Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Het Laatste Geheim. Hoofdstuk 2: Sterk en Zedig

  
 
Download PDF

Hoofdstuk 2: Sterk en Zedig

Het begon op de vlakten van noord Spanje, langs de brede, langzame Ebro rivier die door de rode aarde sneed waar Jakobus de Apostel wandelde, op missie uit Jeruzalem, zoekend naar zielen.

Het was 40 n.C., zeven jaar na de dood van Christus, en Jakobus had van Jeruzalem naar het Iberische schiereiland gereisd, terwijl Petrus en Johannes het evangelie in Samaria verkondigd hadden. Hij was in de buurt van een plaats die Ceasar-Augustus of Saragossa genoemd werd en die recentelijk veroverd was geweest door Rome. Het was een mysterieus gebied, het domein van wrede stammen waarvan men niet wist waar ze vandaan kwamen. Er hing iets raars in de lucht, een gevoel van occultisme. Sinds de tijd van de Neanderthalers werden schedels op rituele wijze verzameld en dat gebruik was geëvolueerd naar een recentere vorm van het occulte, het heidendom, met al zijn goden, godinnen en geesten die over de wallen zweefden.

Dit was het gebied waar Jakobus, zoon van Zebedeüs, van Jezus het evangelie moest verkondigen. Het was gevaarlijk, eenzaam werk en het gebed was vaak zijn enige troost. Het was zelfs tijdens het bidden dat Jakobus de eerste gekende verschijning van Maria zag. Volgens de overlevering was de apostel, vergezeld van acht van zijn eigen volgelingen, in diep gebed verzonken en was misschien in slaap gevallen toen, volgens Openbaringen 11:19, een lichtflits hem wakker schudde en hij het duidelijke, onvergetelijke geluid van hemelse muziek hoorde.


Basiliek Onze Lieve Vrouw van de Pilaar [Saragossa]

We hebben niet veel details over Saragossa (ook als Zaragoza geschreven)? maar we weten wel dat Jakobus de hemel "open" zag gaan om de verschijning van een vrouw te onthullen. Hij herkende haar meteen als de moeder van Christus, Maria van Nazareth. Zijn eigen broer Johannes had voor haar gezorgd, en sinds de dood van Christus had ze vaak samen met de apostelen in Jeruzalem of Efeze gebeden. Als de oude omschrijvingen van haar correct zijn had ze een kleine, rechte mond, een dunne, scherpe neus en een strak, soms bedroefd gezicht. Ze was van middelmatige grootte en had bruin haar met donkere frou-frou en wenkbrauwen. Haar gezicht was noch lang, noch rond, maar ovaal: ze had fijne, zachte en lange handen en vingers. Ze was een gewoon boerenmeisje en woonde in een klein, normaal huis op een heuvel en haar leven was er één van gebed en hard werken : water halen, koken en kleren herstellen. Ze leefde van fruit, vis en brood en was altijd sereen en zedig. Haar gelaatskleur was als die van tarwe. In de winter droeg ze wollen kledij en in de zomer kledij van linnen, ze droeg een sluier over haar hoofd als ze buitenshuis ging, liep op blote voeten of met sandalen van hout en leder en droeg twee kledingstukken: een kuis dameshemd en een kleed of jurk.

Jakobus had haar vaak op deze manier gezien, de zachte en vriendelijke moeder die brood kneedde en voor de apostels bad. Maar nu was ze anders. Nu was ze vol pracht en praal. Haar gezicht en haar vriendelijkheid waren hetzelfde maar Jakobus zag haar in een verschijning of bilocatie, gezeten op een troon van licht of een marmeren pilaar en vergezeld van engelen. Sommige van de engelen knielden neer op doorzichtige wolken en anderen maakten muziek.

Voor Jakobus waren ongewone verschijnselen niets nieuws. Hij was erbij op de berg toen Jezus verheerlijkt werd (Matteüs 17:2). Hij was getuige van de verschijning van Elia en Mozes. Hij was ook aanwezig bij de opwekking uit de doden van de dochter van Jairus (Markus 5:39). Hij had vele van Jezus’ wonderen gezien. Maar nu was hij getuige van iets anders. Nu zag hij een nieuw mirakel. Met een blik vol extase, waarschijnlijk zoals Stefanus naar een visioen van Christus gestaard had (Handelingen 7:56), zag Jakobus dat de engelen de pilaar of troon van Maria losmaakten en, volgens sommige legendes, hem een beeldje van Maria gaven.

Dan sprak de verschijning:

"Jakobus, dienaar van de Allerhoogste, gezegend zijt gij door God, en moge Hij u vervullen met Zijn goddelijke genade. Mijn zoon Jakobus, de Allerhoogste en Machtige God van de hemel heeft deze plaats gekozen opdat gij er een kerk zou bouwen en toewijden aan Mijn naam. Hij wenst aanbeden en gediend te worden en alle gelovigen die Mijn tussenkomst vragen zullen de genaden ontvangen die ze vragen, als ze waarlijk geloven en toegewijd zijn, en in de naam van Mijn Zoon beloof ik hen grote gunsten en zegeningen, want dit zal Mijn kapel en huis zijn, Mijn eigen erfenis en bezit, en als bewijs van mijn belofte zal deze pilaar hier blijven staan, met Mijn eigen afbeelding erop, die, op deze plaats waar gij Mijn kerk zult bouwen, zal blijven bestaan met het heilige geloof. Aanschouw deze pilaar waarop ik gezeten ben, die Mijn Zoon en uw Meester op de hoofden van engelen naar beneden heeft gezonden en rond dewelke gij het altaar van Mijn kapel zult bouwen. Op deze plaats zal de Allerhoogste door Mijn tussenkomst wonderen verrichten voor hen die Mijn bescherming afsmeken in hun noodwendigheden. En deze pilaar zal op deze plaats blijven staan tot aan het einde van de wereld."

De Maagd droeg Jakobus op om de kapel onmiddellijk te bouwen en dan naar Jeruzalem terug te keren, waar hij zoals voorspeld gemarteld zou worden. Volgens de legende bouwde de apostel een kleine kapel. Met een lengte van zo’n 5 meter en exact 2,50 meter breed was het de eerste kerk die aan Maria toegewijd was en die Haar recht tegenover de heersende heidense godinnen plaatste.


Basiliek Onze Lieve Vrouw van de Pilaar [Saragossa]

Daar langs de Ebro stond een kapel die op een dag zou uitgroeien tot een enorme koepelvormige basiliek van exact dezelfde afmetingen als de beroemde tempel van de godin in Efeze.

Er stond ook een beeldje van Maria die Jezus vasthoudt, de eerste van vele keren dat ze samen met Hem zou getoond worden.

Vertaling: Mario Lossie

Bron: Michael Brown