Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



A.C. Emmerich. Openbaar Leven van Jezus. Hoofdstuk 1.1

  
 
Download PDF

Hoofdstuk 1.1: Vanaf de dood van de H. Jozef tot het doopsel van Jezus in de Jordaan

Dood van de Heilige Jozef

2 juni 1821. Wanneer Jezus ongeveer dertig jaren oud was, nam Jozefs verzwakking steeds toe. [Volgens de zienster Maria van Agreda duurde zijn ziekelijkheid reeds meerdere jaren] . Dikwijls zag ik nu Jezus en Maria bij hem. Maria zat ook menigmaal vóór zijn legerstede, hetzij op de grond, hetzij op een laag rond bankje met drie pikkels, dat hun soms ook wel tot tafel diende.

Ik zag hen zelden eten, en wanneer zij aten of de H. Jozef op zijn bed een ver­kwikking brachten, waren het drie witte, langwerpige, rechthoekige kleine sneden van nagenoeg 2 vinger breed: ze lagen op een schoteltje naast elkaar. Of het waren klei­ne vruchten in een schaaltje. Ook boden zij hem uit een soort kruikje te drinken aan. Op het ogenblik van Jozefs dood zat Maria aan het hoofdeinde van zijn legerste­de en Jezus stond naast hem bij zijn borst. Ik zag de kamer met licht en engelen vervuld. Na zijn dood werd hij met onder de borst gekruiste banden,geheel in een witte lijkdoek gewikkeld,in een smalle kist neergelegd en bijgezet in een sierlijke grafspelonk. Deze was hem door een brave man afgestaan. Buiten Jezus en Maria vergezelden slechts weinige mensen de kist naar het graf, doch ik zag die kist badend in licht en door engelen omgeven.

Jozef moest eerder sterven dan de Heer, want hij zou tegen de kruisiging van Je­zus niet bestand zijn geweest, noch haar hebben kunnen overleven. Hij was te gevoelig en te liefdevol. Hij leed reeds zeer veel onder de vervolgingen die de Zaligmaker tussen zijn twintigste en dertigste jaar ten gevolge van de vele heimelijke en venijni­ge plagerijen der Joden te verduren kreeg. Dezen konden Hem onder hun ogen niet zien. Zij kookten van nijd en herhaalden bij elke gelegenheid dat de timmermanszoon altijd alles beter wilde weten. Dit zegden zij omdat Hij er vaak andere meningen op nahield dan de Farizeeërs en niet vreesde om de leer die zij verkondigden tegen te spreken, ook omdat steeds vele jongelingen, die aanhangers waren, zich rond Hem verzamelden.

Ook Maria heeft onder die vervolgingen onzeglijk geleden. Zulke smarten zijn mij altijd pijnlijker voorgekomen dan lichamelijke folteringen. Onbeschrijfelijk is de liefde waarmede Jezus als jonge man die vervolgingen verdroeg.

Verhuizing naar een dorp nabij Kafarnaüm

Jozef, de voedstervader van Onze Heer, is nu ongeveer 2 maand dood. Hij overleed en werd begraven te Nazareth. hij heeft daar van een deugdzaam man een voortreffelijk graf bekomen. Later hebben Christenen zijn lichaam naar Bethlehem overgebracht en het daar weer in een graf gelegd. Het schijnt me toe dat ik hem daar nog steeds onbedorven zie liggen.

Voor Jozefs dood zag ik Jezus slechts in de naaste omstreken rondgaan, zonder zich ver te verwijderen. In de laatste dagen na Jozefs dood zag ik Jezus en Maria naar het gewest van Kafarnaüm trekken. Hun huis te Nazareth lieten zij gesloten achter. Zij trokken niet naar de stad Kafarnaüm zelf, maar naar een dorp van enige huizen, een twintig- of dertigtal, het dorp van de hoofdman van Kafarnaüm, Serobabel. Het ligt tussen Kafarnaüm en Betsaïda.

Dit was het dorp waarin zich ook de vader van Pe­trus kwam vestigen, nadat hij aan Petrus de visserij bij Betsaïda overgelaten had. Jezus bekwam daar een huis van een man uit Kafarnaüm, met name Levi. Deze man had de Heilige Fa­milie lief en bood Jezus dit huis aan tot verblijf. Het was afzonderlijk gelegen [op geringe afstand van het dorp] en met een gracht van staande water omringd. Daar ston­den nog meer andere huizen in de nabijheid, bewoond door dienstknechten van Levi. Deze zond vanuit Kafarnaüm de nodige levensmiddelen naar de Heilige Familie.

Reeds in zijn jeugd telde Jezus vele aanhangers onder de jongelingen van Nazareth, maar de een na de ander verlieten zij Hem weer. Jezus wandelde veel met die aanhangers rond in de omstreken tot tegen het Meer en met de hoogfeesten trokken zij ook samen naar Jeruzalem. Ook waren Lazarus en zijn familie toen reeds met de Heilige Familie bekend. Wegens deze uitstappen noemden de Farizeeërq van Nazareth Jezus een landloper en hadden ze een hekel aan Hem. Levi had Hem dit huis gegeven, opdat Hij daar, zonder vrees gestoord te worden, zijn toehoorders zou kunnen verzamelen.

Er was bij het Meer in de omstreken van Kafarnaüm een gewest dat uit buitengewoon vruchtbare en aangename dalen bestond.[A.C. Emmerich bedoelt hier het land Gennezaret in ruime zin, waartoe ook de kleine vlakte Gennezareth in strikte zin behoort]. Er waren daar meerdere oogsten in het jaar. Alles stond er weelderig, stond er wonderschoon groen, hing er vol vruchten en bloesems tegelijk. Vele rijke Joden, ook Herodes hadden daar hoven en kastelen.

De Joden in Jezus' tijd verschilden veel van hun vaderen, want door handel en omgang met de heidenen waren zij zeer ontaard. De vrouwen zag men nooit in het openbaar en ook niet op de akkers, tenzij soms zeer arme, die aren kwamen lezen. Men zag ze alleen wanneer zij in bedevaart naar Jeruzalem en andere bedeplaatsen gingen. De veldarbeid en allerlei inkopen geschiedden meestal door slaven [De afstam­melingen der oude Kanaanieten waren over het hele land als slaven verdeeld. Een van hun werkzaamheden was de veldarbeid]. Ik heb alle steden in Galilea in de laatste nachten gezien. Waar thans nauwelijks drie verwoeste dorpen liggen, lagen er toen bijna honderd en de bevolking was buitengewoon dicht.

Vanmiddag zag ik hoe Maria van Kleofas, die met haar derde man, de vader van Simeon, later bisschop van Jeruzalem, het huis van Anna bij Nazareth bewoonde, naar het huis van Maria te Nazareth gegaan was. Zij had haar zoontje uit haar derde huwelijk, dat Simeon heette, bij zich. Haar knechten en overige huisgenoten waren in het huis van Anna gebleven. Ik zag nu ook Jezus en Maria evenzo van Kafarnaüm naar Nazareth gaan en ik vermoed dat Maria daar nu wellicht zal blijven wonen en dat zij Jezus slechts naar Kafarnaüm vergezeld heeft. Het is ontroerend om zien hoe zij Hem steeds ze liefdevol vergezelt. Ik heb ook gehoord dat Jezus dezer dagen een reis naar het gewest van Hebron, waar Zacharias gewoond heeft, wil ondernemen.

Joses Barsabas, de zoon van Maria van Kleofas uit haar tweede huwelijk met Sabas, was op dit ogenblik thuis. Ook kwamen hier nu nog haar drie zonen uit haar eerste huwelijk met Alfeüs, nl. Simon, Jakobus de Mindere en Taddeüs, die reeds buitenshuis zelfstandig hun eigen bedrijf hadden. Zij kwamen om de heilige familie over Jo­zefs dood te troosten en ook om Jezus een keer weer te zien. Sedert zijn kindsheid hadden zij geen nadere omgang met Hem meer gehad. Wel wisten zij iets vaag en algemeen over Simeons en Hanna's voorzegging in de tempel,maar zij hadden dit niet ernstig opgenomen. Vandaar dat zij zich liever bij Joannes de Doper aansloten, wanneer deze kort hierop in het gewest voorbijtrok.

Op zijn reis van Kafarnaüm over Nazareth naar Hebron kwam Jezus [spoedig] het gewest waar Hij later brood vermenigvuldigde en veel volk spijzigde en ook in de nabijheid van die berg en die plaats waar Hij later nogmaals een deel van zijn bergrede hield [of deze voortzette]. Tegenover deze berg, op de afstand van zowat een uur en aan de zuid- of zonnekant waar alles zo schoon rijpt, had er toen op een zeer aangename plaats, dicht bij de weg, juist een volksfeest plaats. Later noemde de zienster deze plaats "de baden bij het meer van Betulië." Deze plaats was in de landstreek Gennezareth gelegen.

Toen Jezus hier voorbijkwam zag hij mannen en vrouwen, in afzonderlijke groepen, kansspelen houden, waarvan de prijzen uit vruchten bestonden. Daar zag Jezus Natanaël, die Chased heette, bij de mannenafdeling onder een vijgenboom staan. Hij stond het spel van de vrouwen, die zich aan de overzijde [van een beek] vermaakten, gade te slaan, en daar hij ten gevolge daarvan met bekoringen van zinnelijkheid te worstelen kreeg, wierp Jezus hem in het voorbijgaan een waarschuwende blik toe. Natanaël kende Jezus niet, maar voelde zich door die oogslag in het diepste van zijn ziel aangegrepen. Hij verschoot en dacht onthutst: "Die man heeft een doordringende blik" [cfr Lk.22,61]. Jezus scheen hem meer dan een gewoon mens te zijn. Hij keerde zich terug in zichzelf, bestreed de aanvechting, overwon de bekoring en waakte van dit ogenblik af strenger op zichzelf. [Deze gebeurtenis is het waarop Johannes in zijn evangelie 1:48 zinspeelt. Jezus zegt: "Ik heb u reeds gezien, toen gij daar onder de vijgenboom stond"].

Ook Neftali, Bartolomeüs genaamd, meen ik hier gezien te hebben. Ook hij werd getroffen door een oogslag van Jezus.

Maria bleef bij Maria van Kleofas te Nazareth, wier derde man Jonas, het huis van Anna beheerde. Jezus reisde met twee van zijn jeugdvrienden naar het gewest van Hebron in Judea. Deze twee bleven Hem echter niet trouw en werden tegen Hem ingenomen en hebben zich pas bij Jezus' verschijning [aan de 500], die op de berg Tebez in Galilea plaats had, bekeerd en bij de Gemeente aangesloten. [Tebez schijnt ons een van de toppen van het Klein-Hermongebergte te moeten zijn].

Ik heb Jezus op zijn doorreis te Betanië in het huis van Lazarus zien gaan. Lazarus zag er veel ouder uit dan Jezus: hij leek me wel 8 jaren ouder. hij had een groot huishouden, met talrijke dienstboden, uitgestrekte goederen en tuinen. Martha had haar eigen woning. Zij had, benevens Magdalena, nog een zuster, die afgezonderd en op haar eigen leefde en Maria heette. Ook zij had een afzonderlijke woning. Maar Magdalena leefde nu te Magdalum [ten noorden van Tiberias op de westkust van het Meer Gennezareth] in haar kasteel. Lazarus is sedert lang met de H. Familie bekend. Reeds vroeger had hij Jozef en Maria bij hun vele aalmoezen ondersteund. Ik zag ook duidelijker dan ooit hoeveel Lazarus voor Jezus' Gemeente van de aanvang tot het einde gedaan heeft: hoe de schat, waarvan Judas de beheerder was, en alle eerste inrichtingen [b.v. van herbergen voor Jezus en de leerlingen op hun missietochten] uit zijn vermogen gesticht waren. Te Jeruzalem bezocht Jezus ook de tempel.

Jezus liet nu zijn gezellen te Hebron achter. Hij zei hen dat Hij nog een vriend moest gaan bezoeken. Zacharias en Elisabeth leefden niet meer. Jezus trok naar de woestijn,waarin Elisabeth de kleine Joannes grootgebracht had. Deze lag zuidwaarts van Hebron, tussen Hebron en de Dode Zee. Eerst ging men over een berg met witte stenen en dan kwam men in een liefelijk dal met palmbomen. Daarheen zag ik Jezus zich begeven.

Jezus is in de spelonk gegaan, waarin Johannes door Elisabeth het eerst gebracht werd. Hij is vervolgens over een beek gegaan, waarover men ook Johannes gebracht had. Ik zag Hem eenzaam in gebed, als bereidde Hij zich op zijn leraarsambt voor.

Ik zag Jezus vanuit de woestijn naar Hebron terugkeren. Op zijn weg bood Hij overal een helpende hand. Zo zag ik dat Hij aan een breed, zoutig water [waarschijnlijk de Dode Zee, waarbij hij langs een omweg naar Hebron terugkeert] mensen hielp die op een balkenvlot voeren. Over zulk een vaarmiddel werd ook wel een dak van tentdoek uitgespannen. Hier voeren er mensen op met vee en pakken. Jezus riep hen toe en schoof van de oever een balk naar hun vaartuig [tot een soort brug]. Hiermede hielp Hij hen aan land te komen en was hij hen behulpzaam bij het herstellen van hun vlot. Die mensen konden niet begrijpen wie Hij was, want zonder zich door zijn kleding te onderscheiden, was zijn voorkomen zo wonderbaar innemend en zo vol waardigheid, dat zij er geheel onder de indruk van waren. Zij meenden aanvankelijk dat Hij Johannes de Doper kon zijn, die nu [sedert kort] aan de Jordaan verschenen was, maar het drong spoedig tot hen door dat Hij Johannes niet was, want deze was bruiner en had een ruwer voorkomen.

Jezus vierde de sabbat te Hebron en liet zijn reisgezellen van Zich weggaan. In de huizen ging Hij zieken bezoeken en troostte hen, verschafte hen bijstand, hief hen op, verplaatste hen, maakte hun bed op en hielp hen weer er in, doch ge­nezingen zag ik Hem nog niet doen. Zijn verschijning was indrukwekkend en deed allen weldadig aan. Ik zag Hem tot bezetenen gaan: zij werden rustig in zijn nabijheid, maar Hij dreef geen duivelen uit. Waar Hij ging en voorbijkwam hielp Hij allen die hulp behoefden. Hij richtte de gevallenen op, laafde de dorstigen, wees aan reizigers de weg langs paden en beken en allen bewonderden die menslievende reiziger. In de nacht [op de zondag] verliet Hij weer Hebron en 's morgens was Hij reeds op de plaats waar de Jordaan in de Dode Zee uitmondt. Hier voer Hij de Jordaan over en trok op de oostkant van de stroom naar Galilea opwaarts.

Ik zag Jezus in de laatste dagen ten oosten van het Meer van Galilea tussen Pella en het gewest van Gergesa rondgaan. Hij maakte kleine reizen en bood overal hulp aan. Hij ging tot alle zieken en zelfs tot de melaatsen, bemoedigde ze, verplaatste hen, verlichtte hun lijden en maakte hun bed op en legde ze er weer in. Hij maande hen aan tot gebed, wees hun geneesmiddelen en een doeltreffende behandeling aan en deed allerlei werkjes: allen bewonderden Hem.

In een dorp heb ik ook een paar mensen gezien die iets afwisten van de voorspel­ling van Simeon en Hanna en Hem vroegen of Hij misschien niet deze was.

Gewoonlijk vergezellen, eerbiedwaardig en beleefdheidshalve, mensen van de ene plaats naar de andere. De bezetenen bedaarden in zijn nabijheid.

Deze nacht zag ik Hem bij een snel riviertje, de Hiëromax of Jarmoek, dat in de Jordaan vloeit ten zuiden van het Meer van Gennezareth, niet ver van die steile berg [waarop Gergesa ligt] en waarvan later de zwijnen zich [op zijn bevel, door het ravijn] in het Meer stortten. Bij dit riviertje stond een rij kleine aardhutten, een soort herdershuisjes, waarin zich timmerlieden bevonden. Deze mensen, die op de boorden een schip aan het bouwen waren, konden het werk amper aan. Ik zag Jezus naar hen toegaan en hen in alle vriendelijkheid met raad en daad bijstaan. Ik zag Hem balken aanslepen, de hand aan het werk slaan en meewerken. Ik zag hoe Hij hun praktische wenken gaf, nuttige diensten bewees, maar hen onder het werk ook aanmaande tot liefde en geduld.

Sedert ik Jezus op de oostkant van het Meer van Galilea zag,beschouwde ik Hem nog herhaaldelijk, maar wat Hij telkens deed, ben ik vergeten. Hij kwam op de westelijke zijde terug en hier zag ik Hem vannacht in een dorp, dat tussen twee heuvelen staat, niet ver van Kafarnaüm, Magdalum en Damna en ten Noordoosten van Sefforis. Er was daar een synagoge. De mensen waren niet slecht, maar verwaarloosd. Oudtijds had Abraham daar weiden voor zijn offervee gehad. Jozef en zijn broeders hadden daar hun kudden geweid en in dat gewest hadden zij hem verkocht. Het dorp heet Dotafin [nu Toeran aan de voet van het gebergte Toeran]. Men moet dit Dotaïm onderscheiden van Dotan, dat een viertal uren van de stad Samaria ligt. Het was nu een kleine, dun bevolkte plaats met goede grond en vlakke weiden tot tegen het meer van Galilea.

Hier stond een gebouw, een soort krankzinnigenhuis, waarin vele bezetenen verbleven. Toen Jezus naderde, werden zij gans razend en sloegen zichzelf bijna dood. Hun bewakers konden hen niet langer in bedwang houden. Jezus trad bij hen binnen en sprak hen toe en aanstonds werden zij volkomen rustig. Hij vermaande hen en zij begaven zich daarna huiswaarts in een toestand van rust. De inwoners stonden hierover verstomd. Zij wilden Jezus niet meer laten weggaan en men nodigde Hem uit op een bruiloft. Ik heb daar al dezelfde bruiloftsgebruiken gezien, zoals te Kana. Jezus was niet anders op het feest tegenwoordig dan als een geëerde vreemdeling. Hij was vriendelijk en gaf het echtpaar goede raadgevingen. Ook zijn zij later bij Jezus' verschijning op Tebez tot de Gemeente toegetreden.

Heden zag ik dat Jezus onze Heer te Nazareth teruggekomen was en hier en daar in het dorp de bekenden van zijn ouders bezocht maar dat Hij overal zeer koel ontvangen werd. Ik zag vannacht dat Hij in de synagoge wilde gaan leren, maar dat zij Hem afwezen en dat Hij hierop voor vele mensen, voor Saduceeën en Farizeeën in de open lucht op de markt over de Messias sprak. Hij zou anders zijn dan iedereen zich Hem naar believen voorstelde. Ook van de Doper sprak Hij, de stem in de woestijn.

Uit het gewest van Hebron waren Hem twee jongelingen in lange klederen, met gordels, gelijk priesters gevolgd. Ik zag hen hier, maar zij waren niet bestendig bij Hem. Hier hield Hij de sabbat [die de vrijdagavond met een oefening begon].

Jezus en Maria gaan naar Kafarnaüm

Ik zag Jezus en Maria, Maria van Kleofas en ook de ouders van Parmenas, zeker een twintigtal personen, Nazareth verlaten en naar het gewest van Kafarnaüm trekken. Zij hadden ezels en pakken bij zich. Het huis te Nazareth bleef ledig achter. Het was geheel gereinigd en het zag er sierlijk uit, ontruimd en met slechts enkele tapijten, zo sober ge­schikt, dat het de indruk van een kerk op mij maakte.

De derde man van Maria van Kleofas heeft nog het beheer over Anna’s huis. In de huishouding zijn ook nog zonen van haar betrokken. Joses Barsabas, de jongste [op één na, namelijk de kleine Simeon] was bij zijn moeder geweest en trok ook mede [naar het gewest van Kafarnaüm],waar hij in de visserij een betrekking vond. Ook de kleine Simeon uit haar derde huwelijk was bij haar. In de volgende dagen zag ik Jezus en Maria in het huis tussen Kafarnaüm en Betsaïda. Maria van Kleofas woonde er dicht bij en ook de ouders van Parmenas hadden zich niet ver van daar metterwoon gevestigd.

Ik zag Jezus opnieuw van plaats tot plaats gaan en in een dorp in de synagoge over de doop van Johannes, de nabijheid van de Messias en de boetvaardigheid spreken. Vele toehoorders morden en misprezen Hem en enigen hoorde ik zeggen: "Voor 3 maanden leefde zijn vader de timmerman nog en arbeidden zij nog samen. Nu is Hij enige tijd naar vreemde streken gelopen en aanstonds is Hij daar weer om ons zijn wijsheid te verkopen." Ik dacht, en ik moest er om lachen: "Zij menen dat Hij in de vreemde gereisd heeft en ik zag dat Hij zich in de woestijn op zijn zending voorbereidde."

A.C. Emmerich ziet in deze dagen ononderbroken waar Jezus en Johannes zich bevinden. Zij ziet de Heer van plaats tot plaats gaan en vooral daar komen, waar Johannes op zijn tocht door het land voorbijgekomen is. Hij voert het woord in de synagogen, onderwijst de mensen, troost en helpt de zieken. Hij was ook op bezoek bij verwanten te Kana en Hij onderrichtte hen. Zij ziet nog geen en­kele van zijn latere leerlingen bij Hem. Het is alsof Hij de mensen eerst wil leren kennen en voortbouwen op de grondslagen die Johannes in hen gelegd heeft. Van de ene plaats tot de andere plaats begeleidt Hem dikwijls een goede mens.

Ik zag heden vier mannen, waaronder toekomstige leerlingen van Jezus waren, in het gewest tussen Samaria en Nazareth, aan de grote weg, op een lommerrijke plaats, op Jezus wachten, terwijl Hij met een begeleider naderde. Zij gingen hen tegemoet en vertelden dat zij door Johannes gedoopt waren en hij sprak, zeiden zij, van de nabijheid van de Messias. Zij vertelden Jezus ook hoe hij de soldaten zo onver­schrokken toegesproken had en slechts enigen van hen had willen dopen. Hij had hen ondermeer gezegd dat hij evengoed stenen uit de Jordaan had kunnen nemen en ze dopen [zie Mt.3,7-9]. Ik zag hen Jezus verder vergezellen.

Jezus in de visserij van Petrus

Deze visserij beslaat de kust langs het kleine dal Tabiga, dat een noordelijke verlenging is van de vlakte van Gennezareth. Daar is ook een kleine voorname haven. Het warme water der bronnen, die nabij de kust ontspringen, lokt de vissen aan.

In deze dagen zag ik Jezus in het gewest van het Meer van Galilea noordwaarts gaan. Hij sprak reeds duidelijker over de Messias en op meerdere plaatsen schreeuwden de bezetenen Hem na. Ook dreef Hij een duivel uit een man en onderwees Hij in de scholen.

Zes mannen, die van de doop van Johannes kwamen, ontmoetten Hem op hun weg. Onder hen waren Levi, die later Mattheüs genoemd werd en twee zonen van de drie weduwen, maar niet de bruidegom Natanael van Kana. Zij kenden Jezus door verwantschap en van "horen zeggen." Zij vermoedden ook wel dat Hij diegene kon zijn over wie Johannes gesproken had, maar zij wisten het niet zeker. Zij vertelden over Johannes en brachten het gesprek ook op Lazarus en zijn zusters en op Magdalena. Deze, meenden zij, moest bezeten zijn door de duivel. Zij woon­de reeds op een kasteel naar haar eigen. Zij vergezelden Jezus enige tijd en bewonderden zijn woorden.

De dorpelingen die uit Galilea tot Johannes kwamen, vertelden hem telkens wat zij van Jezus wisten en vernomen hadden, terwijl anderzijds zij, die van Ainon, de doopplaats van Johannes, tot Jezus kwamen, aan deze over Johannes vertelden.

Ik zag Jezus daarna, zonder zijn begeleiders, bij het Meer in een afgemaakte vissersplaats gaan, waar vijf schepen lagen. Op de oever stonden verscheidene hutten, waarin zich vissers ophielden. Het was de visserij en de eigendom van Petrus, die zich nu met Andreas in de hutten bevond. Johannes en Jakobus met hun vader Zebedeüs en meer anderen waren op de schepen. In het middelste schip waren de vader van Petrus' vrouw en drie zonen van die vader. Ik heb van allen de naam geweten, maar ben die weer vergeten: de vader droeg ook de bijnaam Zelotes, omdat hij eens in een geschil met de Romeinen betreffende het scheepvaartrecht op het Meer, voet bij stuk gehouden en het pleit gewonnen had, vandaar die bijnaam. Er waren wel 30 mensen op de schepen.

Jezus volgde tussen de hutten en de schepen langs de afgemaakte oeverweg. Hij had een gesprek met Andreas en nog anderen. Ik weet niet of Hij ook met Petrus sprak, maar zij kenden Hem nog niet. Hij sprak over Joannes en de nabijheid van de Messias. Andreas was reeds gedoopt en was een leerling van Johannes. Afscheid nemend zei Jezus nog dat Hij tot hen zou wederkeren.

Over de Libanon naar Sarepta

Jezus liet het Meer achter zich en ging verder opwaarts het bergland in, naar de Libanon, hoofdzakelijk om reden dat er in het land zo druk over Hem gepraat werd en daardoor allerhande opinies en partijen nopens Hem ontstonden.

Velen hielden Johannes voor de Messias, terwijl anderen spraken van een andere, degene naar wie Johannes verwijst.

Jezus was onderweg vergezeld van een zes- tot twaalftal mensen, naargelang hun getal vermeerderde of verminderde. Zijn begeleiders vonden groot behagen in zijn leerrijke woorden en keer op keer kwam het vermoeden in hen op dat Hij degene kon zijn op wie Johannes duidde. Jezus knoopte nog met niemand in het bijzonder betrekkingen aan. Hij bleef vooralsnog alleen. Hij strooide zaad uit en maakte toebereidselen. Ik zag verband tussen zijn wegen en daden in deze periode en die der profeten, voornamelijk van Elias, waarvan de Zijne de vervulling waren.

Ik zag Jezus met ongeveer tien medegezellen over een bergketen van de Libanon naar een grote stad gaan die zich langs de Middellandse Zee uitstrekt. Van op de hoogte was het vergezicht onbeschrijfelijk schoon. De stad [nl. Sidon] scheen onmiddellijk bij de zee te liggen, doch, wanneer men er was, lag de zee nog wel drie kwartier er vanaf. De stad was zeer groot en vol drukte, en, van de hoogte naar beneden kijkend, meende men op een ontelbaar aantal schepen neer te zien want op de platte daken van die ontelbare huizen stond een bos van hoge staken, stangen en stellingen met lange banen van lijnwaad bespannen en behangen en daartus­sen was het een gewemel van arbeidende mensen. Het waren rode en anders gekleurde en ongekleurde banen lijnwaad. Het omliggende gewest lag vol kleine, zeer vruchtbare dor­pen en alles hing er vol met vruchten. Er stonden voor en in de dorpen vele grote bomen en daar omheen een kring van banken. Ook waren er zitplaatsen in de takken waarin hele gezelschappen als in een prieel konden zitten, die zij met trappen bereikten. De vlakte waarin de stad tussen de zee en het gebergte ligt is niet zeer breed.

Er waren heidenen en Joden in de stad en ze dreven handel met elkaar. Er heerste daar veel afgoderij. De Heer predikte onderweg in de dorpen, onder de grote bomen. Hij sprak over Johannes en zijn doopsel en de boetvaardigheid. In de stad werd Jezus goed onthaald. Hij was daar trouwens reeds eenmaal geweest. Hij handelde in de school over de nabijheid van de Messias en over de verwerping van de afgodsbeelden. De koningin Izebel, die Elias zo vervolgde, was uit deze stad afkomstig.

Jezus liet zijn gezellen in Sidon achter en ging naar een kleine stad die zui­delijker en meer van de zee afgelegen lag. Hij wou daar enige tijd in afzondering gaan bidden. Deze laatste stad is aan haar ene kant door woud omgeven en heeft dikke muren en er liggen wijnbergen omheen. Het is Sarepta, waar Elias door de weduwe gespijzigd werd. Ik kreeg dit tafereel te zien. Zowel onder de Joden als onder de heidenen heerste sedertdien een bij­gelovigheid: zij lieten in de stadsmuren steeds deugdzame weduwen wonen in de mening dat zij daardoor tegen alle onheil beveiligd waren en zich in de stad zonder gevaar aan alle ondeugden konden overgeven.

Nu woonden daar oude mannen. Jezus nam zijn intrek bij een hoogbejaard man, in hetzelfde huis in de stadsmuur waarin de weduwe gewoond had. Die ouderlingen zijn een soort van kluizenaars en Jezus onderrichtte hen over de Messias en Johannes. Hij bezocht ook de synagoge, onderwees de kinderen en vierde hier de sabbat.

In deze noordelijke landstreek, zal Jezus nog enige tijd vertoeven en dan naar de doop van Joannes gaan. Hij houdt zich meestal op bij oude, deugdzame Joden in de muren van Sarepta. Uit kracht van een oude gewoonte en uit verering voor Elias leven die kluizenaars hier in de overweging en verklaring der profetieën, alsook in veel gebed om de komst van de Messias.

Jezus onderrichtte hen over de Messias en over de doop van Johannes. Zij zijn deugdzaam en vroom, doch hebben over de Messias vele verkeerde opvattingen, bijvoorbeeld dat Hij met wereldse heerlijkheid zal komen.

Jezus gaat dikwijls in het woud bij Sarep­ta om daar in de eenzaamheid te bidden. Hij predikt in de synagoge en besteedt een goed deel van zijn tijd aan het onderricht van de kinderen.

De volgende dag zag ik Jezus ook in de omliggende dorpen het woord Gods verkon­digen. De Joden van die dorpen vermaande Hij om zich van de heidenen afgezonderd te houden en alle vermenging te vermijden. Een deel van de mensen hier waren goed, een ander deel zeer slecht. Bij Jezus zijn hier geen begeleiders, maar nu en dan zijn bij Hem bewoners van deze plaatsen. Ik zie Hem hier dikwijls voor mannen en vrouwen in de open lucht op kleine heuvelen en onder bomen prediken.

Het jaargetijde is hier zo dat ik steeds ga denken dat wij nu in mei zijn omdat in het Beloofde Land de graanvelden van de tweede oogst nu reeds zo staan als bij ons het graangewas in mei. Het koren wordt hier niet zo dicht bij de grond afgemaaid als bij. De oogstarbeiders grijpen een handvol hal­men onder de aren en snijden die ter lengte van een el af. Zij dorsen niet, zoals hier. De kleine schoven staan recht en er wordt met een rol tussen twee ossen over gerold. Het graan is veel droger dan hier en het valt zeer gemakkelijk uit de aren. Dit werk wordt in de open lucht verricht of ook wel in een schuur of soort hangaar, die rondom open is en alleen boven van een strodak is voorzien.

In de laatste dagen zag ik Jezus uit Sarepta noordoostwaarts gaan [schuin over de Libanon], naar een plaats niet ver van het slagveld, waar Ezekiël in een geest van verrukking te zien kreeg hoe de doodsbeenderen op een uitgestrekte vlakte zich or­delijk aan elkander voegden, met aderen en vlees bekleed werden en hoe dan een opkomende wind hun geest en leven inblies [Ezek.37,l-14].

Ik bekwam de verklaring dat de aaneenvoeging van die gebeenten en hun bekleding met vlees door de leer en het doopsel van Johannes verwezenlijkt werd, terwijl het inblazen van de geest en het leven bewerkstelligd zou worden door de Verlossing van Jezus en door de zending van de H. Geest.

Alles in deze landstreek was zeer verwaarloosd en vervallen. Ook de mensen waren terneergeslagen, maar Jezus troostte hen hartelijk, vooral door de verklaring van het visioen van Ezekiël.

Van hier ging Hij nog verder naar het noorden tot in het gewest, waarin Joannes bij zijn terugkeer uit de woestijn zich voor het eerst had begeven. Het is een her­dersdorp, waar ook Noëmi met haar schoondochter Rut [l:19] een tijdlang verbleven heeft. Zij had hier een zo goede naam dat haar nagedachtenis onder de bewoners der streek nu nog voortleeft. Later woonde zij bij Bethlehem.

De Heer predikte hier onvermoeid. De tijd nadert dat Hij naar het zuiden zal gaan en dan, door Samaria, naar zijn doopsel. Ondertussen echter zullen nog twee maanden verlopen.

Hierboven had ook Jacob landerijen gehad. Door dit herdersgewest vloeit een kleine rivier, waar­achter boven zeer hoog de bron van Johannes in de woestijn lag. Bij die bron zakte de weg zeer steil af naar het slagveld van Ezekiël. De helling is er zo steil als daar waar Adam en Eva uit het paradijs naar beneden gedreven werden en de bomen wer­den op hun weg steeds kleiner en kreupeler. Dan kwamen zij aan een struik­gewas en alles rondom hen werd steeds woester. Het paradijs werd zo hoog als de zon en ging onder als achter een berg die scheen te stijgen.

De Heiland betreedt dezelfde weg die Elias weleer heeft bewandeld, toen hij van de beek Kerit naar Sarepta kwam. Hij is reeds weer op de terugweg van het herdersdorp naar Sarepta. Hij predikt hier en daar onderweg en gaat Sidon voorbij. Binnenkort zal Hij nu van Sarepta zuidwaarts naar zijn doop gaan. Te Sarepta houdt Hij nog de sabbat.

Jezus gaat nog verder naar het noorden en, uit wat ik kan opmaken, blijkt dat Hij vrij ver naar het noorden doorgereisd is, misschien ter hoogte van Beiroet. Nu bestaat te Beiroet nog steeds de traditie die stelt dat Jezus tot tegen de poorten van die stad het evangelie is komen verkondigen.

Jezus keert naar Nazareth terug. Oogslag op de Heilige Vrouwen op een paar steden en de hinderlagen van het Synedrium.

Na het sluiten van de sabbat is Jezus van Sarepta naar Galilea met bestemming Nazareth vertrokken. Hij predikte hier en daar. Laatst zag ik Hem een toespraak houden op een heuvel. De zienster zegde nogmaals: Jezus is uit het gewest van Sarepta op weg naar Nazareth. Hij onderwijst hier en daar en wordt af en toe een eindweg vergezeld en reist ook wel alleen de hele nacht door. Hij gaat nu blootsvoets en draagt zijn sandalen bij zich, maar alvorens een dorp binnen te treden bindt Hij ze weer aan. Zijn weg loopt nu door de dalen die zich naar de Karmel richten. Hij schijnt nu dus een paar uren ten westen van Nazareth te zijn. Hij was eerst dicht bij de grote weg die uit dit gewest naar Egypte leidt, doch Hij is oostwaarts afgeslagen. Ik vermoed dat Hij op weg is naar Nazareth. Dan gaat Hij vandaar door Samaria naar zijn doop. Eer het zover is, kunnen wellicht nog een paar weken verlopen.

De Moeder Gods, Maria van Kleofas, de moeder van Parmenas en nog twee andere vrouwen zijn eveneens, van Kafarnaüm uit, op weg naar Nazareth. Het huis van Maria staat nog verlaten, onbewoond, doch netjes opgeschikt. Ik zie Jezus' voormalige slaap- en bidkamer. Ook van Jeruzalem zijn er vrouwen op weg naar Nazareth. Het zijn: Serafia [Veronica], Johanna Chusa en nog een, maar hoe heet deze weer? Het was Mara en de zoon van Veronica, die later tot de leerlingen kwam. Zij gaan, naar ik meen, Maria bezoeken. Ze zijn haar reeds bekend door haar bedevaartreizen naar Jeruzalem.

Op drie plaatsen gaan vele vrome families, zoals ook de Heilige Familie, jaarlijks hun godsvrucht voldoen: te Jeruzalem in de tempel, te Bethlehem bij de terpentijnboom, namelijk op een plaats waar iets uit het Oude Testament herdacht wordt, ik weet nu niet meer wat, en op de Karmelberg waar ook een bedevaartplaats was. De familie van Anna en an­dere godvruchtige mensen bezochten gewoonlijk deze laatste plaats in mei, op hun te­rugweg van Jeruzalem. Er was daar op de Karmel iets met Elias geschied dat betrekking had op de Messias, maar het staat me nu niet klaar voor de geest [l Kon.18], doch ik meen dat hij in een visioen een grote vrouwengestalte gezien heeft, die een voorafbeelding van de Heilige Maagd was. Er was daar ook een bron en een spelonk van hem, waar de rots zacht was: het was als een kapel. Op niet vooraf bepaalde tijden kwamen godvruchtige Joden hier bidden en smeken om de komst van de Messias. Er woonden hier ook joodse en later Christelijke kluizenaars. [De joodse kluizenaars zijn de Essenen of profetenleerlingen].

Ik was verleden nacht en ben thans nog overdag in het gewest van de berg Tabor. Aan de westelijke kant van de berg predikt Jezus in de school van een kleine stad over de doop van Johannes. Onder de vijf personen die Hem vergezellen zijn toekomstige leerlingen. Ik wist ook enige namen en heb het gewest met de berg zeer duidelijk in ogenschouw genomen.

De Moeder van God en andere vrouwen zijn te Nazareth. Ook Veronica, die een week eerder met gezellinnen uit Jeruzalem kwam en naar Kafarnaüm de andere Heilige Vrouwen ging afhalen. Bij haar is Johanna Chusa, de dochter van een zuster der profetes Hanna, die in de tempel dient, alsook Veronica's zoon, die later naar Frankrijk trok.

Ik heb gezien dat de Hoge Raad of het Sanhedrin van Jeruzalem naar alle hoofdplaatsen van het Beloofde Land, waar joodse scholen [of districtgouverneurs] waren, boden zond met de opdracht oplettend een man in het oog te houden, van wie de Doper gezegd had, dat Hij degene was die komen moest en ook dat Hijzelf naar de Doper zou gaan om de doop van hem te ontvangen. Zij moes­ten Hem goed nagaan, inlichtingen inwinnen en verslag uitbrengen, want, indien Hij zich liet dopen, was het al te duidelijk dat Hij niet de Messias was: deze toch had de doop van Johannes niet nodig. Jezus was hun een doorn in het oog. Zij zaten met zijn geval verveeld, omdat zij onder meer andere dingen over Hem hadden gehoord dat Hij dezelfde was die reeds als knaap in de tempel zo schitterend had onderricht.

Ook zag ik de boden die naar een zekere stad gingen: deze lag vier uren van de weg bij Hebron verwijderd en aan de zee, in de landstreek waar de verkenners van Aaron en Mozes de grote druiven vonden.[De voornaamste weg naar Gaza liep over Hebron]. Ook zag ik die stad in de toestand waarin ze zich veel later bevond, misschien zelfs in onze dagen. Ik zag weinig huizen en alleen nog oude fundamenten, maar ik zag een zeer lange rij tenten, die, naar ik gis, tot tegen de zee stonden opgesteld. Vele soorten stoffen en zijde lagen daarin te koop.

Van het oude Nazareth is er maar heel weinig over. Toch herkent men nog de bergen, maar de streek is zoveel als ongebaand, niet onderhouden en veel is ingestort door regen. Er zijn daar geheel naakte rotsen, zo steil en overhangend, dat men verschrikt is, wanneer men daar zo hoog de mensen ziet staan of gaan. De vruchtbaarheid is er nog niet verdwenen, maar er zijn vele wilde dieren. Men ziet er ook vele duiven, overal op alle huizen, in alle wijnbergen ziet men grote aantallen tortelduiven vliegen en zitten er wilde duiven die zo groot zijn als onze tamme huisduiven.

Op de Karmel zijn vele spelonken waarin nog kluizenaars wonen. Ook is de berg met een klooster bekroond. Ik heb gisterennacht vele bijzonderheden van de berg gezien. De kluizenaars zijn daar nu zeer bedroefd en bidden er veel, want niet ver van daar woedt er een opstand tussen Turken en een ander volk, niet ver van de Libanon.

Jezus te Nazareth en te Betsaida

Jezus zag ik van vijf leerlingen vergezeld. Hij predikte hier en daar onderweg en zakte zuidwaarts tot in het gewest van de bron van Jakob af [dus tot tegen de bergen Ebal en Gerizzim, waarschijnlijk ruim te verstaan]. In die omstreken zag ik Hem de sabbat houden. Hij schijnt me weldra naar Nazareth terug te zullen komen. Te Nazareth zijn nog steeds de Heilige Vrouwen.

Ik zag Jezus uit het gewest van de bron van Jakob met zijn vijf reisgezellen te Nazaret teruggekeerd. De Heilige Maagd ging Hem tegemoet, maar toen zij zag dat hij van mannen was ver­gezeld, bleef zij op een afstand en ging zij terug de stad in, zonder Hem begroet te hebben. Ik bewonderde haar zelfbeheersing. Ik zag Jezus in de school een leerre­de houden, waarbij de Heilige Vrouwen tegenwoordig waren.

Ik kwam naar Nazareth en zag Jezus voor de vijf leerlingen, een twintigtal jeugdkameraden uit Nazareth en voor veel volk in de synagoge onderrichten, maar ik zag er geen Heilige Vrouwen aanwezig. Zijn woorden verwekten gemor, want vele toehoorders fluisterden: "Hij wil nu misschien de verlaten doopplaats van Johannes gaan innemen, daar dopen en zich voor zulk een uitgeven. Doch met Hem lagen de zaken anders. Johannes had in de woestijn geleefd, maar waar vandaan Hij kwam, dit wisten zij maar al te goed. Hij zou niet moeten proberen om hen om de tuin te leiden. [Verder zullen wij zien dat Johannes tussen 19 en 25 juli zijn doopplaats te Ennon voor die bij Jericho verlaten heeft]. Nadat ik hierover een weinig nagedacht had, kwam ik in mijn visioen bij Joannes de Doper.

Ik zag dat Jezus met een paar gezellen Nazareth wilde verlaten om naar Betsaïda te gaan, waar Hij nog enigen door zijn woord wilde opwekken. De Heilige Vrouwen en andere gezellen van Jezus zijn nog te Nazareth gebleven. Daar zag ik Jezus in het huis van zijn Moeder, waar ook de andere vrienden verzameld waren. Omdat er hier te Nazareth ontevredenheid en gemor tegen Hem ontstaan was, zo zegde Hij hun, wilde Hij naar Betsaïda gaan en dan weer terugkeren. Hierop zag ik Hem met drie leerlingen het huis verlaten: het waren de zoon van Veronica, Amandor, een zoon van een der drie aan Jezus verwante weduwen: zijn naam luidde als Sirach en een bloedverwant van Petrus die later een bekende leerling werd.

10 augustus. Daar op 11 augustus het feest van Suzanna, maagd en martelares viel, en de zieneres een relikwie van die heilige bij zich had, zag zij zich de gehele nacht in alle taferelen die ze in haar reisvisioen aanschouwde, van haar vergezeld. Zij vertelde: "Suzanna reisde met mij, was voortdurend naast mij en sprak ook tegen mij. Zij was evenwel anders dan ik. Zij was subtiel en licht en wanneer ik haar vastnemen wilde, kon ik het niet. Op de weg van het ene nachtelijk tafereel naar het andere, was zij bij mij en troostte ze mij, maar wanneer ik in het nieuwe tafereel gekomen was en mijn schouwing begonnen was, zoals hier te Betsaïda, verdween zij.

11 augustus. Te Betsaïda zag ik Jezus op de sabbat een krachtig onderricht houden. Hij zegde met klem dat zij nu de waarheid moesten inzien, het geloof aannemen, naar de doop van Johannes gaan en zich door berouw en boetvaardigheid reinigen. Zo­ niet, zou er een tijd komen waarin zij "wee" zouden roepen. In de synagoge waren de toehoorders talrijk, doch onder hen was er geen enkele der toekomstige apostelen, behalve meen ik, Filippus. De overige toekomstige apostelen uit Betsaïda en het gewest vierden op een andere plaats de sabbat. Zij hielden zich op in een huis bij de visserij in de nabijheid van Betsaïda [bedoeld is het huis van Petrus in het kleine dal Tabiga, zowat vierhonderd meter ten noorden van de kust].

Ik had gedurende Jezus' toespraak te Betsaïda vurig gebeden dat toch alle toe­hoorders zich oprecht mochten bekeren en naar de doop van Johannes gaan. Zo kwam ik hierop in een [daarmee verband houdend] visioen waarin ik zag dat Johannes de voor­bereider was, die het ruwe, het grove van de mensen afschrobde. Ik zag hem zo ijverig, heftig, hard en krachtdadig arbeiden, dat het vel waarmede hij bedekt was, nu van zijn ene en dan weer van zijn andere schouder afgleed. Dit zal wel een louter symbolisch tafereel geweest zijn, want ik zag van sommige dopelingen schilfers of schubben afvallen, uit anderen zag ik zwarte dampwolken wegtrekken, en over velen lichtende wolken nederdalen.

Van dit visioen naar een ander visioen over Maria te Efeze. De Heilige Suzanna vergezelde mij weer. Ik zag Jezus met zijn gezellen op weg tussen Betsaïda en Kafarnaüm, waar zijn woonhuis stond. Zij gingen overal in de verspreid liggende huizen en no­digden de mensen uit tot een onderricht van Jezus. Er kwamen vele mensen samen en Jezus hield voor hen een lange redevoering, maar onder de toehoorders zag ik niemand van de latere apostelen.

Het volgende vertelde zij zeer rustig in een toestand van helderziendheid, als ge­beurden de feiten onder haar ogen, doch spoedig werd zij in haar verhaal onderbroken. Ik heb Jezus zoëven te Kafarnaüm zelf naar de school zien gaan. Zijn houding onder het gaan is rechtop en statig. Hij handelt vrijmoedig, als was Hij gans onbekend [die de aandacht niet trekt en dus niets te vrezen heeft]. Er bevinden zich drie leerlingen rondom Hem en er volgen vele scharen van alle kanten en hieronder ook vissers. Ik zie Petrus en Andreas en ook anderen en bovendien nog velen die reeds door Johannes gedoopt zijn. Zij hadden zonder twijfel Jezus reeds gezien. Hij had, vóór zijn reis naar Sidon, zoals ik het me nu herinner, bij het Meer reeds met hen gesproken. Nu hadden zij over Hem horen spreken, deels door zijn optreden in andere gewesten, deels ten gevolge van zijn laatste prediking te Betsaïda.

De inwoners van Kafarnaüm waren zeer blij met zijn komst. Zij waren benieuwd wat voor een nieuwe leer Hij hen zou brengen. De school was netjes in orde. Jezus gaat aan een kant van de zaal de trappen op naar het spreekverhoog en een talrijke menigte verdringt zich zo dicht om Hem dat Hij Zich herhaaldelijk genoodzaakt ziet om hogerop te klimmen... Hier werd het visioen onderbroken.

Jezus heeft Kafarnaüm verlaten. Twee uren meer zuidelijk zag ik Hem vele mensen onderrichten. Slechts de drie leerlingen waren bij Hem. De toekomstige aposte­len die Hem te Kafarnaüm gehoord hadden, waren weer, zonder dat Hij met één van hen gesproken had, naar het Meer teruggekeerd. Jezus' toespraak ging ook hier weer over de doop van Johannes en de vervulling van de Belofte of de Komst van de Messias.

Hier en daar onderwijzend trok Jezus gisteren en heden zuidwaarts door Neder-Galilea in de richting van Samaria. Ik weet niet meer waar Hij de sabbat vierde [dit is de opening van de sabbat op de vooravond].

Jezus ging heden de sabbatoefeningen bijwonen in een school tussen Nazareth en Sefforis. De Heilige Vrouwen van Nazareth waren er tegenwoordig. Ook de vrouw van Petrus en de vrouwen van enige andere der toekomstige apostelen. Ook wa­ren meerderen van hen, die door Johannes reeds gedoopt waren, ten sabbat gekomen. Het dorpje bestond slechts uit enige huizen en een school en lag van het voormalige huis van Anna gescheiden door een grensaanduiding in het veld. Ik weet wel niet wie nu het huis bewoont, later zal blijken: de derde man van Maria van Kleofas.

Van de toekomstige apostelen waren Petrus, Andreas, Jakobus de Mindere en Filippus, die allen reeds leerlingen van Johannes waren, hier naar Hem komen luisteren. Filippus was eveneens van Betsaïda[ Joh.1: 44.]. Hij was een tamelijk fijne geest en verrichtte ook schrijverswerk. Bij de vrouwen was de vrouw van een broeder van Petrus' vrouw. Jezus vertoefde hier niet lang, daar Hij geen maaltijd gebruikte en slechts onderricht gaf. De toekomstige apostelen hebben waarschijnlijk de sabbat in de nabijheid gevierd want de Joden gaan nog al dikwijls de sabbat in andere plaatsen vieren Zo hebben zij daar van Jezus' tegenwoordigheid hier gehoord en zijn dan naar dit gehucht gekomen. Jezus sprak nog niet in het bijzonder met hen.

Jezus te Sefforis, Betulie, Kedes en Jizreël

Ik zag Jezus met de drie leerlingen nog naar Sefforis over een berg gaan. Hij nam zijn intrek in het huis van zijn groottante, Anna's jongste zuster Maraha, die een dochter en twee zonen had. Deze zag ik in lange, witte kielen [jongenstunieken] in het huis her- en derwaarts gaan. Zij heetten Arastaria en Cocharia en zijn, geloof ik, later leerlingen geworden. De H. Maagd was met Maria van Kleofas en nog andere vrouwen eveneens naar hier gekomen. Men waste Jezus de voeten en diende Hem een maaltijd op. Ook sliep Hij in Maraha's huis, dat vroeger het woon­huis was van Anna's ouders te Sefforis. Sefforis is een grote stad en er zijn daar drie gezindheden of partijen: Farizeeën, Sadduceeën en Essenen. Elk van hen heeft haar school. Deze stad heeft herhaaldelijk en veel van oorlogen te lijden ge­had en hedendaags is er van de stad maar weinig meer over.[Afgezien van de laatste regel is alles wat A.C. Emmerich hier zegt, te bewijzen uit de joodse oorlog van Flavius Josephus].

Eergisteren en gisteren predikte Jezus hier. Ook deze avond zag ik Hem in de synagoge onderwijzen en zijn toehoorders enthousiast maken tot de doop van Johannes. De vrouwen stonden [zoals gewoonlijk] verderaf en hogerop, op een soort tribune. Hier zag ik Jezus in twee synagogen leren, in een hogere, grotere en in een kleinere. In de grootste waren de Farizeeën. Zij morden verbit­terd tegen Jezus. De vrouwen waren bij deze lering aanwezig. In de kleine synagoge was geen aparte plaats voor de vrouwen en hier waren wellicht de Essenen. Een van de drie leerlingen die in deze tijd Jezus vergezelden op zijn rondreis, was de zoon van een der drie weduwen. Hij heette Eustachius en een Essener. Ik zie zo juist hoe hij uit een spelonk van de Karmel tot Jezus komt. Het doel van dit tafereel is mij te doen verstaan wie hij is.

Ik zag Jezus te Sefforis in de school van de Sadduceeën het woord voeren en ik was er getuige van een wonderbaar schouwspel. Er waren te Sefforis zeer ve­le mensen die onder de invloed van de duivel waren: verdwaasden,waanzinnigen, gehandicapten in de geest en bezetenen. Zij kregen in een school naast de synagoge onder­richt en wanneer in de synagoge preken en gebeden voor normale, geestesgezonde mensen gehouden werden, moesten ook zij er bij aanwezig zijn. Zij stonden achter de overigen in hun eigen ruimte en moesten naar de uiteenzetting luisteren. Tussen hen stonden tuchtmeesters met geselroeden. Elke tuchtmeester had er min of meer onder zijn bewaking, naargelang zij min of meer onhandelbaar waren. Eer Jezus in de school kwam, zag ik die mensen onder de lering van de Sadduceeën lelijke gezichten trekken en stuiptrekkingen krijgen. Ook zag ik dat de tuchtmeesters hun dan geselslagen toe­dienden tot zij weer rustig waren.

Met Jezus' aankomst werden zij in het begin zeer rustig, doch spoedig daarop begon hier en daar een te roepen: "Dat is Jezus van Nazareth, te Betlehem geboren, door Wijzen uit het oosten bezocht, bij Maraha is zijn moeder, en meer andere trekken uit zijn leven." Aldus roepend verhaalden die krankzinnige mensen het gehele leven van Jezus, alles opnoemend wat Hem tot dan toe geschied was. Nu begon de een en dan de ander te roepen en de geselingen van de tuchtmeesters mochten niet langer baten. Dan weer riepen zij gezamenlijk en de herrie was algemeen.

Wanneer zij nu niet langer meer te beteugelen waren, zei Jezus dat men hen buiten voor de synagoge tot Hem moest brengen en Hij stuurde twee leerlingen in de stad er op uit om alle overige mensen van dat slag te roepen en voor Hem te brengen. Welhaast was er nu een grote menigte dergelijke sukkelaars rondom Hem verzameld [ik telde er wel vijftig] en rondom hen verdrong zich een grote massa nieuwsgierigen. De krankzinnigen gingen ondertussen door met roepen, doch dan zei Jezus: "De geest die uit u spreekt is van bene­den en hij zal naar onderen teruggedreven worden." En op hetzelfde ogenblik werden zij allemaal gerust en genezen. Meerderen onder hen zag ik op de grond vallen.

Ook zag ik een grote opschudding in de stad ten gevolge van dit genezingswonder. Ik zag Jezus en de zijnen in groot gevaar. De opstand was zo hevig en de woede zo dreigend, dat de Heer de wijk nam in een huis en, door het nachtelijk duister begun­stigd, de stad verliet. Ook zijn drie leerlingen en Cocharia en Arastaria, de zonen van Maraha, Anna's zuster, en de Heilige Vrouwen verlieten de stad. Jezus' moeder was in grote droefheid en angst omdat zij Hem hier voor de eerste maal onder haar ogen gewelddadig vervolgd zag. Zij waren afgesproken om op een bepaalde plaats buiten de stad onder bomen weer samen te komen. Degenen die Jezus hier had genezen, begaven zich meestendeels tot de doop van Johannes en hoofdzakelijk waren zij het die zich later hier bij Jezus aansloten.

In de nacht van de donderdag, verward uit Sefforis gevlucht, verenigden zich de drie leerlingen en Arastaria en Cocharia weerom met de Heer op de afgesproken plaats onder de bomen op de weg naar Betulië. Daarheen wilden zij zich begeven en daarheen waren ook Jezus' moeder en de Heilige Vrouwen op weg.

Betulië is de stad waarbij Holofernes die haar belegerde, door Judith gedood werd: ze ligt zuidelijk van de plaats waar Jezus nu is en ten oosten van Sefforis en op een berg. Daar kan men zeer ver in het rond zien. Niet ver daarvan ligt het kas­teel dat Magdalena te Magdalum bewoont. Zij leidde er toen een wellustig leven. In Betulië is een kasteel en in het gewest zijn vele bronnen. Ik meen dat de put van Jozef er niet ver van verwijderd ligt. Bij Magdalum, komt mij te binnen, dat Lazarus ook bij Sikem, waar Jakob een veld had, een stuk grond bezat

Vóór Betulië zag ik Jezus met zijn leerlingen zijn intrek nemen in een herberg. Hier kwamen Maria en de Heilige Vrouwen weerom bij Hem. Hier hoorde ik Maria bidden opdat Jezus hier toch weeral niet zou prediken, omdat het vooruitzicht van een nieuwe opstand haar verschrikte. Jezus antwoordde dat Hij wist wat Hij te volbren­gen had. Maria zei Hem dan: "Zullen wij niet liever naar de doop van Johannes gaan?", maar Jezus antwoordde haar met ernst: "Waarom zouden wij nu naar de doop van Johan­nes gaan? Hebben wij dit nodig? Ik zal nog rondreizen en verzamelen en zal het zeggen wanneer het nodig is om naar de doop te gaan." Maria zweeg zoals te Kana. Ik heb de Heilige Vrouwen evenwel pas na Pinksteren in de vijver Bethesda gedoopt zien worden. De Heilige Vrouwen traden in Betulië, waar Jezus heden avond in de synagoge de sabbatoefening leidde.

Ik zag Jezus hier een goede ontvangst te beurt vallen en zag Hem in de synagoge een leerrede houden. Uit de omstreken waren vele mensen komen luisteren. Ook hier zag ik op de weg vóór de stad zeer vele krankzinnigen en bezetenen, die hier en daar op de straat, waar Jezus voorbijging, van hun aanvallen bevrijd en rustig werden. Ik hoorde de mensen hier en daar zeggen: "Die man moet een wonderba­re kracht bezitten, zo groot als die der oude profeten, aangezien die ongelukkigen bij zijn verschijning aanstonds rustig worden." Want die mensen voelden dat Hij hen geholpen en genezen had, hoewel Hij niets aan hen gedaan had en zij kwamen Hem in de herberg bedanken. Hij onderrichtte en vermaande hen tot de doop van Johannes. Ook was zijn prediking nu zeer streng, geheel in de trant van Johannes.

In de nacht van de donderdag, verward uit Sefforis gevlucht, verenigden zich de drie leerlingen en Arastaria en Cocharia weerom met de Heer op de afgesproken plaats onder de bomen op de weg naar Betulië. Daarheen wilden zij zich begeven en daarheen waren ook Jezus' moeder en de Heilige Vrouwen op weg.

Betulië is de stad waarbij Holofernes die haar belegerde, door Judith gedood werd: ze ligt zuidelijk van de plaats waar Jezus nu is en ten oosten van Sefforis en op een berg. Daar kan men zeer ver in het rond zien. Niet ver daarvan ligt het kasteel dat Magdalena te Magdalum bewoont. Zij leidde er toen een wellustig leven. In Be­tulië is een kasteel en in het gewest zijn vele bronnen. Ik meen dat de put van Jozef er niet ver van verwijderd ligt. Bij Magdalum, komt mij te binnen, dat Lazarus ook bij Sikem, waar Jakob een veld had, een stuk grond bezat.

Vóór Betulië zag ik Jezus met zijn leerlingen zijn intrek nemen in een herberg. Hier kwamen Maria en de Heilige Vrouwen weerom bij Hem. Hier hoorde ik Maria bidden opdat Jezus hier toch weeral niet zou prediken, omdat het vooruitzicht van een nieuwe opstand haar verschrikte. Jezus antwoordde dat Hij wist wat Hij te volbren­gen had. Maria zei Hem dan: "Zullen wij niet liever naar de doop van Johannes gaan?" maar Jezus antwoordde haar met ernst: "Waarom zouden wij nu naar de doop van Johan­nes gaan? Hebben wij dit nodig? Ik zal nog rondreizen en verzamelen en zal het zeg­gen wanneer het nodig is om naar de doop te gaan." Maria zweeg zoals te Kana. Ik heb de Heilige Vrouwen evenwel pas na Pinksteren in de vijver Bethesda gedoopt zien worden. De Heilige Vrouwen traden in Betulië, waar Jezus heden avond in de synagoge de sabbatoefening leidde.

Ik zag Jezus hier een goede ontvangst te beurt vallen en zag Hem in de synagoge een leerrede houden. Uit de omstreken waren vele mensen komen luisteren. Ook hier zag ik op de weg vóór de stad zeer vele krankzinnigen en bezetenen, die hier en daar op de straat, waar Jezus voorbijging, van hun aanvallen bevrijd en rustig werden. Ik hoorde de mensen hier en daar zeggen: "Die man moet een wonderbare kracht bezitten, zo groot als die der oude profeten, aangezien die ongelukkigen bij zijn verschijning aanstonds rustig worden." Want die mensen voelden dat Hij hen geholpen en genezen had, hoewel Hij niets aan hen gedaan had en zij kwamen Hem in de herberg bedanken. Hij onderrichtte en vermaande hen tot de doop van Johannes. Ook was zijn prediking nu zeer streng, geheel in de trant van Johannes.

Ik zag de inwoners van Betulië Jezus en de zijnen veel hoogachting betonen. Zij wilden Hem niet [in de herberg] voor de stad laten blijven en vele aanzienlijken betwistten elkander de eer Hem in hun huis te hebben. En zij, die Jezus zelf niet konden krijgen, wilden een van zijn vijf leerlingen, die Hem vergezelden, in hun huis krijgen, doch dezen bleven bij Jezus en Jezus beloofde die mensen dat Hij afwisselend bij hen en in de herberg zou zijn. Hun bezorgdheid en liefde voor Jezus was echter niet belangloos en gedurende zijn onderricht in de synagoge bracht Jezus hun die verkeerde bijbedoeling onder de ogen. Zij wilden door de tegenwoordigheid van de nieu­we Profeet in hun stad aan deze een zeker aanzien terugbezorgen. Waardoor zij dat aanzien verloren had,weet ik niet meer, ik geloof door handel, omgang en vermenging met heidenen hun liefde: de waarheid was dus niet geheel zuiver.

Jezus is heden van Betulië vertrokken. Ik zag Hem in een dal bij een herberg onderwijzen. Alleen de vijf leerlingen en nog een twintigtal andere mensen wa­ren Hem gevolgd. Dezen zag ik bij Hem. De Heilige Vrouwen waren reeds vroeger afgereisd, ik meen naar Nazareth toe. Ik begreep dat Hij Betulië verliet,omdat het gedrang te groot werd. Ook waren er zeer vele zieken en bezetenen uit het gewest [in Betulië] samengestroomd en Hij wilde nog niet zo openlijk genezingen doen. Hij ging in zulk een richting dat Hij het Meer van Galilea achter zich had.

Ik zag Jezus nog niet in een stad. Heden onderrichtte Hij de ganse dag door in een dal en onder bomen op een oude leerplaats van Essenen of profeten. Er was daar een verheven leerstoel die met graszoden gevormd en door kleine lage wallen of aardbanken omgeven was. Terwijl de toehoorders luisterden,konden zij rusten. Er waren een dertigtal mensen rondom Jezus.

Tegen de avond zag ik dat de Heer met zijn metgezellen op een uur van Nazareth aangekomen was bij de synagoge[school] in het kleine dorp dat Hij onlangs had bezocht, alvorens naar Sefforis te gaan. De dorpelingen ontvingen Hem zeer hartelijk. Hij werd nu in een groter huis met een hof onthaald. Men waste Hem en de leerlingen de voeten. Men nam hun de reiskledij af, klopte die uit en streek ze weer netjes effen, zodat ze weer rein waren en men diende hen een maaltijd op. Daarna predikte Jezus in hun synagoge. De Heilige Vrouwen waren te Nazareth.

30 augustus. Op donderdag, de dertigste, zag ik Jezus en zijn leerlingen op ongeveer twee uren van het voormelde dorp bij Nazareth in een levietenstad komen die Kedes of Kision heette. Bij zijn aankomst in dit gewest volgden Hem weer een zevental bezetenen die nog duidelijker dan die van Sefforis zijn zending en geschiedenis uitriepen. Uit de stad kwamen Hem oude priesters en jongelingen in lange, witte klederen tegemoet, want reeds vóór Hem waren enigen uit zijn gezelschap in de stad hier aangekomen.

Jezus genas hier geen bezetenen. De priesters sloten hen in een huis op om onrust te voorkomen. Er werd mij ook getoond dat Jezus hen later, na zijn doopsel genezen heeft. De Heer werd hier vriendelijk ontvangen. Nochtans, zodra Hij wou onderrichten, vroegen zij Hem welke opdracht Hij daartoe had, aangezien Hij toch de zoon van Jozef en Maria was. Hij weigerde een rechtstreeks antwoord. Jezus zei dat degene die Hem gezonden had en Wiens Zoon Hij was, het bij Zijn doop bekend zou maken. Hij weidde hierover in het lang en het breed uit en sprak ook over de doop van Johannes. Dit geschiedde op een heuvel in het midden van de stad, waar zich, zoals op de heuvel bij Tebez, een leerplaats bevond. Deze bevond zich niet geheel onder de blo­te hemel, maar onder een soort tent, of liever een dak dat met biezen bedekt was. In de omstreken der stad lagen meerdere steden. Op dit ogenblik herinner ik me Kislot en Cesarea aan zee gezien te hebben. De Heer heeft hier de nacht doorgebracht.

31 augustus. Jezus trok heden door een herdersgewest, waar Hij later, ik meen na zijn tweede paasfeest, een melaatse heeft genezen [toen kwam Jezus ondermeer te Hadad-Rimmon, op vier kilometer ten zuiden van Kedes en genas hij velen op zijn weg, maar het bijzonder geval van die melaatse is niet vermeld]. Tegen de avond, met de sabbat, kwam Jezus met zijn gezellen te Jizreël aan, een stad die door tuinen, oude gebouwen en torens onderbroken was en uit meerdere gescheiden lig­gende huizengroepen bestond. Er liep een heerbaan door die de koningsstraat genoemd werd. Meerdere begeleiders waren vooruitgegaan, zodat er maar drie bij Hem meer waren.

In dit dorp woonden strenge onderhouders van de Wet. Het waren geen Essenen en men noemde ze Nazireeën. Dezen hadden de belofte gedaan voor kortere of langere tijd. Zij onthielden zich van vele dingen tijdens het leven. Zij bezaten een ruime school en meerdere huizen. De ongehuwden onder hen leefden samen in een huis. De jonge dochters woonden afgezon­derd, zoals de ongetrouwde mannen, in een ander huis bijeen. De gehuwden deden ook voor lange tijd de belofte van onthouding en dan sliepen de mannen apart in een huis bij dat van de jongelingen en de vrouwen in een huis bij dat van de dochters.

Die mensen waren allen eenvormig in het grauw en het wit gekleed. Hun Overste droeg een lang grauw kleed. Onderaan dit kleed hingen witte vruchten (kunstgranaatappeltjes) en franjes. Hij droeg een grauwe gordel met witte lettertekens en om de ene arm gedraaide, dikke, grauwe en witte gevlochten stoffen, zo dik als een gedraaide servet. Hij had een kraag of een manteltje om, bijna zoals Archos, de Essener op de Horeb, maar ook dit was grauw en bovendien open van achter in plaats van al voren. Van vo­ren was er een blank schild op bevestigd en van achter was het met strikken toegesnoerd. Op de schouders hingen gesplitste lappen. Zij droegen een zwarte, glanzen­de muts met een wrong er rond. Op het voorhoofd waren er woorden ingeprent en ze had drie beugels die zich boven in een knop of appel verenigden. Deze beugels en de randen van de muts waren wit en grauw. Deze mensen droegen lange, gekrulde haren en baarden.

Ik heb er over nagedacht wie onder de apostelen ik kende, die zo treffend op hen geleek. Het viel me eindelijk te binnen dat het Paulus was, die, toen hij nog een Christenvervolger was, zijn haar en kledij droeg zoals deze deze Nazireeën. Ook daarna zag ik hem nog met de Nazireeën: hij was een van hen. Zij lieten hun haar groeien totdat hun belofte voleindigd was. Dan sneden zij het af en verbrandden het in een vuur tot een offer. Zij offerden ook duiven. De een kon de belofte van de ander volbrengen. Jezus vierde hier de sabbat met hen.

Jizreël is door een gebergte van Nazareth gescheiden. Niet ver van hier is er een bron,waarbij Saul eenmaal met zijn leger gekampeerd lag.

Jezus sprak op de sabbat over de doop van Johannes. Bij zijn leringen kwamen uitspraken voor als deze: de godsvrucht is schoon, maar de overdrevenheid gevaarlijk ; de wegen tot de zaligheid zijn niet allemaal dezelfde, doch zeer verschillend ; de afscheiding tot een gemeente kan gemakkelijk tot een sekte aanleiding geven en ontaarden en dan ziet men hooghartig op de arme, zwakke broeders neer, die hen niet bijhouden kunnen en nochtans door hen, de sterkeren, moeten geholpen moeten.

Deze waarschuwing was hier zeer nodig,want aan de uitkanten der stad woonden er mensen die zich met de heidenen vermengd hadden. Daar nu de Nazireeën zich afgezonderd hielden, waren die mensen zonder leiding en aanmoediging aan hun lot overgelaten. Jezus bezocht ook die schamele lui in hun woningen en nodigde hen uit tot zijn prediking waarin Hij hun sprak over de doop.

Op 2 september zag ik Jezus nog gedurende een maaltijd in het huis van de Nazireeën. Zij raakten het onderwerp van de besnijdenis aan in verband met de doop.

Daar heb ik Jezus de eerste maal over dit teken van Gods Verbond met Abraham horen spreken, maar ik kan zijn woorden niet nauwkeurig herhalen. Wat Hij zei kwam hierop neer dat dit teken een reden van bestaan had die zou ophouden zodra Gods volk niet meer vleselijk uit de stam van Abraham, maar geestelijk uit de doop van de Heilige Geest geboren zou worden.

Van de Nazireeën zijn er zeer velen christen geworden, doch zij hielden zo streng aan het jodendom vast dat velen het aan het Christendom wilden verbinden, er mede vermengen en tot ketterij vervielen.

Einde hoofdstuk 1.1