|
|
|
|
Download PDF
Boek 1.2: Vermaningen dienstig tot het geestelijke leven Hoofdstuk 20: Over de genegenheid tot eenzaamheid en zwijgen
1. Zoek de bekwame tijd om met uzelf onledig te zijn; en overweeg dikwijls de weldaden van God. Laat alle nieuwsgierigheid varen. Lees zulke geschriften, die u eer het hart roeren, dan tijdverdrijf bezorgen. Indien gij uzelf onttrekt aan overtollige samenspraken, en ledig rondlopen, alsook aan nieuwsjes en ijdele geruchten, zo zult gij tijd genoeg vinden om u op godvruchtige overwegingen toe te leggen. De grootste heiligen hebben het verkeer met mensen geschuwd waar zij ‘t konden, en verkozen in het verborgen met God te leven.
2. Een heidens wijsgeer [Seneca Eq. VIII] heeft gezegd: "Zo dikwijls ik onder de mensen verkeerd heb, ben ik minder mens wedergekeerd." Dit ondervinden wij dikwijls, wanneer wij lang samen praten. Het is gemakkelijker volstrekt te zwijgen, dan geen woord te veel te zeggen. Het is gemakkelijker in huis verborgen te blijven, dan zich buitenshuis genoegzaam te kunnen behoeden. Wie dan tot een inwendig en geestelijk leven wil komen, moet met Jezus het gewoel ontwijken [Joh. 5:13]. Niemand komt zonder gevaar in het openbaar dan die gaarne verborgen blijft. Niemand spreekt veilig dan die gaarne stilzwijgt. Niemand is veilig overste, dan die gaarne een onderdaan is. Niemand kan veilig gebieden, dan die geleerd heeft wèl te gehoorzamen.
3. Niemand mag gerust zich verblijden, zo hij niet de getuigenis van een goed geweten in zich draagt. Nochtans is de gerustheid van de Heiligen altijd vol geweest van de vrees Gods. En wijl zij door veel genaden en deugden uitmuntten, waren zij daarom niet minder behoedzaam en ootmoedig van hart. Maar de gerustheid der boze mensen komt voort uit hoogmoed en verwaandheid, en ten laatste loopt zij uit op zelfbedrog. Reken nooit op veiligheid in dit leven, al schijnt gij een goede kloosterling of een godvruchtig kluizenaar.
4. Wie voor de besten werden geacht bij de mensen, hebben dikwijls het grootste gevaar gelopen, om hun vermetel zelfbetrouwen. Daarom is het voor velen voordeliger, dat zij niet geheel vrij van bekoringen blijven, maar dat zij dikwijls aangerand worden, opdat zij niet al te gerust zouden zijn, en zich misschien door hovaardigheid zouden verheffen, en ook niet te licht naar uitwendige troost zouden omzien. Ach! Wie nooit vergankelijke vreugde zocht of zich nooit met de wereld bekommerde, welk rein geweten zou hij gedurig bezitten! Ach! Wie alle ijdele zorg verbande, alleen ‘t zalige en goddelijke ter hart nam, en op God al zijn hoop vestigde, wat grote rust en vrede zou hij genieten!
5. Niemand is hemelse troost waardig zo hij zich niet tevoren naarstig in de heilige boetvaardigheid geoefend heeft. Wilt gij tot in uw hart vermorzeld worden, ga in uw kamer, en sluit al het gewoel der wereld buiten, gelijk er geschreven staat: Weest vermorzeld tot op uw legersteden [Psalm 4:5]. In uw cel zult gij vinden, wat gij daarbuiten dikwijls verliezen zult. De cel, gestadig bewoond, wordt zoet: maar slecht bewaard, wordt zij verdrietig. Indien gij in het begin van uw kloosterlijk leven haar trouw bewoond en bewaard hebt, zal zij u daarna een lieve vriendin en een zoete vertroosting zijn.
6. In stilte en rust doet een godvruchtige ziel vooruitgang, en leert zij de verholenheden der H. Schriftuur. Daar vindt zij de bron der tranen, waarin zij alle nachten zich kan wassen en zuiveren [Psalm 6:7]; om met haar Schepper des te vertrouwelijker te worden, hoe meer zij van alle gerucht der wereld verwijderd blijft. Tot hem dan, die zich van zijn vrienden en magen scheidt, zal God met zijn Engelen zoveel te nader komen. Het is beter verborgen te leven, en voor zijn ziel te zorgen, dan zichzelf te verwaarlozen, en mirakels te doen. Het is zeer loffelijk voor een geestelijke persoon, zelden uit te gaan, en liefst niet in het oog te vallen, of anderen te bezoeken.
7. Waarom wilt gij zien, wat gij niet hebben moogt? De wereld met haar begeerlijkheden vergaat [1 Joh. 2:17]. De zinnelijke lusten lokken ons soms uit om te gaan wandelen; maar als de tijd voorbij is, wat brengt gij anders thuis dan bezwaar van geweten en verstrooidheid des harten? Een vrolijk uitgaan baart dikwijls een droeve wederkomst, en een blijde avond maakt een droeve morgenstond. Zo is elk vleselijk genoegen, het komt strelend in; maar ten laatste kwetst en doodt het. Wat kunt gij elders zien, dat gij hier niet ziet? Zie daar de hemel en de aarde, en al de hoofdstoffen, daaruit is alles gemaakt.
|
|
|
|
|