|
Download PDF
Abbé Arminjon: Fin du Monde présent et mystères de la vie future [1881] Zesde Lezing: Over het eeuwig lijden en het ongelukkig lot
Deel 1
Ze zullen naar het eeuwig lijden gaan [Mt 25: 26] Er leeft in het christendom een vreselijke waarheid die, meer nog nu dan in de voorgaande eeuwen, in het menselijke hart een meedogenloze afkeer oproept. Deze waarheid gaat over de eeuwige straffen van de Hel. Bij het noemen alleen van dit dogma komt het verstand in verwarring, wordt het hart bang en rilt, de passies verstijven en ergeren zich aan die leer en de stemmen die ze verkondigen. Zouden we dan moeten zwijgen en een fundamentele waarheid verzwijgen die het uiterste belang van de mens aangaat, die van zijn uiterlijke lot na de korte jaren van zijn aardse verbanning? Maar als de Hel een werkelijkheid is zou al de stilte die we rond die fundamentele kwestie opbouwen de zekerheid ervan niet wegnemen. De afzwakking en verzachtende menselijke taal zouden er de duur niet van inkorten. Het zou van onzentwege uiterst gek zijn om ons te overtuigen, door onze aandacht van dit fatale geluk af te wenden ... en zo te trachten er niet in te geloven, eens er in te slagen de strengheid ervan te bedwingen.
In deze reeks lezingen met als doel de toekomst van de mens en zijn onsterfelijk lot te behandelen, kunnen we het lijden van het ander leven niet verzwijgen zonder onze plicht te verzuimen en, als een ontrouwe en bedrieglijke dokter die probeert zijn patiënt een pijnlijke behandeling te besparen, hem rustig te laten sterven. Op dat punt heeft Jezus Christus zelf het niet nodig geacht om omzichtig en aarzelend te doen. Hij herhaalt steeds de straffen voorbehouden aan de zondaars, Hij spreekt meermaals over de externe duisternis, over het vuur dat nooit uitdooft, over het gevang zonder uitzicht waar tandengeknars en tranen niet te stelpen zullen zijn.
Wanneer het menselijk recht een zware schuldige wil treffen bouwt ze het schavot op de openbare markt en roept ze het volk op de vreselijke terechtstelling bij te wonen. In meerdere streken laat ze dagenlang de gebroken ledematen van de ongelukkige langs de baan of aan de galg hangen waaraan hij zijn laatste adem uitblies om zo, als voorbeeld, de afgeweken mensen af te schrikken die door schuldige passies meegetrokken worden. Jezus Christus handelt zoals het menselijk recht, Hij toont de boze het zwaard dat boven zijn hoofd hangt zodat deze, uit schrik, de wet niet zou overtreden maar het goede zou volbrengen in plaats van het kwade.
Sint Ignatius van Loyola zei dat hij geen nuttigere preek kende dan deze over de hel. De overweging van de bekoring van deugd, aantrekking en geneugten van Gods liefde heeft weinig vat op sensuele en grove mensen. Te midden van de stormachtige verstrooidheid en de aanstekelijke voorbeelden, de valstrikken en hindernissen op hun weg is de dreiging van de hel de enige rem die krachtig genoeg is om hen op het pad van de plicht te houden. Om dezelfde reden nodigde de Heilige Teresa haar strenge medezusters vaak uit om in gedachte en verbeelding naar de hel af te dalen in hun leven om te vermijden dat ze er in werkelijkheid in terecht zouden komen na hun dood.
In de studie die start over die ernstige kwestie, het lot van de mensen die in Gods haat gestorven zijn, zullen we tegenstrijdige standpunten vermijden, we zullen onverbiddelijk redeneren met de duidelijkheid van het grote theologische licht, enkel steunend op de Schrift en de waarachtige wetenschap van traditie en Kerkvaders. Ten eerste, bestaat de Hel en waar is ze gevestigd? Ten tweede, van welke natuur is de helse foltering en waar verloopt ze? Ten derde, kan Gods barmhartigheid verenigd worden met de gedachte van de gerechtigheid die geen enkele voldoening kan uitschakelen?
Sint Ignatius van Loyola zei dat hij geen nuttigere preek kende dan deze over de hel. De overweging van de bekoring van deugd, aantrekking en geneugten van Gods liefde heeft weinig vat op sensuele en grove mensen. Te midden van de stormachtige verstrooidheid en de aanstekelijke voorbeelden, de valstrikken en hindernissen op hun weg is de dreiging van de hel de enige rem die krachtig genoeg is om hen op het pad van de plicht te houden. Om dezelfde reden nodigde de heilige Teresa haar strenge medezusters vaak uit in gedachte en verbeelding naar de hel af te dalen in hun leven om te vermijden, zei ze, er in werkelijkheid terecht te komen na hun dood.
In de studie die start over die ernstige kwestie, het lot van de mensen die in Gods haat gestorven zijn, zullen we tegenstrijdige standpunten vermijden, we zullen onverbiddelijk redeneren met de duidelijkheid van het grote theologische licht, enkel steunend op de Schrift en de waarachtige wetenschap van traditie en Kerkvaders. Ten eerste, bestaat de hel en waar is ze gevestigd? Ten tweede, van welke natuur is de helse foltering en waar verloopt ze? Ten derde, kan Gods barmhartigheid verenigd worden met de gedachte van de gerechtigheid en die geen enkele voldoening kan uitschakelen?
Niemand kan zich op die studie van die ernstige overwegingen toeleggen zonder in zijn binnenste dit Schriftwoord te horen: ‘Let op, dien de Heer je God en leef zijn geboden na, want zo is de mens’. Degene die deze vreselijke waarheden mediteert, wordt zeker beter, hij zal meteen zijn instelling voelen veranderen en zijn wezen doen opstaan in de kracht van deugd en liefde voor het goede.
De eeuwigheid van de straf is een formeel onderwezen waarheid in de heilige Schrift, maakt deel uit van het christelijk symbool en talrijke concilies hebben dat bestempeld als geloofspunt.
Sint Mattheus in hoofdstuk 18 en Sint Jan in het boek Openbaring, hoofdstuk 14, waar sprake over de straffen voor duivels en verdoemden, zeggen dat de straffen oneindig zullen zijn. Sint Marcus in hoofdstuk 9 en Jesaja in hoofdstuk 46 zeggen dat hun vuur niet zal doven en dat hun worm niet zal sterven. Sint Augustinus die deze woorden aanhaalt merkt op dat de natuur van die worm betwistbaar is alsook het materieel of immaterieel vuur, maar wat in de woorden van de profeet vaststaat en geen tegenspraak duldt is dat gloed van dat vuur nooit zal milderen en de folteringen van die worm nooit zullen afnemen.
Jezus Christus bewaart en vestigt dezelfde gelijkheid tussen rechtvaardiging en veroordeling wanneer er sprake is van het ultieme oordeel dat Hij zal uitspreken. Hij onderscheidt, ofwel voor de beloning der rechtvaardigen, ofwel de straf der goddelozen, geen enkele maatregel of tijdsverschil: ‘Die zullen naar de eeuwige foltering gaan en de rechtvaardigen naar het eeuwig leven’ [Mt 25:46]. Dus, als het eeuwig leven geen tijdsgrens kent, zal de eeuwige dood ook zonder grens noch einde zijn.
Uit die verscheidene getuigenissen resulteert dat de barmhartigheid uit de Hel verbannen is en dat de Verlossing er geen toegang heeft. Quia in inferno nulla est redemptio. Daarbij, verdoemden en duivels kunnen zich bevrijden voor de rechtvaardigheid en de bevrijding of vermindering van hun straf slechts door drie middelen verkrijgen: of door een ware en eerlijke spijt, of door de kracht van het gebed der heiligen en door verzoenende werken van de levenden, of nog door de vernieling van hun wezen. God, die absoluut onmogelijk deze kan aanvaarden in zijn schoot door hun bestaan af te nemen, zou de facto hun lijden kunnen doen ophouden, maar de verdoemden kunnen niet boeten. God heeft satan nooit vergeven omdat satan nooit spijt heeft gehad.
Het gebeurt, zegt Sint Thomas, dat er spijt opkomt en dat de zonde veracht worden op twee manieren: absoluut of per toeval. Degene die de zonde absoluut veracht haat ze vanwege haar eigen misvorming en omdat ze God beledigt. Degene die ze per toeval veracht haat ze niet uit liefde voor God maar uit eigenliefde: hij veracht de zonde niet echt, maar wel de straf en het kwaad dat ze berokkent. Maar de wil van de verdoemden blijft het kwaad genegen en de verachting van hun straf is geen spijt of boete. Waarschijnlijk worden ze aangetast door verlangens en dromen, maar die dromen betreffen hun eigen geluk en buiten God verkregen. Zo is de droom van verdoemden en duivels, een eeuwig steriele droom die hen verslint in een wanhoop en oneindige verontwaardiging. De verdoemden kunnen zich dus niet berouwen.
Zijn ze in staat deel te nemen aan de gebeden en verdiensten der levenden? Was dat zo, dan zouden lucifer en zijn engelen bij machte zijn, op min of meer korte termijn, terug naar het goede op te staan. Zo zouden ze eerbare en beminbare heiligen worden zoals de cherubijnen en aartsengelen die ze eens in een eeuwige eenheid zouden omhelzen. Daaruit zou ook voortvloeien dat de Kerk voor de duivels moet bidden. De duivels zijn onze aartsvijanden, maar het voorschrift van de liefde gebied ons zonder voorbehoud, te bidden voor al onze vijanden. Maar, de Kerk op aarde bidt voor haar vervolgers omdat ze in dit leven waardevolle vruchten van berouw kunnen voortbrengen. Maar zelfs op de dag van het oordeel waar ze volbracht zal zijn in liefde en heiligheid, zal ze niet bidden voor de tot eeuwig lijden veroordeelde mensen door de rechtvaardige rechter. Indien de verdoemden eens op hun heil kunnen hopen, toch moet de Kerk voor hen bidden en ook zien we niet in waarom ze aan hen geen cultus zou wijden en het stoffelijk overschot van een Nero, een Robespierre en een Marat niet zou ophalen en op het altaar vereren om dezelfde reden als met de as van een Louis de Gonzague, een Vincentius à Paolo of een Franciscus van Sales.
Tenslotte zal het lijden van de verdoemden niet uitputten en zal hun wezen niet vernietigd worden. De Heilige Schrift beschrijft hun triestige toestand met deze uitroep: Secunda mors ‘tweede dood’. ‘Het zal,' volgens Sint Gregorius de Grote, 'een nooit gedoofde dood, een steeds opstartend begin, een neerhalen zijn dat nooit een ondergang zal meebrengen.' Sint Augustinus uit niet minder krachtig en duidelijk de droevige omstandigheden van die dood die, door de ziel eeuwig te laten bestaan, ze zal onderwerpen aan hevige wreedheden en kwellingen. ‘Er kan niet beweerd worden dat er in de Hel een leven voor de ziel bestaat daar de ziel op geen enkele wijze deel heeft in Gods bovennatuurlijk leven. Er kan niet beweerd worden dat er een lichamelijk leven zal zijn vermits het lichaam er allerlei pijnen zal doorstaan. Daardoor zal die tweede dood vreselijker zijn en zal de eerste dood daar geen einde aan kunnen maken’.
Aan die theologische bewijzen dienen redelijke bewijzen toegevoegd.
Als er geen eeuwige Hel was zou het christendom verdwijnen en de morele orde opgedoekt worden.
Deze waarheid over eeuwige straffen is fundamenteel verbonden met de basiswaarheden van de godsdienst, met de val van de mens, met de Menswording en de Verlossing die er logisch de standvastigheid van inhoudt. Indien er geen hel bestond, waarom zou Jezus Christus uit de hemel zijn neergedaald, zich in de kribbe vernederd hebben, en geleden en opgeofferd zijn op het Kruis? Deze overmaat aan liefde van een mensgeworden God om te sterven zou een zinloze daad zijn zonder verband met de doelstelling indien het maar ging om ons gewoon van een tijdelijk en voorbijgaand lijden te verlossen zoals in het Vagevuur. De mens was dus in een onherstelbaar ongeluk gevallen en door een oneindige ongenade getroffen, want hij kon slechts door een goddelijke remedie genezen worden. Anders moeten we zeggen dat Jezus Christus ons slechts van een beperkte straf verlost heeft waarvan we ons tot eigen voldoening zouden kunnen verlossen. Zou in dat geval de schat van Zijn bloed niet overbodig zou zijn? Dan zou er geen verlossing meer zijn in de strikte zin van het woord: Jezus Christus zou onze Verlosser niet meer zijn. De bijdrage van onbeperkte liefde en dankbaarheid die hij van de mensen vergt, zou een buitensporige en onverdiende eis zijn. De mensgeworden God ten volle onttroond in onze harten en onze verering zou van het christendom een bedrog maken en elk redelijk verstand zou de openbaring en God zelf verwerpen.
De basis van de morele orde is het absolute en essentieel verschil tussen goed en kwaad. Goed en kwaad verschillen essentieel omdat beiden verscheidene conclusies bieden en uitkomen op tegenstrijdige eisen. Maar, als we de eeuwige straffen afschaffen, monden deugd en ondeugd op hetzelfde einde uit. Een en ander bereiken via omwegen hun laatste doeleinde, namelijk de rust en het genot van Gods gelukzaligheid. Hetzelfde lot wordt het deel van degenen die het kwaad teweeg brachten als van degenen die tot op het einde het goede behartigden.
Er kan gezegd: Goed, maar het zal duizend of honderd duizend jaar eerder zijn voor de rechtvaardige en duizend of honderd duizend jaar later voor de goddeloze. "Welk belang?" Een boeteduur, hoe lang ook, maakt geen essentieel verschil uit voor het lot van een en ander. Tijdens ons korte en vluchtig leven, waar de ogenblikken nooit weerkeren zijn duizend of honderd duizend jaar een belangrijke tijdspanne. Maar zodra de mens de eeuwigheid is ingegaan is duizend of honderd duizend jaar zonder zin, het is minder dan een zandkorrel in de woestijn of een druppel water in de Oceaan. Denk aan een toekomst van lijden, willekeurig lang, verdubbel de jaren, stapel de eeuwen op, het verleden telt niet meer zodra het einde voor ieder gelijk is. Eens de straf voorbij zal de duur ervan, tegenover de eeuwigheid, als miniem overkomen en onbestaande lijken.
En daar er een zichtbaar verschil is tussen een eeuwigheid en een eeuwigheid zou kunnen dat de zonde de zondaar niet geschaad heeft. Bijvoorbeeld dat God me, om me te straffen voor mijn misdaden, me eeuwenlang in een vlammenzee zou dompelen troost ik me ... ik weet dat ik een gelijke maat als de rechtvaardige heb... de eeuwigheid... Dus eeuwigheid van genot en glorie voor hij die God gediend en bemind heeft tot de dood, eeuwigheid van genot en glorie voor de schurk die trilde bij het kwaaddoen en steeds de wet en de goddelijke geboden vertrappelde. Maar als beide gelijk eindigen, als zowel de goede als de verkeerde weg onfeilbaar naar het eeuwig leven leiden, zijn we gedoemd te besluiten dat deugd en misdaad dezelfde zekerheid bieden, dat de mens vrij is een of ander willekeurig te kiezen en dat zowel het bezoedelde als het zuivere leven dezelfde verdienste en waarde bezitten, gezien beide de basis vormen van eenzelfde volmaaktheid en eenzelfde geluk.
Eens dit systeem aanvaard is er op aarde noch moraal, noch openbare orde, noch schijn van eerlijkheid. De rechtvaardigheid is ontdaan van haar straf, het geweten is een vooroordeel, de deugd en het offer zijn een domme inspanning. Ontneem de mensheid haar vrees voor eeuwige straf en de wereld loopt over van misdaden, de vreselijkste misdrijven worden een opdracht van zodra ze aan gevangenis en zwaard ontsnappen. Er wordt slechts op de hel vooruitgelopen, in plaats van tot het latere leven te behoren begint ze nu onder de mensheid in dit leven. Een hedendaags auteur stelde: ‘er is voor de samenleving geen :middenweg, God of de revolver’. Als er geen enkele straf bestaat na dit leven dan overwint de macht in plaats van het recht, de beul wordt de sluitsteen en de spil van de maatschappelijke orde en de gerechtigheid wordt verkondigd in naam van de dood en niet meer in Gods naam. Daarbij, merkt een ander moralist op, met welk recht zou de rechtbank de misdaad bestraffen en een gegronde straf toekennen vermits deze laatste de goddelijke straffeloosheid geniet en dat de eeuwige rechtvaardigheid beslist heeft zich stil te houden? [Lacordaire: De la Sanction du Gouvernement divin].
Bron: Abbé Arminjon
Vertaling: [Broeder Joseph]
|
|