In 2008 was het honderdvijftig jaar geleden dat de verschijningen van Lourdes plaatsvonden. Achttien verschijningen in de grot Massabieille bij de rivier de Gave, net buiten Lourdes, aan Bernadette Soubirous, een veertienjarig meisje dat niet lezen of schrijven kon. Toen de eerste verschijning zich voordeed, was Bernadette alleen. Haar zusje en een vriendinnetje waren bezig hout te sprokkelen, iets verderop. Bernadette zag "een witte dame," die zich later zou identificeren als de Onbevlekte Ontvangenis of, zoals iedereen in Lourdes al zei, nog voordat Bernadette het bevestigde, de heilige maagd Maria. Het zou de enige keer zijn dat ze alleen was. Bij de tweede verschijning gingen twaalf meisjes met haar mee, maar alléén Bernadette kan Haar warnemen en bij de derde verschijning werd zij vergezeld door twee dames uit het dorp die een boodschap van gene zijde verwachtten. Bij de vierde verschijning vergezelden haar moeder en enkele tantes haar. Daarna liep heel Lourdes uit. Bij de veertiende verschijning waren achtduizend mensen aanwezig. Begin eenentwintigste eeuw reizen jaarlijks ongeveer vijf miljoen pelgrims naar Lourdes.
Vormen de verschijningen een mysterie, een ander mysterie betreft haar dood. Nadat zij is overleden in 1879, wordt het lichaam van Bernadette in 1909 uit de grafkelder gehaald en "geschouwd," zoals het kerkelijk recht bij het proces tot heiligverklaring vereist. Het blijkt geheel gaaf en onbedorven. Ook bij de tweede "herkenning," in 1919, wordt het in ongeschonden toestand aangetroffen. Wanneer haar lichaam ook in 1925 nog geheel intact blijkt, wordt het niet meer in zijn grafplaats teruggezet. Met haar handen om een rozenkrans gesloten voor een nooit eindigend gebed ligt Bernadette thans opgebaard in de kapel van het klooster in Nevers, waar zij bijna honderddertig jaar geleden overleed.
Het leven van Bernadette is uitvoerig gedocumenteerd en beschreven. Reeds vanaf de tweede of derde verschijning werd zij ondervraagd door instanties van de politie. Kerkelijke autoriteiten stelden een officieel onderzoek in. Hun rapporten zijn bewaard gebleven. Verder zijn er de getuigenverhoren en de verslagen van pelgrims en andere bezoekers. In 1868 verschijnt de eerste biografie.
Van Bernadette zelf zijn meer dan honderd brieven bewaard gebleven, geschreven in Lourdes en Nevers.
Jeugd van Bernadette
Bernadette Soubirous is geboren op 7 januari 1844 in de molen Boly, de voorlaatste van de vijf molens aan de voet van de grote steile rots waarop de burcht gelegen is die Lourdes beheerst. Haar vader is de vierendertigjarige molenaar Francois Soubirous. Haar moeder is de achttienjarige molenaarsdochter Louise Soubirous-Casterot. Bernadette, die, zoals haar biografen schrijven, de molenstenen vanuit haar wieg hoorde kraken, zal op haar sterfbed verklaren: "Ik ben vermalen tot een graankorrel."
Met dit aan het molenaarsleven ontleende beeld doelde Bernadette op de lichamelijke pijn en haar ziekten, maar het beeld kan ook worden betrokken, niet op de verschijningen zelf [die zij als een bijzonder voorrecht beschouwde], maar op de gevolgen ervan voor haar persoonlijke leven. De belangstelling die haar ten deel viel, de roem die het haar reeds vroeg, meteen na de verschijningen, maakten het haar onmogelijk om gewoon over de straat te lopen. De eisen die mensen aan haar stelden, de plannen die men voor haar maakte [goed- en minder goedbedoeld], dat alles hing haar als een molensteen om de nek. Daarbij kwamen het lichamelijke en persoonlijke leed en haar zwakke gezondheid.
Jeugdfoto's van Bernadette Soubirous
Bernadette was het oudste kind uit een gezin van negen.5 Vijf kinderen overleden bij hun geboorte of zeer jong. Jean werd een jaar na Bernadette geboren, in 1845, en stierf twee maanden oud. Jean-Marie, geboren in 1848, werd twee jaar oud. Justin werd geboren in 1855 en stierf in 1865. Nog een broertje Jean werd geboren in 1864. Hij stierf zeven maanden oud. In 1866 werd nog een meisje geboren dat enkele minuten na haar geboorte stierf; haar naam komt niet voor in de registers van de burgerlijke stand. Bernadettes zus Marie, als kind liefkozend Toinette genoemd, kreeg zes kinderen; daarvan heeft zij er vijf ten grave gedragen; de jongste, Jean-Alexis, stierf vijfendertig jaar oud, zonder nakomelingen. Het drama en de droefenis rondom deze gebeurtenissen komen in Maries briefwisseling met Bernadette uitvoerig aan de orde. Bernadettes "broertje"Pierre [hij is vijftien jaar jonger dan Bernadette] krijgt twee kinderen, die beiden vroeg komen te overlijden. Hoewel de dood het geslacht Soubirous dus altijd dicht op de hielen zat, zijn er dankzij Bernadette’s broer Jean-Marie [genoemd naar zijn overleden broer] vandaag de dag nog altijd nakomelingen.
Familiefoto van Bernadette Soubirous
Heel haar leven leed Bernadette aan astma, waarvan sommige aanvallen haar op het randje van de dood brachten. In 1854, Bernadette is dan tien jaar oud, verliest haar vader de molen. In 1855 wordt Lourdes getroffen door een cholera-epidemie, waarbij ook Bernadette geïnfecteerd raakt. Zij wordt ernstig ziek en ondervindt de rest van haar leven de gevolgen. Wanneer vader Soubirous door een ongeval aan één oog blind raakt en zijn diensten niet meer kan verhuren, komt het van kwaad tot erger. Het gezin met vier kinderen moet zijn intrek nemen in een hok van 3,72 bij 4,40 meter, het cachot, een voormalige gevangeniscel die enkele jaren eerder gesloten was omdat het er te vies was, vochtig en vol ongedierte.
Tot overmaat van ramp wordt Soubirous gearresteerd wegens een vermeende diefstal van twee zakken meel. Hij verdwijnt voor enige tijd achter de tralies. In september 1857, enkele maanden voor de verschijningen, wordt Bernadette, omdat er te veel monden te voeden zijn, uitbesteed aan haar vroegere min Marie Laguës in het aangrenzende dorpje Bartrès. Daar hoedt zij de schapen en past zij op de kinderen. Bernadette, die niet kan lezen en schrijven, krijgt van haar min de eerste catechismuslessen ter voorbereiding op de eerste communie, die zij op haar veertiende zal doen. Bernadette's moeder Louise beschrijft haar als een kind met "een uitgesproken neiging tot vroomheid." Zij maakte graag rustaltaartjes in de meimaand en bezat een eenvoudige rozenkrans die zij in het Frans kon bidden, een voor haar vrijwel onverstaanbare taal. Deze rozenkrans draagt zij bij zich tijdens de eerste verschijning.
De verschijningen
De eerste verschijning heeft plaats op 11 februari 1858 bij de grot Massabielle aan de Gave, net buiten Lourdes. Weinig gebeurtenissen uit die tijd zijn zorgvuldiger beschreven. We kunnen Bernadette op de voet volgen van verschijning naar verschijning. Het zijn er achttien in totaal: zestien verschijningen in de maanden februari en maart, één in april en de laatste op 16 juli 1858. Politiecommissaris D. Jacomet en pastoor D. Peyramale die haar in deze periode en kort daarop sceptisch ondervragen, houden nauwkeurige verslagen bij. In november 1858 moet Bernadette voor een bisschoppelijke onderzoekscommissie verschijnen, waar zij voor de zoveelste keer haar verhaal doet. In geen van die verslagen spreekt zij zichzelf tegen. En ook later zal zij, telkens wanneer haar gevraagd wordt het verhaal van de verschijningen nog eens te vertellen, nooit proberen de geschiedenis te verfraaien of aan te dikken.
De eerste verschijning duidt Bernadette aan met het nogal onpersoonlijk woordje aquero: "dat." Maar ook beschrijft zij haar als een mooie "jongedame" in een witte jurk met een blauwe ceintuur, gele rozen op haar voeten en een rozenkrans in haar handen. Bij de eerste verschijning maakt aquero een kruisteken en wenkt haar naderbij te komen. Hoewel Bernadette gefascineerd is en, zoals ze later verklaart, altijd wel in haar aanwezigheid zou willen vertoeven, durft zij dit niet.
Bij de tweede verschijning besprenkelt Bernadette haar met wijwater, voor het geval dat zij met een kwade geest te maken heeft, maar de dame glimlacht slechts. De derde keer overhandigt zij de verschijning schrijfgerei om haar naam te noteren, maar zij krijgt ten antwoord: "Dat is niet nodig." De verschijning vraagt Bernadette veertien dagen naar deze plek te komen. Na de zesde verschijning wordt Bernadette door commissaris Jacomet ondervraagd. Wanneer hij zegt: "Jij ziet dus Onze Lieve Vrouw, Bernadette?" antwoordt zij: "Dat zeg ik niet, dat ik Onze Lieve Vrouw gezien heb [..] ik heb iets wits gezien." "Iets of iemand?" "Het [aquero] heeft de vorm van een jongedame [damisèle]."
Pas bij de zestiende verschijning zal deze "jongedame" haar identiteit onthullen. Maar intussen gebeurt er bij bijna alle verschijningen wel iets opmerkelijks. Er worden haar drie geheimen toevertrouwd. Persoonlijke geheimen, die volgens Bernadette dieper en "ernstiger" zijn dan bijvoorbeeld de voorspelling dat zij in een klooster zou intreden.
Bij de achtste verschijning krijgt Bernadette de opdracht om voor de bekering van zondaars te bidden. Om boete te doen voor de zondaars dient zij de grond te kussen. Bij de negende verschijning wordt haar in de grot de oorsprong van een bron gewezen. Zij drinkt van het water dat opwelt, en eet van het onkruid dat er groeit. Na de twaalfde verschijning wordt de eerste genezing gemeld. Catharine Latapie krijgt de kracht in haar verlamde hand terug. De menigte die van Bernadette’s extase getuige wil zijn, groeit gestaag. Hoewel de verschijningen met tussenpozen plaatsvinden, verzamelen zich dagelijks groepen mensen bij de grot. Liep eerst alleen de lokale bevolking uit, gaandeweg komt men van heinde en ver. Op 3 maart staan er drieduizend mensen bij de grot. En wanneer de laatste dag van de veertien dagen is aangebroken, zijn het er ongeveer achtduizend.
Bij de dertiende verschijning ontvangt Bernadette een boodschap: "Ga de priesters zeggen dat men in processie hier naartoe komt en er een kapel bouwt." Pastoor Peyramale reageert cynisch: "Goed, als ze zo graag een kapel wil, laat ze dan haar naam zeggen en de rozenstruik van de grot tot bloei brengen."
Bij de zestiende verschijning, op 25 maart 1858, vraagt Bernadette voor de zoveelste keer: "Mejuffrouw, zoudt u zo goed willen zijn mij te zeggen wie u bent?" Ze krijgt ten antwoord: "Que soy era Immaculada Councepdou [Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis]." Onmiddellijk haast Bernadette zich naar de pastorie. Peyramale is furieus: "Je vergist je. Zo kan een dame niet heten! Weet je wel wat dat betekent?" Bernadette zegt dat zij dat inderdaad niet weet. "Maar hoe kun je dat dan zeggen, als je het niet begrijpt?" Hierop zegt zij: "Ik heb het de hele weg lang herhaald."
Om de opdringerige massa te ontlopen gaat Bernadette vanaf april naar school. Een aanval van astma verplicht haar tot een kuur in het nabijgelegen Cauterets. Hier kan zij ook figuurlijk op adem komen.
Op 3 juni 1858 doet Bernadette haar eerste communie, en in de weken daarna is de grot verboden terrein. Hoewel de grot gebarricadeerd is, verschijnt op 16 juli 1858 de Maagd voor de achttiende en laatste keer. Vermomd en in het geheim begeeft Bernadette zich die dag naar de grot, omdat zij er [naar eigen zeggen] "onweerstaanbaar" door wordt aangetrokken. Zij knielt aan de overkant van het water, op de rechteroever van de Gave. De laatste verschijning geschiedt, zoals de eerste keren, in stilzwijgen. Op de terugweg zegt Bernadette tegen een tante die haar vergezelt: "Ik heb geen barricade en geen Gave gezien. Het was net alsof ik bij de grot was, niet verder weg dan anders. Ik zag alleen maar de heilige Maagd."
Kloosterleven
Door de verschijningen verandert het leven van Bernadette ingrijpend. Althans uiterlijk. Innerlijk blijft zij, zoals vele getuigen melden, wat ze altijd al was, de natuurlijkheid en de rust zelve. Maar vanaf dat cruciale jaar 1858 zijn de ogen van de wereld en de kerk gericht op haar, de "zieneres," en op Lourdes, dat bergdorpje in de Pyreneeën waar zij voortaan niet meer rustig verblijven kan. Zij zal er desondanks nog acht jaar blijven wonen.
Bij de Zusters van Barmhartigheid uit Nevers, die in Lourdes een hospitium hebben [een gasthuis voor zieken, waar ook reizigers terecht kunnen], gaat zij naar school en leert zij lezen en schrijven. Zij blijft hier wonen tot aan haar vertrek uit Lourdes in 1866. Intussen gaat het de familie weer enigszins voor de wind, doordat Francois Soubirous in 1859 opnieuw een molen krijgt. Op 17 november 1858 wordt Bernadette bij de bisschoppelijke onderzoekscommissie van het bisdom Tarbes ontboden. Het begin van een reeks van ondervragingen. De eenvoud van haar verhaal, Bernadettes consistente betoogtrant en haar onverschilligheid voor zogenaamde wonderen en andere bijzaken [alleen wat de Maagd haar opgedragen heeft, telt] maakt zo veel indruk op de heren van de commissie dat men de verschijningen officieel erkent en besluit tot de bouw van een kapel. De beeldhouwer Joseph Fabisch begint in 1863 aan het beeld van de verschijning dat tot op de dag van vandaag de grot siert. Bernadette zal tactvol zeggen dat het beeld heel mooi is, maar in de verste verte niet op de verschijning lijkt. De basiliek wordt in 1876 ingewijd, zonder Bernadette, die in het klooster van Nevers verblijft en ziek is.
In het voorjaar van 1864 geeft Bernadette te kennen dat zij zuster wil worden bij de congregatie van de Zusters van Barmhartigheid in Nevers. Met haar zestien jaar oudere nicht Jeanne Védère voert zij gesprekken over "roepingen." In 1865 begint zij haar postulaat, en op 4 juli 1866 stapt zij op de trein om in te treden in het klooster van Nevers. Ze zal Lourdes en de Pyreneeën niet meer terugzien.
Mysteries rond de verschijningen
Als we Bernadette's leven een mysterie noemen, laat het dan vooral zijn vanwege de verschijningen. De psychologische verklaringen waarmee men de verschijningen in de loop der tijd heeft proberen te duiden, zijn geen van alle overtuigend. Men heeft Bernadette voor een cataleptische hysterica uitgemaakt, een kwezelachtige fantast, een ziekelijke bedriegster, een willoos instrument in de handen van een propaganda zoekende kerk. Vaak zijn het rationalisaties om het mysterie te ontkennen.
Bepaalde feiten zijn inderdaad mysterieus: de kaarsvlam die haar hand niet verschroeide, de bron die uit het niets lijkt te ontspringen, de vervoeringen die soms meer dan een uur duurden, de opdracht een kapel te bouwen en processies te organiseren. Mysterieus is dat een meisje van veertien de autoriteiten zover kreeg dat allemaal uit te voeren. Mysterieus zijn ook de geheimen die Bernadette persoonlijk werden toevertrouwd, maar die zij nooit heeft geopenbaard. Toch zijn dit geen van alle redenen waarom de verschijningen het mysterie van Bernadette's leven vormen.
Het werkelijke mysterie is [hoe omvangrijk en hoe helder de verslagen van ooggetuigen, van rechters, van kerk-autoriteiten of van Bernadette zelf ook zijn] dat wij nooit tot de kern zelf kunnen doordringen. We blijven altijd buitenstaanders. Want of we er nu vol ongeloof, cynisch of juist heel vroom tegen aankijken, we zullen nooit van binnenuit ervaren wat Bernadette ervaren heeft. We kunnen verklaringen opstellen, psychologisch, sociologisch, theologisch. We kunnen proberen de zaak te begrijpen door vergelijkingen te maken met andere verschijningsverhalen, eventueel uit andere culturen. We kunnen zelfs proberen religieus tot de zaak door te dringen, bijvoorbeeld door onze eigen religieuze ervaringen in te brengen of Bernadette "na te volgen." Maar nooit zullen we die onherhaalbare momenten van Bernadettes verschijningservaringen kunnen meebeleven. Haar binnenperspectief is voor ons niet toegankelijk.
Elk leven is uniek, jazeker. Elk leven is ook onherhaalbaar. Maar soms wordt iemand aangeraakt door iets wat al die bijzondere momenten uit gewone mensenlevens overstijgt. Niet dat dit iemand gelukkiger maakt. Bernadette heeft geen gelukkig leven gekend. Wat haar over de zondige mens wordt geopenbaard, bezorgt haar leed. Bernadette, in wie men nauwelijks iets kwaads kan ontdekken, noemt zichzelf desondanks "een zondares." Misschien spreekt zij daarmee voor de gehele mensheid - ook namens degenen die het woord "zonde" niet meer kennen.
In 1879 overlijdt Bernadette, na een lang ziekbed, aan tuberculose. Zij is, zoals ze zelf zegt, "... vermalen als tarwe." Alleen de graankorrel die sterft, zegt Jezus in het evangelie volgens Johannes, brengt vrucht voort. Tienvoudig, honderdvoudig, oneindig.
Bernadette Soubirous bij haar overlijden
Behalve de verschijningen is er nog dat andere mysterie dat Bernadette omgeeft. Wanneer zij op woensdag 16 april 1879 gestorven is in het klooster Saint-Gildard te Nevers, blijft haar lichaam drie dagen lang, tot 19 april, publiek opgebaard. Dan wordt haar kist, een dubbele doodskist van lood en eikenhout, geplaatst in de grafkelder van de kapel van Sint-Jozef binnen het omheinde terrein van het klooster.
Dertig jaar later, in de herfst van 1909, moet de kist worden geopend. Het proces van de heiligverklaring dat intussen in gang is gezet, vereist een canonieke identificatie: een "herkenning van het lichaam." Op woensdag 22 september 1909 wordt de grafsteen verwijderd, en verschijnt de kist. Op een tafel wordt een wit kleed uitgespreid om daar de stoffelijke resten van Bernadette [men verwacht botten en beentjes aan te treffen] neer te leggen. Wanneer de kist geopend wordt, blijkt haar lichaam in volmaakte toestand geconserveerd.
Mysteries rond het lichaam van Bernadette
De beëdigde geneesheren die volgens het canonieke recht verplicht aanwezig zijn, Ch. David en A. Jourdan, noteren in hun rapport: "De doodskist werd geopend in aanwezigheid van de bisschop van Nevers, de burgemeester van Nevers, zijn eerste wethouder, verschillende kanunniken en ons. Wij hebben geen enkele geur bemerkt. Het lichaam was bedekt met haar ordegewaad, dat vochtig was. [...] Haar gezicht was matwit... de neus was perkamentachtig en mager. De mond stond licht open en toonde de tanden, die nog vast op hun plaats stonden. De handen, die kruisgewijs over de borst lagen, waren met hun nagels volledig geconserveerd en hielden nog een verroeste rozenkrans vast. Nadat het gewaad en de hoofdsluier waren verwijderd, zag men het gehele perkamentachtige en verstijfde lichaam waarvan alle delen weerklinkend waren."
Gedurende de enkele uren dat het lichaam aan de lucht wordt blootgesteld, begint het zwart te worden. Het wordt teruggeplaatst in zijn kist, die opnieuw wordt vastgeschroefd en van zegels voorzien. Na de eerste "herkenning" van het lichaam volgen er nog twee. Op 3 april 1919 blijkt het lichaam nog steeds ongeschonden. Bij de definitieve opgraving op 18 april 1925 worden enkele relikwieën van het lichaam genomen. Sindsdien is het lichaam, zonder dat er verdere ontbinding optreedt, boven de grond gebleven. Het ligt opgebaard in een schrijn in de kapel van het klooster Saint-Gildard te Nevers. Opdat men niet zou schrikken van het zwartachtige gelaat, is over de ogen en de neus een lichte waslaag aangebracht.
Bernadette Soubirous' ongeschonden lichaam
Over de laatste herkenning schrijft Comte, de aanwezige arts: "Op verzoek van de bisschop van Nevers heb ik als relikwie het voorste deel van de vijfde en de zesde rib [aan de rechterkant] losgemaakt. [...] waar zich in de borstholte een harde, taaie massa bevond. Dit was de lever [...] Als relikwie heb ik een deel daarvan genomen. Hierbij heb ik kunnen vaststellen dat dit orgaan opmerkelijk goed bewaard was gebleven [...] Na verloop van zesenveertig jaar is dit een volkomen onverwachte toestand [...] Tijdens het snijden was de lever zacht en bijna normaal. Ik heb de aanwezigen hierop gewezen en hun gezegd dat dit feit mij niet van natuurlijk karakter leek."
Wie thans Nevers bezoekt, kan bij het bekijken van het nog niet tot stof weergekeerde lichaam van Bernadette, bijna niets anders denken dan dat zij voor altijd in gebed verzonken is. De verroeste rozenkrans en het groen uitgeslagen kruisbeeld die zij in haar doodskist tussen de handen geklemd hield, zijn vervangen door minder kwetsbare materialen. Op den duur zullen ook die vervangen moeten worden. Wat blijft, is de aanblik van de biddende Bernadette, die nooit ophield de mensen te vragen: "Bid voor mij."
De ziel van Bernadette
In dit boek over de brieven van Bernadette interesseert ons niet de dood, maar het leven. Niet haar dode lichaam, maar de levende ziel die Bernadette is, en die tot op de dag van vandaag werkzaam is en mensen inspireert tot een beter leven, die ziel is misschien wel het grootste mysterie van de heilige Bernadette.
Bernadette is door paus Pius XI op 8 december 1933, het feest van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, heilig verklaard. Haar feestdag wordt gevierd op 16 april: "...de dag van haar geboorte in de hemel," zoals de tekst van de heiligverklaring zegt.
Reeds bij haar leven werd Bernadette "heilig" genoemd. Zij verafschuwde dat: "Men denkt dat ik een heilige ben. [...] Als ik dood ben, komen ze me met prentjes en rozenkransen aandraven, terwijl ik in het vagevuur brand." Haar bescheiden karakter en het besef dat zij "zondig" was [voor mensen die haar leven als voorbeeld zien - en dat is toch de bedoeling van een "heiligenleven" - is Bernadette’s zelfbeeld ontmoedigend], lieten het idee "heiligheid" niet toe.
Sommigen menen het mysterie van Bernadette’s ziel te begrijpen omdat zij nooit ophield kind te zijn. Dat wordt bestreden, zeker als men daarmee bedoelt dat zij "kinderlijk" of "naïef" was. Bernadette heeft te veel leed gezien en meegemaakt om een dergelijke zienswijze vol te houden. Zij bezat een volwassen kijk op mensen. Zij wist wat hen dreef. Zij ontmoette mensen van allerlei slag en soort: prelaten, eenvoudige mensen, intellectuelen. Zonder uitzondering wilde men iets van haar, meestal uit eigenbelang. En was het niet uit eigenbelang, dan wel omwille van een bloedverwant, geliefde of kennis.
Het vermoeide haar, maar ze vond het zelden vervelend. Eenvoud, oprechtheid en vooral gehoorzaamheid zijn niet per se de deugden van een kind. In de gevallen waarin Bernadette gehoorzaamheid betracht, is dit steeds gekoppeld aan zelfbewustheid. "Gehoorzamen is liefhebben," hield zij zichzelf bij herhaling voor.
In haar kindertijd wordt haar gehoorzaamheid gekenmerkt door eigenzinnigheid. Op de vraag of zij pastoor Peyramale’s verbod zou gehoorzamen als de verschijning haar naar de grot zou ontbieden, antwoordde zij dat ze de priester weliswaar om toestemming zou vragen, maar ook zou gaan als hij weigerde.
Aandoenlijk zijn de ondeugden die men haar tijdens het zaligverklaringsproces in haar schoenen trachtte te schuiven. Zo haalt men een keer het feit naar boven dat Bernadette een vriendinnetje ertoe aangezet had om aardbeien voor haar te "stelen" uit de groentetuin van het gasthuis. Weliswaar mocht daar niemand komen, maar er werd niet bij gezegd dat je er geen aardbeien mocht plukken. Tegen haar vriendinnetje zei Bernadette: "Ik gooi mijn klomp uit het raam. Jij gaat hem zoeken en je neemt aardbeien mee." Omdat deze daad een verlangen naar het kwaad [malitia] zou uitdrukken, leverde het een van de grootste moeilijkheden op in Bernadette’s zaligverklaringsproces. Uiteindelijk werd het haar, evenals een lichte neiging tot ijdelheid [om naar huis te gaan droeg zij graag haar zondagse jurk, en toen zij zeventien was, betrapte men haar erop een balein in haar korset aan te brengen] vergeven, omdat het "jeugdzonden" waren.
De natuurlijke waarheidsdrang die uit haar gesprekken, brieven en ondervragingen doorklinkt, getuigt van een volgroeid en zelfverzekerd karakter. Zo liet zij zich, zelfs bij de strengste ondervragingen, nooit beïnvloeden. "Dat heb ik niet gezegd ...," "Ik heb nooit gezegd dat...," "Wat ik gezegd heb, is ..." Met dit soort antwoorden bleef zij tegenover politiecommissarissen, bisschoppelijke commissies en rechters van instructie trouw aan haar ervaringen.
Wat andere mensen dachten over haar waarheid en haar ervaringen, liet haar onverschillig. Zij was er niet op uit om te overtuigen. Ze wist wat haar overkomen was. Wie daar enthousiast over was of, andersom, wie daar onmogelijk in kon geloven, moest dat zelf weten. Vr. René Laurentin merkt op dat zij niet discussieerde, en in een debat ontmoedigend was.
Wie de woorden bestudeert waarmee Bernadette over een reeks van jaren de verschijningen beschrijft, staat verbaasd over het consequente relaas en het ontbreken van uitbreidingen of toevoegingen die zo gebruikelijk zijn wanneer verhalen verder terug in de geschiedenis komen te liggen. De vroomheid waarvan haar moeder gewaagt [rustaltaartjes, het bidden van de rozenkrans], blijft binnen zekere grenzen en is bepaald niet ongewoon.
Tijdens haar kloosterleven toont zij geen speciale aanleg voor gebed, wat zij zonder spijt erkent: "Ach wat! Ik kan niet mediteren." Wel gaat zij zo dikwijls als het kan en mag, ter communie. Het slaan van kruistekens gedurende de dag, ook wanneer ze alleen is, is bijna een gewoontegebaar.
Hoewel ze veel om priesters gaf, misschien vooral omdat zij Jezus vertegenwoordigen, was zij nooit onder de indruk van het klerikale gezag. Dat kwam wellicht, ietwat ironisch, doordat zij geen verstand had van "de kerk." Voor haar was iedereen, ook de bisschop, "mijnheer pastoor." Daar komt bij dat Bernadette zich, vanaf het moment dat Maria zich aan haar openbaarde, steeds meer op een leven na de dood begon te oriënteren. Mensen boezemden haar niet meer zo veel ontzag in.
Men roemt Bernadettes vrijgevigheid. Zij was geneigd alles weg te geven en aan niets vast te houden. Haar eenvoud en armoede maakten diepe indruk. Wanneer men haar geld gaf, liet ze het op de grond vallen of stopte zij het onmiddellijk in het offerblok. Haar hele leven lang bezat zij niets behalve de kleren die ze droeg en de rozenkrans die zij van haar zusje Toinette had gekregen. Deze droeg ze tijdens de verschijningen bij zich, en toen monseigneur Thibault, bisschop van Montpellier, hem wilde ruilen voor de zijne, zei ze: "Nee, mijnheer pastoor, ik houd liever mijn eigen."
In de verslagen van ontmoetingen met Bernadette valt op hoezeer men onder de indruk was van haar glimlach, de spiegel van haar ziel. "Ik zal je gelukkig maken," had Maria haar beloofd, "niet in deze, maar in een andere wereld." Die wereld werd weerspiegeld in haar ogen.