|
Download PDF
Hoofdstuk 14. De Geheime Aanwezigheid Het probleem was dat logica niet alleswetend was. Het was God niet. Het was enkel een werktuig van menselijke intelligentie] geschikt voor wiskunde en het ontwerpen van gebouwen en nieuwe uitvindingen [maar het was niet de zetel van de geest. Het was niet de zetel van het onderscheidingsvermogen. Het was niet de hoogste waarneming. Het was een beperkt vermogen, gelimiteerd door de fysische, stoffelijke kant van het leven en het was niet hetzelfde als scherpzinnigheid. Het was geen definitie van wijsheid. Logica was het geheugen, de opeenstapeling van feiten, het resultaat van gevolgtrekking. Het was afhankelijk van de vijf zintuigen. Het was enkel en alleen gebaseerd op wat gezien, gehoord, gevoeld, gesmaakt of geroken kon worden. Het was minderwaardig aan de scherpzinnigheid, het evenwicht, en de wijsheid van een engel of hemels wezen zoals de Maagd, die het voorbeeld was van wereldlijke intelligentie en verheven wijsheid. Maria was verrukt door God maar ook praktisch en realistisch. Ze was logisch en spiritueel. Ze kende smart en pijn maar ze was vervuld met vreugde en aanmoediging. Ze droeg het perfecte evenwicht tussen verstand en spiritualiteit over, en in die symmetrie was de hemel verenigd met de aarde.
Dat was een waarheid die niet kon "afgeleid" worden. Ze kon niet "gerationaliseerd" worden. Men moest ze voelen door gebed. Men voelde ze door het Weesgegroet, door de Rozenkrans.
Weesgegroet Maria, vol van genade ... verstandiger dan een filosoof.
Verstandiger dan eender wie ter wereld.
De "echte" breinen, de "echte" intellectuelen, waren er zich van bewust. Ze erkenden het bovennatuurlijke. Ze gaven toe dat er veel onzichtbare en ontastbare krachten waren.
Veel hoog opgeleide monniken kenden de bovennatuurlijke realiteit door hun ervaringen. Op 8 maart 1150 stonden er in Engeland een tiental broeders, geleid door abt John Kingston, klaar om van een Byland klooster naar Joreval in Yorkshire te vertrekken waar ze een heiligdom wilden vestigen, toen Kingston een verschijning zag van een vrouw, "adellijk gekleed en van weergaloze schoonheid." Op haar linkerarm droeg ze een Kind, zo schoon dat Zijn gezicht scheen zoals het maanlicht. Het Jongetje trok een takje van een kleine boom op de binnenplaats van het klooster en dan verdween de verschijning.
Ruines Abdij van Jervaulx [Joreval] Kort nadien waren de monniken de weg kwijt geraakt in een kreupelbos. Omringd door hoge rotsen, doornen en braamstruiken, stopten ze en besloten om het Evangelie te lezen en te bidden. Toen ze hun gebeden beëindigden verscheen dezelfde vrouw met het Jongetje opnieuw. "O schone vrouwe, wat doet gij in deze woestenij?," vroeg de abt, "en waar gaat gij heen?"
"Ik ben vaak op verlaten plaatsen," antwoordde de vrouw "en ik kom van Rievaulx en Byland, waar ik met de abten gesproken heb, en met bepaalde monniken die mij speciaal genegen zijn, en ik ga nu naar Newminster om mijn welbeminde abt daar te troosten, en sommige van mijn monniken." Toen Kingston vroeg waarom ze het gezelschap van anderen opzocht zei de Heilige Dame: "Waarlijk, ik heb Iemand die me voor zichzelf gekozen heeft en van wie ik nooit gescheiden ben, noch in aanwezigheid, noch in wil, maar het is goed om ook andere vrienden op te zoeken die, naast hem, mij trouw liefhebben. Toch verminderd onze eeuwig perfecte liefde nooit, maar vermeerderd ze."
Kingston vroeg dan aan de Maagd om hen te leiden. Ze wist waar ze heen gingen zonder dat men het haar gezegd had. Ze keek naar het Jongetje en zei: "Liefste Zoon, omwille van de liefde waarmee Gij mij lief hebt, wees een gids voor deze broeders die onze vrienden zijn, want ik word elders geroepen." Dan verdween ze en de monniken zetten hun reis verder, geleid door de jeugdige verschijning die met de tak zwaaide alsof hij hen wou aanmanen verder te gaan en van Wie de monniken veronderstelden dat het een voorstelling was van het Kindje Jezus, en een les in tussenkomst, en ook, een geheim, het geheim van Zijn Aanwezigheid.
In alle schilderijen, beeldjes en andere afbeeldingen die teruggaan tot de tijd van de apostel Lukas en het mirakel van Saragossa, werd Maria voorgesteld met de Baby of het Kindje in haar armen. Hij leek altijd op de achtergrond te staan, bijna deel uitmakend van het decor, in glans overtroffen door de volwassen figuur van Maria, die zo vaak werd afgebeeld met geweldige versieringen. De afbeeldingen leken altijd de aandacht naar Maria te trekken en de mirakels aan haar toe te schrijven, maar zoals het voorval in Joreval en zoals ik probeerde te benadrukken, stond Jezus achter haar. Maria zei zelf dat het Christus was "van Wie ze nooit gescheiden is." Hij zegende in het geheim. Hij was de kracht en Hij was aanwezig wanneer Maria aanwezig was. Hij gaf haar de Heilige Geest. Zonder Hem kon ze niet verschijnen. Zonder Hem had ze geen macht. Zoals het Weesgegroet zegt, was de Heer met Maria. Haar aanwezigheid was de geheime Aanwezigheid van Jezus. En de vrede die zij die haar ontmoetten voelden, de vrede die schilders en zieners en zij die baden voelden [de vrede die de rationalisten nooit zouden kennen] was de rust die uit de Prins der Vrede Zelf stroomde. "Dit zijn mijn meest genadige ogen die ik goedgunstig kan aanwenden voor al wie mij aanroept," zei Maria tegen de Heilige Gertrudis, waarbij ze naar de ogen van het Kindje wees in plaats van de hare.
Volgens de Bijbel zou Jezus in heerlijkheid op de wolken komen [Matteüs 24:30] maar tot die tijd, tot die dag, zou hij stil en onzichtbaar Zijn moeder vergezellen. Hij was subtiel. Hij bleef sober.
Hij verkoos dat Zijn moeder vóór Hem kwam. Hij wou Maria laten voorgaan. Ze was hem voorgegaan in Nazareth. Ze was Zijn komst voorgegaan toen ze in het bovenvertrek bad [Handelingen 1:14]. Haar zichtbaarheid was de voorbode van de Zijne. Zij was Zijn voorloper. Zij hield stand terwijl Hij aan de rechterhand van de Vader, Koning van de Hemelen zat, voorzichtig afwegend wanneer en hoe Hij Zichzelf zou laten zien. Hij bewaarde Zijn speciale Aanwezigheid voor speciale tussenkomsten, en hoewel Hij Zichzelf in sommige gevallen toonde, meestal aan heiligen, leek het, zoals bij het Meer van Tiberias [Johannes 21:1], dat Zijn grootste verschijning in de toekomst zou gebeuren.
Zijn moment was nog niet gekomen en dus vergezelde Hij de Heilige Maard als een stille baby. Ze was machtig tegenover de vijand omdat Jezus haar vergezelde met Zijn macht. Zelfs het kleinste vleugje van Zijn autoriteit, Zijn Aanwezigheid vernietigde de wetteloze [2 Thessalonicenzen 2:8]. Het was geen wedstrijd. Christus had het voor het zeggen in het universum. Wanneer Hij wou kon hij totale controle uitoefenen. Satan moest vluchten. Er was geen keuze. In Oostenrijk, in wat nu Maria-Eich genoemd wordt, tussen Ried en Aurolzmünster, werd een legende verteld van een Graaf Hunt die van de abt van Admont een prachtig portret van de Maagd had gekregen. In het bos tussen de twee steden werd Hunt tegengehouden door een in het zwarte geklede, gewapende ridder. De ridder beval hem de heilige afbeelding weg te gooien of met hem te vechten. Hunt hield de afbeelding in de hoogte, maakte het Kruisteken en de zwarte "ridder," die eigenlijk een demon was, verdween.
Oostenrijk: Maria-Eich Hoewel de details over de tijd en plaats schaars zijn, waren er doorheen de Middeleeuwen gelijkaardige legenden, genoeg om meerdere boekdelen te vullen, waaronder een reeks boeken met de titel "Mirakels van de Heilige Maagd Maria." Er was, bijvoorbeeld, het geval van een vrouw die door de dwang van Satan haar verstand verloren had. Nadat ze een jaar naar bevrijding had gezocht werd de vrouw uiteindelijk bevrijd op het jaarlijkse feest ter herdenking van De Zuivering van de Maagd.
Er was ook de zaak van een monnik, wiens naam niet genoemd wordt, die toegewijd was geweest aan Maria maar die verdwaald was in dronkenschap. Na één van z’n alcoholische bedwelmingen zag de broeder geen roze olifanten maar een grote stier die hem op de hoorns wou spiesen. Hij werd van die vrees bevangen toen hij in het klooster op weg was naar de kerk. De monnik was bijna verslagen toen "er een heel mooie maagd naar hem toekwam, met lang haar over haar schouders en in haar rechterhand een linnen zakdoekje, die de duivel beval uit het huis van God te vertrekken, en plots verdwenen beide visioenen," schreef men in de literatuur van deze periode. En toen de duivel terug verscheen als een gigantische leeuw, verscheen Maria terug en deed hem "in rook" opgaan.
Deze manifestaties bewezen wat Antonius van de Woestijn ooit zei: afhankelijk van hun missie konden duivels in menselijke of dierlijke vorm komen en hun droombeelden op onze gedachten afstemmen. In een ander klooster was er een broeder, Hiëronymus, die graag schilderde. Zijn specialiteit was het schilderen van mooie afbeeldingen van de Maagd. Deze afbeeldingen stonden in schril contrast met zijn vieze en mismaakte afbeeldingen van de Vijand, waar Hiëronymus op spuugde. Woedend door de belediging verscheen Satan aan Hiëronymus als een heel mooie vrouw die de kunstenaar in problemen bracht door hem te overtuigen om voor haar kostbare voorwerpen uit de kerk te stelen. Hiëronymus werd betrapt en gestraft tot Maria, die trouw was aan haar toegewijde maar misleidde kunstenaar, Hiëronymus losmaakte van de pilaar waaraan hij voor de misdaad vastgebonden was en de duivel in zijn plaats vast bond. "Zoek vertroosting in de Heer en blijf hierna standvastig en let op voor de slinkse streken van de duivel", zei ze hem.
In een ander geval had een gehuwde dame, de vrouw van een ridder, overspel gepleegd na aansporing door de duivel. Na een tijdje inspireerde God haar om berouw te hebben, te treuren om de zonde, en haar minnaar te verlaten. Het verhaal vertelt: Hij hield echter het huis in de gaten en toen de echtgenoot weg was ging hij binnen en verleidde haar om te zondigen zoals voorheen, en toen ze weigerde probeerde hij haar te dwingen. En toen zij zag dat ze hem niet kon weerstaan nam ze haar toevlucht tot de bewaakster van de kuisheid en zei: "Ik smeek u, Vrouwe, door het heilige Weesgegroet, mij te verlossen." Bij deze woorden verliet de geest de ridder en kwijnde weg, en de vrouw kon ongedeerd ontsnappen, en de soldaat durfde nooit nog een woord tegen haar zeggen om haar te verleiden, noch tegen iemand anders."
Satan had ook een kloosterzuster proberen te misleiden door in de gedaante van een engel te verschijnen. Bij gebrek aan onderscheidingsvermogen liet de non deze verschijningen gedurende een hele tijd doorgaan, tot haar biechtvader de misleiding in de gaten kreeg. "Wanneer de engel je terug bezoekt," zei hij haar, "zal je zeggen : Mijn beste heer, toon me Onze Lieve Vrouw, want als zij de bron is van dit visioen zal jij neerknielen en zeggen : ‘Weesgegroet Maria’, en als hij blijft is het geen bedrog."
Bij de volgende verschijning van de duivel deed de non wat haar opgedragen was. Ze riep om Maria. En toen kwam een verbluffende vrouw, een "maagd van wonderbare schoonheid," waardoor de kwade geest als een "wervelwind" verdween.
In het bisdom van Keulen was een andere non die, door een zonde die haar toevlucht in een klooster deed zoeken, was blootgesteld geweest aan een duivel. Hij nam de gedaante aan van een jonge man die bij een waterput staat. Ze zag hem vaak vanuit haar raam. De duivel speelde allerlei spelletjes met de non, wiens naam we enkel kennen als Adelheidis. Wijwater en het Kruisteken leken te helpen, maar de duivel bleef terugkomen.
Een andere zuster "van rijpere leeftijd en wijzer" zei tegen Adelheidis dat ze in aanwezigheid van de duivel de Begroeting van de Engel moest zeggen. De volgende keer dat hij kwam moest ze enkel de beginwoorden opzeggen van wat we nu kennen als het Weesgegroet. Toen ze dat deed werd de geest "geslagen."
Adelheidis van Keulen In Chartres was er nog een geval waarbij Maria tussenkwam om een vrouw er van af te brengen een dienstmeid te vermoorden die een verhouding had met haar echtgenoot.
De gevallen bleven verdergaan. Ze waren eindeloos. Zoals voorheen verscheen Maria aan diakens en bisschoppen. Ze verscheen aan zondigende ridders om hen te bekeren. Er was een speciale vlaag van berichten uit de kloosters. Sinds Saragossa was de lijn van de statistiek stijgend geweest, maar nu begon de curve steiler te worden. Er waren meer en meer verschijningen. De vermenigvuldiging was grotendeels te danken aan de stijgende devotie en bevolking. Maar er was iets anders aan het werk. Er was een geheim. Er was altijd een reden voor de verschijningen van Maria en nu, in het midden van de Middeleeuwen, waren de verschijningen voorbodes, voortekens. Er was iets op komst. Er waren zowel kansen als gevaar. Het rook naar kastijding. Het was nog de stilte voor de storm, maar de donderslagen kwamen dichterbij. Er was een opleving van satanische activiteiten en hoewel er altijd demonen in de buurt waren, hoewel ze in elke tijdsperiode duidelijk aanwezig waren, was het nu duizend jaar sinds de opleving in Rome, en Satan was opnieuw uit de put verlost [Openbaring 20:2]. Zijn opmars was evenredig met de opmars en snel stijgende immoraliteit. De Heilige Elizabeth van Schönau zag vreselijke geiten in zwart vuur, en anderen beschreven onnatuurlijke wezens zoals de vampier en de weerwolf.
Als het geen wolven of stieren waren, dan waren het monsters. Het was het begin van wat de Duitse zienster Hildegard van Bingen zag als de tempus muliebre, een tijdperk van verval dat de slotfase, een apocalyptisch scenario in beweging zette en zou leiden tot de dag dat de Antichrist zou komen als "een monsterlijk en volledig zwart hoofd met vlammende ogen, oren zoals de oren van een ezel, neusgaten en mond zoals een leeuw, knarsetandend met een kolossale open muil en zijn vreselijke ijzeren tanden op een angstaanjagende manier scherpend."
Anderen dachten dat het niet de in toekomst was, maar op dat moment. Otto van Freising, een kerkvorst, was ervan overtuigd dat het einde nabij was en de monnik Joachim van Fiore geloofde dat de Antichrist al leefde en een tiener was.
Bron: Michael Brown
Vertaling: Mario Lossie
|
|