te gehoorzamen, maar ze kon zelf niet schilderen. Toen ze in 1933 naar Wilno gezonden werd, sprak zij erover met haar biechtvader, E.H. Michel Sopocko. Deze gaf aan de schilder Eugeen Kazimirowski de opdracht de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid te schilderen naar de aanwijzingen van Zusters Faustina. In juni 1934 was de Beeltenis voltooid en in de gang gehangen van het klooster van de zusters Bernardijnen, dichtbij de Sint Michielskerk te Wilno, waar E.H. Sopocko rector was.

Bij de sluiting van het Jubeljaar der Verlossing 1935 werd deze Beeltenis overgebracht naar het heiligdom van Ostra Brama en daar van 26 tot 28 april in een gevelvenster van de eerste verdieping uitgesteld, zodat ze van ver te zien was [zie Db 89]. Op 4 april 1937 werd deze Beeltenis gezegend, met toelating van Mgr Romuald Jalbrzykowski, aartsbisschop van Wilno, en in de Sint-Michielskerk te Wilno gehangen. In 1941 erkende een commissie van experts de artistieke waarde van de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid en werd ze opgenomen in het patrimonium van religieuze kunst.

De Beeltenis stelt Christus voor in een bewegende houding, het hoofd omgeven door een kleine aureool, met licht neergeslagen ogen als een blik die van omhoog neerdaalt, de rechterhand opgeheven voor de zegen, terwijl de linkerhand het kleed lichtjes opent langs de zijde van het niet zichtbare hart, waaruit twee lichtende stralen neerdalen: een witte aan de linkerhand en een rode naar de rechterzijde van Jezus.

In 1942 te Lwow heeft de schilder Stanislas Batkowski, op aanvraag van de zusters van de Congregatie van de Moeder van de Barmhartigheid, een nieuwe afbeelding geschilderd die in de kapel van de zusters te Warschau werd geplaatst, maar nog datzelfde jaar tijdens de opstand van Warschau is de kapel uitgebrand. Een jaar later vervaardigde dezelfde schilder een nieuwe afbeelding die op 6 oktober 1943 te Krakow aankwam.

Ondertussen had de schilder Adolf Hyla aan de overste van het klooster van Krakow voorgesteld een schilderij te vervaardigen naar de aanwijzingen van zuster Faustina en het werk van E. Kazimirowki. Deze beeltenis werd op 7 maart 1943 door Pater Andrasz plechtig gezegend in de kapel der zusters. Aldus waren er te Krakow twee beeltenissen. Kardinaal Sapieha, toevallig op bezoek, gaf de voorkeur aan het werk van A. Hyla, omdat dit het resultaat was van een belofte. Het bleek echter vlug dat dit werk te groot was voor het altaar waarop het werd geplaatst. Daarom bestelde de overste, moeder I. Krzyzanowska, bij de heer Hyla een tweede schilderij van de Barmhartige Jezus, ditmaal aangepast aan het altaar. Op 16 april 1944, werd in deze kapel voor het eerst de eerste zondag na Pasen gevierd ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid. Pater Andrasz zegende de nieuwe Beeltenis.

Door de verering van deze laatste Beeltenis werden talrijke genaden bekomen, zodat de copies en de reprodukties over de hele wereld verspreid werden. Zo vervulde men het verlangen van God die reeds bij de eerste verering van de afbeelding van Gods Barmhartigheid te Plock gezegd had: "Ik wens dat deze Beeltenis vereerd wordt, eerst in uw kapel en dan in de gehele wereld" [Db 47]. Dit schilderwerk staat nu op het linker zijaltaar van de kapel van de zusters van de Moeder Gods der Barmhartigheid te Krakow-Lagiewniki.

Het werk van Batkowski vond een plaats in de kleine kerk van de Goddelijke Barmhartigheid te Krakow, in de Smolenskstraat. Tenslotte werd de eerste tableau van A. Hyla die door moeder Krzyzanowska naar Wroclaw gebracht en in de kerk gehangen van het Heilig Hart waarmee het klooster van de zusters verbonden is.

De cultus van de Goddelijke Barmhartigheid

Het Decreet van de Congregatie van het Heilig Officie van 28 nov. 1958 [nr 65/52] en de kennisgeving van 3 maart 1959 hebben de verering onder die vorm verboden. Als gevolg daarvan werden in veel kerken de afbeeldingen verwijderd. De priesters hielden op ze te verspreiden. E.H. Sopocko werd streng aangemaand door de Heilige Stoel en heeft daardoor veel geleden.

Het verbod van de verering werd uitgebreid tot de Congregatie van de MGDB., waardoor alle afbeeldingen, rozenkransen, novenen enz. werden ingetrokken. Het leek erop dat het werk van Z.F. volledig vernietigd was. Voordat deze kennisgeving toekwam in het huis waar Z.F. woonde, werd de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid zeer vereerd en omgeven met ex-voto's. De derde zondag van elke maand preekten de priesters erover en de eerste zondag na Pasen werd gevierd als het Feest van de Goddelijke Barmhartigheid, door Kardinaal Adam Sapieha, verrijkt met een aflaat van zeven jaar.

Als gevolg van dit verbod hebben de zusters zich tot de aartsbisschop van Krakow gewend om te vragen wat ze moesten doen met de Beeltenis, de ex-voto's en de vieringen ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid. De bisschop, Mgr Baziak, beval de Beeltenis op zijn plaats te laten, de gelovigen de verering niet te verbieden en de feesten ter ere van de Goddelijke Barmhartigheid niet af te schaffen. Zo overleefde de verering de zware beproeving in het klooster van de Wronia-straat waar nu de relikwieën van Z.F. bewaard worden.

Op 30 juni 1978 vernietigde de Heilige Stoel het verbod van de kennisgeving van het Heilig Officie van 1959. De Congregatie van de Geloofsleer publiceerde volgende bekendmaking, getekend op 15 april 1978 door de prefect, Kardinaal Franjo Seper en zijn secretaris Mgr Jeroom Hamara O.P.: "Van uit verschillende plaatsen, voornamelijk van uit Polen, heeft men zich officieel tot ons gewend om te vragen of het verbod nog altijd van kracht is, dat vervat ligt in de kennisgeving van de Congregatie van het Heilig Officie in 1959, p.271, van de AAS, betreffende de verering van de Goddelijke Barmhartigheid onder de vorm door zuster Faustina Kowalska aangewezen. Rekening houdend met de vele oorspronkelijke documenten, in 1959 nog onbekend, en de grondige verandering van de omstandigheden en rekening houdend met de mening van vele Poolse bisschoppen, verklaart de Heilige Congregatie dat het verbod vervat in de hogervermelde kennisgeving niet meer bindend is".

Op 12 juli 1979, als antwoord aan de generale overste van de Congregatie van de Paters Marianisten [OMI], die in naam van de provinciaal van de Amerikaanse provincie uitleg gevraagd had betreffende de hoger vermelde kennisgeving van 1978 over de schorsing van het vroegere verbod, verklaarde Cardinaal Franjo Seper, Prefect van het Heilig Officie: "Wat deze zaak betreft deel ik u mee dat de kennisgeving gepubliceerd op 30 juni 1978 [AAS CXX 1978 p.350], die verrijkt is in het licht van de originele documenten en dank zij de informaties van de toenmalige Aartsbisschop, Kardinaal Carol Wojtyla, de Heilige Stoel besloten heeft het verbod vervat in de vroegere kennisgeving van 1959 [AAS 1959 p.271] op te heffen. Daarom is men vanwege de Heilige Congregatie van mening dat er geen enkel beletsel meer bestaat voor de verspreiding van de verering van de Goddelijke Barmhartigheid zoals die in de authentieke vormen door de hoger vermelde religieuze [Faustina Kowalska] werd voorgesteld".

Tegenwoordig is de verering weer intenser en wekt ze de belangstelling van de theologen. Op 18 april 1993 werd Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II zaligverklaard.

Op de eerste zondag na Pasen, 30 april van het Heilig Jaar 2000, werd tijdens de heiligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II, een geschilderde Beeltenis van Gods Barmhartigheid ter verering opgehangen op de obelisk van het Sint-Pietersplein te Rome.

Chronologisch overzicht
  • 25.08.1905: Geboorte van H.K. in het dorp Glogowiec in Turek
  • 27.08.1905: Helena Kowalska [H.K.] wordt gedoopt in de parochie van de H. Casimier te Swinice Warckie [bisdom Wloclawek].
  • 1912: De kleine Helena hoort voor het eerst in haar ziel de roep tot het kloosterleven.
  • 1914: Eerste Communie van H.K.
  • 08.1917: H.K. gaat naar de basisschool te Swinice.
  • 1921: H.K. gaat dienen bij de familie Bryszewski te Aleksandrow nabij Lodz.
  • 1922: Terugkeer van H.K. naar het ouderlijk huis. De ouders verzetten zich tegen haar roeping.
  • Herfst 1922: H.K. gaat werk zoeken te Lodz en vindt een bezigheid bij drie Terciarinnen.
  • 02.02.1923: H.K. werkt in het magazijn van Mercjanna Sadowska te Lodz, 29 Abramaowski-straat.
  • 07.1924: Ze vertrekt naar Warszawa. Biedt zich aan in de Congregatie van de M.G.D.B., wordt aangenomen maar moet nog een jaar werken en haar uitzet bijeen halen. Ze meldt zich als huishelpster bij Aldona Lipzyc, woonachtig in Ostrow, Gemeente Klembow, nabij Warzawa.
  • 01.08.1925: H.K. treedt binnen in de Congregatie van de M.G.D.B. en begint het postulaat.
  • 23.01.1926: Vertrek naar het noviciaat te Krakow.
  • 30.04.1926: Na acht dagen retraite ontvangt H.K. het kleed en draagt voortaan de naam Zuster Maria Faustina [Z.F.]. 
  • 03/04.1927: Z.F. gaat door een donkere zielenacht die anderhalf jaar duurt.
  • 16.04.1928: Op Goede Vrijdag ervaart de novice het liefdesvuur tot God. Ze vergeet haar smarten en ziet klaar in hoeveel Christus voor haar geleden heeft.
  • 30.04.1928: Retraite van acht dagen en eerste tijdelijke geloften aan het einde van het noviciaat.
  • 10.1928: Moeder Michaëla Moraczewska wordt tot generale overste gekozen. Ze zal Z.F. gedurende haar verder leven begeleiden en haar een grote hulp zijn in moeilijke momenten.
  • 31.10.1928: Vertrek van Z.F. naar het klooster in de Zytnia-straat te Warszawa, waar ze in de keuken werkt.
  • 21.02.1929: Z.F. reist naar Wilno om een zuster die haar derde proeftijd doet te vervangen.
  • 11.04.1929: Terugkeer naar Warszawa.
  • 06.1929: Z.F. wordt naar een nieuw huis gezonden in de Hetmanskastraat te Warszawa.
  • 07.07.1929: Kort verblijf te Kiekrz nabij Poznam om een zieke zuster in de keuken te vervangen.
  • 10.1929: Z.F. is te Warszawa in het huis van de Zytnia-straat.
  • 05.06.1930: Aankomst in het huis van Plock. Z.F. werkt achtereenvolgens in de bakkerij, de keuken en de bakkerswinkel.
  • 22.02.1931: Visioen van de Heer Jezus die haar gebiedt de Beeltenis te schilderen naar het model dat ze ziet.
  • 11.1932: Aankomst te Warszawa voor de derde proeftijd [vijf maand] die elke zuster moet doen vóór de eeuwige geloften. Dezelfde maand, retraite te Walendow voor het begin van de proeftijd.
  • 18.04.1933: Vertrek naar Krakow voor een achtdaagse retraite, voor de eeuwige geloften.
  • 01.05.1933: Eeuwige Geloften, voorgezeten door Mgr Stanislas Rospond.
  • 25.05.1933: Vertrek naar Wilno.
  • 02.01.1934: Eerste bezoek aan de schilder E. Kazimirowski, die de Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid moet schilderen.
  • 29.03.1934: Z.F. offert zich op voor de zondaars, voor alle zielen die hun vertrouwen in Gods Barmhartigheid verloren hebben.
  • 06.1934: De Beeltenis van de Goddelijke Barmhartigheid is voltooid. Z.F. weent omdat de Heer Jezus er niet zo stralend uitziet als ze Hem gezien heeft.
  • 12.08.1934: Algemene verzwakking van Z.F. P. Sopocko dient haar de sacramenten der zieken toe.
  • 13.06.1934: Haar gezondheid verbetert.
  • 26.10.1934: Om 17.50 uur met de leerlingen op weg van de tuin naar het huis ziet Z.F. de Heer Jezus boven de kapel van Wilno, met de stralen zoals te Plock. De stralen omvatten de kapel van de communiteit, het ziekenkwartier en daarna heel de wereld.
  • 15.02.1935: Z.F. ontvangt het nieuws dat haar moeder zwaar ziek is en vetrekt naar het ouderlijk huis te Glogowiec. Op de terugweg naar Wilno, oponthoud te Warszawa en ontmoeting met de generale overste en haar oud novicenmeesteres Zuster Maria Brzoza.
  • 19.10.1935: Vertrek voor acht dagen retraite te Krakow.
  • 08.01.1936: Bezoek aan de aartsbisschop van Wilno, Mgr Romuald Jalbrzykowski, aan wie ze zegt dat de Heer de stichting van een nieuwe Congregatie eist.
  • 21.03.1936: Verlaat Wilno en gaat naar Warszawa.
  • 25.03.1936: Overgeplaatst naar het huis van Walendow.
  • 04.1937: Verhuist naar Derdy op 2 km van Walendow.
  • 11.05.1936: Vertrek van Derdy naar Krakow.
  • 14.09.1936: Ontmoeting met aartsbisschop Jalbrzykowski op doorreis in Krakow.
  • 19.09.1936: Medische consultatie in het hospitaal van Pradnik.
  • 09.12.1936: Om haar gezondheid te redden wordt Z.F. voor behandeling naar het ziekenhuis te Pradnik nabij Krakow gezonden.
  • 24.12.1936: Met toelating van de geneesheer komt ze voor de feestdagen naar haar klooster.
  • 27.12.1936: Z.F. gaat terug voor de voortzetting van de kuur naar Pradnik.
  • 27.03.1937: Keert terug naar haar klooster: haar gezondheid is verbeterd.
  • 13.04.1937: Haar gezondheid verslechterd, ze moet het bed houden.
  • 29.07.1937: Z.F. reist naar Rabka [Db 1199].
  • 10.08.1937: Ze keert terug van Rabka.
  • 21.04.1938: Nieuwe verslechtering van haar gezondheid en opnieuw hospitalisatie te Pradnik.
  • 8.1938: Laatste brief van Z.F. aan de generale overste waarin ze vergiffenis vraagt voor alle tekorten van haar leven en besluit met de woorden: "we zullen elkaar weerzien in de hemel."
  • 25.08.1938: Z.F. ontvangt het Sacrament van de zieken.
  • 02.09.1938: Op bezoek bij Z.F. in het hospitaal, ziet P. Sopocko haar in exstase.
  • 17.09.1938: Terug naar het klooster.
  • 05.10.1938: Om 22.15 uur, na haar lange ziekte met groot geduld verdragen te hebben, geeft Z.F. haar ziel aan de Heer terug.
  • 07.10.1938: Haar lichaam wordt in een gemeenschappelijk graf op het kerkhof van de communiteit begraven te Krakow-Lagiewniki.
  • 28.11.1958: Het Decreet van de Congregatie van het Heilig Officie [nr 65/52] en de kennisgeving van 3 maart 1959 [AAS 1959 p.271] verbieden de verering van de Barmhartigheid Gods onder de vorm door Zuster Faustina voorgesteld.
  • 21.10.1965: Begin van het informatief proces voor de zaligverklaring van Z.F. in het aarstbisdom van Krakow.
  • 25.11.1966: Overbrenging van het stoffelijk overschot van Z.F. naar de kapel van de zusters van de MGDB te Krakow-Lagiewniki.
  • 20.09.1967: Einde van het informatief proces door een plechtige zitting, voorgezeten door Kardinaal Karol Wojtyla. De acten van het proces worden naar Rome gezonden.
  • 31.01.1968: Opening van het proces van zaligverklaring van Z.F. door een decreet van de Congregatie voor de aangelegenheden van de Heiligen.
  • 30.06.1978: Vernietiging door de Heilige Stoel van het verbod van 28 november 1958 en de kennisgeving van het Heilig Officie van 3 maart 1959, getekend op 15 april 1978 door de Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer, Kardinaal Franjo Seper en zijn Secretaris Mgr. Jeroom Hamara O.P. [AAS CXX 1978 p.350]. Opnieuw bevestigd door dezelfde Congregatie op 12 juli 1979.
  • 18.04.1993: Zaligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II te Rome.
  • 30.04.2000: Heiligverklaring van Zuster Faustina door Paus Joannes-Paulus II, te Rome op de eerste zondag na Pasen, het Feest van de Goddelijke Barmhartigheid.
    Vertaling: Pater Alfons J. Smet en Geertrui Schonken