|
Download PDF
Abbé Arminjon: Fin du Monde présent et mystères de la vie future [1881] Vierde Lezing: Over de plek van onsterfelijkheid of de staat van de verheerlijkte lichamen na de verrzijzenis
En die op de troon zat zei: Zie, ik maak alles nieuw. [Apoc 21,5] De zichtbare hemel en de aarde die we bewonen zijn maar een tijdelijk verblijf, een mobiele tent voor een dag opgericht, de voorbereiding en de grove schets van een betere wereld.
De huidige wereld is als een werf waar alles gist en werkt. De elementen verminken elkaar en ontbinden zich om nieuwe vormen aan te nemen. Ze lopen en zoeken elkaar. Alle wezens zuchten en zijn overgelaten aan de pijnen van het baren: Omnis creatura ingemiscit et parturit usque adhuc [Rom 8,22]. Ze snakken naar de dag waarop ze, van slavernij en bederf verlost, zullen binnengaan in de glorie en de vrijheid van de kinderen Gods en waarop de Schepper hen zal vernieuwen in een volmaakter en harmonischer geheel.
Daarom zal er een einde aan de wereld komen, in de ware zin van het woord, en dit einde zal van het heelal een plek van onsterfelijkheid maken door hemel en aarde te veranderen.
Een van de topfiguren van de hedendaagse wetenschap heeft dit subliem woord uitgesproken: "De aarde in haar voortdurende evolutie, zoekt waarschijnlijk haar rustplaats."
Leibnitz zei al: "De aarde zal vernietigd en hersteld worden in de tijd, vereist voor het beheer van de geesten." Een schrijver uit de protestantse school zei ook: "Het is vermoedelijk dat deze rijke afwisseling haar eenheid zoekt. Alle schepselen zullen zich verzamelen in een school van goeds en moois. De bloemen uit alle werelden zullen verzameld worden in een tuin" [Herder].
Maar op dat vlak is er een woord van onze Meester die van die verwachting een zekerheid maakt. De Heer zegt ons: ‘Hemel en aarde zullen vergaan, de machten des hemels zullen wankelen en de sterren neervallen’. De profeet zei al: ‘Heer, je hebt de aarde bij het begin geschapen en de hemel is het werk van je handen. Ze zullen vergaan, maar Jij blijft, ze zullen oud worden en Jij zult ze omvormen als een mantel’.
Maar, wat zal de toestand van de schepping en alle wezens zijn nadat ze hun oude banden verbroken hebben en zullen openbloeien in de rust en in het volle en voleindigd leven? Zal de aarde nog om haar as draaien? Zullen de sterren, met grote snelheid verdreven, nog rond hun middelpunt draaien? Zullen de sterren nog hun bleek en koud licht over de oneindigheid verspreiden? Dit zijn ernstige en mysterieuze vragen die het menselijk verstand moeilijk kan beantwoorden zonder de hulp van het geopenbaarde licht. Maar niemand zal tegenspreken dat deze studie over de plek van onsterfelijkheid en vestiging van de mens in de komende eeuwen veel ernstiger en waardiger voor onze geest is dan de beperkte studies die de mensen boeien en die als enig doel trachten enkele zinloze en steriele geheimen aan de veranderlijke en vluchtige natuur te geven.
Mensen zoals rationalisten en pantheïsten die onze hoop niet delen, maar wel de onsterfelijkheid en een hiernamaals aanvaarden, kennen we de toestand niet van de ziel na de dood. Ze wordt ingebeeld als een zinloze afbeelding zonder inhoud, rondzwervend in wazige onbepaalde ruimtes, zonder omschreven in een bepaalde staat en verblijf, als schaduwen die onbewust over hun geweten zijn, die ondergedompeld zijn in het opperste wezen dat het grote geheel heet zoals de stromen die in diepe Oceaan verdwijnen. Fabelachtige en denkbeeldige onsterfelijkheid die niets anders is dat de koude afbeelding van de oneindige nacht en de duistere droom van het niets en het onvermijdelijke.
De Heilige Schrift ontkent al die fabels en zinloze veronderstellingen. Ze leert ons dat, ten tijde van de tweede komst van Jezus Christus, de aarde die we bewonen en de hemel die ons licht geeft het toneel zullen zijn van twee tegengestelde veranderingen.
De eerste van die veranderingen zal de totale vernieling zijn van de huidige fysische ordening. Sint Pieter zegt: ‘De dag van de Heer zal komen als een dief en de hemelen zullen met grote onstuimigheid vergaan, de elementen door de hitte gesmolten en de aarde met al wat erop leeft door het vuur zal verteerd worden’ [Petr 1]. Zo is de zichtbare aarde, eens door de zondvloed overstroomd, bestemd om opnieuw te vergaan en ze zal in een wereldbrand verslinden. Dezelfde oorzaak dan van de zondvloed zal de uiteindelijke natuurramp veroorzaken, de aarde zal vernield worden omdat de zonden van de mens ze bezoedeld hebben. De elementen zullen totaal opgelost worden omdat ze ‘onwillig aan de ijdelheid onderworpen werden’. De hemelen zullen zich pijlsnel teruggetrokken hebben want ook zij, volgens Jobs woord, zijn niet zuiver in aanwezigheid van de Heer [[Job 13].
Maar de tweede verandering, het totale herstel van de schepping, zal meteen na de vernieling van het heelal plaatsvinden. Deze stralende en voorbestemde tempel die de Heer gaat bouwen als het duidelijkste vertoon van zijn glorie kan nooit verduisterd of geschonden worden door de aanwezigheid van de verdoemden. Slechts wanneer deze opgeslorpt zullen zijn in de diepte der aarde en dat het woord infernus et mors missi sunt in stagnum ignis zal volbracht zijn zullen de stoffelijke wezens bevrijd zijn en zal God overgaan tot hun grote vernieuwing.
Sint Augustinus zegt: ‘Wanneer het oordeel volbracht zal zijn zullen hemel en aarde ophouden te bestaan’. En Sint Pieter in Ef 2,3, 13: ‘Wij verwachten een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar rechtvaardigheid zal heersen volgens de gekregen belofte’.
Dan zal het mechanisme van het heelal onderworpen zijn aan andere wetten, zon en sterren zullen hun omwentelingen niet meer vervullen, hemel en aarde zullen ter plaatse rusten. Tevergeefs protesteert de valse wetenschap tegen de verkondigingen van de Schrift en beweert dat ze de wetten van de materie en de samenstellende principes van de elementen tegenspreken. Maar wie kan beweren dat de beweging een fundamentele eigenschap is van de elementen en de materie? De door de mens geschapen elementen en materie zijn maar dienaars en helpers: de Schepper heeft ze willen aanpassen aan onze toestand en manier van bestaan. Nu we reizigers zijn en leven in het tijdelijke is de materie onderworpen aan verandering en aantasting. Maar wanneer de mens zal binnentreden in het oneindige en het onbeperkte zullen de elementen in harmonie gepaard gaan met het nieuw leven dat hij nu bezit. De tijd zal niet meer bestaan: Quia tempus non erit amplius, ook geen dagen of jaren meer. "De zon zal niet meer ondergaan," zegt Isaias, "en de maan zal geen verduistering meer kennen. Het firmament zal ophouden te wentelen en alles zal stabiel worden wanneer de Heer voor ons het oneindige licht zal betekenen en hij de dagen van rouw en verslagenheid zal aangevuld hebben" [Is 60].
Zodoende zal de schepping niet verdwijnen: de tempel van onsterfelijkheid zal geen immateriële en vluchtige plek zijn zoals sommigen inbeelden of verkondigen, maar een wezenlijk verblijf en een stad. Sint Anselmus beschrijft die nieuwe aarde als volgt: ‘Deze aarde die het gewijd lichaam van de heer heeft ondersteund en gevoed zal een paradijs zijn. Daar ze met bloed van de martelaars doordrenkt werd zal ze eeuwig met geurende bloemen, onvergankelijke viooltjes en rozen versierd worden.
En Willem van Parijs, na verklaard te hebben dat dieren, planten en grondstoffen ook zullen verbrand en door vuur vernield worden, voegt er aan toe: ‘Talrijke wijzen onder de christenen beweren dat de aarde, na de verrijzenis, versierd zal worden met nieuwe altijd groene soorten, met onvergankelijke bloemen en er steeds een eeuwige lente en zachtheid zal heersen zoals in het paradijs waar onze vaderen verbleven’. De volgende woorden van de profeet schijnen overeen te stemmen met het gevoel van deze twee dokters in psalm 103: "Zendt uw geest en ze zullen geschapen worden en de aarde zal vernieuwd worden."
Aangaande de opstelling, afmetingen en structuur van de tempel van de onsterfelijkheid geeft Sint Jan ons een beschrijving in zijn boek Openbaring in hoofdstuk 21.
Weliswaar, om dergelijke hoogstaande feiten te beschrijven die elk denkbeeld overstijgen dient beroep gedaan op raadselachtige beelden, op geheime en duistere uitdrukkingen. Om de volmaaktheid en de harmonie van de verheerlijkte stad aan te tonen wordt verteld dat ze gebouwd is met blinkende geslepen stenen. Om haar rijkdom en praal te beschrijven wordt ons gezegd dat "de stad een grote hoge vesting bezit met twaalf poorten en twaalf engelen, één aan elke deur. Maar de stad is in een vierkant gebouwd en is even lang als breed. En de engel die me sprak mat de vesting die honderd veertig el mat. En die vesting bestond uit jaspis, en de stad was zeer zuiver goud en helder als glas. En de funderingen van de stadsvesting waren versierd met allerlei edelstenen, jaspis, saffier, chalcedon, smaragd, sardonyx, topaas, hyacint. De twaalf poorten waren twaalf parels en elke duur bestond uit één van die parels en het stadsplein was uit goud zo zuiver als doorschijnend glas." [Apoc 21,11-21]
Al die uitdrukkingen en afbeeldingen dienen figuurlijk genomen en allegorisch vertaald.
Maar er zijn sommige trekken te onthouden en die aantonen dat het verblijf van de verheerlijkte uitverkorenen niets te maken heeft met het verblijf hier. Sint Jan zegt ons in hetzelfde hoofdstuk dat er geen tempel zal zijn, omdat de Heer God almachtig en het Lam zelf de tempel zijn [Joh 11-22]. Er zal ook maan noch zon zijn, omdat Gods licht ze verlicht en omdat het geofferde Lam zelf de lamp is [Id. 24]. Vandaar, in overeenstemming met en afgeleid zal er geen gerechtshof zijn, omdat er geen misdaden bestaan, er zullen geen soldaten zijn omdat er oorlog noch geschil optreedt. Er zullen geen tirannen of despoten zijn daar de Heer de kracht en de tooi van de stadsbewoners zijn die voor eeuwig zullen heersen [Id. 22,2]. Sint Jan laat zelf al die verscheidene interpretaties toe wanneer hij zegt: "dat er niets bezoedeld zal binnenkomen noch iemand die gruwel of leugen begaat," en wanneer hij ons leert in de voorgaande verzen "dat er geen wacht op de vesting zal staan om de boze aanvallen af te weren, dat de deuren overdag niet zullen dichtgaan en dat de eer en glorie des naties er zal aangedragen worden."
Het staat vast dat in die stad alles rustig en goddelijk geordend zal zijn. Verdriet en begeerte zijn er voorgoed verbannen, want, volgens Sint Augustinus, "komen verdriet en begeerte van onze boze passies en de verlangens die ons andermans bezitting doen begeren. Maar in Gods stad zal er geen verlangen meer zijn daar al degenen die de uitverkorenen niet op de proef stelden zullen voldaan zijn: het Lam zal hen laven aan de bron van levend water en hun dorst zal ten volle gelest worden." Ten tweede zal er geen andermans bezit te begeren vallen. In de heilige stad zullen goederen en rijkdom uit de God van Liefde bestaan die Zich onder elke uitverkorene verdeelt volgens zijn verdienste. Zo zal het universele karakter van engelen en mensen volbracht worden in een perfecte eenheid, dankzij Hem die de eerste der schepping genoemd wordt, het hoofd van de Kerk en die het oppergezag over alles kreeg [Colos 1,18], opdat God alles in alles zou zijn: Ut sit Deus omnia in omnibus [I Cor 15,28].
Zo zijn de taal en de leer van het geloof en de heilige Schrift. Maar de gewijde theologie brengt naar voor en leidt dezelfde vaste toepassingen als wij af, alsook dezelfde verlichtende standpunten.
De theologie vertrekt van het principe dat, na de verrijzenis, en de elementen en de stoffelijke natuur overeenstemmen met de status van de verheerlijkte wezens. Dus is het genoeg ons te herinneren aan wat ons geleerd werd over de verheerlijkte wezens om onze geest open te stellen voor nieuwe einders en een duidelijker idee te krijgen over het paleis van die vernieuwde schepping die eens ons domein en onze woning wordt.
Een eerste vereiste dat de verrezen wezens zullen voldoen is deze van de scherpzinnigheid. Zoals de verrezen Heer door een gesloten graf brak en ’s anderendaags plots voor zijn leerlingen in een appartement met gesloten deuren verscheen, zo zal ons lichaam, zonder nog uit grove en inerte stof te bestaan maar bezield en vol van geest, corpus spirituale, de ruimte doorkruisen als een zonnestraal en geen enkele hinderpaal zal het afstoppen.
De tweede eigenschap van de verheerlijkte wezens zal de lenigheid zijn, ze zullen als vonken door het riet lopen, tanquam scintillae in arundineto discurrent. Ze bezitten de eigenschap om zich snel als het denken te bewegen en overal waar de geest naartoe wil zal het lichaam haar dragen.
Ons lichaam zal dus niet meer aan de aarde gekluisterd zijn door de zwaartekracht maar, vrij van alle verderf en zwaartekracht, zal het bloeien. En zoals de Heer ten hemel steeg, zo zullen ook wij hem tegemoet vliegen in de hemel, gezeten op de wolken.
De huidige fysische orde geeft ons al een beeld en een licht vertoond van die nieuwe status die onze natuur eens zal ondergaan. Dringen onvoorspelbare elementen zoals elektriciteit en magnetisme niet vrij doorheen de compacte en ondoordringbare materie, lopen ze niet snel en zonder inspanning rond door graniet en metaal? Zo zal het gaan met onze lichamen na de verrijzenis, de materie kan ze niet meer afstoppen of beperken. De gemeenheid zal in de glorie opgeslorpt worden, het gevoelige in het spirituele, het menselijke in het goddelijke.
Er zal geen ziekte noch dood meer zijn, en dus geen voedsel of generatie of onderscheid van geslacht. Ons nu kwetsbaar vlees onderhevig aan duizend kwalen zal ongevoelig worden en vervuld met kracht, sterkte en stevigheid die het bevrijden van alle verandering, vermoeidheid en aftakeling.
Tenslotte zullen de verrezen uitverkorenen het licht bezitten. Ze zullen omgeven zijn met dergelijke praal dat ze als zonnen zullen lijken: Tunc justi fulgebunt sicut sol in regno Patris eorum [Mt 13,43]. Waarlijk, dit licht zal in verscheidene mate aan de uitverkorenen toegediend worden naargelang hun verdienste. Want het licht van de zon is dat van de maan niet of van de sterren. En de sterren verschillen onderling qua licht geven. Zo zal het ook afgaan bij de verrijzenis [Ef 15,41-42].
De uitverkorenen die met meer glorie zullen verschijnen zijn de Schriftgeleerden: "Zij die het volk in de ware leer verlicht hebben zullen stralen als het hemellicht. De herders die ze de rechtvaardigheid hebben aangeleerd zullen voor eeuwig als de sterren zijn." [Dan 12,3] Het licht dat de uitverkorenen siert zal steeds nieuwe gloed werpen en zal op elk ogenblik verder groeien. De verheerlijkte heiligen zullen eeuwig hun bezittingen doorgeven en hun praal zal op elkaar overvloedig weerkaatsen. Bron en haard van deze goddelijke klaarheid zullen God zelf zijn die, volgens Sint Jan, slechts ‘licht’ is en in wie noch onvolmaaktheid noch duisternis bestaat: Cum apparuerit, similes ei erimus, quoniam videbimus eum sicuti est [1 Jo 1,5].
Gods visie die de uitverkorenen rechtstreeks en in zijn essentie zullen aanschouwen zal hun ziel met de meest onuitsprekelijke stralen vervullen, en de ziel zal op haar beurt het lichaam verlichten dat meer verlicht zal worden dan een geschapen wezen kan ondergaan.
Uit al deze leer kan met zekerheid besloten worden dat onze lichamen toegang zullen krijgen tot een bestaanswijze die totaal verschillend is dan hier op aarde, dat ze veredeld, opgesmukt en veranderd zullen zijn in zoverre dat, tussen de huidige en de nieuwe toestand, er meer verschil bestaat dan tussen een wezenloze rots en de warmste zonnestralen, dan tussen het zuiverste goud en de grove en duistere leem.
Trouwens, er staat geschreven dat de lichamen der heiligen zullen geboetseerd en gemodelleerd zijn op het verrezen lichaam van Jezus Christus: Configurati corpori claritatis Christi [Fil 3: 20]. Jezus Christus in de Eucharistie geeft ons een afbeelding en een voorstelling van wat eens onze verheerlijkte lichamen zullen zijn. Zonder de Hemel te verlaten waar hij zit aan de rechterhand van zijn Vader, is hij elke dag inhoudelijk aanwezig op duizend plekken op aarde, Hij is geheel, zonder herleiding of vermindering, aanwezig in elk deeltje van de Hostie en elke druppel van de kelk. Hij getuigt, door die bovennatuurlijke en onbegrijpelijke bestaanswijze, dat degenen die het nieuwe leven zijn ingegaan, niet meer onderhevig zijn aan de wetten van de huidige fysische natuur en dat de levensloze materie Gods goedheid en almacht niet kan in de weg staan.
In het leven der heiligen zijn dergelijke overeenstemmende toestanden, die we in het toekomende leven zullen kennen, terug te vinden.
Van zodra een ziel naar God opstijgt en dat zijn geest in haar komt en ze de tirannie der zinnen en de band van lage verlangens doet overstijgen, gebeurt het dat het vlees de weerbots van het nieuwe leven in de ziel ondergaat, zodat ze de voorlopende effecten van deze glorierijke vrijheid der kinderen Gods ervaart. Thérèse en talrijke mystieke zielen, die innerlijk opbranden in het vuur van de serafijnen, hebben zichzelf zonder steunpunt in de lucht verheven. Sint Maurus, volgeling van Sint Benedictus, liep droog over het water. Anderen zoals Sint Franciscus Xaverius, Sint Alphonsius Liguori, werden van de ruimtewet bevrijd en ze waren op ver uiteengelegen plekken te zien in gebed, bij een zieke, in preek of bij drenkelingen die ze te hulp snelden.
Een ander maal komt het licht dat Gods geest in de ziel van de heiligen stortte op hun gezicht, hun kleren en heel hun wezen dat hen verlichtte met een kroon die hen glorievol omringde. Zo moet het zijn, want degenen die in het vlees zaaiden oogsten verderf in het vlees, en degenen die gezaaid hebben in de geest plukken het eeuwig leven van de geest [Gal 6].
Er is nog een vaste geloofswaarheid: eens het oordeel volbracht zal Jezus Christus meteen ten hemel opstijgen te midden van al zijn uitverkorenen. Aan elk onder hen duidt Hij een plek aan die Hij op de dag van zijn Tenhemelopneming heeft voorbereid: Vado parare Vobis locum.
De uitverkorenen zullen als woonst de hemel hebben, die boven alle sterren en de hele zichtbare en lichamelijke natuur ligt. Er staat geschreven: ‘Met hen zullen we in de wolk verheven worden, Christus in de lucht tegemoet, en zo zullen we steeds bij Hem zijn’ [Thess 4].
Zal dit als gevolg hebben dat de schepping, de sterren en onze ondermaanse wereld leeg en onbewoond achterblijft? Maar moest het zo zijn, waarom zou de goddelijke wijsheid ze weer opbouwen volgens een nieuw plan, versierd met alle wonderen van zijn praal en schoonheid? Sint Thomas leert ons dat de hemel voorbestemd is om te dienen als woning en verblijf van de verheven heiligen, maar die zullen niet onbeweeglijk en beperkt in een bepaalde ruimte blijven. Elke uitverkorene zal zijn troon bezitten. Ze zullen naargelang hun verdienste hogere woningen en plekken bezetten. Maar, merkt Sint Thomas op, het woord plaats, locum, dient begrepen volgens de beste rang, de voorrang en niet de hoogte van de plek. Christus zou de hemel tijdelijk verlaten, de plek waar hij zich zou vestigen zou steeds de meest waardige en hoge zijn. En de andere plekken zijn in die mate waardevol dat ze dichter bij Christus plek liggen. De engelen die de glorie genieten gaan toch ook vrij op en af.
Besluit: de tempel van het oneindige zal zich totaal verspreiden in volle praal voor het aanzien van de uitverkorenen, en zonder Christus een moment te verlaten, zullen ze bij machte zijn om ogenblikkelijk tot het uiteinde van het firmament te raken. Ze zullen vrijuit de sterren kunnen ontdekken, opnieuw op aarde verschijnen, nieuwe plekken, waar ze leefden en baden, werkten en offerden, doorlopen. Dit gevoel stemt overeen met de teksten van de heilige Schrift waarin staat dat de woningen van de hemelse Vader ontelbaar zijn [Jo 14,2], dat de heiligen als sterren zullen schitteren in eeuwigheid, en dat overal waar de gewijde mensheid van Jezus Christus is de arenden zullen verzamelen [Lk 17].
Vandaag is de vruchtbare en ondernemende genie van de mens, na de aarde boven en onder de grond verkend te hebben, is naar de sterren verheven en kordaat in de hemel gesproken: In coelo posuit os suum [Ps 72,9]. De hedendaagse astronomie, voorzien van de meest krachtige instrumenten die de mens kon bouwen, heeft uitgebreid het heelal verkend die ondoordringbaar voor het menselijk verstand leek, en heeft met geduldige studie en analyse de grenzen van de sterrenhemel gevestigd en er alle diepten en geheimen van doorzocht.
Maar, er wordt nu vastgesteld dat deze aarde die we bewonen maar een piepklein atoom is vergeleken bij de miljarden werelden die de ruimte van het heelal bewonen. Ik spreek niet alleen over onze planeet. Het is algemeen geweten dat de zon die er het centrum van uitmaakt en ons verwarmt en verlicht op meer dan veertig miljoen mijl verwijderd is, en dat haar licht dat drie honderd kilometer per seconde aflegt, twintig minuten nodig heeft om onze ogen te bereiken.
Rond de zon wentelen buiten onze aarde maar ook talrijke andere grotere sterren die rond hetzelfde centrum bredere banen beschrijven dan die de aarde jaarlijks aflegt. Alle deze sterren waarvan de wetenschap de kaart kent en de hele aardrijkskunde nauwkeurig heeft opgebouwd, zijn ook maar stofkorrels in vergelijking met de menigte andere werelden in het oneindige. Deze ontelbare sterren die lijken stil te staan en die vanwege de grote afstand met onze aarde lichtzaadjes lijken boven ons hoofd uitgezaaid zijn op hun beurt zonnen. Deze zonnen op hun beurt verlichten en zetten planeten en satellieten in beweging en trekken in hun loopbaan meer blinkende en grotere werelden mee dan ons zonnestelsel.
Als we willen gissen hoeveel van die werelden het oneindige vullen en die in hun geheel de wereld van de sterren heet, moeten we ons herinneren dat we er met het blote oog zes duizend achthonderd ontwaren. Maar, naarmate er betere optische instrumenten opkomen, groeit het aantal enorm. Herschel berekende dat, met behulp van een telescoop, er twintig miljoen te zien waren. Tijdens rustige nachten kan een waarnemer die naar de hemel kijkt een lange witte nevel ontwaren die heel de hemel omringt. Door het licht te ontleden werd ontdekt dat ze bestaat uit een ontelbare menigte sterren die, op de afstand met de aarde, schijnen een lichtgevende en onafgebroken baan te vormen. Door hun licht te ontleden werd de structuur van die aardbollen bekend alsook de stof die hun massa vormt. Er werd vastgesteld dat die stilstaande sterren gloeiend waren, met dezelfde elementen en even hoge temperaturen dan die van de zon die ons verlicht. Aangaande planeten weten we nu dat ze, zoals de aarde, water, lucht, damp bevatten..., en we kennen nu precies hun klimaat. Het staat vast dat ze, zoals onze wereld, met werelddelen en zeeën doorkruist zijn, dat ze valleien hebbe, en bergen met een besneeuwde top in de winter die dooit in de lente.
Hoeveel andere mysteries zijn er in het oneindige die ons zwakke verstand nooit zal doorgronden! En zo leert de wetenschap ons in haar vooruitgang hoe groot God is en nodigt ons uit met de Profeet te roepen: "Hoe wonderbaar zijn uw werken, o Heer ... De hemel verkondigt waarlijk uw glorie, de dag zegt het voort aan de dag, de nacht openbaart het aan de nacht." [Ps 19,1-3]. Dat is het menselijk gebied, de wonderbare tempel die eens zijn woning zal zijn. Eens verrezen, verheerlijkt en onvergankelijk, zal hij in een blik de rijkdommen aanblikken die de ruimte vervullen, hij zal met een stap deze wijde afstanden overbruggen met de snelheid van het licht.
De aan onze meningen vijandige wetenschap wilde deze beschouwingen gebruiken om de mens te kleineren, zijn hoop en glansrijk lot bestrijden.
Hoe aanvaarden, zegt ze, dat deze wijde kringen die rijkelijk belicht worden en waar de elementen al hun kracht en leven bezitten, trieste verlaten oorden zijn, zonder inwoners? Terwijl onze planeet, die naast de andere slechts een onzichtbaar deeltje uitmaakt, als verblijf voor levende wezens te dienen die in staat zijn te leren en te beminnen, deze miljarden werelden boven onze hoofden zouden maar levensloze wezens dragen die mechanisch de wet van hun natuur naleven, of dieren die slaaf zijn van hun instinkt en niet in staat de hand die hen voedt te herkennen? In een druppel water op de punt van een naald zijn er met een microscoop miljoenen beestjes te zien, elke stofkorrel onder onze voeten bevat misschien evenveel levende en geordende wezens dan op de hele aarde. En de Schepper, zo vrijgevig voor het dierlijk leven, zou het intellectuele leven spaarzaam hebben uitgezaaid? Deze ontelbare werelden die zijn glorie moeten verkondigen zouden maar in het luchtledige opgehangen lieren zijn, onhoorbaar voor geest en hart?
Als dan de rede en elke analogie met bestaande dingen ons uitnodigen om te besluiten dat het leven en de gedachte alle middens bezielen, wat is dan de mens onder die ontelbare wezens, die rassen die zoals hij een ziel en een lichaam hebben en waarvan de telling alle berekening of veronderstelling overstijgt? En hoe aanvaarden dat hij het centrum van alles is, dat alles voor hem geschapen werd en dat het uiteindelijk lot van die ontelbare wezens die van nature beter zijn onderligt aan de beproevingen en lotgevallen van zijn pelgrimstocht hier op aarde?
Op dit probleem antwoord ik dat de Kerk niets heeft bepaald. De heilige Schrift is er niet om onnodig onze nieuwsgierigheid te bevredigen. In haar relaas over de schepping spreekt ze maar over twee soorten verstand: engelen en mensen. Ze deden niets om ons te leren welke de samenstelling van de mineralen, de planten en dieren is in een ander midden dan datgene wat wij bewonen. Op dat vlak heeft de kerk geen enkel systeem veroordeeld en alles blijft open voor elk vermoeden of mening.
De oude Schriftgeleerden dachten meestal dat de meest verstandige de leiding over de hemelsterren hadden. Het is redelijk te denken dat de wezens die God kunnen eren en zegenen elke ruimte en tijdspanne bezetten. De katholieke traditie wordt dus niet genegeerd door een verband te leggen het materieel bestaan van de sterren en dat van verstandige en vrije wezens zoals wij.
De Kerk geeft ons zelfs te verstaan dat ze betrokken waren bij het eerste providentieel drama van de grote strijd tussen de hogere geesten die Sint Jan in zijn boek Openbaring beschrijft en waarvan onze aardse strijd een vervolg uitmaakt [Is 14,12-13/Apoc 13,7]. Het is in het lichtste gedeelte van de hemel, boven de meest blinkende sterren, zegt Isaias, dat Lucifer trachtte op de troon recht te staan en ervan afgeworpen werd, het is in de hoogste hemel, zegt de Psalmist, dat Jezus zich verheft.
Maar als die gevoelens slechts theologische meningen zijn, wat vaststaat als geloofsartikel is dat alle sterren en zonnen vernieuwd werden door het goddelijk bloed en hebben deelgenomen in de genade van de Verlossing. De Kerk beweert het in een van haar plechtige gezangen: Terra, pontus, astra hoc lavantur flumine.
De scepter van hemel en aarde kwam van bij het begin in handen van Gods Zoon. Deze ontelbare werelden, waarvan aantal en afmetingen alle begrip overstijgen, zijn maar een klein deel van de bruidschat aan zijn menselijkheid toegekend vanwege zijn onverbrekelijke vereniging met de godheid, "want God, zijn Vader, heeft alles aan zijn voeten gelegd, Hem aan zijn rechterhand geplaatst in de hemel, boven elk vorstendom, macht, deugd en overwicht, boven alles wat een naam draagt nu in de komende eeuwen. Hij is de band tussen zichtbare en onzichtbare dingen, en alles wat geschapen werd bestaat maar door Hem in Hem..." [Ef. 1,21].
Als je me nu vraagt waarom, onder alle andere onvergelijkbaar uitgestrekter en stralender middens de Schepper de kleinste bewoonde ster heeft ontwaard voor de plek van zijn vernietiging, het tafereel van zijn activiteiten en mysteries van zijn Menswording en Verlossing, zou ik zeggen dat het ongeschapen Woord, om de diepte en de overmaat van zijn liefde te verkondigen door zich buitenmaats te vernederen, naar de schoot van zijn Vader en de heuvels van zijn Eeuwigheid gesneld is en zo alle trappen van de intellectuele hiërarchie zonder stilstaan heeft beklommen. Hij doorkruiste de hemel met de engelachtige wezens waarmee hij zich niet verenigt en in hun woning is zijn verblijf niet: Nusquam enim angelos appehendit [Hebr 2,16]. Daarna daalde Hij af naar de hoogste streken van het firmament die de grote zonnen verlichten en beoordeelde ze te weelderig en te blinkend. Zoals in het Hooglied staat, Hij daalde snel heuvel na heuvel af tot Hij bij het minste terecht kwam: Ecce venit saliens in montibus [7,2]. Om er zijn sterfelijke stappen te vestigen, zich te verbergen en te lijden verkoos Hij onder alle sterren van de schepping een van de kleinste en meest duistere. Zo werd in aanzien van werelden en wezens dit woord van de Profeet vervuld [Ps 112,16]: "Hij heeft de arme uit het niets doen opstaan en hem uit het stof en het mest verheven."
Waarschijnlijk heeft onze aarde, door Christus voorkeur voor onze zo lage en begrensde planeet en door zijn voortdurende wezensverandering van materiële stof naar Gods lichaam die in de Eucharistie voltooid wordt, deze voorkeur in de fysische ordening die de ouderen er ten onrechte aan gaven niet bekomen, maar ze bezit de voorkeur in de morele ordening en in de beproeving. Ze is het centrum van de bovennatuurlijke wereld. Volgens de Apostel verspreidt ze over alle andere werelden de deugd die ze bewaart en vergoddelijkt, ze verenigt elke volmaaktheid in het heelal, ze herstelt in haar geheel de verscheidene geschapen levens, door haar buigt de hemel en nadert God deze arme wereld, en volgens de mooie uitspraak van Sint Ambrosius heeft hij het heelal als een kleed aangetrokken en heeft Hij geschitterd in het heelal van de schepsels.
Dat is al wat we kunnen zeggen over de toekomst van de werelden en over de plek van de onsterfelijkheid.
Natuurlijk trachten we nu niet het uiterste en fundamentele geluk van de uitverkorenen te beschrijven, wat het zaligmakend visioen genoemd wordt, namelijk het bezitten van God, zo intiem en verstrengeld met ons wezen, dat we ermee verbonden zullen zijn als het ijzer met het vuur en dat we, door Hem van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen in zijn eeuwig bestaan, we zullen veranderd worden tot gelijkenis van zijn goddelijke praal. Dit visioen heet het eeuwig leven, want het geeft de mens een rechtstreeks en onmiddellijk delen in Gods zaligheid, onafhankelijk van elke ruimte of plek. God is oneindig en overal aanwezig. De rechtvaardige ziel is het heiligdom waarin hij bij voorkeur verblijft. De engelen die ons bijstaan en beschermen op deze aarde zien voortdurend het gezicht van de hemelse Vader en de heilige zielen die van hun lichaam gescheiden zijn dragen overal hun paradijs mee. Ook in de meest duistere diepte van de afgrond zal God die ze bezit en ze verzadigt niet ophouden hen overvloedig te belichten en te doen genieten. Moest de mens een zuivere geest zijn, hij zou geen nood hebben aan een bepaalde materiële plek na dit leven. Dan zouden de aarde en de zichtbare schepping geen reden van bestaan meer bezitten en zouden ze onherroepelijk vernietigd worden. Maar de mensheid is geroepen om weer op te leven, zodat de materie die ze vormt ook tot herleven geroepen is zoals zijn verjongde en verheerlijkte gast.
Zo zal de hele mensheid en de zichtbare schepping de vuurproef doorstaan en er stralend en gezuiverd uitkomen. Zoals het metaal niet in het vuur wordt geworpen om te verbanden maar om uit te zuiveren tot zuiver goud, zo zal de gloed die de wereld ondergaat haar niet vernietigen, maar haar slechts zuiveren als beeltenis van God in haar verwezenlijkt.
‘En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, van God gekomen uit de hemel neerdalen als een getooide bruid voor haar bruidegom, en ik hoorde van de troon een luide stem die riep: 'Dit is Gods tabernakel onder de mensen, Hij zal onder hen wonen en ze zullen Zijn volk zijn en God zal onder hen wonen en hun God zijn’ [Apoc 21,2].
Ah! Denk nu niet, omdat de wereld zou opgehouden hebben te draaien in dezelfde cirkel zoals de slaaf aan zijn molensteen, dat deze nieuwe aarde zonder frisse lucht zal zijn, de weiden zonder groen, de bomen zonder bloesems en de fonteinen zonder spuitend water. Hoe! Je zou je inbeelden dat die natuur die nu loopt, wemelt, gist vol energie en leven onder het onrechtstreekse en gedeeltelijk licht van de verduisterde zon, roerloos, onvruchtbaar en bevroren zal blijven onder Gods blik.
De nieuwe wereld is levend. Het hemelse Jeruzalem is de eeuwige Kerk, de dochter van God, de bruid van het ongeschonden Lam. Het Lam, vleesgeworden Woord, bezet het midden van het hart. Hij is in leven, de haard, het spuitend water, de ondoofbare en steeds brandende fakkel. Aangaande de rijke wezens die hier wonen, ze zullen van licht naar licht snellen, van ontwikkeling naar ontwikkeling, van vervoering naar vervoering...
‘God kan niet groeien, maar het schepsel zal steeds groeien. Maar het zal zich onveranderlijk vastklampen aan het centrum door een oneindige liefde waarin het zijn rust en onbeweeglijkheid vindt’ [Gratry, De la connaissance de l’âme].
Welke praktische en morele gevolgen kunnen uit die leer afgeleid worden voor ons leven en ons handelen?
De eerste is deze: dat de hoogste graad van menselijke gekheid erin bestaat zich vast te klampen aan vergankelijke en bederfelijke zaken hier op aarde.
Wat te denken over een grote koning met een uitgebreid rijk die zijn kostbare rijkdommen en de praal van zijn kroon negeert om zijn blikken en gedachten te richten op een handvol zand of een perceel moeras en er met hart en ziel aan verbonden is? Er wordt van een Romeinse keizer verteld dat hij zich bezighield met vliegen rijgen in plaats van zijn leger te bevelen en recht te doen geschieden. Zo gaat het met de meeste mensen, die geroepen zijn om een koninkrijk te bezitten dat het heelal omvangt: ze zijn geboeid, strijden waanzinnig voor belangen minder waard dan een spinnenweb of verdord gras of dan het leven van een worm die aan onze voeten kruipt.
Het tweede gevolg is het lijden in dit leven dat maar een relatieve kwaal is.
Hier op aarde zijn er sombere angsten, wrede en bloedige wonden, pakkende en ongelofelijke scheidingen. De geschiedenis toont ons moeders die onder hun ogen hun kinderen zagen wegkwijnen, vervallen, overgeleverd aan ellendelingen erger dan duivels, die hun lichamen folterden en trachtten met duizend listen hun zielen te doden... Ze heeft ze ons beschreven als slachtoffers van morele folteringen erger dan marteling en dood. Een beroemd dichter heeft het gezegd: ‘Inwoner van hut of paleis, elk lijdt en kreunt op aarde, koninginnen werden wenend als gewone vrouwen gezien, verbaasd over de hoeveelheid tranen die een koningsoog kan laten’ [Chateaubriand, Génie du Christianisme].
Maar al dit verdriet en die pijn zijn maar een smeltkroes waarin de goddelijke goedheid onze natuur werpt opdat we, zoals het zwart en vunzig steenkool, er weer uitkomt als een kostbare fonkelende diamant.
Jezus Christus heeft gezegd: ‘Wanneer een vrouw baart is ze droevig omdat haar uur geslagen is, maar na de geboorte van een zoon herinnert ze zich die pijn niet meer vanwege haar vreugde, omdat een man op aarde kwam. Ook jullie zijn nu droevig: maar ik zal jullie weerzien met verblijd hart en niemand zal die vreugde ontnemen’ [Jo 16,21-22].
Hetzelfde gebeurt met de hele schepping. Ze lijdt, ze zaait de aankomende oogst beproeving en tranen, maar vroeg of laat zal de zon schijnen op die andere wereld dat ons geloof ontwaart. En al wat nu bedolven is onder de last van de zonde en de dood, al wat pijnlijk zucht onder de vloek en het verderf zal openbloeien in licht en vreugde en zich openbaren in de glorie van een oneindig geluk.
Het derde gevolg van onze leer is dat we niet hoeven afgeleid te worden door het lawaai van sociale verwarring en de schok van onze revoluties. Dat is maar een voorspel. Het is de chaos die de harmonie voorafgaat, het is de beweging die rust zoekt, de avond die naar de dag leidt. Gods stad wordt onzichtbaar maar zeker opgericht te midden van die grote schokken en verscheurende krampen. De openbare rampen en grote plagen zijn niets anders dan het zwaard van de Heer en de ban van zijn gerechtigheid die het kaf van het koren scheidt. Onze oorlog, onze morele strijd, onze burgerlijke onenigheid verhaasten de bevrijding op de dag dat Gods stad volmaakt en volbracht zal zijn. En wanneer de storm der eeuwen geluwd zal zijn, zal er een grote rust en kalmte optreden. Dan komt de vooruitgang en de groei, het eeuwige verblijf van verstandige en vrije wezens, de eenheid die allen bindt als eenzelfde ziel voor het leven in Gods eeuwig licht.
Na zijn doopsel besliste sint Augustinus, na bekeken te hebben waar hij Gods het nuttigst zou kunnen dienen, om terug naar Afrika te keren met zijn moeder, zijn broer en een jongeman Evodius genoemd.
Eens in Ostia rustten ze uit van de lange reis vanuit Milaan en stonden op punt in te schepen.
Op een avond keuvelden Sint Augustinus en zijn moeder zeer rustig bij het raam dat op de tuin gaf, vergaten het verleden en keken uit naar de hemelse toekomst. Die avond was de nacht kalm, de hemel helder, de lucht stil, en onder het maanlicht en de fonkelende sterren lag in de verte de zee met haar zilveren baren.
Augustinus en Monica zochten hoe het eeuwig leven zou zijn. Met een virtuele sprong overbruggen ze de sterren, de hemel en elke ruimte van het lichaam. Daarna stijgen ze in een aanloop over de engelen en de spirituele schepsels, ze voelen zich gedragen tot bij de troon van de eeuwige Wijsheid en ze ondergaan als een visioen van Hem die bron is van alle wezens en die steeds is, ongeacht de tijd.
Hoelang zal die vervoering duren? Ze scheen hen zo vluchtig als de bliksem en achtten zich niet in staat de duur ervan in te schatten.
Weer bewust en verplicht het geluid van de menselijke stem te horen riep Monica: ‘Wat mij betreft ervaar ik geen enkel plezier meer in dit leven, ik weet niet meer wat ik hier aanvang en waarom ik er blijf’. Dit tafereel is populair en beroemd gebleven. Grote meesters hebben het vastgelegd in hun kunstwerken. De schilderijen en voorstellingen die ze er van tekenden werden duizend maal overgedaan en hebben deze levendige en onvergankelijke bladzijde uit het leven van Monica en Augustinus vereeuwigd.
’s Anderendaags werd Monica overvallen door de ziekte die haar velde, en negen dagen na de extase die haar zo vervoerd had stond ze oog in oog met de vorstelijke schoonheid waarvan ze hier op aarde de uitstraling en de afbeelding had ontwaard [Confessions de Saint Augustin].
In het verblijf van het zaligmakende leven dat Monica ontwaarde zal Christus waarlijk koning zijn, niet alleen als God maar ook als zichtbaar wezen dat onze menselijke natuur aannam. Hij zal voor eeuwig heersen over Jacobs huis [Lk 2].
Het bezetten van zijn koninkrijk en de glorie die hij aan de rechterhand van zijn Vader kreeg zullen slechts definitief, volmaakt en vervuld zijn nadat hij zijn vijanden onder zijn voetbankje zal geplaatst hebben [Ps 109: 1].
Dan zal alles aan Hem onderworpen zijn en Hijzelf onderworpen aan Hem die alle schepsels afhankelijk heeft gemaakt. Tot dan strijdt Christus met zijn Kerk om zijn rijk te veroveren door ofwel de goddelozen uit te roeien ofwel door de rechtvaardigen tot zich te roepen met de onuitsprekelijke aantrekking van zijn barmhartigheid. Zijn rijk in de hemel zal op een gans nieuwe manier heropgericht worden, wel heel verschillend van hier op aarde. In dit nieuw leven zal Jezus Christus niet meer vertegenwoordigd worden door een lerende Kerk, want de uitverkorenen moeten niet meer verlicht worden of bijgestaan door de goede engelen, noch hun toevlucht nemen tot de sacramenten. Hun staat zal er een zijn van zuivere en voortdurende aanbidding van de goddelijkheid waar Christus als hoofd van de mensheid al zijn leden zal meedragen in Gods schoot om hen te onderwerpen aan Hem waaronder Hij zelf staat. Et tunc Filius erit subjectus Patri, ut sit Deus omnia in omnibus.
Enkel het heersen van één God zal overblijven voor allen, slechts één glorie, die van God, zal het deel van allen worden. Zoals het huidige leven aan verplichtingen onderworpen is en dat het nood heeft lucht, kledij en voeding, zo, zegt Sint Gregorius van Nissa, zal in Christus' rijk het goddelijk visioen in die verscheidene noden voorzien. De uitverkorenen zullen daar alles uit putten wat ze liefhebben en verlangen, het zal hun kledij, hun voedsel, hun drank zijn en zich aanpassen aan alle eisen van hun vernieuwd leven.
Zalig hij die een moment de huidige zorgen kan vergeten om zijn hoop te stellen in dit rijk verblijf en zich in geest optrekken kan tot de hoogte van contemplatie en liefde.
Maar, o mijn God, wat staan die gedachten ver van wat de meeste mensen denken, en wie zou zo goed zijn om een beetje aandacht te schenken aan het weinige dat we probeerden te stamelen? Het grootste aantal, verblind door hun driften, verorberd door geldzucht en hovaardigheid, staan mijlen verwijderd van de zorg voor ziel en toekomst. Mensenkinderen, hoelang zal uw hart zwaarmoedig blijven en zoeken jullie uw voedsel in leugen en dood?... Wanneer zullen jullie ophouden de dood als een boeman te bekijken, als de duistere en vernielende afgrond? Laten ons nu begrijpen dat ze geen hindernis, maar een middel is: ze is de doorgang en het Pasen die van het rijk der schaduwen dat naar dat van de werkelijkheid leidt, van het mobiele leven naar het onveranderlijke en onvergankelijke leven. Het is de zuster vriendin die met haar hand de wolken en ijdele spoken wegduwt om ons in het Heilige der Heiligen van de vastheid en de onvergelijkbare schoonheid binnen te leiden.
Ah! In die leer werd het ons misschien gegund om te ontwaren wat er zich in het land van glorie zal afspelen. Ons er een juist idee van te vormen is even onmogelijk als voor degene die in de schoot van zijn moeder in een grot woont om zich het daglicht voor te stellen.
Onder het beschrijven van Christus rijk konden we slechts beeldspraak en raadsels gebruiken, maar deze zijn het portret van grootse en echte dingen. Van de onweerlegbare en veelzeggende commentaar van de Apostel: ‘Het mensenoog heeft niet gezien, zijn oor niet gehoord, zijn hart niet ontwaard wat God voorbereidt voor degenen die hem liefhadden en dienden op aarde’ [1 Cor 2,9].
Hier sterft het woord. Boven wat we zeiden is de rede niet bij machte iets te scheppen. De mens kan maar geloven, hopen, liefhebben en zwijgen. ‘En die op de troon zat zei me: Schrijf, want deze woorden zijn zeker en waar’. Et dixit mihi: hoe verba fidelissima sunt et vera [Apoc 22,6].
We waren U gehoorzaam, Heer mijn God, we hebben die dingen verklaard, geschreven en gepreekt. Moge degenen die ze hoorden, en ook wij, er eens de volle vervulling van genieten door een heilig en zondeloos leven!
Bron: Abbé Arminjon
Vertaling: [Broeder Joseph]
|
|