Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 4. Terug naar Taizé [1]

  
 
Download PDF

Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 4. Terug naar Taizé [1]

Dankzij een regeringsopdracht uitgeschreven in de herfst van 1944 door André Philip, commissaris van de Republiek in de voorlopige regering van generaal de Gaulle, kon Roger Schutz terug naar Taizé, samen met Max Thurian, Pierre Souverain en Daniel de Montmollin. Roger was nog de enige dominee van de Gemeenschap: Max werd gewijd in 1946 en Daniel in 1949.

Het grote huis dat ze vervoegden en dat sinds twee jaar leeg stond, was licht beschadigd. Handen uit de mouwen dus. Al vlug besliste Roger Schutz dat alle onderdelen van het huis die pronkzuchtig leken, af te breken: het torentje op het dak, de ronde raampjes, de zinken krullen. Tegelijk werd op de grote zolder een kapel gebouwd.

Om de landbouwwerken op te starten moest het domein ontgonnen worden. Daarna konden ze de tuinaanleg verwezenlijken en enkele koeien fokken. De gemeenschap wou zelfvoorzienend zijn, maar ze had lange tijd nood aan de hulp van de Grote Gemeenschap en had eerst in 1947 een begroting in evenwicht.

De inleiding tot het gemeenschapsleven

Enkele weken na zijn vaste intrek in Taizé in oktober 1944 publiceerde Roger Schutz zijn eerste echte boek, Je sers, dat hij uitgaf samen met de meest befaamde protestantse uitgever van Genève, Labor et Fides, en een uitgeverij in Parijs, gesticht voor de oorlog door Denis de Rougemont. Beide uitgevers waren vooral actief in litteraire uitgaven maar wel duidelijk protestants getint. Dit boek was het begin van ‘Collection Communauté de Cluny’ (CCC). Ondanks de kritiek bleef Roger Schutz achter de benaming van Cluny staan, met volgende uitleg: "Cluny. Deze naam komt van de streek, de Clusinois, waar het eerste huis werd geopend en doelt niet, zoals sommigen beweren, op een omzetting van het benedictijns leven naar de hervormde kerken."

Dominee Schutz schreef een groot gedeelte van het werk toen hij nog in Zwitserland was, maar sommige passages [o.a. over de ‘ Kinderstad’, waarover later meer] tonen aan dat het herlezen en aangevuld werd in Taizé.

Dit boek ontwikkelt de kleine Notes explicatives van 1941 en brengt bewerkte delen uit zijn eindschrift van 1943. Het gedachtegoed van de stichter van Taizé is aangevuld met het gemeenschapsleven dat hij al enkele jaren beleeft. In zeventien korte hoofdstukken omschrijft het boek duidelijk wat de Gemeenschap van Cluny nastreeft.

In het ‘hoofddeel Cluny’, naar de uitdrukking van Roger Schutz, zijn steeds twee ‘soorten ministeries’ te onderscheiden. Deze van elke Gemeenschap en deze van de inwonende Gemeenschap, verenigd in eenzelfde roeping: ‘Levenslang mensen verenigen die samen Christus volgen, mensen die in hun belijdenis niet gespleten worden maar zich geheel aan hun roeping wijden.'

"Geen statuut. Geen reglement," maar de basisformulering van de Gemeenschap zoals vastgelegd sinds 1941: de spreuk Ora et labora ut regnet, de drie ‘wetten van de spirituele begeleiding’ en de ‘geloofsbelijdenis’ die bij de verbintenis werd uitgesproken, dit alles uitvoerig beschreven in de vijf laatste hoofdstukken.

Deze Introduction hield meerdere vernieuwingen in. Eerst een lang citaat uit De votis monasticis door Luther in 1521 gepubliceerd maar in die tijd nog niet vertaald.

In de aangehaalde passage vroeg Luther om de ‘colleges en abdijen’ te handhaven, waar mannen zich wijden aan God en studie en de jeugd opleiden door ‘geestelijke oefeningen’ en een ‘liturgische pedagogie’. Maar hij duidde: "Ze moeten niet belast of weerhouden worden met geloften, met gevaar voor hun geweten."

Toen volgde de stichter van Taizé Luthers aanbeveling op. Hij benadrukt de ‘vreugdevolle armoede’ en de ‘gemeenschap van goederen’ (drie hoofdstukken zijn daaraan gewijd). Een hoofdstuk gaat over het celibaat van het inwonende gemeenschapslid: celibaat en huwelijk zijn ‘twee gelijkwaardige en even heilige roepingen’. Het celibaat is niet onherroepelijk: "Indien de eenzaamheid doorweegt vanwege de prikkelingen van het vlees zouden ze trouwen. [...] Ze willen niet de engel uithangen uit vrees dat het beest zich ontketent. Elk jaar moeten ze hun bestaan opnieuw onderzoeken; Ze weigeren eeuwige geloften af te leggen."

Een monnik in de abdij van Clervaux (Luxemburg) schreef in een lange welwillende boekbespreking dat de ‘clunisiens’ nog steeds ‘bang zijn van de regel’. Hij zal ook verbaasd zijn dat de jonge gemeenschap ‘zelfs niet dacht om het vasten en de onthoudingen van het primitieve monachisme over te nemen.’

De leider van de Gemeenschap is geen ‘rector’ meer, zoals in 1942, maar een ‘directeur’. Deze verandering tornde niet aan zijn invloed die, volgens Roger Schutz, van charismatische aard is: "Op grond van welk voorrecht komt iemand tussen in een Gemeenschap? Door het gezag van het Woord van God. [...] Als hij directeur is komt dat omdat God door hem bestuurt, omdat de Heer van de Kerk hem met een bijzonder gezag bekleedt vanwege zijn eigen charisma. Hij is directeur in naam van God."

Roger Schutz had graag dat ‘enkele vrienden’ een voorwoord schreven voor zijn eerste boek. Buiten de al aangehaalde teksten van de ‘metaalbewerkers’ en vakbondsman Lucien Tronchet, was er ook een pagina van de getrouwe dominee Jean de Saussure die, met ‘opluchting’, ‘vreugde’ en ‘hoop’, ‘het ontstaan van een eerste gemeenschap van intellectuelen in de hervormde wereld begroette’.

De uitdrukking ‘gemeenschap van intellectuelen’ die Roger Schutz zelf gebruikt in zijn geschriften van 1941 en 1942 was voorbijgestreefd. In zijn boek gaf Roger Schutz er een andere beschrijving van: "Er zijn twee vooraanstaande doelstellingen van de Gemeenschap, inwonende of niet: Missionaris zijn, een innerlijk leven in de Kerk koesteren." In feite kwam er een dimensie bij: openstaan voor de maatschappelijke noden.

Roger Schutz had die thema’s vastgelegd voor ‘de activiteiten en het onderzoek’ van de Grote Gemeenschap toen hij nog in Genève verbleef. Een daarvan ging over de toen genaamde ‘Kinderstad’, een ambitieus project dat Daniel de Montmollin moest voorbereiden. De ‘Kleine Scholen’ van Port-Royal waren een van inspiratiebronnen. In Taizé werd het uitgebouwd onder de vorm van een weeshuis.

De ‘Kinderstad’

De streek was pas bevrijd en de gevechten lieten puinhopen achter. Wezen en verlaten kinderen waren talrijk. Al vroeg nam de Gemeenschap een jongen op: een klein, mager ondervoed lichaam, te zwak en te verlaten om te lopen. In de eerste nacht wiegde Broeder Roger hem in slaap met sprookjes. Maar de volgende dagen moesten zijn drie medebroeders en hij elkaar aflossen om de jongen te dragen. Na twee weken was hij eindelijk wat opgeknapt en verdween het trauma van verlatenheid, zodat hij weer kon lopen.

Andere kinderen werden opgevangen of door de overheid toevertrouwd. Deze was overspoeld met ontelbare problemen om zich enkel tot erkende instellingen te wenden. Het boek van Roger maakt gewag van de door hem genoemde ‘Kinderstad’, gevestigd ‘dichtbij, op tweehonderd meter van het gemeenschapshuis’ en die hij beschrijft als een model van opvoeding: "Geen eentonigheid, schrijft Roger Schutz, geen grote eetzaal overbevolkt met kinderen, maar groepen met een eigen woonkamer, een eigen leider door hen verkozen en die hen bijbrengt door een voorbeeld te zijn."

De Gemeenschap ving ook een twintigtal jongens van alle leeftijd op, in een naburig huis bij het ‘Château’ dat ‘Manoir’ werd genoemd. Meerdere zussen van Roger Schutz en leden van de Grote Gemeenschap vestigden zich in Taizé om met de jongens bezig te zijn. Eerst kwamen Lily Schutz en haar man Roger Duckert en bewoonden een huis in het dorp in de herfst van 1944. Roger Duckert was doctor in de wetenschappen en werd later dominee. Daarna vroeg Roger Schutz aan zijn zus Geneviève om hem terug te vervoegen. "Dag na dag," zei hij, "ontdekte ze dat ze die kinderen niet meer kon verlaten en haar leven aan hen moest wijden." De kinderen noemden haar ‘Mama’ Vanaf 1948 kwam Denise Perrot, tante Denise genoemd, haar helpen bij de opvang.

Hun religieuze opvoeding werd door de Broeders van de Gemeenschap verzorgd. Een journalist getuigde: "Deze kinderen genieten een evangelische en protestantse opvoeding, maar ze blijven zeer vrij om de diensten bij te wonen of de avondviering die in een voorlopige kapel wordt gehouden rond een tafel met wit kleed waarop een Bijbel tussen twee kaarsen ligt."

Voor twintig wezen zorgen oversteeg uiteraard de mogelijkheden van de Gemeenschap. Een liefdadige Vereniging voor verlaten kinderen en oorlogsslachtoffers werd opgericht. Om sommige installaties te kopen ging Roger Schutz aanbellen bij het Leger des Heils in Parijs. Nog later deed hij een beroep op de Oecumenische Raad der Kerken, maar deze verkoos de aanvragen door te sturen naar de hervormde Kerk in Frankrijk.

De kinderen van ‘Kinderland’ gingen eerst naar school in het nabije dorp Ameugny. Dan vroeg de gemeenschap om een school in Taizé. Na veel aarzelen en voorzorgen ging de gemeenteraad akkoord: "op voorwaarde dat de school uitsluitend kinderen van de Vereniging inschreef, daar er ook elementen van verdachte moraliteit rondliepen die moeilijk te verbeteren waren."

Grotendeels bleven de vroegere kostgangers nauwe banden behouden met Geneviève en Broeder Roger, getekend door de opvoeding en de liefde die ze daar mochten ervaren.

De prior van Taizé vond dat "ik mag beweren dat ieder van hen deel uitmaakte van een mooie familie." Als volwassenen kwamen velen terug naar Taizé of bleven per brief in contact met Broeder Roger en Geneviève. Daarna kwamen hun kinderen op vakantie in Taizé.

Haat baart haat

In 1945 stak er een ander probleem de kop op: de Duitse krijgsgevangenen, zowat 750 000, verspreid over tientallen kampen. De laatste komen eerst in december 1948 vrij. Velen werden opgevorderd om stranden te ontmijnen, bruggen en wegen weer op te bouwen, alsook voor andere openbare werken.

Twee kampen lagen in buurt van de gemeenschap. Een in Cormantin in de vroegere barrakken van een Jeugdwerkkamp drie à vier kilometer ten noorden van Taizé. Een ander in een oude fabriek nabij Cluny een tiental kilometer zuidwaarts van Taizé. Een vertegenwoordiger van het Rode Kruis had de eenheid Cluny enkele maanden na de opening bezocht en stelde vast dat de bevoorrading van de gevangenen ‘heel onregelmatig’ gebeurde: het ‘aantal calorieën [is] onvoldoende voor zwaar werkende elementen.’ Hij wees ook op ‘achterhouden van voedsel bij onvoldoende werken’ en klachten over de kampwachter, ‘een zekere Tette die de gevangenen slaat.’ Meer nog, ‘sinds november bij de opening van de eenheid was er voor de protestanten geen dienst meer gevierd.’

Dit rapport van 1946 stemt overeen met de herinneringen van Broeder Roger. Gezien de situatie kreeg hij de toelating de gevangenen naar Taizé te laten komen op zondag voor ‘een kort gebed en met hen een beetje voedsel te delen, dat bijna onvindbaar was’. Wanneer mogelijk vetrokken de gevangenen met nog wat voedsel op zak. Een onrechtvaardig en afschuwelijk voorval maakte diepe indruk op de stichter van Taizé: "zondag na zondag ontwaarde ik al gauw onder die Duitse gevangenen een jong katholiek priester vol rust en uitstraling. haat baarde haart in die tijd, meer dan ooit. Op een dag gaven enkele echtgenotes van Franse verbannen soldaten die in Duitse concentratiekampen gedood werden uit wanhoop de schuld aan Duitse gevangenen. Ze troffen juist deze jonge gevangen priester. Zeer verzwakt bezweek hij. In zijn laatste uren had hij niets dan woorden van vrede, liefde en verzoening op de lippen."

Openheid en weigering

In het begin was het project van dominee Schutz door en door gemeenschappelijk en religieus. Maar vanaf eind 1944 kreeg de oecumene de bovenhand. Dat blijkt uit een brief van Max Thurian aan Couturier: "We hebben nagedacht en zeggen nu, na lang behoedzaam te zijn geweest, dat het past open en voluit te kiezen voor unionisme. Onze Kerk zal in ons vertrouwen."

Met ‘onze Kerk’ wordt uiteraard de hervormde Kerk bedoeld. Maar welk zin heeft unionisme? Doorgaans dacht men toen aan het katholieke project om de afgescheurde gemeenschappen weer te verenigen met de katholieke Kerk. Maar Roger Schutz en Max Thurian dachten daar niet aan. Een speciaal nummer van het tijdschrift Catholicité dat sprak over de christelijke eenheid, schreven de twee stichters een belangrijke bijdrage over hun opvatting aangaande eenheid. Indien ‘eens voorgoed moet verzaakt aan bekeersijver, dienen ook de organieke bekeringen te worden aanvaard, indien ze het voorbereide en nodige eindpunt vormen van een trage maar diepe spirituele evolutie.’ Maar het einddoel is de ‘tegenstellingen overschrijden’: alle geloofsbelijdenissen moeten ‘een bekering, een zuivering, een terugkeer naar Christus’ aanvaarden, om zo ‘de ware katholieke Kerk (universeel en oecumenisch), die van het Credo, in al haar waarheid en oerzuiverheid terug te vinden.’ In die opvatting is de Rooms-katholieke Kerk slechts een onderdeel van de ‘ware universele katholieke Kerk’ die nog komen moet. De betrekkingen van de jonge protestantse gemeenschap met de katholieke clerus werden daardoor moeilijker: openheid en weigering losten elkaar lang af, niet zonder wederzijdse illusies.

Kanunnik Dutroncy, aartspriester van de kerk van Taizé, was de gemeenschap, waarvan hij de leider onder de oorlog had leren kennen, genegen. Toen Broeder Roger hem vroeg om de oude romaanse kerk van Taizé te mogen gebruiken voor de diensten stond hij dat meteen toe. Maar enkele inwoners van het dorp en omgeving ergerden zich daaraan en in april 1945 waarschuwde de vicaris generaal van het bisdom Autun in Lyon: "De overste is een protestantse dominee en we zijn verplicht om hem het gebruik voor gemeenschappelijke oefeningen van een parochiekerk te weigeren." Deze eerste weigering ontmoedigde de Broeders niet, die toenadering zochten bij katholieke religieuze gemeenschappen. Begrijpelijk dat jonge ‘protestantse monniken’ in Taizé [zo worden ze weldra genoemd door de pers] veel te leren hadden bij congregaties met eeuwen ervaring religieus leven. De eerwaarde heren Couturier en Villain waren kostbare tussenpersonen.

Op een dag in 1945 bracht pater Villain pater Jérôme Darmancier naar Taizé. Deze laatste was toen ondermeester in het noviciaat van Mâcon. Dit klooster was toen de enige religieuze mannelijke gemeenschap in het bisdom. Pater Jérôme en pater Villain werden met open armen ontvangen voor het avondmaal en het overnachten. Broeder Roger sprak hen toe met de volgende worden: "We houden zoveel van de heilige Franciscus." Het was geen beleefde uiting, maar wel een teken van een bijzondere gehechtheid aan het franciscaanse ideaal. Pater Jérôme was ‘onder de indruk van de stilte tijdens de maaltijd, de Schriftlezing en de gewone maar intense uitspraak van Roger.’ Een tijd later ging Broeder Roger en een medebroeder naar het franciscaanse klooster in Mâcon waar ze onthaald werden voor de maaltijd en discrete gesprekken. Dit was bijna ondenkbaar in die tijd, want de protestanten mochten het slot van kloosters en abdijen niet betreden. De banden werden sterker. Vanaf december 1945 bracht een ‘maandelijks theologisch colloquium’ dominee Schutz en andere ‘clunisiens’ samen met de franciscanen in het klooster van Mâcon. Een franciscaan werd enkele jaren later de eerste katholieke biechtvader van Broeder Roger.

Toen Broeder Roger wou openstaan voor andere religieuze katholieke gemeenschappen ging Couturier ‘op zoek naar sprekers en stelde een lijst met zeven namen op, waaronder een karmeliet, een benedictijn, een franciscaan, een dominicaan, een jezuïet, een marist en een sulpiciaan. Allen waren bereid en de data werden vastgelegd.’ Op 9 april 1945 schreef Couturier naar Mgr. Lebrun om de nodige toelating te vragen.

Uit voorzichtigheid durfde de bisschop van Autun niet beslissen zonder kardinaal Gerlier, aartsbisschop van Lyon, te raadplegen. Ook niet zonder de toelating van de pauselijke nuntius in Parijs, Mgr. Roncalli, te vragen. Gerlier antwoordde was terughoudend: "We willen de redelijke en voorzichtige inspanningen voor eenheid niet belemmeren, noch het betwistbare verstoppen." De nuntius reageerde niet. Mgr. Lebrun moest hem opnieuw aanschrijven. Mgr. Roncalli, toekomstige Johannes XXIII, antwoordde negatief: "Mijn laat antwoord aangaande contacten met niet-katholieken toont u dat ik me moeilijk kan uitspreken [...] Eerlijk gezegd voel ik me niet bevoegd om principieel de vergaderingen waarover Uwe Excellentie me onderhoudt aan te moedigen. Lief zijn tegen iedereen moet kunnen; we kunnen lief zijn met onze afgescheurde broeders. Maar ik denk dat individuele verhoudingen een meer waardevolle poging zijn dan een grote vergadering [...] Excellentie, gelieve mijn onzekerheid te vergeven. Voorzichtigheid is de eerste hoofddeugd, en meestal doet ze aanvoelen wat niet hoeft."

De terughoudendheid van Mgr. Roncalli in 1945 kan verbazen als gekeken wordt naar de oecumenische openhartigheid die hij aanbracht als paus vijftien jaar later. Zijn weigering stond haaks op de welwillendheid die hij als paus vertoonde voor de Gemeenschap en de lof die hij erover uitsprak. Maar in 1945 sprak hij in naam van de paus, als zijn onderdaan en deze van de Congregatie van het Heilig Officie gelast met het behoud van het ware geloof. Zolang hij nuntius in Frankrijk was, gedroeg hij zich diep traditioneel in zijn godsvrucht en zijn leer.

De geplande ontmoeting ging dus niet door. Couturier maande de jonge dominee aan om deze weigering te aanvaarden, niet als een mislukking, maar als een beproeving die God toeliet: "De mens wikt en God beschikt. Onze ontmoeting lag niet in Gods plan. Voor u en voor ons is er maar goede houding: Glorie aan God! Zijn wil geschiede! Een tegenslag? Wat een genade! Wat een bewijs! Er is een onderliggende goddelijke waarheid die aan ons ontsnapt en die we moeten aanvaarden in liefde. Onze opmars naar Eenheid heeft een flinke stap vooruit gezet! God liet een mislukking toe!!! Hij bereidt grote dingen voor. Wij moeten ons laten uitzuiveren van onze wensen en meningen en aan onze eigen wil verzaken."

Op 20 januari 1946 kreeg dominee Charles Schutz een longontsteking die hem op twee weken tijd naar het graf leidde. Roger kon nog juist naar Genève gaan om zijn vader een laatste maal levend te ontmoeten. Deze was weer bezorgd over de toekomst van de Gemeenschap. "Hoe kan ik vergeten," schreef Roger Schutz, "dat hij daags voor zijn dood, lijdend aan longontsteking, vroeg om op te staan en me zittend te woord te staan? Een laatste maal drong hij aan: Afhangen van andermans giften was zijn vrijheid prijsgeven. Ik herinner me dat ik hem antwoordde: vanaf de eerste dag, alleen in Taizé, leefde ik van mijn werk en heb ik onder andere geleerd hoe koeien te melken."

Om 3 februari stierf Charles Schutz in zijn woning. Er was geen openbare begrafenis, maar twee dagen na zijn overlijden droeg Roger in het ouderlijk huis ‘een dienst op voor de familie in beperkte kring’. Amélie Marsauche-Schutz, toen ouder dan vijfenzestig, leefde nog vele jaren. "Ze is zo sterk als het oude Bourgondisch ras," zei zijn zoon Roger. Later verliet ze Genève om bij hem te komen wonen in een huis op het dorp, en daarna bij haar dochter Geneviève op de Manoir. Vijftien jaar lang was ze een beschermende figuur in Taizé.

Inleiding tot het liturgisch leven

Het tweede boek in de Collection Communauté de Cluny (CCC) kwam van Max Thurian onder de titel >Joie du ciel sur la terre en was een aangepaste versie van zijn eindschrift licentiaat theologie. De ondertitel ‘Inleiding tot het liturgisch leven’ was tegenhanger van het eerder door Roger Schutz uitgegeven: ‘Inleiding tot het gemeenschapsleven’. Trouwens droeg Max Thurian hem dat eerste boek warm op: ‘Aan jou, mijn geliefde broeder in het ministerie, en aan de gemeenschap die je lief is met de tederheid van Jezus Christus, opdat ze iedere dag opnieuw de volle hemelse vreugde zou heroveren, God lovend, en dat je door de Geest gehecht wordt aan dit lapje grond waar God je neerzette.’

Thurian was zeer ambitieus: de protestantse liturgie, meer bepaald de hervormde, weer doen opleven. Hij kreeg de steun in een lange inleiding van Franz J. Leenhardt, zijn docent theologie aan de faculteit van Genève en ook de eerste die de jonge Gemeenschap verdedigde. "De protestantse godsvrucht," schreef Leenhardt, "heeft nood aan een meer verscheiden voedsel dan tot nu toe. Op het gebied van liturgie, dacht hij ook, "lieten de erfgenamen van de Hervorming in de XVIe eeuw zich verarmen door nalatigheid en kortzichtigheid. Ze keurden een liturgische bloei af als ‘papistisch’, hoewel langdurig gerijpt door de christelijke godsvrucht waarin ze haar gepaste uitdrukking vond. Het volstond om uit te zuiveren, aan te passen of te snoeien."

Max Thurian wou de ‘verschillende liturgische tradities in de universele Kerk onderling vergelijken’. Hij aarzelde ook niet om ‘enkele nieuwe beweringen voor te stellen’. Zo tegen de calvinistische traditie in die denkt dat slechts twee sacramenten bevestigd zijn in het Nieuwe Testament (Doopsel en Eucharistie). Thurian voegt er drie aan toe die ook de handoplegging, in de Schrift bevestigd, inhouden (Vormsel, wijding van ministers en ziekenzalving). De katholieken konden slechts vol interesse deze demonstratie bekijken.

Zoals de hele protestantse overlevering weigerde Thurian de leer over de wezensverandering, die volgens hem te veel door de middeleeuwse filosofie (werkelijkheid en materie) was beïnvloed. Hij zocht een nieuwe beschrijving van het ‘dogma over de werkelijke aanwezigheid’ en stelde een nieuw filosofisch begrip voor: de ‘transrelatie’.

Deze poging tot verzoening van de hervormde en de katholieke opvatting over Eucharistie, door een lexicale verandering, kreeg maar weinig gehoor en werd ook door hem opgegeven in zijn latere werken over dit onderwerp. In zijn boek van 1946 probeerde hij de calvinistische opvatting over het Heilig Avondmaal nauwer bij de opvatting van de mis als offer te brengen. Als hij het verzoenend karakter in de katholieke leer afstootte weigerde Thurian het woord ‘offer’ niet, maar wenste ‘dat de mis werd ontdaan van de vele gebeden die het offerkarakter onderlijnen en de werkelijkheid van de menswording, maaltijd en communie benadelen. Als elke mis een communiemis zou worden waarop alle gelovigen zijn uitgenodigd, zou dit een grote stap betekenen naar wederzijds begrip.’ De hervorming in de katholieke Kerk na het tweede Vaticaans concilie kwam die verwachting tegemoet.

De initiatieven van Thurian en Schutz, die in de hervormde kringen als gewaagde vernieuwers werden bestempeld, werden meestal wantrouwig bekeken. Zo richtte dominee Visser ’t Hooft, secretaris generaal van de Oecumenische Raad der Kerken [toen in wording], een schrijven aan Schutz die hem zijn boek had geschonken: "Ik ben benieuwd welke uitwerking dit op me zal teweeg brengen, want ik ben een van die hervormden die een zeker vooroordeel koesteren voor een te uitgewerkte liturgie! Ik zal dus je boek lezen met het standpunt van degene die wil dat onze cultus een cultus van de geest blijft. Maar misschien zal je me overtuigen."

In werkelijkheid, eens de Oecumenische Raad der Kerken voorgoed gevormd en Visser ’t Hooft officieel de eerste secretaris generaal werd (van 1948 tot 1966), bleken de verhoudingen met Taizé op meerdere vlakken moeilijk. Daartegen kende het elan dat Thurian gaf blijvende gevolgen in Taizé. In hervormde middens werd het Heilig Avondmaal alleen op grote feestdagen gevierd. In Taizé integendeel vierde men het gezamenlijk op woensdag, vrijdag en zondag en soms dagelijks in bepaalde periodes [in de Goede Week en de retraite, bijvoorbeeld].

Het boek van Thurian van 1946 betekende waarlijk een mijlpaal in de geschiedenis van de Gemeenschap en zal ook het hele Franse protestantisme beïnvloeden, zowel voor meer veelvuldige vieringen als voor een evolutie in de leer over de aanwezigheid van Christus in de Eucharistie.

In de anglicaanse abdijen

Op 18 november 1946 bracht Mgr. Lebrun, bisschop van Autun, zijn eerste bezoek ad limina in Rome. Hij gaf rekenschap aan Pius XII over het leven in zijn bisdom, sprak over de groeiende gemeenschap in Taizé en vroeg enkele ‘praktische richtlijnen’ aan de paus. Pius XII raadde aan om ‘diegenen welwillend te onthalen die vroegen ontvangen te worden, toe te staan wat mogelijk is, maar ook met de zorg elke onvoorzichtigheid te mijden die een hindernis wordt voor de oecumene.’ De bisschop van Autun voegt er aan toe: "Pius XII was onder de indruk van de drang van de Broeders om zich te verbinden tot de Godgewijde maagdelijkheid voor een gedeeltelijk contemplatief leven, daar waar juist nu in de katholieke kringen het celibaat van de priesters in vraag werd gesteld."

Enkele weken later stemde Mgr. Lebrun, ter gelegenheid van de Bidweek voor Eenheid, in met een vergadering te Chalon van broeders van Taizé met drie priesters en enkele leken. Max Thurian liet niet na hem daarvoor te danken. In 1947 hield pater Villain van zijn kant een reeks conferenties over de gemeenschap ‘in seminaries en bisdommen’. In dit jaar gebeurde iets belangrijks: Roger Schutz en Max Thurian maakten in juni een reis naar Engeland.

Max Thurian publiceerde een relaas over dit verblijf, zonder de eerste reden van die verplaatsing te vermelden. Samen met vele andere vertegenwoordigers van diverse Kerken, waren ze uitgenodigd op een historische viering: Geoffrey Fisher, aartsbisschop van Canterbury en primaat van de anglicaanse Kerk, ontving voor het eerst Mgr. Finkel, aartsbisschop van Utrecht en hoofd van de oudkatholieke Kerk. Deze laatste nam deel van bij het begin aan de oecumenische beweging en Fisher zat het voorlopig Comité van de Oecumenische Raad der Kerken sinds een jaar voor. De ontmoeting nam een oecumenische afmeting aan. Misschien dacht dominee Schutz terug aan zijn grootvader die een oudkatholiek priester was geweest.

Dit verblijf in Engeland was belangrijk in die mate dat Schutz en Thurian vertrouwd geraakten met de verschillende facetten en componenten van de anglicaanse Kerk: de anglo-katholieke vleugel of High Church (‘Hoge Kerk’), die dicht bij het katholicisme stond in al haar meningen, de ‘Brede Kerk’ meer liberaal, en de ‘Lage Kerk’ zeer calvinistisch en puriteins. Ze verbleven veertien dagen in een anglo-katholieke parochie in de Londense voorstad. Max Thurian schreef: "We woonden in bij de dominee, woonden de diensten bij en mengden ons in het parochieleven. Ik had de indruk dat ik voor het eerst opgenomen werd in een diep katholiek religieus leven, dat weinig verschil toont met wat leeft in een katholieke parochie in een voorstad van Parijs of Lyon." Met uitzondering dan van noemenswaardige verschillen in doctrine: zelfs in High Church weigerden toen de anglicanen de dogma’s van de Onbevlekte Ontvangenis en de onfeilbaarheid van de paus, alsook de leer over het Romeinse primaatschap.

De dominees verbleven ook in meerdere anglicaanse abdijen. Bij de Cowley-Fathers in Oxford ontdekten ze een ‘legerspiritualiteit’ met een zeer streng uurrooster: zeven diensten per dag, onthaal van retraitanten en een zending in nabije colleges. In Mirfield, ten noorden van Leeds, bleven ze in het House of the Resurrection waar ‘het broederlijk gemeenschapsleven’ een belangrijke plaats inneemt. In Kelham bij Newark maakten ze kennis met de vaders van de Sacred Mission die zich vooral wijden aan theologisch onderricht en in gemeenschap leven met de studenten. Ze gingen ook naar Nashdom, vijftig kilometer ten noorden van Londen, waar ze de ‘zuivere levensstijl van de benedictijnen vonden [...] in de diensten en de mis, met de ongewijzigde Roomse ritus en alles in het Latijn.’ "Deze anglicaanse benedictijnen," besluit Max Thurian, "verschillen in niets met eender welke katholieke benedictijn, behalve de aanhang met Rome."

Roger Schutz en Max Thurian konden ook aan al die gemeenschappen de hunne voorstellen. De contacten die tijdens hun eerste verblijf in Engeland ontstonden, werden opgevolgd.

Max Thurian keerde naar Frankrijk terug met een verstevigde bewondering voor de anglicaanse Kerk die, zei hij, ‘geroepen is een belangrijke rol te spelen in de oecumenische beweging voor de christelijke eenheid. Door haar geschiedenis, haar gedachtegang, haar kracht, haar leven verenigt ze de ingewikkeldheid van het christianisme, haar diverse strekkingen en haar vele tegenstellingen. Vandaar haar unieke plaats in de oecumenische gesprekken. Ze is waarlijk de Brugkerk, de Bridge Church zoals de Engelsen haar graag noemen.’

Roger Schutz heeft een breder zicht op de toekomst, Hij denkt dat er geen modelkerk is om na te volgen, geen bekering is na te streven in geen enkele richting. Elke historische Kerk heeft een eigen rol te spelen in verband met haar verleden. Vanuit Oxford schrijft hij naar Couturier: "Ik ben nu zeker dat we het stadium overstegen hebben, niet alleen van het geloofsstrijden, maar ook van de bekeringsijver [...]. We hebben beter de profetische rol (dat is haar eigen charisma) begrepen die onze Kerk kan vertolken in de ene katholieke Kerk."

Wanneer hij het heeft over de ‘ene katholieke Kerk’ denkt hij niet aan de Rooms-katholieke Kerk, maar, zoals eerder in diverse zin Tommy Fallot, Wilfred Monod, Richard Pasquier of Jean de Saussure dat deden, aan de ‘onverdeelde oudkatholieke Kerk, gemene stam waaruit, na pijnlijke afscheuringen, de verschillende vertakkingen ontstonden die nu de Katholieke orthodoxe Kerk, de Rooms-katholieke Kerk, de anglo-katholieke Kerk, de hervormde Kerk, enz. uitmaken.’ Zulke woorden misleidden sommige van zijn katholieke gesprekspartners (zoals kardinaal Gerlier en Mgr. Lebrun) als hij zich aangetrokken beweerde tot het katholicisme.

Vertaling: Broeder Joseph