|
Download PDF
Abbé Arminjon: Fin du Monde présent et mystères de la vie future [1881] Eerste Lezing: Over het einde van de wereld
Over de tekenen die eraan zullen vooraf gaan en de omstandigheden die ermee gepaard gaan
De dag van de Heer komt als een dief, en de hemel zal met groot lawaai voorbijtrekken [II Petr, 3,10] Sint Paulus leert ons dat de huidige wereld een uitgebreid laboratorium is waarin de hele natuur gist en werkt tot op de dag dat ze, bevrijd van alle slavernij en bederf, open bloeit tot een vernieuwde en stralende orde [Rom, 8,21-22].
De mens zelf in zijn aardse loopbaan is slechts een reiziger, zwalpend op de beweeglijke en stormachtige zee en de aarde die hem draagt is maar een schuitje bestemd om hem naar een onsterfelijk en eeuwig leven te leiden.
De naties, net zoals de mensen, zijn eens gedoemd te verdwijnen.
De geschiedenis van de mensheid zou slechts een onuitlegbaar drama zijn, een opvolging van alleenstaande en doelloze feiten zonder samenhang, als ze niet vroeg of laat haar voltooiing en ontknoping kende. In de natuurlijke gang van zaken is alles wat begint ooit zal eindigen. Een ketting zou onafgebroken zijn als ze geen twee uiterste schakels had.
De huidige wereld, daar ze geschapen werd, reikt verplicht naar haar slot en einde.
Hoe zal die grote verandering gebeuren? Welke zullen de omstandigheden en de nieuwe vorm van onze aarde zijn wanneer ze, totaal vernield en veranderd door het vuur, niet meer door mensenzweet zal begoten worden en ophouden de woelige en bloedige arena te vormen van onze strijd en passies? Daar komen we meteen op terug.
Onze doelstelling in deze eerste toespraak is herinneren aan de getuigenissen in de Heilige Schrift en meer bepaald het Evangelie van vandaag die ons verklaren dat na verloop van een min of meer lange rij eeuwen, de orde der zichtbare dingen plaats zal maken voor een nieuwe bestendige orde en dat de veranderlijke tijden opgevolgd zullen worden door standvastige en rustige tijden.
Door dit gevoelige en lastig onderwerp aan te snijden, een van de belangrijkste die in de christelijke sfeer kunnen behandeld worden omdat het raakt aan het zijn en het geworden van ons vaderland en bestemming, lijkt het ons nuttig te waarschuwen dat we elke gewaagde opinie zullen mijden, dat we ons niet zullen baseren op twijfelachtige openbaringen noch apocriefe profetieën, en dat we geen enkele mening zullen uiten die niet ondersteund is door de heilige Schriften of bevestigd door het ware onderricht van de Kerkvaders en de overlevering.
In de vier eerste lezingen zullen we achtereenvolgens oproepen: eerst welke de aanwijzingen en voortekens van het einde der tijden moeten zijn, ten tweede welke de trekken en karakters van de vervolging van de zondige mens die de apostel aankondigt moeten zijn, ten derde welke de omstandigheden van de verrijzenis en het oordeel zullen zijn en ten slotte welke de plek van de onsterfelijkheid zal zijn en de staat van de wereld na de verrijzenis.
Vandaag zullen we, met commentaar over de heilige Schrift en vooral over hoofdstuk 24 uit Mattheus, proberen deze drie fundamentele vragen te beantwoorden:
- Ten eerste: Is de leer over het einde der tijden een onbetwistbare leer die op de rede steunt en overeenstemt met de huidige wetenschap?
- Ten tweede: Kan er uit Jezus Christus woorden besloten worden dat het einde der tijden dichtbij of veraf is?
- Ten derde: Op welke manier zal deze laatste ramp, deze grote en uiterste verandering zich afspelen?
Bij deze beruchte vraagstukken die het menselijk verstand uitdagen kunnen we maar aarzelend en stamelend antwoorden. Graag, Monseigneur [Mgr. Pichenot, aartsbisschop van Chambéry] uw zegen als steun. Moge Gods Geest ons verstand verlichten en op onze lippen woorden van waarheid, kracht, wijsheid en bescheidenheid leggen.
Deel 1
De materialistische en goddeloze wetenschap van onze eeuw, die door de tijdschriften verspreid wordt, op de meeste openbare leerstoelen verkondigd wordt en ondersteund door de grote strekkingen van de huidige antichristelijke gedachte, blijft hardnekkig geloven dat de orde en de volmaaktheid van het heelal toeval is. Ze verkondigt de bestendigheid van het stoffelijke... Ze loochent de schepping en kan dus maar moeilijk aanvaarden dat de wereld een einde heeft.
Volgens deze onjuiste wetenschap zal het huidige heelal altijd overleven of, als het voortschrijdt en verbetert, is dat uitsluitend te danken aan het menselijk talent onder de stijgende impuls die kunst en nijverheidsoverwinningen genieten, de combinatie en samenspel van vloeistoffen en elementen die zich verbinden en ontbinden om nieuwe vormen te baren, kortom, door de toepassing en de opwekking van ontelbare en nog onbekende krachten die de natuur in haar schoot ophoudt, krachten die uit zichzelf geschikt zijn om vooruitgang, onbegrensde en oneindige ontwikkeling te bevorderen. En zoals de worm viervoeter werd door vervolmaking, van viervoeter naar tweevoeter, van tweevoeter naar mens, zo zal de mens dankzij de wetenschap eens de top van de heerschappij bereiken. Hij zal tijd en ruimte overwinnen, zich vleugels aanmeten om naar de sterren te reiken en de wonderen van de sterrenbeelden te onderzoeken.
- Voor de goddeloze wetenschap zijn paradijs en eeuwig leven die de christenen zich voorstellen een allegorie en een mythe.
- De vooruitgang is het uiteindelijke doel, de wet en het fundament van het menselijk bestaan, het einde en het doel waarop alle gedachten en verlangens zich moeten focussen.
- Moge de mens moedig de banden en de duisternis van het bijgeloof en de tirannieke en ouderwetse praktijken verwerpen om uitsluitend in zichzelf te geloven, zodat hij vroeg of laat zal heersen over een schepping en bestanddelen van een onmetelijk en onbegrensd koninkrijk.
Dan zal de volledig aan zijn macht onderworpen natuur zich ontplooien als een hoorn des overvloeds om over een nieuwe mensheid de volheid van haar begeerlijke bezittingen uit te spreiden. Als de huidige generaties dit ideale geluk niet bereiken kunnen ze zich troosten met het vooruitzicht dat het een verder nageslacht zal toekomen, een zoveel glorierijker vooruitzicht dat het alleen verworven werd zonder hulp en onafhankelijk van God, dat het alleen te wijten is aan zijn persoonlijk doorzettingsvermogen, zijn inspanningen en zijn handigheid.
Moet ik er bij zeggen dat deze onwezenlijke dromen, deze grove en onredelijke theorieën, door de rede en het universele geweten der volkeren tegengesproken worden?
Ze worden door de christelijke rede tegengesproken.
Inderdaad, indien het leven van de tijd zijn oorsprong vindt in God, zoals ons christelijk geloof en overtuiging is, moet het ook zijn vervolmaking en doelstelling in God vinden.
De mens werd geschapen om God te kennen, te beminnen en te dienen en als hij er niet toe kwam hem eens te bezitten en met Hem onherroepelijk verbonden te zijn, zou het Plan van de Schepper, zonder enige redelijke doelstelling, een monsterachtigheid en een verdwazing zijn. De mensheid, beroofd van haar liefde, strekkingen en streven, zou een nieuwe Sisyphus worden, een toevalstuig dat in het ledige woelt, veroordeeld om oneindig rond te dwalen op een blinde en noodlottige noodzaak. Waar blijven dan rechtvaardigheid, moraal, zekerheid van familie en openbaar ambt, binnen een systeem waar alles onsamenhangendheid en tegenspraak is, waar het ideaal nooit werkelijkheid wordt, waar goed en kwaad nooit gescheiden zijn en die geen enkele maatregel biedt om het belang van de moraal en de ware bestraffing van het menselijk handelen te bepalen?
"De geschiedenis," schreef een sceptisch hedendaagse auteur, "is de rechter der volkeren en zijn oordeel doorloopt in de tijd en maakt elk laatste oordeel overbodig en onnuttig." Maar het oordeel van de geschiedenis is geen openbaar oordeel, zullen we antwoorden, terwijl het kwaad openbaar is en zich opstelt met een lef dat schandalig is voor de mensen en een onophoudende smaad voor God.
Het oordeel van de geschiedenis is ook nog onvolledig, want elke goede of slechte daad is de grondslag van goed en kwaad, een zaad van leven of dood, waarvan de dader de vruchten en gevolgen niet kon schatten noch voorzien. Daarom, indien het universeel oordeel ons niet was voorspeld zouden we het moeten vragen, verkondigen als een noodzakelijk gevolg, als de laatste stap van Gods voorzienigheid die de beweging van de geschiedenis doorheen de eeuwen leidt, als een laatste maatregel om zijn taak te voltooien en er zijn stempel op te drukken.
Dit universele oordeel is maar het laatste tafereel van het universele drama: het is de algemene uitroeiing van alle gedeeltelijke oordelen uit Gods rechtvaardigheid. Dit is de enige voorwaarde opdat de geschiedenis duidelijk verstaanbaar zal worden, dat we ze zullen zien, niet zoals de geest en de verstoorde blik van de mens zich inbeelden, maar zoals ze werkelijk is en als een open boek voor iedereen. [Hettinger, Apologie van het christendom]
Een grote hedendaagse redenaar zegt: ‘De geschiedenis is niet af, ze zal beginnen in de vallei van Josaphat.’
De christelijke rede en het universeel geweten der volkeren bevestigen dus dat de wereld eindig is en dat er een nieuwe orde zal komen. Deze waarheid stemt eveneens overeen met de wetenschap en het onderzoek van de feiten.
Het is een vastgesteld principe en een algemene wet van de natuur dat al wat onderhevig is aan beweging, ontbinding, meegesleept door de tijd, beperkt door de maat, gedoemd is om te verslijten, te verouderen om ten slotte te verdwijnen en vergaan. De wetenschap leert ons dat geen enkele vitale kracht, geen enkele geschapen factor de macht bezit om zijn energie te ontplooien over een beperkte duur en dat zijn bedrijvigheidruimte, vanwege de wet der schepping, beperkt is tot een gegeven omvang waarvan de grens niet overschreden mag worden. De meest volmaakte en sterkst gebouwde organismen kunnen niet oneindig werken.
Niet alleen de levende wezens zoals dieren en planten, maar de mineralen zelf zijn belast door tegenstrijdige krachten van aantrekking en afwering en hebben steeds de neiging uiteen te spatten om nieuwe aggregaten te vormen. Zo de rotsen en het hardste graniet die een invretende actie ondergaan die ze vroeg of laat ten val brengt. Aan het firmament verdwijnen doven sterren uit en verdwijnen. Elke beweging, ook aan de hemel, heeft de neiging te vertragen. Eminente astronomen hebben in zon en sterren warmte- en lichtverlies ontwaard, werkelijk onzichtbaar maar die na eeuwen ons klimaat en onze seizoenen rampzalig zullen beïnvloeden. Wat dan ook, het is duidelijk dat onze aarde niet meer dezelfde vruchtbaarheid nog vegetatieve kracht vertoont dan bij het begin van de mensheid. Zoals de wereld haar jeugd heeft gekend komt eens haar avondzon om naar nacht en neergang te snellen.
Dit zijn waarheden vanuit waarneming en gezond verstand die de rede zonder moeite aanvaardt, maar waarvan alleen het christendom de zekerheid en de diepe zin heeft bewezen: ‘Het is daardoor, heeft een protestants denker beweerd, dat de christelijke leer zich onderscheidt van vele filosofische strekkingen. Ze verklaart dan een nieuw bestaan de mens wacht na dit leven. Opdat dit bestaan zich zou verwezenlijken is het absoluut noodzakelijk dat de natuur die zich verduisterd heeft voor de mens en voor hem ondoordringbaar is geworden, zich verklaart en verlicht in een toekomstige staat, die harmonie zal scheppen tussen zichtbaar en onzichtbaar, voorlopig en bestendig, stof en geest. Slechts in die toekomst, in dergelijk einde van de mens dat het menselijk geweten rust kan vinden. Deze hoop zijn we Christus verschuldigd, want zijn belofte laat ons toe, na de uiterste crisis, uit te kijken naar een nieuwe aarde en een nieuwe hemel’ [Schelling, Filosofie van de openbaring].
De wereld heeft dus een einde, maar is dit einde veraf of nabij? Dit is en ernstige, spannende vraag, niet minderwaardig voor bezinning van christelijke zielen.
De heilige Schrift laat ons niet totaal in onwetendheid. Zo heeft Jezus Christus ons gezegd aangaande de juiste datum: ‘Deze dag is door niemand gekend, en zelfs de engelen in de hemel kennen hem niet’. Maar anderzijds heeft hij ons aanwijzingen en nauwkeurige tekenen gegeven om aan te tonen dat de vervulling van de profetieën nabij is en de wereld aan zijn einde reikt.
Jezus Christus is tegenover het mensdom te werk gegaan op dezelfde wijze als tegenover de personen: zo staat onze dood vast maar het uur is onbekend. Niemand onder ons kan zeggen dat hij nog zal leven binnen een week of een dag en ik die U toespreek weet niet of ik deze lezing zal afmaken. Maar, als we op elk ogenblik verrast kunnen worden, zijn er nochtans tekenen die getuigen dat ons laatste uur geslagen is en dat we grote illusies zouden koesteren door onszelf een lange aardse loopbaan toe te schrijven.
Leer hierover, zegt de Heer, van de vijgenboom: wanneer zijn botten zacht worden en er bladeren groeien, weet je dat de zomer nabij is... Zo ook bij het zien van die dingen, i.e. de oorlogen, hongersnoden, aardbevingen, weet dan dat de Mensenzoon aan je deur staat’. [Mt 24, 32-33].
Waarachtig, deze openbare rampen, deze verwarringen en de storingen van de elementen en het regelmatig verloop der seizoenen die de laatste komst van Gods Zoon zullen voorafgaan, zijn vage en onbepaalde tekenen... Ze hebben zich min of meer intens getoond in alle kwade tijden van de mensheid, in alle periodes van crisis en godsdienstige beroering.
Ten tijde van de Maccabeeën waren er al tekenen aan de hemel. Veertig dagen lang zag de stad Jeruzalem in de lucht mannen te paard met gouden mantel en met lansen gewapend als een ruiterij. In eskadrons geschaard liepen de paarden tegen elkaar. De mensen schenen met angels en blote zwaarden gewapend, ze hadden gouden wapens en blinkende helmen en harnassen. Vol angst bad het volk vurig tot God opdat die voorspellingen verlossend zouden werken in plaats van hen in het verderf te storten [Macc, 2, 2, 3, 4].
Tijdens het beleg van Jeruzalem onder Titus waren het Heilige der Heiligen en de Tempel door mysterieuze bevingen geschokt. Er waren vreemde geluiden en onzichtbare wezens riepen: ‘Buiten hier, buiten hier’. Een groot rabbijn, verstomd door die bovennatuurlijke en schrikwekkende vertoningen, riep: ‘Ô tempel, waarom die verwarring en waarom jezelf schrik aandoen?’ Zo zegt Jezus ons, om alle misverstand of verkeerde interpretatie te vermijden, dat de plagen en wonderen slechts een voorspel en het begin van grotere pijnen zijn: Haec autem omnia initiasunt dolorem [Mt 24,8].
Zo kunnen we uit de huidige rampen en revoluties, morele wanorde, grote religieuze of sociale crisissen die zich in Europa en de wereld afspelen geen enkele conclusie trekken aangaande het einde der tijden. De hedendaagse tekenen zijn dezelfde die zich in de oudheid voordeden en de ervaring stelt vast dat ze onvoldoende zijn om de nabijheid van het oordeel te bewijzen.
Het is nochtans van belang in te zien dat Jezus Christus in zijn voorspelling [Mt, 24] in eenzelfde tafereel de tekenen over het einde van de wereld en deze over de vernieling van Jeruzalem vermengt.
Ten eerste doet hij dat vanwege de overeenstemming van beide gebeurtenissen...
Ten tweede omdat er voor God noch verscheidenheid, noch opvolging van tijd is. De nabije en verafgelegen feiten zijn duidelijk aanwezig in zijn geest en hij ziet ze alsof ze op hetzelfde tijdstip plaatshebben...
Daarbij wist Onze Heer Jezus Christus dat zijn apostelen, vooraleer de Heilige Geest hen verlichtte, vol Joodse illusies en vooroordelen staken, voor hen was Jeruzalem het heelal en haar vernieling de val van de wereld. Vanwege dit eng en overdreven patriottisme dat hen overheerste hielden de apostelen tot aan de vernieling van Jeruzalem vast aan een bestendige en waakzame verwachting. Deze schikkingen waren de doelstelling die Jezus Christus zich voornam te bereiken, trachtend hen eerder te onderrichten en af te zonderen van de grove aardse hoop dan hun nieuwsgierigheid te prikkelen door hen in te wijden in de geheimen van de toekomst.
Zo toont hij hen in zijn profetie als twee vooruitzichten en twee horizonten met gelijkaardige trekken en op elkaar gelijken door hun omlijning, tekening en kleur. In Mattheus en Marcus schijnen de twee gebeurtenissen, de vernieling van Jeruzalem en het einde van de wereld, zich eerder te vermengen. In Lucas is de scheiding van de twee feiten zeer duidelijk: er zijn trekken die alleen het einde der tijden aangaan, bijvoorbeeld: "En er zullen tekenen zijn in de zon, in de maan en de sterren. En op aarde zullen de naties terneergedrukt en ontsteld zijn omdat de zee schrikwekkend lawaai maakt met haar woelige golven ... En de mensen vergaan van angst in afwachting van wat er in het heelal gaat gebeuren, want de deugden des hemels zullen wankelen ... En dan zullen ze de Mensenzoon zien, komend op een wolk met grote macht en majesteit [Lk, 21].
Zal de wereld nog honderd jaar bestaan? Zal ze eindigen met het huidige millennium? Zal de mensheid, onder de wet van de genade van het christendom, een gelijkaardig aantal jaren doorlopen als onder de wet van de natuur of de wet van Mozes? Dit zijn vragen waarop geen enkele hypothese of gissing mag geuit worden. Alle berekeningen en onderzoeken van de geleerde vertolkers zijn overbodige opsporingen die slechts nuttig zijn om een ijdele nieuwsgierigheid te bevredigen. De Voorzienigheid heeft beslist dat die onbekend is en dat niemand die zal ontdekken voor hij in vervulling gaat: De die illa nemo scit [Mt, 13].
En dat niemand opwerpt dat, indien de dag onbekend is, het tijdstip of het jaartal kan bepaald worden ... Neen, want Sint Augustinus stelt dat het woord dag in de heilige Schrift moet vertaald worden in de zin van een onbepaalde duur. Het getuigenis van de heilige Schriftleraar stemt overeen met dat van de profeet Maleachi, die ons zegt: ‘Ecce venit, dicit Dominus exercitum: Et quis poterit cogitare diem adventus ejus. Zacharias is nog duidelijker: Et erit in die illa: non erit lux, sed frigus et gelu, et erit dies una, quae nota est Domino, non dies neque nox: et in tempore vesperi erit lux [Mal, 3].
De reden ervan is dat het einde van de wereld uit een natuurlijke oorzaak ontstaat, maar afhangt van Gods wil die ons niet geopenbaard werd [Zach,14].
We geloven dat het menselijk lot bezegeld is wanneer de maat van de heiligen vol en het aantal uitverkorenen bereikt is. Maar, niemand kan, niet alleen om vaststaande redenen maar zelfs op basis van waarschijnlijke gissingen, het aantal voorbestemden kennen en nog minder na welke tijdspanne het aantal volledig zal zijn. Bijvoorbeeld, wie zou durven beweren dat er min of meer mensen verlost zullen worden in de komende eeuwen dan er in de voorbije eeuwen waren? En ofwel waren de toekomstige heiligen talrijker, ofwel waren ze met minder dan de heiligen uit het verleden, maar hoe voorzien na welk tijdspanne hun aantal bereikt is? Is het geen gegeven dat in het leven van de Kerk er tijden van onvruchtbaarheid zijn waarin de heiligen zeldzaam voorkomen en tijden van overvloed met veel heiligen? Daarom is het dat, gezien de hoofdoorzaak van de wereld die niets anders is dan het verborgen mysterie van de uitverkiezing, niemand kan besluiten of het einde van de wereld veraf of nabij is.
Maar als Jezus Christus ons leert dat het einde van die grote dag een geheim aan God voorbehouden is, tempora et momenta quae Pater posuit in sua potestate, en dat ontsnapt aan al onze voorzieningen tot op het uur van de vervulling echter, om ons te vrijwaren van zorgeloosheid en loze veiligheid, houdt hij niet op om de mensen te herinneren, ten eerste dat het einde van de wereld zeker is, ten tweede dat het relatief nakend is, ten derde dat het niet zal plaatsvinden voor er bijzondere en eigen tekenen getoond worden die hij ons duidelijk heeft aangetoond, en dus geen gewone en algemene tekenen als deze die in alle tijden voorkomen. Deze tekenen zijn niet alleen rampen en revoluties in de sterren, maar openbare gebeurtenissen met betrekking tegelijk op het religieuze en sociale vlak en waarover voor de mensheid geen twijfel kan bestaan.
Deel 2
De eerste onder de gebeurtenissen die het einde der tijden aankondigen is deze die de Verlosser aanduidt in Mattheus 24 waar hij zegt: ‘En dit Evangelie van het rijk Gods zal over het heelal verkondigd worden, getuigenis zijn voor alle naties en pas dan zal het einde komen.’ ... Het tweede van die feiten zal het verschijnen zijn van de zondemens, de antichrist [Thes, 2, 2-3-4]. ... Het derde, de bekering van het Joodse volk, dat de Heer Jezus zal aanbidden en hem herkennen als de beloofde Messias [Rom, 11, 14-17]. ‘Tot daar, zegt Sint Paulus, dat niemand zich vergist alsof we aan de vooravond van de dag van Heer zijn’ [Thes, 10,2].
Het is duidelijk dat de twee laatste gebeurtenissen, door Sint Paulus aangeduid als de aantocht van de uiterste verslagenheid, niet vervuld zijn ... De antichrist is nog niet verschenen, zoals we zullen stellen in de volgende lezing ... De Joden als natie hebben de dikke blinddoek die hen belet God te herkennen in degene die ze gekruisigd hebben ... Blijft te bestuderen of heden het Evangelie over de hele wereld verkondigd werd en als getuigenis geboden aan de universaliteit der naties.
Daarover zijn de Kerkvaders en de Dokters verdeeld. De enen zeggen dat Jezus Christus woorden moreel dienen begrepen, in de zin van een gedeeltelijke en beknopte predicatie, dat het volstaat om het na te zien dat missionarissen een aantal geesten verspreid over de bewoonbare aarde hebben verlicht, en dat in elke woestijn of verafgelegen kust het kruis minstens eenmaal gehesen werd. Anderen, talrijker, zoals de heilige Hieronymus, Beda, willen dat de woorden van de Zoon Gods gehoord worden in hun meest letterlijke en nauwgezette zin.
Cornelius a Lapide, de meest bekwame Schriftgeleerde, uit de gedachte dat het einde der tijden niet zal komen vooraleer het christendom niet alleen bekendgemaakt en uitgedragen, maar ook gevestigd, georganiseerd werd en is blijven bestaan als openbare stichting onder de mensen van alle ras en nationaliteit: in die mate dat voor het einde der eeuwen er geen enkel barbaars strand, geen enkel in de oceaan verloren eiland, geen enkele nu onbekende plek in de twee halfronden waar het Evangelie niet geschitterd heeft, waar de Kerk zich niet heeft geopenbaard met haar wetgeving, haar plechtigheden, haar overheid van bisschoppen en tweederangs herders en, ten slotte de grote profetie volkomen werd bevestigd: ‘Er zal maar een kudde en een herder overblijven’.
We beamen dit laatste gevoel. Het stemt beter overeen met de heilige Schriften, met Gods wijsheid en barmhartigheid die geen verschil maakt tussen beschaafden en barbaren, Grieken en Joden, maar het heil van alle mensen nastreeft en niemand uitsluit van het licht en de weldaad van de Verlossing. Uiteindelijk verzoent het zich beter met het gedrag van de Voorziening die dezelfde zorg draagt voor alle volkeren en ze achtereenvolgens oproept tot de kennis van zijn wet binnen de tijdspanne door zijn onveranderlijke beslissingen vastgelegd.
Maar het volstaat een landkaart te bekijken om te herkennen dat de evangelische wet verre van aan alle volkeren verkondigd is en dat er vandaag ontelbare menigtes zijn die in de duisternis blijven en niets weten over de openbaring.
Zo heeft het centrum van Azië, de bergen in Tibet, alle betrachtingen van onze onversaagde missionarissen getrotseerd. De Nijl verstopt ons nog zijn bronnen zoals ten tijde van de Romeinen. Niemand heeft ons tot nu toe op een juiste manier kunnen inlichten over de gebruiken, de sociale en godsdienstige toestand van de volkeren uit equatoriaal Afrika, ondanks de recent gevonden grote meren en hoogvlaktes waar vroeger zandvlaktes en woestijnen vermoed werden. Engeland en andere naties hebben kolonies gesticht op de kusten van Oceanië, maar het binnenland van die oneindige werelddelen is onbekend. Het is duidelijk dat het Evangelie nog niet aan alle naties werd aangeboden!
Kan op dit ogenblik gezegd worden dat het met genoeg luister verkondigd werd, zodat degenen die weigerden ernaar te luisteren over een groot gedeelte van de aarde, in alle provincies van India, China en in de meeste schiereilanden geen excuus hebben?
Wat betekenen twintig of honderd, zelfs duizend priesters om een land als Frankrijk te evangeliseren, er de kennis van de goddelijke mysteries in te planten en er het vuur van te liefde te onderhouden? Maar China alleen door immense bevolking is ver verwijderd van deze vergelijking. Onder de driehonderd veertig miljoen inwoners van dit keizerrijk heeft het grootste aantal, ofwel nooit van onze godsdienst gehoord, ofwel hebben ze er maar een vaag en onvolledig idee van: ze leven en sterven zonder ooit een priester te hebben ontmoet. Behalve de noordelijke provincies telt Afrika maar vijf of zes verblijfplaatsen van missionarissen op de meer dan tweeduizend mijl lange kusten. Op elke pagina van de annalen van de Voortplanting van het Geloof staan die pijnlijke uitingen van het hart der apostelen: ‘Bid de heer van de oogst dat hij werklui zendt om de immense oogst binnen te halen’ [Lk, 10,2].
Maar er staat geschreven dat het Evangelie als getuigenis aan alle naties zal gegeven zijn op het einde der tijden.
"Alle volkeren," roept David uit, "alle volkeren tot op het einde der aarde zullen zich de Heer herinneren en naar hem terugkeren, want het rijk behoort de Heer toe en hij zal de naties beheren" [Ps 21].
Verder zegt David nog: ‘Zijn heerschappij zal zich van zee tot zee strekken en van de stroom tot aan het uiteinde der aarde. De inwoners van Ethiopië zullen voor hem buigen, de koningen van Arabië en Saba zullen hun gaven aanbrengen’ [Ps 71].
Dan wendt de Heer zich via Isaias tot de Kerk: ‘Breid je omheining uit, ontplooi het zeil van je tenten, bespaar niets, verleng je koorden en verstevig je palen. Want je zult links en rechts binnentreden, je nageslacht zal de naties erven en je zult de steden van de aarde vullen’ [Is 64,2,3,4].
Deze teksten zijn uitdrukkelijk, duidelijk en uit hun getuigenis vloeit klaar dat er een tijd zal komen waarin alle ketterijen, alle schisma’s vernietigd zullen orden en de ware godsdienst eenstemmig gekend en beleden zal zijn op alle plekken onder de zon.
Natuurlijk zal die eenheid zich niet zonder moeite verwezenlijken, de mensheid zal niet tot die gouden tijd komen langs vlakke wegen: alle funderingen van de Kerk zijn gemetst met het bloed van de martelaars vermengd met het zweet van de apostelen.
Er staan dus harde strijd en felle weerstand te wachten. Er zal bloed vloeien, de geest der duisternis zal zijn listen en verleidingen weer opstapelen, er staan de Kerk de tot nu toe verschrikkelijkste vervolgingen te wachten, maar anderzijds moet geleerd worden Gods gedachten te peilen en te lezen in de wet van zijn macht. Alle bewonderenswaardige uitvindingen van de moderne tijd hebben hun onverwachte doel. Zou God vandaag de geheimen en verborgen schatten van de schepping voor de mens ontsluieren, zou hij in zijn handen alle wonderbare instrumenten zoals de damp, het magnetisme, de elektriciteit gelegd hebben met als enige doelstelling zijn hovaardigheid aan te wakkeren en er de slaven van zijn egoïsme en hebzucht te maken? Dat was niet wat hij door de profeet uitdrukte toen die zei: ‘Ik zal mijn woord vleugels geven, het vuur voor mijn wagen spannen, mijn apostelen als in een wervelwind opnemen en hen in een oogwenk verplaatsen tussen de barbaarse naties’.
Zo is de tijd nabij waarop Jezus Christus een volledige overwinning zal boeken en in waarheid zichzelf de God der aarde noemen: "Deus omnis terrae vocabitur" [Is 34,5].
Nu voorspellen vele wenken een grote overwinning aan het Christendom. Hebben onze vijanden dat voorgevoel niet? Waarschuwt een geheim instinct hen niet dat de dagen van hun kracht geteld zijn en dat de tijd van hun heerschappij niet lang meer kan duren? ... Daarom werven ze voor de strijd tegen de Kerk alle hatelijke omkopingen, alle ongeduldige huichelarijen om hun masker af te nemen, alle vijandige wetenschappen, alle schichtige en goddeloze beleidsvormen. De revolutie hijst moedig haar vaandel tegen de godsdienst, het eigendomsrecht, de familie, ze ondergraaft alle funderingen van de maatschappij en laat gelijktijdig haar aanvallen op alle vlakken op ons los. De pers, vrij van elke beperking, inoculeert via haar duizend bladen de meest opruiende leer en het dodelijkste vergif.
De eeuwenoude troon van de Heilige Stoel, met duivels lef aangevallen, bestempeld als inrichting van onwetendheid en obscurantisme, een vlek voor onze beschaving, heeft begeven onder de talrijke gecombineerde inspanningen, hij is totaal vernield zonder dat het menselijk mogelijk schijnt de hoop te koesteren dat hij weer vlug zal herstellen.
Het is begrijpelijk dat in dergelijke toestand de wijzen aarzelen met hun raad, dat hun moed en hun zekerheid schijnen te wankelen, dat ze door die wolken en tegen die verwarde horizon sombere vooruitzichten ontwaren en ons een toename van moorden, oorlogen en ontzettende omwentelingen voorspellen. Maar wat ons hoop geeft op een nieuw glorierijk tijdperk voor de Kerk is juist de ongelooflijke durf en de steeds hernieuwde razernij van onze vijanden. Heden wordt het Christendom overal aangevallen: in de kunst en de wetenschap, in de Kerk en de Staat, in Europa en in Azië, in de oude en de nieuwe wereld. Het is een zeker teken dat het overal en altijd zal overwinnen.
Wanneer? God weet het, maar het feit is zeker. Het bloed van de martelaars wordt het zaad van christenen, de Kerk bezit onafwendbare beloften. Bij het uitkomen van de Rode Zee trekt ze het Beloofde Land binnen. Na de duisternis komt het licht en de triomf. Na de smaad op de Golgotha hoort ze rond haar de zegeningen en hosanna’s van de bevrijding.
Dus moeten we de moed niet verliezen. Laat ons de toekomst begroeten. En als vandaag ons vaderland onderhevig is aan stuiptrekken en door onenigheid verdeeld, als rijkdom en politieke invloed de inzet zijn geworden die door onverzadigde ambitie en platte middelmatigheid betwist wordt, zal het zijn zoals de verloren zoon uit het Evangelie: zich al vlug de vrede en de eer herinneren van zijn jeugd, de ketens en blinddoek van zijn schande verwerpen en nieuwe prachtige pagina’s schrijven in het boek getiteld "Gesta Dei per Francos."
Maar moest het einde der tijden nog lange eeuwen uitgesteld worden, wat betekenen de eeuwen tegenover de eeuwige jaren? Een seconde, een ogenblik vluchtiger dan de bliksem. ... Toen Gods Zoon ten hemel was gestegen en op een wolk gezeten konden de Apostelen hun blik niet afwenden van de plek in de Hemel waar hij verdween. Plots verschenen hen twee engelen in wit gewaad en zeiden hen: ‘Mannen uit Galilea, waarom hier naar de hemel blijven staren? Deze Jezus die van jullie naar de hemel vertrok zal er op dezelfde manier uit terugkeren’ [Akt, 1, 10-11]. Elders zegt Jezus Christus: ‘Nog een korte tijd en jullie zullen me niet meer zien, want ik ga naar mijn Vader’ [Joh, 16:16].
Maar indien Jezus Christus ons de juiste tijd van het einde der wereld niet wilde te kennen geven, oordeelde hij het nuttig om ons in detail over de manier en de omstandigheden ervan in te lichten.
Aangaande de wereld, zei hij, zal de aarde plots en onverwachts vallen: ‘Veniet dies Domini sicut fur’ [2 Pet, 3,10]. ... Het zal op een tijdstip gebeuren waarin het diep in zorgeloosheid gedompeld mensdom geen moment denkt aan straf en rechtvaardigheid. De goddelijke barmhartigheid zal al haar hulpmiddelen en actiemogelijkheden uitgeput hebben. De antichrist zal verschenen zijn. De mensen, verspreid over alle plaatsen, zullen opgeroepen zijn om de waarheid te kennen. Een laatste keer zal de katholieke Kerk zich ontplooid hebben in de volheid van haar leven en haar vruchtbaarheid. Maar al deze aangegeven en overvloedige voordelen, al deze wonderen zullen uit het menselijk hart en geheugen verdwijnen. De mensheid, vanwege een moordende overdaad aan genade, zal terug bij haar braaksel staan. Door haar gehechtheid en haar betrachting te richten op de bezittingen en grove geneugten van deze aarde zal ze zich, zoals de heilige Schrift zegt, van God afwenden en de Hemel niet meer zien en zich de rechtvaardige oordelen niet meer herinneren [Dan 13:9]. Alle geloof is in de harten gedoofd. Alle vlees heeft zijn wegen bedorven. De goddelijke Voorzienigheid zal oordelen dat er geen genezing meer mogelijk is.
Het zal zijn zoals ten tijde van Noah, zegt Jezus Christus [Mt, 24, 77, 38]. Toen leefden de mensen onbezorgd, ze legden plantages aan, ze bouwden weelderige huizen, ze spotten aangenaam met Noah die zich overgaf aan het timmermansberoep door dag en nacht aan zijn ark te werken. Ze zeiden: "Wat een zot, wat een dromer!" Dat duurde tot op de dag van de zondvloed die heel de aarde overspoelde: "Venit diluvium et perdidit omnes."
Zo zal de slotcatastrofe zich aanmelden wanneer de aarde het veiligst is, de beschaving zal haar hoogtepunt bereikt hebben, het geld overvloedig op de markt zijn, nooit zullen de openbare fondsen zo verhogen. Er zullen nationale feesten zijn, grote tentoonstellingen, de mensheid - door stoffelijke welvaart bedwelmd -zal geen hoop meer stellen op de Hemel, gemeen gehecht aan de laagste verleidingen van het leven zal ze zeggen met de gierigaard uit het Evangelie: "Mijn ziel, je bezit goederen voor lange jaren, drinkt, eet, vermaak je..." Maar opeens midden in de nacht, in media nocte, want het zal in de duisternis gebeuren en op het fatale middernachtelijk uur waar de Heer voor het eerst verscheen in zijn vernedering, zal hij nu verschijnen in zijn heerlijkheid en de mensen, plots gewekt, zullen groot lawaai en luid getier horen en een stem zal weerklinken: ‘God is daar, ga hem tegemoet: Ecce sponsor venit, exile obviam ei’ [Mt, 25,6].
We bewaren in onze archief in Savoie de herdenking en nagedachtenis van een verschrikkelijke catastrofe die ons een beeld en een aftekening bezorgt van wat er zich zal afspelen wanneer God de mensheid zal achterlaten en zijn goddelijk geduld op zal zijn.
Het gebeurde zevenhonderd jaar geleden in 1248, op 24 november daags voor het kerkelijk feest van de heilige Katharina. Die avond was het zacht en rustig weer, de sterren blonken aan het firmament. Heel de vallei, waar nu de stad Chambéry ligt, rustte zacht en veilig.
Dan heerste een goddeloos en verdorven personage als een tiran over een voorgoed verdwenen stad die toen nabij de aangehaalde stad lag. [Het gaat over de stad Saint-André, zeer bloeiend in de achtste eeuw en op 7 km van Chambéry]
Dit personage had talrijke blijde tafelgenoten verzameld. Hij vierde met feestmalen en losbandigheden het heiligschendend beroven van een klooster dat hij omgezet had in een profane plek, nadat hij er zonder pardon de monniken en gewijde gasten die de wettelijke eigenaars waren uitgedreven had. Zoals ten tijde van Balthasar was het maal overvloedig en vloeiden wijn en likeur even overvloedig als de godslastering en het grijnzend gelach ... Opeens in een oogwenk, midden in de nacht, beeft de aarde hevig, vreselijke wervelwinden, stemmen en stormgehuil die wel schenen uit de Hel op te stijgen schudden hemel en aarde door elkaar, en nog voor de aanzittenden kunnen opstaan of een noodkreet slaken werden ze door de instorting van een reusachtige berg bedolven: een stad, vijf gehuchten, een streek met zesduizend inwoners worden weggespoeld naar de afgrond waarvan de sporen onuitwisbaar in onze grond gegrift staan en waarvan de legendarische nagedachtenis voor altijd levendig in de geest en het geheugen van onze bevolking geprent staan.
Deze afbeelding uit een van de meest gedenkwaardige en lugubere gebeurtenissen uit onze geschiedenis is in zekere zin levendiger en meer prangend dan de geschiedenis van Noah en zijn ark.
Want tenslotte, ten tijde van Noah en de zondvloed, kregen de mensen juist de tijd voor ze stierven om zich te herkennen en de genade van berouw te bekomen, daar de ramp maar geleidelijk losbrak, en als niet iedereen gered werd voor dit leven, verklaart sint Petrus ons uitdrukkelijk dat het grootste aantal zich tot God keerde en gered werd voor het komende leven. In zijn eerste epistel, 3, 19-20 zegt hij ons dat wanneer Jezus Christus' heilige ziel van zijn lichaam gescheiden werd ‘naar het voorgeborchte ging preken en de ongelovigen verlossen die ten tijde van Noah Gods geduld hadden opgewacht.'
Maar, op de dag van het oordeel, zal het gaan als bij de afgrond van Myans en aan de voet van de heuvel van Saint-André, alles zal prompt en onstuimig verlopen: Caeli magno impetu transient.
Jezus Christus zegt het ons: ‘Dat degene die boven in huis is de moeite niet doe om beneden te komen om iets uit huis mee te nemen. En dat degene die op het veld is niet terugkeert om zijn kleren mee te nemen. O wee de vrouwen die zwanger zullen zijn en die voeden in die dagen ... Als iemand dan zegt: "Christus is hier of is daar, geloof hem niet, want met dezelfde snelheid als de bliksem van oost naar west stormt zal de komst van de Mensenzoon verlopen" [Mt 24: 17, 18, 27].
Deel III
Maar hoe zal die grote vernieling verlopen, welke is er de toevallige of doeltreffende oorzaak van, de hoofdfactor, de rechtstreekse en onmiddellijke bewerker? De heilige Schrift heeft geen enkele omstandigheid van dit gebeuren willen overslaan, het meest beslissende en meest plechtige sinds de schepping. De Schrift leert ons dus dat de wereld niet zal vergaan door een overstroming als bij de zondvloed, dat ze niet zal instorten door een aardbeving en niet zal bedolven worden onder as en lava zoals onder het rijk van Titus in Herculanum en Pompei. Ze zal aangestoken worden en uitgeroeid door het vuur: Terra autem et quae in ipsa sunt opera exurentur. Het was al de mening in de Oudheid bij de Egyptenaren en de Perzische filosofen. Cicero heeft gezegd dat de wereld door het vuur zou vergaan.
Maar, het opmerkelijke is dat de huidige wetenschap overeenstemt met de heilige Schrift om te getuigen dat het vuur de grote uitvoerder van Gods rechtvaardigheid en de daaropvolgende vernieuwing zal zijn.
Zo heeft de wetenschap, zoals de Bijbel, vastgesteld dat het uur de eerste geschapen kracht is die haar energie en haar activiteit openbaard heeft. Het is door het vuur dat de natuur bevrucht werd en de elementen in werking traden. Het is door het vuur dat de grote revoluties in de primitieve wereld in werking kwamen, dat de bergen opgeheven werden, dat de sterren zich ontwikkelden en dat ten slotte al die orde, al die variëteit in het heelal zich aan onze blik en onze bewondering toont.
‘In het begin,' zegt Genesis in hoofdstuk 1 vers 2, 'was de aarde leeg en zonder vastheid en de duisternis heerste over heel het aanzien van de afgrond’. Met andere woorden, zoals de geleerden en de commentatoren ons uitleggen, was de stof vervlogen tot damp. Vooraleer de Schepper hem zijn eigenschappen en diverse vormen had toegekend door hem te vestigen in het werk van de zes dagen waren al deze samenstellende elementen onduidelijk, onenig, als chaos.
De aarde, de zon, de sterren vertoonden het beeld van een uitgebreide, onvloeibare en gasaardige zee in het heelal. ... Maar die zee was niet onbeweeglijk en inert. Aan haar oppervlakte en in haar intiemste diepte kolkte ze en werd ze bewogen door de levensgevende adem van een eeuwige en almachtige agent die de Heilige Geest was: Et spiritus Dei ferebatur super aquas [Gen 1,2]. De heilige Geest deed het stoffelijke een soort incubatie ondergaan. Onder impuls en ijver van deze oneindige en soevereine warmte werden de elementen onderworpen aan een smelten en hersmelten, ze verbeterden, ze verkregen hun macht en energie, ze ontdeden zich van hun slakkenhuis zoals het goud loutert en zich ontdoet van zijn roestlaag in de smeltkroes. En wanneer ze, zo omgevormd door de bries van de goddelijke Geest, bekwaam werden gemaakt om Gods stem te horen, riep de Schepper hen achtereenvolgens en zei: ‘Dat het licht weze, en het licht werd’. En, nadat hij de dag en de nacht geschapen had en de Hemel had uitgespreid, scheidde hij de vaste stof van de omvattende wazige massa en zei: ‘Je zult aarde heten’ en de aarde werd bevestigd. Hij sprak ook tot de wateren en op de aardbol alleen het nodige vocht achterlatend dat voor het begieten van de aarde en het vullen van de zeeën vereist was. Hij zond de rest onder de vorm van damp of ether om de uitgebreide ruimtes boven alle firmamenten te vullen: Divisitque aquas quae erant sub firmamento, ab his quae erant super firmamentum [Gen 1: 17].
Dit was een groots en verheven tafereel dat uitgebreide en wonderbare ontwikkelingen zou teweegbrengen. Wie zou zijn geest niet voelen ontplooien en beginnen popelen bij het zien van die schepping, van dit meesterwerk van macht en goddelijke wijsheid dat stromen van licht en schoonheid uit die vormloze duistere oceaan deed ontspringen, en alle roerloze wezens in beweging en in actie bracht en waarvan de goddelijke Geest zich meester gemaakt had met zijn deugd, ijver en uitstraling? Et spiritus oris ejus omnis virtus eorum [Ps 33,6]. Maar nu kunnen we slechts toevallig over deze wonderbare acties praten in de mate dat ze met het aangesneden onderwerp betrokken zijn.
Maar deze zelfde Geest Gods, die zeer gul schatten aan evenwichtigheid en volmaaktheid over het heelal heeft verspreid, zal gelijkaardig te werk gaan om nieuwe hemelen te ordenen en het paleis op te richten dat eeuwig zal dienen als woonplaats voor de verheerlijkte mens.
Hier fantaseren we niet, onze uitspraak is niet de onze, maar deze van alle profeten die zeiden, van alle evangelisten die schreven: ‘Het vuur, werd beweerd, zal het gezicht van de Heer voorafgaan, zal zijn vijanden in de omgeving uiteendrijven, zal de bergen doen smelten en de heuvelen zullen als was instorten [Ps 94,3-4]. ... Bij zijn uitstraling zal de zon verduisteren en zal de maan geen licht meer geven, de sterren zullen neerstorten, een tweede maal ontbonden zullen ze zich in de lucht oplossen als fijne druppels.
Dit vuur zal de bozen verscheuren als stro, hun beenderen tot op het merg binnendringen en voor eeuwig opbranden.
Het zal de laatste beproeving uitmaken van de rechtvaardigen die in de laatste dagen zullen leven. Het zal voor hen het Vagevuur vervangen waarvan, op het ogenblik van de verrijzenis, de helende vlammen zullen doven om niet meer aangestoken te worden. Het zal de smeltkroes zijn waarin de overschot van hun aardse roest zullen neerleggen opdat geen smet hun blanke kleren zou vervuilen wanneer ze voor Gods troon zullen verschijnen.
Al deze gebeurtenissen zullen zonder twijfel in vervulling gaan, ze zijn zeker vanuit een absolute zekerheid zoals God dat zelf is, zoals zijn Geest van waarheid dat is, die noch vergissing noch enige verandering duldt.
Waarachtig, er mag verklaard worden dat we met ons allen hier aanwezig deze aarde zullen verlaten hebben alvorens getuige te zijn van dit grote tafereel van verlatenheid en vernieling. Jezus Christus heeft nochtans geoordeeld dat we nuttig ingelicht zouden zijn, want deze grote waarheden zijn niet speculatief maar bedoeld om op onze levensloop een praktische en onmiddellijke invloed uit te oefenen.
Inderdaad, als de aarde met al wat ze inhoudt eens in het vuur moet verdwijnen, zijn de bezittingen van deze wereld niet kostbaarder dan het hout en het stro. En dan, waarom er zoveel aandacht aan wijden? Waarom trachten te bouwen en sporen van onze genie en macht achter te laten daar waar we geen permanent verblijf bezitten en waar het gezicht van deze wereld zal meegesleurd worden als een tent die gen reizigers beschut?
Kunnen we beweren dat die verschrikkelijk ramp zich maar in de eeuwen der eeuwen zal gebeuren? Maar Jezus Christus zegt ons dat die eeuwen der eeuwen maar een ogenblik betekenen voor de Eeuwigheid, en als het ogenblik aangebroken zal zijn en wanneer we vanuit de omgeving van het toekomstig leven getuige en agent van dit hoogste drama zullen zijn, zal de tijd van de mensheid zo kort zal lijken, dat we amper zullen oordelen dat het één dag duurde [Ps 81,4].
Sint Paulus, de grote profeet, die tijd noch ruimte aanmeet, zag zich daar al naar vervoert. ... De heilige Hieronymus in zijn grot van Bethlehem hoorde de trompet van het oordeel de doden opwekken en zijn haar stond recht van angst, zijn vlees en beenderen huiverden van een onuitsprekelijke rilling. ... Ten slotte zegt Jezus Christus over deze grote waarheden te bezinnen, want we zullen vast verrast worden en het uur zal vroeger slagen dan gedacht.
Op het einde van de veertiende eeuw verscheen er een buitengewoon personage diep in Spanje. Hij heette Vinvent Ferrier. Profeet en wonderdoener vanaf zijn jeugd, groeide hij op te midden de algemene bewondering. Gods Geest kwam over hem, veroverde zijn hart en ontstak in hem een ijverig vuur, ongezien sinds sint Paulus. Hij nam bezit van zijn lichaam dat hij ondersteunde ondanks zijn uiterste zwakheid midden diepe vermoeidheid en harde strengheid. In zijn handen legde hij de macht van de mirakels en op zijn lippen de meest wonderbare kracht van het woord dat de mensheid hoorde sinds Paulus.
Bovenmenselijk wezen, alhoewel mens, weigerde hij steeds de waardigheid die de Paus hem opdrong. Zijn leven was een gebed, en vasten, een doorlopende preek. ... Twintig jaar lang doorkruiste hij Europa en twintig jaar lang rilde Europa, bonste het in de warmte en de vlam van zijn geïnspireerde accenten [Mgr. Gaume, Où allons-nous?]
Het laatste oordeel was het bevoorrechte onderwerp van zijn toespraken. Hijzelf verkondigde de wereld dat hij speciaal gezonden was door de opperste Rechter om de laatste dagen aan te kondigen.
Maar, het was op een dag in Salamanca, de stad bij uitstek van theologen en geleerden. Een ontelbare menigte verdrong zich om de Hemelbode te horen. Opeens verheft hij de stem: ‘Ik ben de engel van Openbaring die Sint Jan midden door de hemel deed vliegen en die luid riep: Volkeren, vreest de Heer en breng hem ere want de dag van het oordeel nadert.’
Bij deze vreemde woorden ontstond een onbeschrijfelijk gemurmel onder de bijeenkomst. Er wordt gehekeld om gekheid, opschepperij en goddeloosheid.
De bode van God houdt even stil, de ogen ten hemel, in een soort vervoering en extase, wordt weer bewust en met luide stem roept hij opnieuw: "Ik ben de engel van de Openbaring, de engel van het oordeel." De verwarring en het gemurmel stijgen ten top. "Wees gerust," zegt de heilige, "erger je niet aan mijn woorden, je zult met eigen ogen kunnen zien dat ik ben wat ik zeg. Gaat naar het uiteinde van de stad bij de Sint-Pauluspoort en u zult er een dode vrouw vinden, breng ze naar hier en ik zal ze weer tot leven roepen als bewijs van wat Johannes over me verteld heeft."
Nieuwe kreten en een nog grotere tegenspraak volgen op dit voorstel. Nochtans besluiten enkele mannen nar de poort te trekken. Ze vinden er inderdaad een dode vrouw, ze nemen ze op en dragen ze midden de bijeenkomst.
De apostel die geen moment de hoge plek vanwaar hij preekt verlaten heeft zegt tot de overledene: "Vrouw, in naam van God beveel ik je op te staan." ... Meteen staat de dode in haar lijkwaad gehuld op, laat de zweetdoek van haar gezicht vallen en toont zich springlevend aan de menigte. ... Vincent voegt er dan aan toe: "voor Gods eer en het heil van het volk zeg, nu je kunt spreken, of ik waarachtig de engel van de openbaring ben gelast aan de wereld het nakende laatste oordeel te verkondigen." "Je bent deze engel," antwoordt de vrouw, "je bent het waarachtig."
Om dit wonderbaar getuigenis tussen twee wonderen te plaatsen zegt de heilige nog: "Blijf je liever in leven of wil je opnieuw sterven?" "Graag zou ik leven," zegt de vrouw." ‘Leef dan," herneemt de heilige. Ze leefde inderdaad nog lange jaren, als een levendige getuige, zegt een historicus, van een verrassend wonder en van de hoogste zending die een mens ooit kreeg.
We betwisten de waarachtigheid van dit verhaal niet. Het veroorzaakte twijfel bij enkele hagiografen en de omstandigheden die ermee gepaard gingen veroorzaakten kritiek en discussie. Maar om onze overtuiging te staven moeten we slechts vaststellen dat de Kerk het nooit apocrief verklaarde, want in de bul van heiligverklaring wordt gezegd: ‘Hij had de woorden van het eeuwige evangelie om, zoals de engel midden in de Hemel vloog, Gods rijk te verkondigen in elke taal, aan elke stam en natie en het nakende laatste oordeel te bewijzen’.
Nochtans is het bijna vijfhonderd jaar geleden dat die gebeurtenis voorviel en het door de wonderdoener van de veertiende eeuw aangekondigd oordeel heeft niet plaats gehad. Kunnen we daaruit besluiten dat de heilige zich vergist heeft en dat het wonder van die verrijzenis bevestigd door ernstige en betrouwbare getuigen, beschreven en overgeleverd door beeldhouw- en schilderkunst onder de legenden dient geplaatst als een allegorie of een uitvindsel?
Sint Vincent Ferrier heeft gesproken zoals heilige dokters hem voordeden en zoals de meeste grote apostolische mannen hem nadeden.
Zo hekelt de heilige Hieronymus waarachtig een zekere Juda, beroemd auteur van een Histoire Ecclésiastique omdat hij verklaard had dat het geweld van de vervolgingen een voorteken van het einde der tijden was en dat deze weldra zou gebeuren. Maar dezelfde Hieronymus verklaart, in een van zijn brieven [tweede brief aan Agéruchie de Monogam] waarin hij elegant de rampen en calamiteiten beschrijft waarvan hij getuige was, ongeveer dezelfde opinie.
Sint Cyprianus [Ep 58] schrijft dit: "Je moet zeker en overtuigd zijn dat de dag van de uiterste verslagenheid boven ons hoofd ontplooid is en dat de tijd van de Antichrist nabij is." Sint Ambrosius roept uit in de lijkrede van zijn broer Satyre: "Hij is uit het leven onttrokken opdat hij niet getuige zou zijn van het einde der wereld en de totale vernieling van het heelal." Sint Gregorius de Grote en Sint Bernardus hebben dezelfde gevoelens uitgedrukt in hun boeken en toespraken. Deze illustere dokters en grote heiligen hebben zo gesproken, ofwel omdat ze het geloof zagen uitdoven en de rampen van hun tijd elke dag zagen uitbreiden in de meest schrikwekkende afmetingen, ofwel waren ze door angst gegrepen vanwege de gedachte aan die grote dag en ze die heilzame angst wilden doorgeven aan de verdwaalde mensen om hen terug te brengen naar de kennis van God en het goede. Nochtans kan niet gezegd dat ze van de waarheid afweken. Ze spraken volgens de Schrift die deze fundamentele waarheid benadrukt en niet ophoudt te tonen dat de komst van de goddelijke Rechter nabij is: Prope est jam Dominus.
Daarin hebben de Apostelen en de verlichte schrijvers ons niet bedrogen, omdat de tijd niets betekent voor degenen die de grenzen van het aardse leven overschreden. "De eeuwen," zegt de Heilige Geest, "betekenen niets meer dan de voorbijgaande dag: tanquam dies hesterna quae praeterit." Evenals er aan het firmament sterren zijn die myriaden mijl van mekaar liggen maar toch, vanwege de afstand, bijeen liggen op een punt vanop de aarde bekeken, zo ook in Gods hoogstaande leven waarin we eens zullen gedompeld worden, zal de tijd onbestaande zijn. Een jaar, honderdduizend jaren, miljoenen jaren vanuit de eeuwigheid aanschouwd zullen maar stippen lijken. We zullen ze zo microscopisch inschatten dat ze in zekere zin geen onderling verschil uitmaken dat ons verstand kan ontwaren.
Zodoende is het waarachtig toegelaten op de algemene verrijzenis, als op de gedeeltelijke verrijzenissen die Jezus Christus veroorzaakte, dit woord van de evangelist Sint Jan toe te passen: ‘Ze komt op het uur dat degenen in de graven en mausolea de stem van Gods Zoon horen: ‘Venit hora, et nunc est quando mortui audient vocem Filii Dei, et qui audierint vivent [Jo 5: 27].
Overigens zal bij de dood ons doel voor eeuwig bezegeld zijn en het bijzonder oordeel dat erop moet volgen zal weldra vastleggen in welke omstandigheden we voor de zitting van het gerecht zullen verschijnen en de rang die ons zal toebedeeld worden.
Bij de onvermijdelijke conclusie van het menselijk lot is de drukte van onze politiek slechts overbodig lawaai. De revoluties die volkeren doen verdwijnen en republieken en keizerrijken vernielen betekenen minder dan een nieuwe scene of een ander decor in het theater. Al deze kolossale ondernemingen en wonderbare werkzaamheden waarmee de mensen bezig zijn en die volmaakt uitgevoerd worden dankzij de grootste offers en de meest riskante inspanningen lijken maar rook en zijn kwetsbaarder dan een spinnenweb dat zelden langer dan één dag duurt.
Dan zal er geen ander onderscheid tussen de mensen bestaan dan die van de verdienste en de deugd. Alle overbodige en eerzuchtige gedachten zullen weg zijn. De politiek is gedaan. Zelfs de wetenschap zal vernield zijn, scientia destretur [Rom 3,8].
Gelukkig degenen die het goddelijk woord gehoord en trouw in hun hart bewaard hebben. Gelukkig degenen die, uit hun slaap ontwakend, rechtschapen en in volle licht zullen doorgaan volgens de aanbeveling van de Apostel. Gelukkig degenen die, zoals de wijze maagden, de olie van hun lamp gekoesterd hebben en hun schoof samengesteld hebben voor de dag van de plechtige en schitterende oogst!
Deze zullen voorbestemd genoemd worden omdat, volgens Johannes, hun namen in het levensboek van het Lam geschreven staan, het Lam dat gedood werd sinds het begin van de wereld. Moge dit lot het onze zijn. Amen!
Bron: Abbé Arminjon [Chambéry, 15 april 1824 - Chambéry, 17 juni 1885]
Vertaling: [Broeder Joseph]
|
|