Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Ongeschonden Lichamen: H. Jean-Marie Vianney

  
 
Download PDF

Ongeschonden Lichamen: H. Jean-Marie Vianney

"Onze Heer is ons voorbeeld, laten wij ons kruis opnemen en Hem volgen. Laten wij doen als de soldaten van Napoleon. Zij moesten een brug over onder een regen van kanonskogels; niemand durfde. Napoleon pakte het vaandel, ging voorop en allen volgden. Laten wij hetzelfde doen: onze Heer volgen, die ons is voorgegaan."

Jean (Baptiste) Marie Vianney werd op 8 mei 1786 geboren in Dardilly, thans een westelijke voorstad van Lyon (aan de N6), als derde van zes kinderen. Een oudere zus, met wie hij samen schapen hoedde, leerde hem lezen en schrijven. Zijn ouders waren vrome boeren, die altijd klaar stonden voor de armen; ze gaven bijvoorbeeld onderdak aan Benedict Labre op zijn pelgrimstocht naar Rome.

Maar de officiële Kerk in Frankrijk had zich zozeer vereenzelvigd met de monarchie en de wereldlijke macht, dat ze na de Franse Revolutie (1789) vervolgd werd: kerken werden gesloten, godsdienstoefeningen verboden en priesters opgepakt. Met levensgevaar moesten zij hun werk voortzetten: heimelijk 's nachts in huizen en schuren de mis opdragen en sacramenten toedienen. De vrome Jean beschouwde priesters als helden. Zelf wilde hij ook priester worden.

Vanaf 1795 werd de onderdrukking wat minder, maar de kerken bleven gesloten. Jean deed zijn eerste communie in 1799 thuis, in het geheim daarop voorbereid door twee nonnen.

Nadat in 1802 de Kerk weer wat meer vrijheid gekregen had, opende pastoor Balley van Écully een seminarie. Hij wilde Jean graag onderwijs geven om hem voor te bereiden op het priesterschap. In die tijd voegde Jean "Baptiste" aan zijn naam toe, uit bewondering voor Johannes de Doper die hij als patroonheilige gekozen had bij het vormsel. De inmiddels 19-jarige jongeman, die tot dan toe boerenknecht en herder geweest was, mocht in het naburige plaatsje gaan studeren. Tussen zijn klasgenootjes, die een jaar of twaalf waren, had hij het moeilijk, vooral met Latijn. Dank zij zijn onmiskenbare roeping en het geduld van de dorpspastoor hield hij de studie vol.

Maar in 1808 werd hij onder de wapens geroepen vanwege de oorlog in Spanje: gebrek aan rekruten bracht Napoleon ertoe de vrijstelling van dienstplicht voor seminaristen op te heffen. Tevergeefs zocht zijn vader een vervanger voor hem. Op de dag van vertrek ging Jean naar de kerk om te bidden en vervolgens bleek zijn regiment al afgemarcheerd te zijn. Hij werd erachteraan gestuurd, maar een gids leidde hem naar een kamp van deserteurs in de Alpen. Daar woonde hij ruim een jaar in een koestal, gedoogd door de burgemeester, en onder de naam Jerôme Vincent leidde hij een dorpsschool. Pas in 1810 kon hij na een keizerlijk pardon voor deserteurs terugkeren naar Écully.

In 1812 deed hij toelatingsexamen voor het grootseminarie. Hij was zo slecht in Latijn, dat hij (na eerst afgewezen te zijn) dank zij tussenkomst van pastoor Balley de lessen filosofie in het Frans mocht volgen. In augustus 1815 werd hij in Grenoble tot priester gewijd. Hij werd kapelaan bij zijn mentor en voorbeeld in Écully, tot deze in 1817 overleed.

Toen werd hij benoemd tot pastoor in Ars-sur-Formans, bij Villefranche-sur-Saône, ten noorden van Lyon. Op 9 februari 1818 ging hij op weg naar zijn nieuwe standplaats, met een bescheiden inboedel en de bibliotheek van pastoor Balley, zijn grote voorbeeld, die zijn leven geriskeerd had in de uitoefening van zijn priesterambt. Hij raakte in de nevel en modder de weg kwijt, tot hij een paar kinderen hoorde die op de hoogvlakte schapen hoedden. Een van hen (Antoine Givre) wees hem de weg naar Ars, waarop Jean hem toevoegde: "Jij hebt mij de weg naar Ars gewezen; ik zal jou de weg naar de hemel wijzen."

Jaarlijks wordt deze ontmoeting herdacht op de tweede zondag van februari en ter herinnering aan dit voorval is ten zuiden van het dorp een "Monument de la Rencontre" opgericht.

Ars was een vervallen dorp van zo'n 200 inwoners, met een dorpskerk, vier cafés en een herenhuis. In dat 'kasteel' woonde de gravin van Ars, een vrome dame die dagelijks uit haar brevier bad. Zij zou Jeans steun en toeverlaat worden. Zij bleek voor nieuw meubilair in de pastorie gezorgd te hebben, maar dat ontdekte de pastoor pas toen hij na lang bidden uit de verwaarloosde dorpskerk terugkeerde. De volgende dag ging hij meteen naar het kasteel om zich voor te stellen en de inboedel terug te bezorgen. De gravin oordeelde: "De bisschop heeft ons een goede en ijverige priester gestuurd: hij wil niets voor zichzelf, maar alles voor zijn kerk en de Heiland".

De parochianen waren na de Revolutie godsdienstig onverschillig geworden. Verbijsterd constateerde de nieuwe pastoor dat ze zondags op het veld werkten of gingen dansen en drinken in de kroegen in plaats van naar de kerk te gaan en de zondagsrust te eerbiedigen. Hij beschouwde de onwetendheid over het geloof als de bron van het kwaad. Daarom stelde hij alles in het werk om geloofsonderricht te geven. Catechese aan de jeugd was zijn eerste zorg, en daarnaast de preek. In de vroege ochtend preekte hij voor een lege kerk, bij wijze van oefening.

In het begin dreven de dorpelingen de spot met hem, maar al gauw merkten ze dat hij toegewijd aan huisbezoek deed, met diepe eerbied de mis opdroeg en eenvoudig en aansprekend preekte. Zo noemde hij de kroeg "de winkel van de duivel, de markt waar zielen worden versjacherd, het gezinsleven wordt verwoest, ruzies beginnen en moorden worden begaan". Ze zagen zijn armoede (hij verkocht zelfs zijn eigen bed), vasten en langdurig gebed en zijn inspanningen om de dorpskerk te restaureren en te verfraaien.

Langzamerhand begonnen er van overal bedevaartgangers naar hem toe te komen voor geestelijke bijstand en het sacrament van de biecht. (Op den duur werden er in Lyon voor de reis naar Ars zelfs kaartjes verkocht die een week geldig waren.) De pastoor doorzag zijn biechtelingen en voelde de problemen van de mensen aan, ook als hij ze maar een ogenblik geobserveerd had.

Na enkele jaren was het hele dorp veranderd in een geestelijk welvarende parochiegemeenschap. Binnen tien jaar waren alle dorpskroegen gesloten en het vloeken, een geliefde bezigheid in Ars, was ook verdwenen. Het dorp voer er ook materieel wel bij.

Biografen vertellen verschillende wonderen: Jean ontving geregeld onverwacht geldelijke steun en voedsel voor zijn weeskinderen; hij bezat de gave van profetie en kon zieken genezen, vooral kinderen.

Zo is er het verhaal van het korenwonder: als er weer eens niets te eten is in het door hem gestichte weeshuis, gaat de pastoor naar de graanzolder, verzamelt daar de laatste korrels, legt er een relikwie in en begint met de kinderen te bidden. Als daarna een van de kinderen naar de zolder gaat, heeft de Voorzienigheid ervoor gezorgd dat het graan als een beek te voorschijn stroomt. De molenaar verklaart nog nooit zulke goede tarwe gezien te hebben.

Dergelijke vermenigvuldigingsverhalen zijn er ook met betrekking tot meel en wijn.

Ook in het hiernamaals kon de pastoor van Ars een blik werpen. Op een dag komt een dame in het zwart op doorreis in Ars. Haar man heeft zich onlangs het leven benomen. Als de pastoor haar ziet, roept hij: "Hij is gered! Hij is in het Vagevuur en u moet voor hem bidden. Tussen de brugleuning en het water heeft hij nog tijd gehad voor een akte van berouw".

Door de talrijke verhalen over zijn helderziendheid en wonderbaarlijke gebedsverhoringen werd pastoor Vianney de populairste biechtvader die Frankrijk ooit gekend heeft. Natuurlijk wekte die populariteit ook afgunst bij zijn collega's, die hun biechtelingen aan hem kwijt raakten. Al snel werd het kleine dorpje een nationaal bedevaartsoord; in 1855 kwamen er al 20.000 mensen naar Ars om een glimp van de vergeestelijkte priester op te vangen.

Bij leven werd de pastoor van Ars al als een heilige vereerd. Gedurende de laatste tien jaar van zijn leven hoorde hij 16 tot 18 uur per dag biecht. De bisschop verbood hem zelfs deel te nemen aan de jaarlijkse priesterretraite omdat er zoveel mensen op hem rekenden. Hij kreeg te horen: "Andere missionarissen zoeken de zondaars op in verre landen; maar hier lopen de zondaars achter u aan".

Zijn benoeming tot lid van het Legion d' Honneur beantwoordde hij met: "Gaat het om geld voor de armen? Als de armen er niets mee verdienen, zeg dan maar tegen de keizer [Napoleon III] dat ik er geen prijs op stel." Hij weigerde ook te betalen om het hem per post gezonden ereteken in ontvangst te nemen.

Meer dan eens probeerde de pastoor zijn dorp te ontvluchten, gekweld door de gedachte dat hij zijn ambt niet waardig was. Hij zat vol angsten, vreesde niet in de hemel te komen, werd gekweld door de duivel (hij wordt wel afgebeeld met de duivel achter zijn rug). Hij at en sliep weinig en maakte zelf een geselriem, die hij geregeld gebruikte. Hij zei: "Ik leg maar een kleine penitentie op aan degenen die hun zonden oprecht belijden; de rest voldoe ik in hun plaats."

Op 4 augustus 1859 stierf Jean-Marie Vianney, volledig uitgeput. Hij was 73 jaar geworden en was 41 jaar pastoor geweest. Na zijn uitvaart bleef zijn lichaam nog tien dagen in de kerk tentoongesteld.

Nu ligt het boven het hoogaltaar in de basiliek van Ars (gebouwd in 1862) en is nog steeds intact. Zijn hart is opgeborgen in een apart schrijn.

In 1874 verklaarde paus Pius IX hem eerbiedwaardig; in 1905 verklaarde paus Pius X hem zalig en stelde hem ten voorbeeld aan de parochiegeestelijkheid. Op 31 mei 1925 werd Jean-Marie Vianney heilig verklaard door paus Pius XI, die hem in 1929 uitriep tot patroon van alle parochiegeestelijken en biechtvaders.In 1959 wijdde paus Johannes XXIII een encycliek aan hem (Sacerdotii Nostri Primordia), en in 1986 bezocht paus Johannes Paulus II zijn heiligdom in Ars en gaf er de aanzet tot een internationaal seminarie.




Ongeschonden lichaam J.M. Vianney

Ars-sur-Formans is een van de negen heilige plaatsen in Frankrijk. Tegenwoordig trekt het dorpje 450.000 pelgrims per jaar. In 2010 wordt Jean-Marie Vianney door de Paus uitgeroepen tot patroonheilige van alle geestelijken.