Medjugorje kerk

Medjugorje België en Nederland

Medjugorje Maria

nov

21



Het Laatste Geheim. Hoofdstuk 16: Geheimen van de Rozenkrans

  
 
Download PDF

Hoofdstuk 16: Geheimen van de Rozenkrans

De verschijningen die in het begin als regendruppels kwamen en bij het begin van de Donkere Eeuwen als een beekje, waren tegen het jaar 1200 een constante en sterker wordende stroom geworden. In 1200 waren er tenminste drie grote verschijningen en tenminste zesendertig tijdens de rest van de eeuw.

De mensheid bevond zich te midden van een bovennatuurlijke periode en die viel samen met nieuwe gevaren. In Azië begon de heidense krijger Chingis of Ghengis Khan grote delen van de gekende wereld te veroveren. Nadat hij een rivaal, Ongkhan genaamd, verslagen had werd Khan prins der Mongolen en tijdens de eerste twee decennia viel hij China binnen, nam hij Peking in, en veroverde hij Perzië alvorens zijn ogen op Rusland en het reeds bedreigde Oekraïne te richten.


Genghis Khan

Khan was moedig en trouw aan z’n bondgenoten, maar meedogenloos voor z’n vijanden. Hele garnizoenen werden afgeslacht doordat zijn mannen rijkunsten beheersten die hen zo onoverwinnelijk maakten als de oude Hunnen.

"Een mans grootste plezier,' zei Khan ooit, "is z’n vijanden te verslaan, ze op de vlucht te drijven, hen af te nemen wat van hen was, hun dierbaren in tranen te zien, hun paarden te berijden, hun vrouwen en dochters in z’n armen te houden."

Men kon de vele weerzinwekkende afslachtingen van Khan niet ontkennen, maar hij was niet de enige. Overal was er religieuze en politieke strijd die dikwijls gepaard ging met bloedvergieten. In Zuid Frankrijk gebeurden er twee vreselijke moordpartijen en tegen het einde van de eeuw doodde Edward I van Engeland meer dan zevenduizend mensen in het dorpje Berwick.


Ruines Berwick Castle

De Chinese leider Wan-yen Arin had in 1218 zo’n vijftienduizend mensen laten terechtstellen en in Europa gingen er dertigduizend jongeren op tocht naar Palestina (tijdens een "Kinderkruistocht") en men zag ze nooit meer terug.

"Het was een eeuw van uitzonderlijk geweld en bloedvergieten," vertelde historicus Henry Desmond Martin, "en Genghis en z’n Aziatische en Europese tijdsgenoten gedroegen zich ernaar."

De aanvallen van Khan terroriseerden China, alsof het een terugslag was van al het bijgeloof en de toverspreuken van die natie. China had een lange geschiedenis van occultisme. De houten beeldjes die men in Chinese graftombes vond waren totemachtige figuren die herinnerden aan de indiaanse totems. Net zoals de plaatselijke bevolking die door Amerika zwierven, begroeven de Chinezen hun doden onder bermen van aarde en hun goden, zowel menselijk en dierlijk, waren gebaseerd op natuurverering.

China’s bezorgdheid over draken deed denken aan de drakenschepen van de Vikingen en mythische monsters in meren, en net als in Afrika werden ook de voorouderen aanbeden.

Het is niet verbazingwekkend dat China gebukt ging onder angsten. Er waren aardgoden, windgoden en dondergoden. Er waren bloedoffers zoals bij de Druïden en de basis van de Chinese tovenarij was de communicatie met de geestenwereld d.m.v. sjamanen, die zich door geesten in bezit lieten nemen om via hen te spreken.

De aardgoden moeten boos geweest zijn, want op 27 september 1290 stierven er honderdduizend mensen tijdens een aardbeving in Chihili.

Dat waren de "tekenen des tijds’" van China. Dat waren haar bijdragen aan tovenarij. Er waren er nog anderen doorheen Eurazië. In Zweden waren er de Vargamoren, "wijze vrouwen" die samen leefden met wolven. In andere Noordse gebieden waren er altaren met bloedsproeiers, en in Oost Duitsland waren er sjamanen die gekend waren omwille van hun bezetenheid tijdens trances.

Deze praktijken waren bedwongen geweest door het verspreiden van het Christendom, maar het heidendom had de levens van een zwarte kat, en in Essex, Engeland, vond men een afbeelding van Woden en z’n raven met de swastika’s van een andere "god". De Engelsen en Denen erkenden drie godinnen die gekend waren als de "griezelige zusters" (die geraadpleegd werden voor toekomstvoorspellingen en voorlopers leken van hekserij) en andere vormen van heidendom werden door zigeuners uit India verspreid.

Dat is waar de Katholieken in opstand tegen kwamen, dat is waar de Christenen mee af te rekenen hadden, maar ze hadden een geheim wapen. Ze hadden de Rozenkrans, die tijdens de dertiende eeuw stilaan aan het einde van z’n ontwikkeling kwam. Het opzeggen van deze krachtige woorden maakte de kracht van heidenen ongedaan. Een reeks van 150 psalmboeken ter ere van Christus, gevolgd door 150 ter ere van de Maagd Maria volgden op de vorige psalmboeken die bestonden uit het Onze Vader en het Weesgegroet. M.a.w., er waren nu vier verschillende psalmboeken in een nieuwe vorm gegoten, met een meditatie op de levens van Jezus en Maria. Als een psalmboek van de Maagd vijftig psalmen bevatte, of in groepen van vijftig werd opgedeeld, werd dat een boeket of "rosarium" genoemd. En de kracht ervan was niet verwonderlijk. Het ging over de Bijbel. Het was het aanroepen van Jezus, dóór Maria.

Die krachtige combinatie, die briljante vorm van gebed werd nog meer verfijnd door een Spaanse priester, Dominicus Guzman, die voorbestemd was om één van de belangrijkste mensen in de geschiedenis van de Kerk te worden. Hij werd geboren in Castilië en in Osma tot priester gewijd. Dominicus trok Zuid Frankrijk binnen om de nieuwe en angstaanjagende ketterijen van het Albigenisme te bestrijden. Genoemd naar de Franse stad Albi en ook gekend als de Katharen, hadden de Albigenzen bepaalde rebelse gewoonten van de eerste Montanisten aangenomen en waren voorstander van het dualisme van het Manicheïsme. Albigenzen geloofden dat er twee goden waren: een goede, die de spirituele wereld gecreëerd had, en een slechte, die de fysische wereld gecreëerd had. Het was eigenlijk meer een nieuwe godsdienst dan een ketterij, maar net als de vorige ketterijen van het Gnosticisme en het Montanisme, had het Albigenisme tot doel verdeeldheid te zaaien binnen de Kerk en ze te ontwrichten. In dat opzicht hadden ze allemaal overeenkomsten. De Kerk had verklaard dat de mens de wereld zou moeten minachten, en de Bijbel zelf had Satan de prins van deze wereld genoemd [Johannes 12:31], maar tezelfdertijd had het Katholicisme duidelijk gemaakt dat de aarde oorspronkelijk goed was [Genesis 1:10] en elk moment van het leven kostbaar was. De aarde was niet de creatie van de duivel, maar van God. De wereld was verdorven geworden, maar was niet helemaal slecht. Zijn oorsprong was geen fout. Satan was een prins maar er waren prinsen en een Koning, de drie-enige God, die ver boven hem stonden.


Heilige Dominicus Guzman

Er was ook de koningin, Maria, en zij was het geheime wapen. Ze was iets dat noch ketters, noch heidenen konden voorkomen. Ze konden haar nooit begrijpen omdat ze niet begrepen wat nederigheid was. Ze was het geheim van Dominicus toen hij tegen het tij van het Albigenisme inging. We beginnen het verhaal in Frankrijk bij een kleine wegkruising, Prouille genaamd. Prouille lag niet ver van Toulouse, in de heuvels, groen van de wijngaarden in de zomer en bruin in de herfst, een landstreek met knoestige bomen die vaak omringd werden door wolken. Terwijl Dominicus in 1208 daar in een kapel aan het bidden was, kreeg hij een verschijning van Maria die impliciet of expliciet door dertien opeenvolgende pausen werd ondersteund. Hij klaagde over het geringe succes dat hij had in zijn strijd tegen het Albigenisme (hij was zo ontmoedigd als de H. Jakobus lang geleden in Saragossa was geweest) en kreeg plots een verschijning van de Heilige Moeder die deze woorden tot hem sprak: "Wees niet verbaasd over de bescheiden vruchten die je arbeid hebben afgeworpen. Je hebt gewerkt op onvruchtbare grond, die nog niet bewaterd is met de dauw van de goddelijke genade. Toen God de aarde wilde vernieuwen, stuurde hij eerst de bevruchtende regen van het Weesgegroet. Bid daarom mijn psalmboek van 150 Weesgegroeten en vijftien Onze Vaders en je zal een overvloedige oogst krijgen."

Zoals het op een dag in het Brevier voor de Zondag van de Rozenkrans zou staan, werd Dominicus "aangemaand om voor de mensen de Rozenkrans te bidden als enige remedie tegen ketterij en zonde."

De Kerk voelde een authentieke weerklank. Er gebeurde iets met Dominicus. Op een speciale manier was er iets met hem. Hij werd een wonderwerker bij de Albigenzen. Hij kon een avond bij een groep vurige ketters zitten en hen tegen de ochtend bekeren. Hij was op één of andere manier ondoordringbaar. Hij had geen angst. Liefde verbande angst en Maria bracht liefde. De ketters konden hem niet raken door hem met stenen te bekogelen. Hun vloeken konden hem niet tegenhouden. Hij werkte koortsachtig om het Christendom te redden van het scheepswrak van de ketterij, maar hij had het niet kunnen doen zonder het rosarium, dat geloof, barmhartigheid en nederigheid inboezemde.

Nederigheid was een geheim dat Maria schonk aan hen die bescheiden genoeg en zachtmoedig genoeg waren om haar bijstand te vragen. Zoals ik al benadrukte, en ik kan het niet genoeg herhalen, was nederigheid de doodsteek voor de duivel omdat het zijn territorium afnam. Als Prins der Hoogmoed had hij geen zeggenschap over de nederigen. Hij kon hun zielen niet opeisen. Hij kon zeker en vast hun trouw niet opeisen. Nederigheid, het tegenovergestelde van hoogmoed, ontwapende de duivel. Hij had meer last van de nederigen dan dat hij hen ooit tot last zou kunnen zijn. Het was Jezus die Zichzelf aan het Kruis had vernederd in de cruciale overwinning op de Vijand, zoals Dominicus aan z’n volgelingen vertelde, en met nederigheid en vertrouwen in God zouden ze onder eender welke vervolging, eender welke kwelling onoverwinnelijk zijn. De dienstmaagd was nederig. Samen met het vertrouwen in de Schepper, was dat het geheim van de Rozenkrans.

Dat bracht de volgende belangrijke factor naar boven ... geloof. Men moest geloven. Geloven in Maria was almachtig, want het was geloven in Jezus. Het opende de hemelen. Het ging de macht van Satan te boven, want zoals Dominicus wist maakte het geloof de kracht van de Schepper los. Niets en niemand kon het verslaan. Het geloof was het schild van de hemel [Efeziërs 6:16]. Het geloof maakte het zeemonster zo groot als een goudvis. Het geloof maakte geluk toegankelijk. Geloof bewees de trouwheid van de mens. Door het geloof kon Maria geloven dat alles goed zou komen, zelfs al was ze zwanger en ongetrouwd. Het geloof had haar een voorsprong gegeven op Herodes en de andere heersers van die tijd en het geloof liet haar weten dat, ondanks de verschrikkelijke wonden, haar Zoon zou opstaan uit de doden.

Geloof verhief de persoon boven de stormwolken. Samen met nederigheid oversteeg het alle kwaad. Hoewel geen mens het echt kon begrijpen was het leven op aarde één grote test van geloof. Dominicus wist dat God Zichzelf niet hoefde te bewijzen. De mensen moesten zichzelf aan God bewijzen. Hij was niet van plan Zichzelf te laten zien door de eerste rudimentaire telescopen van het opkomende wetenschappelijk tijdperk, noch door de aftastende en pretentieuze systemen van het rationalisme. Hij wou dat mannen en vrouwen de allergrootste uitdaging doorstonden, en voor het grootste gedeelte door blind geloof. Het was geloof en niet logica, niet filosofie, dat tot vrede leidde. Logica had z’n nut maar was ondergeschikt aan geloof. God was genadiger voor hen die te veel geloofden dan voor hen die te weinig geloofden. Zelfs de vreemde en twijfelachtige legendes zorgden voor genade omdat God het geloof eerde en de ogen van de mensheid op hem wilde gericht zien en niet op onbelangrijke details.

En dus droeg Dominicus z’n geloof uit tot aan de heidense burchten van Scandinavië. Van dorp tot dorp verkondigde hij de mysteries van Christus. Hij onderscheidde de verschillende soorten van meditatie in de Rozenkrans zoals Maria hem tijdens de verschijning geleerd had en na elke korte instructie zei hij tien Weesgegroeten.

Het resultaat was indrukwekkend. Er waren bekeringen. Het Katholicisme werd beschermd. Er waren zelfs militaire overwinningen. In 1213 baden Christelijke troepen, onder leiding van Simon van Montfort, de Rozenkrans en versloegen de Albigenzen bij de Slag van Muret. Paus Leo XIII verklaarde : "Het geloof dat de Koningin van de Hemel een speciale kracht aan deze vorm van gebed heeft toegekend is gerechtvaardigd, want het werd door haar aansporing en onder haar bescherming voorgesteld aan de heilige Dominicus, en het werd verspreid in een tijd van vijandigheid t.o.v. alles wat Katholiek was, bijna zoals de onze, en als een effectief en krachtig middel om de vijanden van het geloof te bestrijden."

Het belangrijkste was de oorlog die de Rozenkrans innerlijk voerde. Hij verleende nederigheid omdat het een persoon in contact bracht met de nederige vrouw. Het leidde naar zuiverheid. Naar barmhartigheid.

De Rozenkrans was het laatste testament van Dominicus, die stierf in 1221 en heilig verklaard werd op 13 juli 1234. Hij stierf aan koorts in het bed van een andere monnik, want Dominicus had geen eigen bed. Sommigen denken dat hij net voor hij stierf nog een laatste visioen had van de Maagd en hoewel we dat nooit met zekerheid zullen weten, weten we wel dat hij stierf met een glimlach op z’n gezicht.

Bron: Michael Brown

Vertaling: Mario Lossie