Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter G

  
 
Download PDF

Jezus' tijdgenoten: Woordenboek Letter G

Gabinius

Politieke carrière te Rome

Aulus Gabinius [? - 48/47 v.Chr.] was een Romeins militair en politicus. Gabinius was volkstribuun [tribunus plebis] onder Lucius Cornelius Sulla en werd door hem in 81 v.Chr. als gezant naar Mithridates VI van Pontus gestuurd. In 67 v.Chr. diende hij de Lex Gabinia in. Deze wet verleende Pompeius grote volmachten om de piraten uit Cilicië [in het zuiden van hedendaags Turkije] te bestrijden, die met hun activiteiten op de Middellandse Zee de Romeinse graantransporten in gevaar brachten. Gabinius ging met Pompeius mee als onderbevelhebber [legatus]: in amper drie maanden werd met de piraten afgerekend.

In 61 v.Chr., toen Gabinius praetor was, probeerde hij het publiek voor zich te winnen door grootschalige spelen te organiseren, en in 58 v.Chr. werd hij verkozen tot consul, samen met Piso Caesoninus. Als consul hielp hij de beruchte politicus Publius Clodius Pulcher om Cicero uit Rome te verdrijven. Het jaar daarop werd Gabinius proconsul van de in 64 v.Chr. door Pompeius gestichte Romeinse provincie Syria. Hier maakte hij plannen om met Mithridates III tegen het rijk der Parthen van Mithridates' broer Orodes II op te trekken. Maar door de ontwikkelingen in Egypte trok Gabinius zijn steun aan Mithridates in.

Egypte

In 58 v. Chr. was farao Ptolemaeus XII van Egypte gedwongen Cyprus aan de Romeinen af te staan. Dit stuitte in Alexandrië op zoveel verzet, dat Ptolemaeus uit de stad werd verdreven. Zijn dochter Berenice IV, mogelijk samen met haar zus Cleopatra VI, nam de heerschappij over.

Pompeius stuurde Gabinius, zonder toestemming van de Senaat, naar Egypte om Ptolemaeus weer op de troon te zetten. Met hulp van Gabinius en tegen betaling van 10.000 talenten [± 260 ton] zilver wist Ptolemaeus in 55 v.Chr. de Egyptische troon weer in handen te krijgen. Gabinius liet een contingent soldaten achter om de farao te beschermen. Berenice werd onthoofd.

Syria en de Joodse opstand door Alexander

Intussen was Alexander, zoon van Aristobulus II, in Syria een opstand begonnen tegen Hyrcanus II, de hogepriester uit de Joodse dynastie van de Hasmoneeën. Daar waar Scaurus, de eerste gouverneur, de voornaamste rol had gespeeld in de verovering van Judea onder Pompeius, lag de derde opvolger van Scaurus, Gabinius, aan de basis van de onderdrukking van de opstand aangestookt door Aristobulus II en zijn zoon Alexander en van de administratieve organisatie van de nieuwe provincie. Hij verdeelde het grondgebied in vijf concilies of synedria. Bij deze beheerscentra lagen Jeruzalem en Jericho in Judea, Sepphoris in Galilea, en de twee andere Gadara en Amathus in Transjordanië.. De niet Joodse inwoners van de steden die de Romeinen aan Hyrcanus II, de Hasmonische vorst hadden onttrokken [waaronder Skythopolis, Samaria, Jamnia en Gamala] waren Gabinius oneindig dankbaar hen de vroegere onafhankelijk terug te schenken. Om Egypte te bestrijden kreeg Gabinius de militaire hulp van Hyrcanus en Antipater, vader van Herodes de Grote.

De Romeinse ridders [equites] hadden door de opstand in Syria grote verliezen geleden en hielden Gabinius hiervoor verantwoordelijk. Toen deze terug in Rome was werd hij voor drie vergrijpen aangeklaagd. Ten eerste voor minachting van de republiek [majestas], omdat hij zonder toestemming van de Senaat en in strijd met de Sibyllijnse boeken de hem toegewezen provincie had verlaten om naar Egypte te trekken. Hiervan werd hij vrijgesproken. De tweede aanklacht behelsde afpersing [repetundae], waarbij speciaal werd gewezen op de 10.000 talenten zilver die hij van Ptolemaeus had ontvangen. Gabinius werd schuldig bevonden, ondanks door Pompeius aangedragen ontlastend bewijs, getuigen uit Alexandrië en de welbespraaktheid van Cicero, die hem om Pompeius een gunst te doen verdedigde. De derde aanklacht ging over vermeende illegale zaken voor zijn verkiezing [ambitus] als consul in 58 v.Chr. Omdat hij al schuldig was bevonden aan de tweede aanklacht kwam deze te vervallen. Gabinius' bezittingen werden verbeurd verklaard en hijzelf ging in ballingschap.

Burgeroorlog

Na de uitbraak van de burgeroorlog tussen Pompeius en Caesar werd Gabinius in 49 v. Chr. door Julius Caesar teruggeroepen. Terug in Syria sloeg Gabinius de opstand van Alexander neer en verwoestte hij de Joodse forten Alexandrium, Machaerus en Hyrcania. Hij liet een aantal vernielde nederzettingen herbouwen en voerde administratieve hervormingen door. In 55 v.Chr. keerde Gabinius terug naar Rome: hij werd in Syria opgevolgd door Crassus. Gabinius verbond zich met Caesars zaak, maar ondernam geen activiteiten tegen zijn vroegere beschermheer Pompeius. In Rome werd hij vrijgesproken van samenzwering, maar hij zou later veroordeeld worden voor afpersing, hoewel Pompeius voor hem had gepleit en Cicero zijn advocaat was geweest. Na de slag bij Pharsalus werd hem opgedragen nieuwe recruten naar Illyrië te brengen. Hij leidde 15 cohorten en 3000 ruiters over land langs de Adriatische kust. Onderweg werd hij aangevallen door Dalmatiërs en kon hij ternauwernood en met zware verliezen Salonae bereiken. Hier bood hij moedig weerstand tegen de aanvallen van de Pompeiaanse commandant Marcus Octavius, maar enkele maanden later overleed hij aan een ziekte.

Gallio

Iunius Annaeus Gallio [Cordoba, 1 na Chr. - ± 66 na Chr.] was een Spaans-Romeins politicus uit de eerste jaren van onze tijdrekening.

Hij was de oudste zoon van Seneca de Oudere en Helvia. Zijn jongere broers waren de filosoof Seneca de Jongere en de aardrijkskundige en rederijker Marcus Annaeus Mela, vader van de dichter Lucanus. Hij heette oorspronkelijk Marcus Annaeus Novatus, maar na zijn adoptie door de retor Lucius Iunius Gallio liet hij zich Iunius Annaeus Gallio noemen. De oudste broer van Gallio, de beroemde filosoof Seneca was de voogd van keizer Nero.

De naam Gallio komt voor in het Nieuwe Testament, aan het hoofd van de Romeinse administratie van Corinthe waarvoor Sint Paulus gedaagd werd.

Gallio doorliep met vrucht de ambtelijke loopbaan en werd [vóór 58] consul, en vervolgens in 65 senator. Volgens de Handelingen van de Apostelen 18:12-17 was hij proconsul van de Romeinse provincie Achaea, hetgeen wordt bevestigd door een inscriptie te Delphi, waarin hij door keizer Claudius "Junius Gallio, mijn vriend en proconsul van Achaea" wordt genoemd. Zijn ambtstermijn moet ergens gesitueerd worden tussen april 51 en mei 53 na Chr. Tijdens Gallio's proconsulaat heeft Paulus te Korinthe verbleven [juni 51?].

Paulus werd door de joden bij Gallio aangeklaagd. Deze ontmoeting was het gevolg van de poging van de apostel om de Joodse Korintiërs te overtuigen aan te sluiten bij de beweging van Jezus. Het was voor Paulus een bitter falen: voor de plaatselijke Joden verstoorde hij gezamenlijke rust door een soort godsdienst aan te prijzen dat ze beoordeelden als een inbreuk op de Joodse wet. De proconsul sprak ontslag van rechtsvervolging uit want de reden tot beschuldiging was volgens hem geen misdrijf. Hij verklaarde zich onbevoegd om dergelijk proces in vooronderzoek te nemen en vroeg daardoor niet aan Paulus om zich te verdedigen.

Daar het om een godsdienstige zaak ging raadde hij de Joden die klacht hadden ingediend ze onder elkaar uit te vechten. Hij greep zelfs niet in toen Sosthenes, de overste van de synagoge, vóór zijn rechterstoel een pak ransel kreeg. Deze houding van Gallio, ingegeven door een [typisch Romeinse] afkeer tegenover religieus fanatisme, maar ook door de soms anti-semitische uitlatingen van zijn broer Seneca, heeft aan de vrije verkondiging van het Christendom in Griekenland een grote dienst bewezen.

Deze politiek van weigeren tussen te komen in de wettelijke Joodse geschillen werd meestal gevolgd door de Romeinse magistraten. Gallio gedroeg zich dus als een rechtvaardig en scherpzinnig rechter.

Galllio verklaarde de aanklacht onontvankelijk, omdat hij, uit misprijzen, geen partij wilde kiezen in een religieus geschil onder joden. Kort na zijn toevallige ontmoeting met Paulus keerde hij terug naar Rome waar hij consul werd in 58 na J.C. Hij kende een tragisch einde. Gallio viel later in ongenade bij keizer Nero en na bschuldiging voor samenzwering werd hij door Nero omstreeks 66 gedwongen door zelfdoding een einde aan zijn leven te maken, hetzelfde lot dat ook zijn broers, waaronder de beroemde filosoof Seneca, en zijn neef Lucanus overkwam.

Cestius Gallus was Romeinse gouverneur van Syrië van 63 tot 66/67 na J.C. Hij speelde een betekenisvolle rol bij het begin van de eerste Joodse opstand die losbrak in mei 66 na J.C. Bij de grote opstand van 66 na Christus werden Joodse vrijheidsstrijders, rovers, bandieten en Zeloten genoemd. Problemen veroorzaakt door met name corrupte Romeinse gouverneurs waren er de oorzaak van dat de zaak escaleerde. Gessius Floris kwam met een strijdmacht naar Jeruzalem, eiste gevangenneming van de opstandige Joden en kondigde de staat van beleg af. Tijdens rellen erna werden 3.000 Joden gedood.

Nu ontstond openlijk verzet. De Romeinse bezetting van Jeruzalem en Masada werd door de opstandelingen uitgeschakeld. Enkele maanden later vertrok Cestius Gallus, gouverneur van Syrië, met het twaalfde legioen en hulptroepen vanuit Alexandrië naar Judea. Hij kwam in Lydda aan voor het Tabernakelfeest [september/oktober]. Van daaruit deed hij een aanval op Jeruzalem, voor hij inzag dat hij over te weinig krachten beschikte om te slagen. Na een eerste succes trok hij zich terug maar liep in een hinderlaag waarbij 6.000 van zijn soldaten het leven verloren. Verrast door Joodse strijders nabij Bet-Horôn werd zijn aftocht een ondergang. De kleine overgebleven groep had zich ontdaan van zijn uitrusting en Cestius Gallus ging terug naar Antiochië. Hij stierf in 67 na J.C. een natuurlijke dood, ofwel, volgens Tacitus, van ontgoocheling omdat hij meer nederlagen dan overwinningen had gekend.

Nu was een oorlog onvermijdelijk geworden. Nero droeg de oorlogvoering op aan Flavius Vespasianus. Hij kreeg 60.000 man tot zijn beschikking maar vanwege ongeregeldheden in Rome, waarbij Nero zelfmoord pleegde, werd Vespasianus teruggehaald en tot keizer uitgeroepen. Vespasianus had voor zijn prestige een spectaculaire zege nodig en deze kon hij behalen door Jeruzalem in te nemen. Titus trok in de lente van het jaar 70 na Christus op om de stad te verwoesten. Hij omsingelde de stad en liet een muur bouwen zodat aanvoer van voedsel voor de stadbewoners en ontsnappen niet meer mogelijk waren.

Gamaliël de Oudere

Als kleinzoon [of misschien zoon] van van de beroemde wetgeleerde Hillel de Oude, genoot de farizeeër Gamaliel de Oudere een grote reputatie tijdens de eerste helft van de eerste eeuw van ons tijdperk. Hij was een Joods geleerde die overleed omtrent 88 na Chr. De rabbijnse literatuur kent hem brieven toe die op de Tempelberg zijn gedicteerd en bestemd waren voor de Joden van Galilea en het zuiden in Babylon en Medië en die gingen over complexe kwesties als het tiencentstuk en het schrikkeljaar.

Hij was een kleinzoon van de beroemde joodse wetsgeleerde Hillel de Oude. Ten tijde van keizer Caligula [37-41] was Gamaliël voorzitter van het Sanhedrin, het joodse hooggerechtshof dat recht sprak in godsdienstige en burgerlijke zaken en als hoogste [door de Romeinen erkende] autoriteit in Judea gold.

Gamaliël behoorde tot de Farizeeën en voorts tot de "School van Hillel." Hij stelde belangrijke hervormingen vast in het joodse recht, waaronder een verbetering van de juridische positie van de vrouw. Zijn kleinzoon Gamaliël II was eveneens een vooraanstaand joods theoloog.

Gamaliel stond bekend voor zijn humanisme en de aandacht die hij aan de vrouw besteedde. Zo stond hij het hertrouwen van een weduwe toe van zodra een enkele getuige de dood van haar echtgenoot kon bevestigen. Gamaliel de Oudere was graag gezien door de auteurs van het Nieuwe Testament. Ze stelden hem voor als de leermeester die Sint Paulus de Thora had aangeleerd in Jeruzalem en eerden ook zijn steun aan de apostelen bij hun ondervraging voor het Sanhedrin. Steunend op de rampzalige voorbeelden van Theudas en Judas de Galileër trachtte Gamaliel aan te tonen dat de bewegingen die God niet goedkeurde vanzelf verdwenen, om zo het gerecht te overtuigen de apostelen vrij te laten en de Voorzienigheid de laten zorgen voor het lot van de nieuwe religieuze partij.

Er wordt tijdens de volgende dagen verder ingegaan op Gamaliël de Oudere en wat over hem af te leiden valt uit het Nieuwe Testament, want Gamaliël de Oudere was de leraar van de Heilige apostel Paulus.

Gamaliël de Oudere in het Nieuwe Testament

Volgens Handelingen van de Apostelen 22:3, was Gamaliël de leraar van de apostel Paulus. Gamaliël stond bekend als ruimdenkend en zeer gematigd. In het Bijbelboek Handelingen van de Apostelen 5: 34 e.v. staat dat hij vervolging van de jonge christelijke kerk afwees met als motief dat als iets van God afkomstig was, men het toch niet kon bestrijden omdat God het in stand hield, en als iets niet van God afkomstig was, het op den duur vanzelf zou verdwijnen. Mogelijk is hij op latere leeftijd aanhanger van de leer van Jezus Christus geworden. [Clemens Recogn. I,65].

Gamaliël, een instrument in Gods hand

Er volgt nu een bespreking over twee episoden uit zijn leven [Handelingen 5: 17-40 en 22: 1-5]. Het is mogelijk, dat iemand zich zal afvragen of wij als christenen wel enige tijd aan deze man moeten besteden, omdat hij geen Christen was. Wij moeten ons echter realiseren, dat als God deze man zo belangrijk vindt, dat Hij wil dat zijn naam tot twee keer genoemd wordt en als de Heilige Geest het zo belangrijk vindt, dat zijn naam in de Bijbel vermeld moet worden, moeten wij het zeker belangrijk vinden om ook even bij hem stil te staan! Overigens heeft hij een mooie en veelbetekenende naam: Gamaliël, dat eigenlijk als Gamli'el moet worden uitgesproken, betekent "God is ook voor mij". Dat mogen wij vandaag ook tegen onszelf zeggen: "God is er ook voor mij!"

De Bijbel noemt ons twee keer de naam van Gamaliël, een zeer belangrijk geestelijk leider uit de tijd van de Heer Jezus en de tijd van de eerste Christenen. De eerste keer komen wij hem tegen in Handelingen 5 als lid van het Sanhedrin. De tweede keer komen wij hem tegen in Handelingen 22, waar de apostel Paulus verklaart, dat deze Gamaliël zijn leermeester geweest is. De vraag kan gesteld worden, waarom Paulus zo nadrukkelijk moest verklaren, dat hij aan de voeten van Gamaliël gezeten had. In beide situaties zien wij, dat Gamaliël een instrument geweest is in de hand van God. Er is geen reden om aan te nemen, dat Gamaliël ook echt in de Heer Jezus geloofde. Toch kon hij een belangrijk instrument in de hand van God zijn!

Hoewel Handelingen 22 na Handelingen 5 komt, geeft het laatste gedeelte een beschrijving die ons naar een eerdere tijd voert. Wij zullen de persoon van Gamaliël dan ook bestuderen door eerst naar Handelingen 22 te kijken en daarna naar Handelingen 5. In Handelingen 22 wordt hij beschreven als de leraar van de latere apostel Paulus. Als wij naar dat gedeelte kijken, willen wij zien, of wij iets van deze Gamaliël terugvinden bij Paulus. In Handelingen 5 worden wij verplaatst naar een zitting van het Sanhedrin, waarbij het gaat over de vraag, welke houding het Sanhedrin ten aanzien van de apostelen Petrus en Johannes en ten aanzien van de verdere christenen moet innemen.

Handelingen 5 geeft ons eerst het volgende verslag: "Maar een zeker Farizeeër in de Raad, genaamd Gamaliël, een wetgeleerde, in ere bij het gehele volk, stond op en verzocht de mensen een ogenblik buiten te doen staan, en hij zei tot hen: mannen van Israël, overweegt wel, wat gij met deze mensen zult doen! Want voor deze dagen stond Teudas op, die beweerde, dat hij iets was, en een aantal van ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem aan; maar hij werd gedood en zijn gehele aanhang viel uiteen en verliep. Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen der inschrijving, en kreeg vele afvalligen op zijn hand, maar ook deze is omgekomen en zijn gehele aanhang is uiteengeslagen. En nu zeg ik u: Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden, maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt. En zij lieten zich door hem gezeggen, en na de apostelen voorgeroepen te hebben, lieten zij hen geselen en verboden hen te spreken in de naam van Jezus, en gaven hun de vrijheid." [Hand. 5:34-40]

In Handelingen 22 lezen wij: "Mannen broeders en vaders, luistert naar hetgeen ik thans ter verdediging tot u ga zeggen. Toen zij nu hoorden, dat hij hen in de Hebreeuwse taal toesprak, hielden zij zich te meer stil. En hij zei: ik ben een Jood, te Tarsus in Cilicië geboren, doch in deze stad opgevoed, aan de voeten van Gamaliël opgeleid met nauwgezette inachtneming van de wet onzer vaderen, een ijveraar voor God evenals gij allen heden zijt. En ik heb deze weg ten dode toe vervolgd door mannen en vrouwen in boeien te slaan en gevangen te zetten, gelijk ook de hogepriester van mij getuigen kan en de gehele Raad der oudsten, van wie ik ook met brieven aan de broeders naar Damascus gereisd ben, om ook hen, die daar waren, geboeid naar Jeruzalem te brengen, opdat zij gestraft zouden worden." [Hand. 22:1-5]

Gamaliël, de leraar

Gamaliël was de kleinzoon van de grote en bekende geleerde rabbi Hillel, een man die een grote mate van vrijheid verkoos voor het godsdienstige leven en de godsdienstige verplichtingen van het Joodse volk. Tegenover hem stond rabbi Sjammaj, die juist tegen deze vrijheid inging en alleen maar wilde dat het volk zo strikt en strikt mogelijk alle wetten zou naleven, waarbij het niet alleen ging om een letterlijke gehoorzaamheid aan de Bijbelse geboden, maar waarbij het ook ging om situaties waarin je mogelijk je wist het niet zeker of het zo was waarin je mogelijk van de weg van God zou kunnen afdwalen. Rabbi Sjammaj wilde dat de mensen met al die mogelijke [en onmogelijke!] situaties rekening zouden houden. Je zou de "filosofie" van Sjammaj in één zin kunnen samenvatten: "Je weet maar nooit."

Om een voorbeeld te geven: je gaat op een steen zitten, maar je weet maar nooit of daar toevallig een klein insect op zat, dat nu door jou gedood wordt, waardoor jij je verontreinigt aan een lijk. Dan ben je onrein. Het leven van de Joden zou daardoor één grote kramp worden, waarin zij steeds maar angstig waren om niet één van Gods geboden te overtreden. Rabbi Hillel meende, dat het niet Gods bedoeling kon zijn, dat de mensen steeds in een kramp God zouden dienen. Hij meende, dat de dienst van God een vreugde voor je moest zijn en je juist blij moest maken. Wij zien diezelfde houding later bij Paulus, als hij zegt, dat je niet zo krampachtig moet doen, als je je vlees in de vleeshal komt halen. Jij bent niet verantwoordelijk voor wat er vroeger met dat vlees gebeurd is. Stel nou maar geen vragen. Koop gewoon dat vlees en eet het op, zo leert Paulus.

Gamaliël was dus een kleinzoon van Hillel. Hij had aan de voeten van de grote Hillel gezeten en was een volgeling van Hillel geworden. Nu was hij zelf leraar geworden en zette hij de gedachte van zijn grootvader voort in het onderwijs dat hij gaf. Op de school van Gamaliël zat je dus in feite nog altijd op de school van de oude Hillel. Als wij in de Bijbel lezen, dat Paulus les gehad heeft van Gamaliël, dan betekent dit, dat hij onderwezen is in de leer van de grote Hillel. Dit kan hem geen schade gedaan hebben in zijn geestelijke vorming, zodat hij later minder bruikbaar geweest zou zijn als apostel. Neen, deze opleiding heeft hem juist goed gedaan. Wij zien namelijk in de evangeliën, dat de Here Jezus in zekere zin een zelfde onderwijs gaf als Hillel deed!

Gamaliël was zo'n briljant leraar, dat hij de titel "Rabban" gekregen heeft. In totaal zeven geleerden hebben de titel "Rabban" gekregen. Het woord "rabban" betekent "onze meester", "onze grote". Je zou het dus de overtreffende trap van "rabbi" kunnen noemen. Zes van hen heetten "Gamaliël". In de Joodse geschiedenis zijn namelijk zes geleerden bekend onder de naam Gamaliël. Zij allen hadden dus de titel "Rabban". De eerste van deze Gamaliëls was onze Gamaliël, die volledig Rabban Gamaliël de oudste, de oudere genoemd werd, omdat hij de eerste was van een serie van zes geleerden met dezelfde naam. Hij leefde in de eerste helft van de eerste eeuw. Hij was dus een tijdgenoot van de Heer Jezus, van de apostel Paulus en van de eerste christenen. Dat "Rabban" lijkt op wat Maria in het Aramees tegen de Heer Jezus zei: "Rabboeni", dat is "mijn Meester". Terwijl Gamaliël geen Christen was, had hij hierin toch iets bijzonders, wat Maria ook bij de Heer Jezus gevonden had.

Wij komen nog een briljant Joods geleerde tegen in verband met de Heer Jezus: Nicodemus. Hij was in zijn tijd één van de grootste geleerden in Israël. Hij was lid van het Sanhedrin. Toen de Heer Jezus gestorven was, ging hij samen met Jozef van Arimathea naar Pilatus om te vragen of zij de Heer Jezus mochten begraven. Van Nicodemus staat er, dat hij een discipel van de Heer Jezus was. Hij was een discipel van de Heer "in het verborgene." Niemand mocht het weten. Toch was hij een man, die zijn hart opengezet had voor de Heer Jezus. Wat moet hij het moeilijk gehad hebben, toen zijn Sanhedrin de Heer Jezus ter dood veroordeelde. Mogelijk heeft hij niet openlijk in de vergadering van het Sanhedrin voor de Heer Jezus durven pleiten, of werd er niet naar hem geluisterd. Mogelijk heeft hij daar later gewetenswroeging en slapeloze nachten van gehad.

Gamaliël is ook lid van het Sanhedrin. Hij is nu waarschijnlijk nog een gewoon lid van het Sanhedrin. Later is hij president van het Sanhedrin geworden! In deze functie hield hij niet alleen nauw contact met de Joden in Israël, maar ook met de Joden in de diaspora, de verstrooiing, dat is: met de Joden buiten Israël. Hij werd door het gehele volk geëerd vanwege zijn praktische wijsheid en evenwichtigheid.

In de Talmoed wordt Gamaliël meerdere keren genoemd. Drie brieven van hem die hij aan de schriftgeleerde Jochanan gedicteerd heeft, worden hierin genoemd. Deze brieven heeft hij gedicteerd, terwijl hij op de trappen van de tempel zat. Deze brieven zijn gericht aan "onze broeders in Opper Galilea en Beneden Galilea, in het zuiden en in de landen van Babylon en Medië evenals alle andere Israëlieten."

Zoals zijn grootvader Hillel een aantal takkanot [dat zijn rabbijnse regels met betrekking tot de geschreven Torah] uitgevaardigd had, zo had Gamaliël dit ook gedaan. Veel van deze takkanot beginnen steeds met de volgende openingszin: ten behoeve van de menselijkheid [Git. 4:2,3], in het bijzonder voor de vrouwen. Gamaliël had zelfs vrouwen toestemming gegeven om te hertrouwen, als er niet twee getuigen waren, die bevestig den dat hun echtgenoot overleden was, maar als er slechts één zo'n getuige was. De wet vereiste twee getuigen, maar Gamaliël vond, dat het leed en verdriet en de eenzaamheid van zo'n vrouw zo groot waren, dat als er slechts één getuige was die kon verklaren, dat de echtgenoot overleden was, hij de vrouw toestemming gaf om te hertrouwen. [Yev. 16:7]

Gamaliël was een belangrijk man. Hij had nauwe contacten met de koninklijke familie, in het bijzonder met die van Agrippa I [Pes. 88b]. Zijn vrije houding is de christenen goed uitgekomen, zoals Handelingen 5 laat zien. Gamaliël was zo'n groot geleerde, dat men hem de "schoonheid van de Torah" noemde en toen hij overleed, zeiden de geleerden: Toen Gamaliël de oudste overleed, verdwenen de eerbied voor en de heerlijkheid van de Torah, de reinheid en de heiligheid [Sot. 9:15].

Gamaliël behoorde bij de Farizeeën. Hij overleed 18 jaar voor de verwoesting van Jeruzalem. Dat was ongeveer in de tijd dat Paulus schipbreuk leed bij Malta. Hij werd met grote eer begraven.

De leraren van Israël gaven als regel in een eigen gebouw les. Alleen bij bijzondere gelegenheden [zoals tijdens de grote feesten], deden zij dit in de tempel, omdat er dan meer studenten les kwamen volgen.

Tijdens de lessen zat de leraar op een verhoogde zetel, terwijl de leerlingen dus in feite bij of aan zijn voeten zaten. Vandaar dat Paulus ook kon zeggen, dat hij aan de voeten van Gamaliël gezeten had. Dat betekende, dat hij les gehad had van Gamaliël. Het betekende, dat hij gestudeerd had bij "professor" Gamaliël, zoals wij zouden zeggen. Tijdens deze lessen was het de gewoonte, dat de studenten veel vragen stelden. Hoe meer vragen je stelde, des te meer je leerde. Zo zagen wij ook de Heer Jezus op twaalfjarige leeftijd vragen stellen aan de geleerden in de tempel.

Gamaliël vond het belangrijk, in tegenstelling tot de school van Sjammaj, dat zijn leerlingen niet alleen les kregen vanuit de Bijbel, maar dat zij ook een soort algemene vorming kregen en zich verdiepten in de Griekse literatuur. De andere Joodse leraars vonden het gevaarlijk om deze literatuur te lezen. Gamaliël was geen volgeling van deze literatuur, maar hij vond wel, dat je moest weten wat de Griekse filosofen leerden, zodat, als je in een gesprek met hen of met hun aanhangers verwikkeld zou raken, je met deze mensen zou kunnen praten en hun gedachten zou kunnen weerleggen.

Gamaliël was ook beslist geen vijand van de heidenen. Hij leerde, dat in de oogsttijd de heidenen dezelfde rechten als de Joden hadden om de resten van de oogst binnen te halen, Hij leerde, dat je ook tegen heidenen "sjaloom" moest zeggen, zelfs als zij naar een heidens feest gingen.

Wij zien dat Paulus dat ook van Gamaliël geleerd heeft. Er zijn geleerden, die menen, dat Paulus niet zoveel van het Jodendom noch van de Grieken van Gamaliël geleerd heeft. Er is vaker geprobeerd om van Paulus een soort dwaalleraar te maken. Dat deden de Joden in Jeruzalem volgens Handelingen 21:21 ook. Ook zij vertelden onzin en leugens over Paulus. Dat hebben mensen vaker over hem gedaan!

Paulus heeft dus veel van Gamaliël geleerd, waardoor hij later door de hogepriester belast kon worden om de eerste Christenen te vervolgen. Zoiets is binnen het Jodendom niet alleen een kwestie van wapens. Het is een kwestie van overredingskracht: Paulus moest naar de verschillende synagogen gaan en daar met woorden de leiders van de synagogen overtuigen dat de volgelingen van Jezus van Nazareth, op grond van de Joodse leer, Godslasteraars waren.

Gamaliël heeft Paulus geleerd om goed na te denken om de zaak van het Woord van God helder en duidelijk onderbouwd onder woorden te kunnen brengen. Zo werd Paulus gevormd om later zijn brieven te kunnen schrijven, die in de Bijbel opgenomen zouden worden, waardoor hij ons de bijzondere waarheden van de Heer Jezus kon duidelijk maken. Gamaliël heeft Paulus geleerd om de Torah en de rest van de Bijbel [in die tijd was dat alleen wat wij het "Oude Testament" noemen!] van harte lief te hebben en de grondpatronen duidelijk te kunnen uitleggen en verklaren aan anderen. Gamaliël heeft Paulus ook de mondelinge wet verklaard, zodat Paulus goed op de hoogte was van zaken die niet direct in de Bijbel stonden, maar die wel zeer belangrijk waren om te weten. Paulus bleek er zelfs later als christen gebruik van te kunnen maken. Om één voorbeeld te noemen. Paulus heeft uit de mondelinge wet, uit de overlevering, geleerd, dat er tijdens de woestijnreis een steen met de Israëlieten meerolde, die hen van water voorzag. Paulus kon dit later toepassen in 1 Cor. 10:4, waar hij duidelijk maakte, dat deze steen een beeld was van de Heer Jezus.

Op de Areopagus bleek dat Paulus goed wist wat de Griekse filosofen leerden. Nu kon hij deze Grieken vanuit hun eigen belevingswereld aanspreken en hen wijzen op het feit, dat er maar één God is en dat deze God Zich geopenbaard heeft aan het volk Israël en via hen en via de Bijbel aan de gehele wereld.

De geleerde Gamaliël heeft mogen meewerken in de godsdienstige opleiding van Paulus om hem geschikt en gereed te maken om later "de apostel der heidenen" te worden.
  • De eerste les die wij van Gamaliël kunnen leren, heeft te maken met de apostel Paulus. Wij zien bij hem, dat God de lessen die je vóór je bekering geleerd hebt, soms gebruikt, opdat je er na je bekering je voordeel mee kunt doen. Zo was het ook bij de lessen die Paulus bij Gamaliël geleerd had. Hoewel Gamaliël geen discipel van de Heer Jezus was, heeft God de lessen die Gamaliël aan Paulus gegeven heeft toch gebruikt, opdat Paulus goed gevormd als apostel in de dienst van de Heer Jezus zou kunnen staan.

    Soms zijn mensen erg bang van alles wat ze van niet-christenen geleerd hebben en menen zij, dat zij dat allemaal als "afval" moeten verwerpen. Dat is beslist niet het geval. Ook een aantal zaken die wij van niet-christenen geleerd hebben, kunnen bijzonder bruikbaar voor ons zijn in de dienst van God.

    Zo is het misschien goed dat wij ons eens afvragen of een bepaalde opleiding die wij genoten hebben ons misschien op een bijzondere manier van dienst kan zijn in ons geloofsleven.
  • De tweede les die wij kunnen leren, is deze, dat het voor Paulus toch wel heel erg belangrijk geweest is, dat hij na de lessen van Gamaliël en na zijn bekering aan de voeten van de Heer Jezus gezeten heeft! Daar werd zijn leven gevormd tot wat het echt in de dienst van God kon en moest zijn. Zo moeten ook wij niet tevreden zijn met dat wat wij alleen in de wereld geleerd hebben. Wij zullen ons ook geestelijk moeten laten vormen. Wij moeten les nemen bij de Heer Jezus.

    Het is jammer, dat veel christenen in onze tijd niet meer in de leer willen bij de Heer Jezus. Ze zeggen dat natuurlijk niet. Ze zeggen, dat ze het wel willen. Ze bedoelen dan echter, dat ze ervan uitgaan, dat de Here Jezus als vanzelf hen het nodige in hun hart zal geven, terwijl ze zich er niet voor hoeven in te spannen. Wij zullen bereid moeten zijn om veel te leren, zodat als wij eenmaal in de hemel voor Gods troon zullen staan, wij niet hoeven te vragen: "Wie bent U eigenlijk...?"
Gamaliël in het Sanhedrin

Het boek Handelingen vertelt ons over de beginperiode van de gemeente van Jezus Christus. Het vertelt ons van een snel groeiende beweging binnen het Jodendom van mensen die geloofden dat Jezus de door God beloofde Messias was. Het waren over het algemeen eenvoudige en enthousiaste mensen die tot de volgelingen van de Heer Jezus behoorden, hoewel er ook een behoorlijk aantal priesters en Farizeeën tot deze aanhangers behoorden, evenals zelfs enkele leden van het Sanhedrin.

Het moet voor de leden van het Sanhedrin een onverteerbare zaak geweest zijn, dat terwijl zij zo duidelijk meenden, dat Jezus een Godslasteraar was, er mensen onder hen waren, die meenden, dat Jezus zowel de Zoon van God als de van God gezonden Messias was. Vanuit de Bijbel bezien waren er teksten die in het voordeel van de Heer Jezus spraken. Er waren echter ook genoeg teksten die gebruikt konden worden om te bewijzen, dat de Heer Jezus niet de Messias was. Wij zullen dat eerlijk moeten erkennen.

De leden van het Sanhedrin waren echt geen mensen, die geen enkele Schriftkennis hadden en op grond van alleen maar een beetje antipathie de Heer Jezus veroordeelden. Neen, de Heer Jezus beantwoordde niet volkomen aan het beeld dat de profeten van de Messias geschetst hadden. En de profeten hadden er niet bij gezegd, dat Hij twee keer zou komen, één keer om te lijden en te sterven en één keer om te regeren en vrede te brengen. Nu keken de Joden naar Jezus en zagen heel duidelijk, dat Hij geen vrede gebracht had en dus niet beantwoordde aan het beeld dat de profeten van de Messias geschilderd hadden.

Handelingen 5 neemt ons mee naar een heel bijzondere situatie. Het Sanhedrin, dat kortgeleden Jezus gevangengenomen en veroordeeld had, heeft nu de discipelen Petrus en Johannes gevangengenomen en wil niets liever dan ook deze mensen ter dood veroordelen. Als het Sanhedrin echter in vergadering bijeen is, blijkt dat Petrus en Johannes uit hun "gevangenis" ontsnapt zijn. Waarschijnlijk gaat het hier over een gevangeniscel in het huis van de hogepriester. Er is een engel gekomen, die hen bevrijd heeft. En terwijl zij nu in vergadering bijeen zijn, staan Petrus en Johannes alweer in de tempel en verkondigen daar, alsof er niets gebeurd is, de boodschap van de Heer Jezus!

Het moet schokkend voor de leden van het Sanhedrin geweest zijn, dat er enige tijd geleden geen engel van God kwam om de grote Meester van deze discipelen te bevrijden, maar dat er nu wel een engel kwam om deze eenvoudige discipelen te bevrijden! "Hoe is dit mogelijk?" zullen zij gedacht moeten hebben.

Petrus en Johannes worden opnieuw gearresteerd en staan even later in het midden van de mannen in wier midden kortgeleden de Heer Jezus nog stond. En vreemd genoeg, nu gaat Gamaliël spreken. Hij gaat verdedigend spreken voor de beide mannen. Dit roept vragen op: Waarom sprak Gamaliël niet verdedigend voor de Heer Jezus? Waarom spreekt hij nu ineens verdedigend voor deze beide mannen? Wat is er gebeurd, waardoor Gamaliël in zijn gedachten veranderd is? Wij weten het niet.

Gamaliël in het Sanhedrin [2]

In zijn verdedigende toespraak verwijst Gamaliël naar twee mensen, die zich ook de messias hadden genoemd: een zekere Judas en een zekere Theudas. Deze Judas leefde in de tijd van Cyrinius, toen de telling plaats had in de tijd van keizer Augustus. Hij heette eigenlijk Judas de Galileër, maar men noemde hem ook Judas van Gamala, dat op de Golan ligt. Theudas leefde enige tijd eerder. Er is wel een andere Theudas bekend, die later leefde, maar de Theudas over wie Gamaliël sprak, kennen wij verder niet.

Gamaliël roept het Sanhedrin op om het oordeel nu aan God Zelf over te laten. Hij argumenteert, dat als de beweging van deze mannen dus ook van Jezus Zelf niet van God is, dat hij dan vanzelf zal doodbloeden, maar dat, als hij wel van God is, zij er niet tegenin mogen gaan, omdat ze zich dan als tegenstanders van God openbaren. Gamaliël was een wijze rabbi, die in deze situatie van mening was, dat een beetje geduld geen kwaad kon. Dit betekent niet, dat wij nooit beslissingen moeten nemen en de besluiten altijd maar aan God moeten overlaten. Neen, in deze situatie, waarin het niet duidelijk was of de Messiaanse beweging van God was of juist tegen God, in deze situatie moest het Sanhedrin geen overhaaste beslissing nemen en het oordeel aan God Zelf overlaten.

Ook hier valt wat te leren van Gamaliël

Hij was een man die geloofde in God en volledig vertrouwde op God. Hij vertrouw de, dat God borg stond voor Zijn eigen werk. Hij vertrouwde erop, dat God Zelf duidelijk zou maken, of deze zaak van Hem of juist niet van Hem was. Gamaliël was een man die God wist te betrekken bij de grote problemen en vragen van het leven. waar de mens het niet meer weet, zo vertrouwde Gamaliël, daar weet God het nog wel. Zo vertrouwde hij op God Zelf.

Het is zeer belangrijk, dat wij zo ook met al onze problemen leren om bij God te komen. Dat betekent niet, dat God dan direct al je problemen voor je oplost. Het betekent wel, dat God je dan rust en vrede geeft in je hart.

Wat een zegen is het, dat wij als gelovigen, hier een duidelijk antwoord hebben, waar Gamaliël twijfelde. Wij weten, dat het werk van de Heer Jezus van God was. Het was de hemelse Vader die Zijn eigen Zoon naar de aarde gezonden had, om een verloren wereld te redden.

Gamaliël was een man die wist, dat geloven niet betekende, dat je thuis stil ging zitten wachten op de dingen die God zou gaan doen. Ook al staat het er niet zo letterlijk bij in deze geschiedenis, het blijkt wel uit het verloop van andere geschiedenissen dat Gamaliël de zaak drastisch aangepakt heeft. Hij geloofde niet dat Jezus de Messias was. Daarop zal hij Paulus, één van zijn briljantste leerlingen, bij de hogepriester geïntroduceerd hebben, die hem de opdracht gaf om de gelovigen tot in Damascus te vervolgen. Gamaliël ging aan het werk als een drastisch bestrijder van de Messiaanse weg.

Wij zullen ook moeten leren, dat wij nergens in de Bijbel leren, dat als je gelovig bent, je dan stil moet gaan zitten wachten op de dingen die God doet. Neen, als je gelovig bent, moet je juist zelf de hand aan de ploeg slaan. Ik geef u enkele voorbeelden: toen Israël uit Egypte naar het beloofde land gebracht moest worden, stuurde God niet een groot aantal "woestijn-taxi's" [kamelen]. Ook stuurde God geen engelen of hemelse voertuigen. De Israëlieten moesten zelf lopen! Toen de tabernakels gebouwd moest worden, was dit precies volgens het plan van God. God deed het echter niet Zelf, Hij liet het de mensen op aarde doen. Zelfs de voorwerpen voor de tabernakel moesten de mensen zelf maken. Ook de ark des verbonds werd niet door God gemaakt!

Toen de tempel van Salomon en later de tempel na de Babylonische ballingschap gebouwd moesten worden, deed God het opnieuw niet Zelf, maar liet Hij het de mensen doen. En toen Israël voor Zijn zonden gestraft moest worden, zelfs toen deed Hij ook dat niet Zelf, maar liet Hij het Nebucadnezar doen. God maakt steeds gebruik van mensen. Mensen zeggen soms zo gemakkelijk, dat God nog altijd dezelfde is. En het is waar. Maar dat betekent niet, dat je dan kunt gaan zitten dromen, terwijl God al het werk wel zal doen. Wij zijn degenen die het werk moeten doen.

Ik begrijp, dat het voor velen een belangrijke vraag is, of Gamaliël net als Nicodemus en Jozef van Arimathea ooit tot geloof in de Heer Jezus gekomen is. Wij weten het niet. Er zijn legenden die vertellen, dat hij inderdaad tot geloof gekomen is. Maar zijn die legenden betrouwbaar? Ik denk het niet. De geschiedenis lijkt ons ook niet te zeggen, dat hij ooit tot bekering gekomen is.

Er is een derde les die wij uit deze geschiedenis kunnen leren. Het is uitgerekend de apostel Paulus die hem onder woorden gebracht heeft. Hij zei: "Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn." [Rom. 8:28] Wij moeten zien, dat God mensen, die in feite onze tegenstanders zijn, kan gebruiken om Zijn doel te bereiken.

Ook in ons leven kunnen er situaties ontstaan waarin wij ons omringd of overgeleverd voelen aan de vijand. Als wij naar die vijanden kijken, zinkt de moed ons in de schoenen en worden wij bang. Als wij op God zien en ons realiseren, dat Hij het gehele wereldge beuren stevig in handen heeft, kunnen, mogen en durven wij met goede moed en vast vertrouwen op God verder te gaan. Hij is met ons. Wie zal tegen ons zijn? Gods plannen falen niet.

Gamaliël II

De positie van Gamaliël werd ook erkend door de Romeinse overheden. Tegen het einde van de regering van Titus Flavius Dominatius, rond het jaar 95, ging hij naar Rome en vormde er een samenwerking met de voornaamste leden van de school van Jabneh, en dit om het gevaar te voorkomen dat de Joden zouden worden bedreigd door de keizer. Er zijn vele interessante details bekend over deze reis van geleerde mensen naar Rome en hun tijdelijk verblijf aldaar.

Gamaliël en zijn metgezellen lieten een overweldigende indruk na op de leiders van Rome en zij weenden bij de gedachte van de vernietiging van Jeruzalem. Gamaliël moest zich in Rome vaak in polemieken verdedigen tegen de heidenen en de nieuwe Christenen.

Op een dag dat een heidens filosoof hem de opmerking maakte, weerlegde hij dat hij een badplaats bezocht en niet het standbeeld van een godin. Er werd ook gezegd dat hij naar Rome was geweest met andere rabbijnen. Volgens de Talmoed was het onder het voorzitterschap van Rabban Gamaliël dat de Birkhat ha-minim [de zegening, of beter de vervloeking, van de ketters] toegevoegd werd aan de dagelijks driemaal opgezegde achttien zegeningen die deel uitmaakten van de verplichte gebeden van het Jodendom.

Gamaliël zou aan een vrijwilliger gevraagd hebben om de zegening op te stellen [in feite een vervloeking], en Samuel de Kleine zou de vervloeking geformuleerd hebben die opriep tot een snelle uitroeiing van de Nazareërs en alle ketters, alsook het schrappen van hun namen in het "Boek des Levens." Deze formulering is bevestigd in de middeleeuwse versie van het gebed, ontdekt in de Genizah van Cairo.

Met de Nazareërs werden waarschijnlijk de Joodse Christenen bedoeld. Toch wordt gedacht dat de oudste formulering van deze zegening alleen de algemene benaming ‘ketters’ bevatte. Dat zou betekenen dat de vaak ingeroepen veronderstelling, die stelt dat de invoering van de Birkhat ha-minim onder Gamaliel II in de jaren 90 na J.C. het signaal was voor de scheiding van Joden en Joodse Christenen, ongegrond is of op zijn minst betwistbaar.

Rabbijn Gamaliel II droeg Simeon Ha-Pakoli op om de Amidah [het centrale gebed van Joodse liturgie] uit te geven en maake het tot een plicht om het gebed drie maal dagelijks te bidden. Ook gaf hij aan Samuel Ha-Katan de opdracht om een andere paragraaf te herschrijven [Talmud Balvi, Megilah 17b, Berachos 28b].

Hij had vele vrienden onder de niet-Joden en was zo toegewijd aan zijn slaaf Tabi dat, toen deze laatstgenoemde kwam te sterven, hij rouwde over hem alsof hij een geliefd lid van zijn eigen familie was.

Hij hield van het bespreken van gedeelten uit de Bijbel en hun betekenis, samen met andere geleerden. Hij geloofde sterk in de woorden: "Als u mild bent, zal God eveneens mild zijn." Gamaliël stierf nog voor de nieuwe onrust in Palestina begon onder Keizer Marcus Ulpius Nerva Traianus. Voor zijn begrafenis had Gamaliël de onderrichtingen gegeven om zijn lichaam in de eenvoudigst mogelijke doek te wikkelen. Hierdoor wou hij het voorbeeld geven om de extravagantie, verbonden aan de regelingen rond de dood, te vereenvoudigen. Zijn doel werd bereikt, want zijn voorbeeld werd de regel. Gamaliëls zoon, Simon, erfde lang na zijn dood en na de vervolgingen onder Hadrianus, zijn titel.

De filosofie van Gamaliël was: "wie op aarde genade heeft voor de andere mensen, zal op de genade van de Hemel kunnen rekenen en wie geen genade heeft voor de andere mensen, zal ook niet op de genade van de Hemel kunnen rekenen."

Gamaliël was ook een controversieel leider. Hij sloeg zijn eigen zwager, Eliezer ben Hyrcanus, in de ban in een geschil over de kalender. Ook vernederde Gamaliël rabbijn Joshua Ben Hananiah, wat leidde tot een opstand van de rabbijnen tegen het gezag van Gamaliël, het hoofd van het Sanhedrin.

Jezus ben Gamaliël

Jezus ben Gamaliël was hogepriester in de Joodse tempel in Jeruzalem van 63 tot 64 na Chr. Hij was door zijn huwelijk verbonden met het huis van Boëthus, in die tijd een belangrijke familie binnen de Joodse aristocratie.

Het hogepriesterschap van Jezus ben Gamaliël begon met een hevig conflict, omdat zijn voorganger Jezus ben Damneüs de door Herodes Agrippa II gelaste ambtswisseling niet accepteerde. Jezus ben Gamaliël bleef echter Agrippa's steun houden en behield ondanks de protesten van zijn voorganger het hogepriesterschap. In de periode dat Jezus ben Gamaliël hogepriester was, werd de door Herodes de Grote ingezette herbouw en restauratie van de tempel voltooid.

Volgens de Talmoed maakte Jezus zich tijdens zijn hogepriesterschap sterk voor onderwijs aan kinderen vanuit de Thora. Ook zou hij de houten of stenen Urim en Tummim, waarmee de hogepriester het lot wierp, hebben vervangen door gouden exemplaren.

De politiek steeds onrustiger situatie in Jeruzalem en Judea leidde ertoe dat Jezus ben Gamaliël reeds na korte tijd werd vervangen. Hij werd opgevolgd door Matthias ben Theophilus II, de laatste hogepriester vóór het uitbreken van de Joodse Opstand [66-70].

Tijdens de Joodse Opstand ageerde Jezus samen met Ananus ben Ananus, die eerder hogepriester was geweest, tegen de benoeming door de Zeloten van Phannias ben Samuël als hogepriester. Hij steunde Ananus die met hulp van een legertje die de tempel wilde heroveren op de Zeloten. In de strijd die volgde, kregen de Zeloten echter steun van troepen uit Idumea, waardoor de hogepriesters het onderspit dolven. Ananus, Jezus en enkele andere oud-hogepriesters werden opgepakt en geëxecuteerd.

Vertaling: Broeder Joseph