|
Download PDF
Ongeschonden lichamen: Don Giovanni Bosco [1815-1888]
H. Don Bosco
Inleiding
Jan Bosco, later Don Bosco genoemd, werd op 16 augustus 1815 in Castelnuovo d'Asti [nu Castelnuovo Don Bosco], een stadje niet ver van Turijn, geboren. Hij groeide er op in het gehucht Becchi, als derde zoon van een landbouwersgezin. Aan de basis van zijn spiritualiteit en pedagogie ligt een droom die hij had op negenjarige leeftijd. Als zestienjarige knaap trok Don Bosco naar de middelbare school van Chieri en op 5 juni 1841 werd hij tot priester gewijd.
Panoramafoto Catselnuovo
Geboortehuis Don Bosco
Basiliek Don Bosco te Castelnuovo De confrontatie met de vele jongeren in de gevangenissen van Turijn, deed Don Bosco beslissen in Valdocco, een Turijnse volkswijk, een eigen 'oratorio' uit te bouwen, een speel- en ontmoetingsruimte, een thuis, een school, een parochie op maat van de jongeren.
In 1859 stichtte Don Bosco, samen met een aantal van zijn jonge medewerkers, een eigen congregatie, die zich noemde naar de H. Franciscus van Sales, de salesianen van Don Bosco. In 1872 legde hij samen met Maria Mazzarello de basis van het Instituut van de zusters van Don Bosco.
Don Bosco was een populair man, een pedagoog, een stichter van congregaties, maar ook een missionair man en vooral iemand met een hart voor jongeren. Op 31 januari 1888 stierf Don Bosco, 'versleten als een oud kleed', zo luidde het. In 1934 werd hij heilig verklaard.
Historische achtergrond
Don Bosco leefde van 1815 tot 1888. Zijn verhaal speelt zich dus af in het Italië van de 19de eeuw. Europa had op dat moment bewogen tijden achter de rug en was nog lang niet tot rust gekomen. Frankrijk had gedurende twee eeuwen de suprematie opgeëist in Europa, maar beleefde in 1789 een revolutie die het hele politieke en maatschappelijke bestel veranderde en de relaties tussen Kerk en maatschappij grondig verstoorde.
Onder Napoleon leek het tij weer te keren en werd de Kerk gedeeltelijk in haar oude rechten hersteld. In 1804 werd Napolen tot keizer gezalfd, maar amper vijf jaar later liet hij paus Pius VII gevangen nemen. Met de val van Napoleon in 1815 werden de grenzen rond Frankrijk echter versterkt. Het koninkrjk Sardinië werd hersteld, kwam terug in handen van Savoye en Nice en werd uitgebreid met Genua. De paus kreeg opnieuw het gezag over de pauselijke staten. Na 1815 volgde een periode van restauratie, maar ook van talrijke revoluties in Europa.
De periode 1815 tot 1870 werd in Italië gekenmerkt door een grote eenmaking, maar ook door een groeiende tegenstelling tussen Kerk en Staat.
Algemeen kunnen we stellen dat de 19de eeuw een periode was van politiek liberalisme en het streven naar een constitutionele monarchie. Geleidelijk aan vormden zich de nationale staten, begrensd door een taal, cultuur en/of volksaard. Zo groeide, politiek gezien, het Europa van vandaag, al ging dit niet zonder strijd en revolutie.
Het liberalisme van de 19de eeuw had tot gevolg dat de kloof tussen arm en rijk schrijnend groot werd. De industrialisatie, gecombineerd met een maatschappij die geen bescherming bood aan de sociaal zwakkeren, leidde tot verregaande sociale onderdrukking. De sociale onrust die hieruit volgde, deed geleidelijk aan sociale structuren en wetten ontstaan die het lot van de laagste klassen verbeterden.
In die context leefde Don Bosco en bouwde hij zijn jeugdwerk uit, ten dienste van de sociaal zwakkere jongeren.
De jeugdjaren
Giovanni Bosco werd op 16 augustus 1815 in Becchi bij Castelnuovo d'Asti, in de buurt van Turijn, geboren. Becchi was een boerengehucht, op een hoogte gelegen, te midden van de wijngaarden en bossen. Het gezin Bosco was een arm landbouwersgezin. Giovanni's vader stierf in 1817, op 33-jarige leeftijd. Zijn moeder, Margherita Occhiena, op dat moment 29 jaar oud, stond voortaan alleen in voor het onderhoud van de drie kinderen: Antonio, een kind uit het eerste huwelijk van haar man, en haar eigen kinderen Giuseppe en Giovanni. 1817 was in menig opzicht een rampjaar: een lange winter en een droge zomer met een mislukte oogst en hongersnood als gevolg.
De kinderen Bosco moesten dus mee werken om hun schamele brood te verdienen, maar toch kreeg Giovanni tijdens de wintermaanden wat leesonderwijs. Dit voedde de afgunst van zijn oudere broer Antonio, want terwijl hij zware handenarbeid moest verrichten, leek Giovanni zich te verliezen in boeken en dromen. En dromen deed hij: in een droom die zich later nog herhaalde, zag de negenjarige Giovanni zijn roeping en levensopdracht aan zich voorbijtrekken. De spanningen tussen beide broers liepen echter zo hoog op, dat mama Margherita besloot haar jongste zoon onder te brengen in een naburig boerengezin, waar hij als knecht werkte.
Maar Giovanni wilde studeren en priester worden. Als hij in het naburige dorp Morialdo de oude priester don Calosso leert kennen, vindt hij in hem dan ook een belangrijke bondgenoot voor zijn studies. Don Calosso stierf onverwacht en al te snel, maar Giovanni was vastbesloten zijn studies voort te zetten. In 1831 kon hij in Chieri zijn middelbaar onderwijs aanvatten. Al snel bleek hij een intelligente, weetgierige en behendige knaap te zijn. Bij kermissen en vertoningen keek hij nieuwsgierig toe en ontpopte hij zich gaandeweg zelf tot een goochelaar, koorddanser, ... die de aandacht van omstanders en kinderen wist te trekken.
Na de middelbare school trok Giovanni naar het seminarie. Op 25 oktober 1835 vond zijn inkleding plaats.
Priester
Op 5 juni 1841 werd Giovanni Bosco tot priester gewijd. Er stond hem een goed betaalde loopbaan te wachten: als huisleraar bij de adel van Genua, als kapelaan in Morialdo of als pastoor van Castelnuovo. Maar Don Bosco aanvaardde geen van alle. Hij trok naar Turijn, volgde er een driejarige pastorale opleiding voor jonge priesters en leerde er het stadsproletariaat kennen.
Via Don Cafasso, zijn geestelijke leider, kwam Don Bosco in contact met de schaduwkant van de samenleving. Don Cafasso bezocht immers regelmatig de gevangenen van Turijn. Don Bosco was getroffen door de vele jongeren in de gevangenissen en ontdekte zijn roeping: iets doen aan het lot van deze jongeren en vooral voorkomen dat ze in plaatsen als deze belandden. Tijdens zijn opleiding, in 1844, startte Don Bosco daarom met een jeugdpatronaat, een zogenaamd oratorio, toegewijd aan de heilige Franciscus van Sales, wiens zachtmoedigheid en mildheid hij ontzettend bewonderde.
Twee jaar lang heeft Don Bosco met zijn oratorio wat rondgezworven, tot hij in 1846 terecht kon in een zijgebouw van het huis Pinardi in Valdocco. Dit werd het centrum van zijn werk, de plaats overigens waar van dan af ook zijn moeder zijn leven en dat van zijn jongens zou delen.
In 1844 startte Don Bosco met zijn oratorio in Turijn. Na twee jaar rondzwerven, kwam het patronaat in 1846 in het huis van Pinardi in Valdocco terecht. Vanaf 1847 huisvestte Don Bosco er ook heel wat jongeren.
In 1848 braken moeilijke tijden aan: de oorlog wakkerde armoede en honger aan. Don Bosco had bovendien de kant van de paus gekozen, tegen het liberalisme. De clerus werd het mikpunt van allerhande pesterijen en ook het patronaat van Don Bosco ontsnapte hier niet aan. Don Bosco richtte daarom met zijn jongens een eigen 'ordedienst' op.
Omdat de bestaande infrastructuur niet langer toereikend bleek voor de grote groep jongeren, besloot Don Bosco zijn patronaat verder uit te bouwen. Op 20 juli 1850 startte hij met de bouw van een kapel in Valdocco. In 1853 volgden twee werkplaatsen: een schoenmakerij en een kleermakerij. Het jaar nadien kwam er een boekbinderij en in 1856 een meubelmakerij. In 1861 kreeg hij de toestemming om een drukkerij op te richten en een jaar later kwam er eveneens een smederij.
In 1864 brak de cholera uit in Turijn. Het patronaat stelde alles in het werk om de zieken te helpen. Eén van Don Bosco's leerlingen, Giovanni Cagliero, geraakte besmet. Don Bosco, de man van profetische dromen, zag in een droom dat Giovanni zou genezen en één van zijn eerste salesianen zou worden. Hij had het bij het rechte eind.
De congregatie van de salesianen werd gesticht op 9 december 1859. In 1874 werd de congregatie officieel erkend door Rome. Intussen was Don Bosco gestart met de bouw van een grote kerk in Valdocco, de basiliek van Maria Hulp der Christenen. Het moest het geestelijke centrum van de congregatie zijn. Op 9 juni 1868 werd de kerk ingewijd.
Bij Don Bosco groeide stilaan de gedachte om het patronaatswerk en het daarmee verbonden apostolaat ook voor meisjes uit te bouwen. Toen hij in 1864 een bezoek bracht aan Mornese, vond hij in Maria Mazzarello de geschikte persoon voor de uitbouw van een patronaat voor meisjes en van een vrouwelijke congregatie: de Dochters van Maria Hulp der Christenen, ook wel zusters van Don Bosco genoemd.
Missie
In 1870 vond in Rome het Eerste Vaticaans Concilie plaats. Bisschoppen uit Afrika, Azië en Amerika vroegen priesters en helpers voor hun missiegebieden. Opnieuw kwam een droom van Don Bosco uit: in 1875 werden de eerste salesianen naar Argentinië gestuurd. Nadien volgden nog missies in Uruguay, Brazilië, Chili en Ecuador.
Als paus Leo XIII Don Bosco vroeg om in Rome de H. Hartkerk te bouwen, kon hij niet weigeren, ook al vroegen de immense bouwopdracht en het verzamelen van de nodige fondsen immense inspanningen. Don Bosco ondernam bedelreizen naar o.a. Frankrijk en Spanje en verspreidde daarmee het werk van de salesianen buiten Italië. Maar het ging ten koste van zijn gezondheid. Vanaf 1887 ging de gezondheidstoestand van Don Bosco bergaf. Hij stierf op 31 januari 1888. In 1929 werd hij zalig en in 1934 heilig verklaard.
Ondertussen deinde het werk van Don Bosco verder uit, wereldwijd, tot een grote beweging. Tot op vandaag zijn er salesianen en salesiaanse werken in 127 landen, verspreid over 5 werelddelen. De eerste Vlaamse stichting vond plaats in Hechtel, waar in 1896 een vormingshuis voor salesianen geopend werd.
Mama Margherita
Als Margherita Occhiëna tot op vandaag in verschillende levensbeschrijvingen 'Mama Margherita' wordt genoemd, dan is het omdat ze niet alleen voor Jan Bosco een echte moeder was, maar ook voor heel wat jongens die in het oratorio van Don Bosco terechtkwamen.
"Mama" Margherita Occhiëna Margherita Occhiëna werd geboren in 1788, in Serra di Capriglio, een dorp in de provincie Asti, Noord-Italië. Haar jeugd tekende zich vooral af op het platteland en in 1812 huwde ze met Francesco Bosco, een jonge landbouwer en weduwnaar, die in het gehucht Becchi woonde. Ze trok in bij hem en zijn zoon Antonio. Samen kregen ze twee kinderen: Giuseppe en Giovanni, de latere Don Bosco. Francesco stierf echter op 33-jarige leeftijd en vanaf 1817 kwam Margherita er alleen voor te staan, met de zorg voor drie kinderen en de verantwoordelijkheid voor de boerderij.
Toch is niets haar teveel geweest om er te zijn voor haar kinderen, als een moeder en vader tegelijk. Ze wist een evenwicht te bewaren tussen beide: een voldoende krachtig moederschap om de afwezigheid van een vader op te vangen en een voldoende zacht vaderschap om de onmisbare moederlijke warmte niet verloren te laten gaan. Ze werd een sterke vrouw, teder, maar vastberaden, vol geduld en begrip en toch onwrikbaar.
Al de tijd tot aan zijn priesterwijding en enkele jaren erna heeft Margherita naast haar zoon Jan Bosco gestaan. Toen hij priester werd, waarschuwde ze hem voor de ernst van zijn keuze: "Het is niet het kleed dat je groot maakt, maar de echtheid van je inzet en overgave. Liever een arme boer dan een priester die zijn plicht niet doet."
Tijdens de beginjaren van Don Bosco's patronaat bleef Margherita op de Becchi, als trotse grootmoeder van een groep kleinkinderen. Maar het aantal jongeren rond Don Bosco groeide aan en in 1846 vergezelde zijn moeder hem naar Valdocco. Wilde het huis van Pinardi een echt verblijf voor zijn jongens worden, dan hoorde zij erbij. Margherita Occhiëna werd 'Mama Margherita' voor de jongens van Don Bosco's patronaat. Ze betekende veel voor het oratorio, zoveel dat ze er wel eens de verpersoonlijking van wordt genoemd.
Mama Margherita stierf op 25 november 1856. "God weet hoeveel ik van je heb gehouden," zei ze aan Don Bosco, "van daarboven zal ik het nog beter kunnen." Op 25 november 2006 werd Margherita Occiëna door paus Benedictus XVI eerbiedwaardig verklaard.
Don Bosco was niet zozeer een groot theoretisch, pedagogisch denker, maar in de eerste plaats een man van de praxis, een gedreven man die vanuit zijn apostolische bekommernis jongeren op een zinvolle en aangepaste manier tot een beter, rijker, dieper leven wilde brengen.
Don Bosco was een priester, een zielzorger, bekommerd om het geestelijk welzijn van de mens en in het bijzonder van zijn 'jongens'. Hij was niet een priester die toevallig in het opvoedingswerk was terechtgekomen; hij was in de eerste plaats zielzorger en die opdracht viel voor hem noodzakelijk samen met het opvoedingswerk bij kansarme jongeren. Opvoeden was voor Don Bosco wezenlijk catechetisch en pastoraal werk. "Geef mij de zielen, de rest mag je houden", is één van zijn legendarisch geworden uitspraken.
Toch had Don Bosco ook oog voor de materiële noden die zijn jongens troffen. Hij hield ook vast aan het christelijke geloof, de evangelische waarden, de opdracht van de Kerk en de devotie tot Maria. Zijn roeping bestond erin de mens tot God, Christus, Maria en de Kerk te brengen.
Hoewel we bij Don Bosco niet echt van een uitgeschreven, pedagogisch systeem kunnen spreken, kwamen een aantal principes in alles wat hij deed, schreef en zei toch steeds weer aan de oppervlakte. Met het oog op het doorgeven en vertalen van het erfgoed van Don Bosco naar deze tijd, hebben de Vlaamse salesianen daarom een salesiaans, pastoraal-pedagogisch project uitgeschreven, dat als basis en maatstaf dient voor alle salesiaanse organisaties in Vlaanderen.
Hieronder vindt u de belangrijkste krijtlijnen van het mensbeeld, de opvoedingsdoelen en de salesiaanse opvoedingsstijl die beschreven worden in het opvoedingsproject.
Mensbeeld
Elke menselijke handeling wordt gedragen door een al dan niet uitgedrukte of verwoorde visie op de mens. Alles wat we doen, getuigt dus van een bepaalde manier van kijken. Het salesiaanse opvoedingsproject vertrekt van een eigen mensbeeld, gebaseerd op Don Bosco's integrale visie op de mens. Het ziet in elke jongere verschillende, elkaar aanvullende dimensies.
Dit mensbeeld vertrekt van een kijk op de mens in zijn totaliteit. Niemand kan immers herleid worden tot een deelaspect van zijn bestaan. In het omgaan met mensen, ook in de opvoeding, horen alle aspecten aan bod te komen: het lichamelijke, technische, muzische, politieke, spirituele, ... Al die aspecten samen maken de mens tot een uniek wezen.
De mens is bovendien een dynamisch wezen, is door tal van factoren steeds in ontwikkeling en nooit 'af'. Ontwikkeling is echter geen continu en rechtlijnig gebeuren; de mens leert voortdurend bij, maar soms ook af, en dat op verschillende domeinen. De mens is met andere woorden nooit dezelfde. Er is steeds evolutie.
Omdat iedere mens op een eigen wijze en eigen ritme alle aspecten van het bestaan integreert, is hij ook een uniek wezen. Hij is nooit een kopie van een ander, maar heeft een originele persoonlijkheid met een aantal typerende trekken en een eigen karakter. Dat betekent dat ieder mens ook in zijn eigenheid erkend moet worden.
Mens zijn of worden doet men bovendien niet alleen. De mens is een relationeel wezen, is verwevenheid, verbondenheid en dialoog. Hij leert zichzelf maar kennen in relatie met anderen en met de maatschappij. Op hun beurt zijn dit wegen om verbonden te raken met een transcendente werkelijkheid, die wij God noemen.
Tegelijk is de mens meer dan het product van zijn genetische, sociale en toevallige mogelijkheden. Het is ook een wezen dat openstaat voor het mysterie. Alles wat leeft en beweegt is meer dan wat het op het eerste gezicht lijkt en wat wij ervan verstaan. Er is steeds een element dat alles overstijgt, dat niet te vatten is, dat mysterie blijft. Die mogelijkheid laat de mens toe zinvolheid te ontdekken in de wisselvalligheden van het bestaan.
Door al die aspecten heen ervaart de mens voortdurend een aantal spanningsvelden, daarom beschouwen we de mens als een wezen levend in fundamentele spanningsvelden, zoals leven en dood, orde en chaos, geven en ontvangen, rede en gevoel, ideaal en werkelijkheid, ... Het is een uitdaging en opgave om die werkelijkheid te doorleven.
Opvoedingsdoelen
Het uitschrijven van algemene opvoedingsdoelen is steeds een hachelijke onderneming, maar ze zijn nodig willen we het erfgoed van Don Bosco levend houden en vertalen naar deze tijd. In de lijn van Don Bosco's oratorio heeft een salesiaanse opvoedingsstijl vier hoofddoelen van ontwikkeling voor ogen: de groei in vrijheid, verantwoordelijkheid, verbondenheid en zingeving.
- Vrijheid
Opvoeden is de jongere bijstaan bij zijn zoektocht naar vrijheid en zelfstandigheid. Het is hem helpen zich vrij te maken van eenzijdigheid en beperktheid. Het is hem helpen zich te verlossen van angst en vervreemding. Zich integreren in de maatschappij, maar er zich tegelijkertijd kritisch tegenover opstellen, is de opgave. Men kan dit een kritische socialisatie noemen en dat hoort het ook te worden, binnen de concrete situatie waarin de jongere zich bevindt en waarin de opvoeding plaatsheeft.
- Verantwoordelijkheid
Opvoeden is de jongere steunen om zich los te maken uit het isolement van een louter ik-gerichte ontwikkeling. Het is ruimte geven om verantwoordelijkheid te oefenen in zeer concrete situaties, aangepast aan de leeftijd en reeds verworven vaardigheden. Het is hem bewust maken van de verbanden waarin hij leeft en waarvan hij voor een stuk afhankelijk is. Het is hem ook bewust maken van het gegeven dat die verbanden levend gehouden moeten worden. Het is jongeren voorbereiden op hun rol in de kleinere en grotere maatschappij en hun situaties aanbieden waarin ze die verantwoordelijkheid kunnen beleven.
- Verbondenheid
Een mens draagt niet alleen verantwoordelijkheid voor zijn medemens en maatschappij, maar zijn persoonlijk levensproject wint aan kwaliteit naarmate hij zich aan die medemens en de ruimere gemeenschappen kan toevertrouwen. Iedere mens heeft recht op geven en ontvangen in relaties, ook een jonge mens in zijn relaties tot volwassenen. Het levensproject van een mens is immers steeds getekend door vroegere generaties. De wijze waarop men die invloed gebruikt, bepaalt in grote mate iemands persoonlijk levensproject.
- Zingeving
Naarmate het eigen levensproject duidelijker vorm krijgt, groeit ook de vraag naar de fundering ervan. De opvoeder communiceert daarom ook zijn diepere bestaansgrond. Hoe kijkt hij naar de onderliggende vragen van het leven? Opvoeden is met jongeren in dialoog gaan, in woord en daad. Het is hen laten voelen en weten waar je als opvoeder voor staat, wat je waardevol vindt in het leven, hoe je je eigen leven zin geeft en welke zin. Die zin kan ook gehaald worden in het leven en de boodschap van Jezus van Nazareth.
Opvoedingstijl
In de lijn van de pedagogische ervaringen van Don Bosco, werden in het pedagogisch-pastoraal project een aantal krijtlijnen uitgetekend voor een salesiaanse opvoedingsstijl.
In de eerste plaats gaat het om een communicatieve stijl, die spontaan en beredeneerd is. Opvoeding is immers een dagelijks gebeuren, het gebeurt terwijl jongeren en opvoeders met alledaagse zaken bezig zijn, zoals lesgeven, spelen, een lokaal inrichten, spreken, ... Er is een dosis gezond verstand nodig om deze situaties goed in te schatten, ernaar te handelen en het gesprek met de jongere telkens opnieuw aan te gaan. De voortdurende wisselwerking tussen jongeren en opvoeders is een spontaan, dynamisch en veelzijdig gebeuren, en vraagt van de opvoeder tegelijk een degelijk reflectiekader om het eigen handelen scherp te stellen. Salesiaans opvoeden, is voordoen-in-dialoog.
Tegelijk gaat het om een assisterende stijl. Dit houdt in dat de opvoeder het gesprek durft aangaan met een jongere en er niet voor terugdeinst zich op een authentieke en kwalitatieve manier onder jongeren te begeven. Wie voor jongeren aanspreekbaar en betrokken is, werkt aan wederzijds vertrouwen, wie oprecht geïnteresseerd is, zich op een speelse, hartelijke en redelijke manier onder hen durft te bewegen en zich onvoorwaardelijk voor hen inzet, kan realiseren wat Don Bosco omschreef als 'je liefde voelbaar maken'.
Tot slot gaat het ook om een evangelisch bewogen stijl. Het zou een eenzijdige benadering zijn van Don Bosco's opvoedingspraxis indien we geen aandacht zouden besteden aan die andere, wezenlijke dimensie van zijn leven en werk, namelijk zijn evangelische bewogenheid. Het evangelie van Jezus is voor velen geen evidentie meer, maar blijft een wezenlijke zinhorizon voor een opvoeding in de lijn van Don Bosco.
Oratorio
Wie wil opvoeden in de lijn van Don Bosco, heeft niets anders dan de integrale ontwikkeling van jongeren voor ogen. Bovendien hopen we dat ze dit realiseren in communicatie met hun medemensen en reflecterend op de werkelijkheid waarin ze staan.
Don Bosco wilde jongeren opvoeden tot goede christenen en eerlijke burgers. Daartoe is het vandaag belangrijk een viervoudige ruimte te creëren, die we het oratoriocriterium noemen.
Elk opvoedingsgebeuren wil jongeren namelijk een thuis bieden, een school, een speelplaats en een parochie. Een thuis bieden betekent dat we hun een ruimte of mogelijkheid bieden waar ze geborgenheid en nestwarmte kunnen vinden, tot rust kunnen komen, hun gevoelens mogen uiten, zichzelf kunnen zijn, hun persoon gestalte kunnen geven. Maar we willen hun ook een school aanbieden, de ruimte en de mogelijkheid om vaardigheden en kennis, kunde en levenswijsheid te leren, een plaats waar ze de vaardigheid verwerven om verantwoordelijkheid te dragen en te participeren aan het maatschappelijk leven. Bovendien biedt iedere opvoeding een speelplaats aan, de gelegenheid om relaties te leren leggen, mensen nabij te zijn, in een ontspannen sfeer en met de mogelijkheid om hun hobby's en interesses vorm te geven. Iedere opvoeding heeft ten slotte ook oog voor de parochie, waarbij jonge mensen op zoek kunnen gaan naar de grond van hun bestaan, naar zingeving en waar ze hun geloof leren kennen, vieren en beleven.
De vier salesiaanse opvoedingsdoelen liggen volledig in de lijn van dit oratoriocriterium.
2010 werd door de salesianen uitgeroepen tot don Ruajaar. Don Rua, de eerste opvolger van Don Bosco, overleed immers honderd jaar geleden.
Don Rua
Michele Rua werd op 9 juni 1837 geboren in Turijn, Valdocco, de wijk waar Giovanni Bosco enkele jaren later zijn Oratorio zou vestigen. Hij ontmoette Don Bosco voor het eerst in september 1845, in het Refugio van Markiezin de Barolo. Zijn moeder bereidde Michele voor om in de wapenfabriek van zijn vader te gaan werken, maar in het najaar van 1852 ging Michele op internaat bij Don Bosco en trok het kerkelijke habijt aan. Iets later schrijft hij zich in voor de lessen filosofie aan het seminarie. Op 26 januari 1854 wordt Michele de leider van het groepje dat op voorstel van Don Bosco belooft om een jaar lang een ‘praktische oefening in de naastenliefde’ te doen. Het groepje noemt zichzelf ‘salesianen’, naar hun voorbeeld, Sint-Franciscus van Sales.
H. Don Michele Rua Stilaan wordt Michele de eerste medewerker van Don Bosco. Op 25 maart 1855 is hij de eerste ‘salesiaan’ die geloften uitspreekt. Na zijn priesterwijding, in juli 1860, nemen zijn verantwoordelijkheden steeds toe. In 1865 wordt hij prefect van de congregatie. Don Bosco bereidt hem geleidelijk aan, maar ook nadrukkelijk voor om zijn opvolger te worden en in 1885 wordt hij benoemd tot vicaris. Iedereen ziet in hem de persoon die de erfenis van Don Bosco het beste kan verderzetten. Na de dood van Don Bosco wachtte don Rua de zware taak om de congregatie te leiden. In 1894 bracht hij een bezoek aan onder andere België en Nederland.
Don Rua stierf op 6 april 1910. Zijn zaligmakingproces startte in 1922 en op 29 oktober 1972 werd hij door Paulus VI zalig verklaard.
Vlaanderen: Maria Mazarrello
Maria Mazzarello, ook wel 'Maïn' genoemd, werd geboren in Mornese, een dorpje in Noord-Italië, op 9 mei 1837. Ze groeide als oudste van tien kinderen op in het gehucht 'Mazzarelli', enkele kilometers van de dorpskern.
H. Maria Mazarello Toen ze 12 jaar was, verhuisde het gezin naar de Valponasca, waar ze werkten in de wijngaarden van de markies Doria. Maïn was in die periode ook geëngageerd in de parochie, waar ze zich aansloot bij een groepje jonge vrouwen die hun geloof via gebed, vorming en engagement gestalte wilden geven. Daar leerde ze geloof en inzet met elkaar te combineren. Haar vensterraam, dat uitkeek op de parochiekerk van Mornese, is intussen legendarisch geworden.
In het Italië van die tijd brak de industrialisatie door. De levensomstandigheden waren er ongemeen hard. Maria Mazzarello werd geraakt door de aanblik van de jonge meisjes in Mornese, die steeds minder kansen kregen. Daarom richtte ze voor hen een naaischooltje op, zodat ze de kans kregen een ambacht te leren, zich te vormen, te ontspannen, ...
Net in die tijd [1864] bracht Don Bosco een bezoek aan Mornese. Maria Mazzarello bleek gefascineerd door de manier waarop Don Bosco zich tussen zijn jongeren bewoog. In hem zag ze gerealiseerd wat zij in Mornese wilde uitbouwen.
Er groeide een samenwerkingsverband en in 1872 kwam de vraag van Don Bosco om een zustercongregatie op te richten die 'voor de meisjes zou doen wat hij en zijn salesianen voor de jongens deden'. Maria Mazzarello werd de eerste overste van de zusters van Don Bosco. In haar voetspoor ontstond een heuse congregatie.
Maïn stierf op 14 mei 1881. Tien jaar later zetten de eerste zusters van Don Bosco voet aan wal in België.
Ongeschonden lichaam van Jan Bosco, opgeborgen in de basiliek Maria Ausiliatrice te Turijn
Bron: www.donbosco.be
|
|