|
Taizé: Frère Roger Schutz: Biografie. Hoofdstuk 6.1: Tussen Genève, Parijs en Rome
|
|
|
|
Download PDF
Hoofdstuk 6.1: Tussen Genève, Parijs en Rome Tussen 1950 en 1957 verdrievoudigde het aantal Broeders; de Gemeenschap ging van twaalf naar zesendertig leden met een tiental die nog novice zijn (het noviciaat duurt twee tot vier jaar voor de plechtige verbintenis voor het leven). Deze drieëntwintig nieuwkomers lieten het toe dat Taizé leden kon uitzenden in Europa en elders in kleine voorlopige fraterniteiten.
In zijn relaas over zijn Afrikaanse reizen van 1957 en 1958 met Broeder Jean heeft Broeder Eric een betekenisvolle opmerking over het verband tussen Taizé en het katholieke geloof: "We hebben Ivoorkust in alle richtingen doorkruist, kerken bezocht en het plaatselijke leven ontdekt want we verbleven vooral in een Afrikaans midden. We trokken ook door Kameroen, Dahomey, Guinee, Mali. We hebben vele aspecten van die landen gezien en mooie reizen gemaakt, dan met een vrachtwagen, dan in een prauw, we logeerden in dorpen waar we over onze oecumenische zending min of meer succesvol spraken. Meestal werden we beter ontvangen in de katholieke parochies: dikwijls klaagden de protestanten over het ‘katholiek worden’ van Taizé..."
Een mat beeld
Sinds einde jaren 1950 kende de Gemeenschap van Taizé een periode van onzekerheid. Terwijl ze trachtte haar onafhankelijk tegenover de hervormde Kerk in Frankrijk te vrijwaren wou ze ook haar betrekkingen met deze normaliseren. Tegelijk probeerde ze ook meerdere banden te scheppen met de katholieke Kerk, in Frankrijk en in het buitenland, ondanks de ‘wallen’, opgetrokken door Rome.
Zo besloot de prior in 1957 een broeder van Spaanse afkomst uit de Gemeenschap en op familiebezoek te vergezellen van Barcelona tot in Malaga om er bisschoppen en priesters te ontmoeten die ‘vatbaar zijn voor oecumenische dialoog’ en ‘om een gesprek op te starten dat in de toekomst zou doorgaan’. Eerst riep hij de hulp van kardinaal Gerlier in: "Kan U me enkele adressen bezorgen? We zouden U daarvoor dankbaar zijn."
De relaties tussen Taizé en de katholieke Kerk waren nooit eenvoudig. De Gemeenschap heeft op bepaalde momenten een mat beeld uitgestraald die sommige katholieke prominenten kon verontrusten. Volgende episode staaft dit.
In augustus 1957 lichtte Mgr. Lebrun de aartsbisschop van Lyon in over een gerucht dat in omloop was: Roger Schutz en Max Thurian zouden ‘in stilte katholiek geworden zijn’. Een ongegrond gerucht, maar dat werd gevoed door een werkelijk feit dat ook Mgr. Lebrun vermeldt: dominee Schutz werd ontboden door de synode van de EREN ‘om zich te verantwoorden’. Hij en Max Thurian werden verplicht om ‘plechtig te verklaren dat hun verslagen niet eerst voor visum aan de bisschop van Autun waren voorgelegd’. In feite past deze oproep in Neufchâtel in een brede raadpleging over Taizé die de hervormde Kerk in Frankrijk opzette om haar officiële houding te bepalen.
Een tijdje later deed de prior van Taizé weer beroep op de aartsbisschop van Lyon. De Gemeenschap bereidde een 45 toeren plaat voor over de Eenheid van de christenen. Op de A-kant kant zouden een psalmdienst op muziek van pater Gelineau, Bijbelse lezingen, gebeden en litanieën staan. Op de B-kant wenste de prior van Taizé een dialoog over Eenheid, die hij met kardinaal Gerlier zou voeren, laten opnemen. Hij legde dit project voor aan de aartsbisschop van Lyon die ditmaal weigerde. In zijn plaats werd het Mgr. Chevrot, pastoor van Sint-Franciscus-Xaverius in Parijs, al enkele jaren in contact met dominee Schutz, die aanvaardde om de opgezette dialoog op te nemen.
Ook nog in 1957 kwam Hubert Beuve-Méry, stichter en directeur van de ‘modelkrant’ voor het eerst naar Taizé. Zonder twijfel was de naam van de Gemeenschap hem niet onbekend, maar zijn krant had er nog niets over geschreven. Beuve-Méry was geboeid door het decor: "Een miniatuurkerk, een juweel van Romaanse kunst, waakt over het landelijk kerkhof van een dorp rond Mâcon," schrijft hij, zonder de naam Taizé te vernoemen. Toch was hij niet minder geboeid door de oecumenische geest van de Gemeenschap en zijn stichter: "Een ontmoeting van het grootste belang" zegt zijn biograaf. Tot aan zijn dood in 1989 kwam Beuve-Méry dikwijls terug naar Taizé en had er lange gesprekken met Broeder Roger. Hij nam ook deel aan de eerste internationale Ontmoeting van jongeren in 1966 en aan het Jongerenconcilie enkele jaren later.
Supranationaal en supraconfessioneel
Op het einde van dit jaar 1957 trok een in Réforme verschenen dossier sterk de aandacht op de Gemeenschap. Sinds het eerste artikel dat in 1947 de jonge Gemeenschap begroette verscheen er niets meer in het vermaarde protestantse weekblad. Buiten een artikel van Roger Schutz zelf werden de andere bijdragen door bevoegde protestanten getekend: dominees Finet, Roux en Casalis die lof en bewondering afwisselden met kritiek. Dominee Finet voornamelijk achtte het bestaan van een ‘cenobiete gemeenschap’ met ‘geloften, verbintenissen, celibaat en gehoorzaamheid aan een menselijke instantie’ iets nieuws in het hervormde milieu. ‘De Bijbel, vervolgde hij, spreekt ons over een natuurlijke gemeenschap: de familie, van een spirituele gemeenschap: de Kerk. Tevergeefs zoek ik naar het klooster. Dat is een eerste vraag.’
Daarna was er de ‘interconfessionele en internationale’ positie van de Gemeenschap van Taizé die in de praktijd heel wat problemen meebracht: ‘De gemeenschap van Taizé staat met de voeten op de grond, ergens in Bourgondië. Ze staat dus onder de rechtsmacht van de hervormde Kerk of de lutheraanse Kerk in Frankrijk (haar theologie is de hervormde, niet de Roomse). Wel nee! beweert ze. De gemeenschap van Taizé wil oecumenisch zijn. Maar, om lid te zijn van de oecumenische Raad der Kerken moet ze Kerk zijn. Wel nee! beweert ze. Dat is een tweede vraag.’
Minder ironisch stelde de bijdrage van dominee Roux fundamentele vragen: ‘Het komt erop aan te weten of een gemeenschap die in feite zichzelf bestuurt en de organieke banden van actie en gezamenlijk getuigenis beperkt tot haar ‘spirituele verwanten’ in de hervormde Kerk, zich niet blootstelt aan het gevaar of de bekoring om zelf de Kerk of een Kerk te worden, wat de bekoring van een sekte is.’ Dominee Roux oordeelde dat de protestantse Kerken tegenover Taizé ‘voorbehoud, waarschuwing of weigering, aanmoediging, steun of nodig akkoord’ mochten formuleren.
In een bijdrage, die hij gewoon met ‘Roger Schutz’ ondertekent, beantwoordt de stichter van Taizé deze kommer. Hij herbevestigt de oecumenische roeping van de Gemeenschap: "Daar we weigeren opgesloten te worden in een goed confessioneel geweten willen we met onze middelen proberen een bres te slaan in de muur tussen christenen." Maar ook uit hij de wil om de ’moeilijke poging tot leven in de menigte te wagen’ als een steeds duidelijker kenmerk van de Gemeenschap. Het is een te vinden evenwicht tussen verbondenheid met een gemeenschap, een leven van gebed, een stevig vaststaande Kerk en ‘de lucht in volle zee’ [...] op het knooppunt van het menselijk bestaan’.
De komende verbintenissen van Taizé, [deelname aan het tweede Vaticaans concilie, het Jongeren concilie, de internationale Jeugdontmoetingen] waaraan Broeder Roger nog niet dacht, bevestigden weldra die uitspraken.
Een kwetsbare normalisering
De officiële dialoog tussen Taizé en openbare instanties van de hervormde Kerk in Frankrijk, die al jaren liep, vond zijn eindpunt in de lente van 1958, enkele maanden voor de dood van Pius XII. Van 31 mei tot 2 juni 1958 hield de ERF haar 51ste nationale synode in Poitiers. Broeder Roger en Broeder Max waren erop uitgenodigd. Dominee Pierre Bourguet, voorzitter van de nationale Raad van de ERF, las er de tekst voor, die samen met de Gemeenschap was ontworpen en die voor het eerst sinds haar stichting, haar officieel standpunt omschreef. "De Gemeenschap die zich als een ‘familie’ beschouwt [patria, Ef. 3,15] beweert niet een parochie of een Kerk te zijn. Ze brengt mannen samen die vrijwillig een drievoudige verbintenis aangaan (gemeenschap van goederen, celibaat, een overheid aanvaarden) als kenmerk van hun roeping in dienst van Christus in de Kerk. Elk behoort persoonlijk toe aan een eigen Kerk in de Hervorming. Volgens de cenobiet traditie bewaart de Gemeenschap, om als spirituele familie attent te luisteren naar de raad van de Kerken, haar vrijheid om haar intern leven te bepalen [...]
"Aangaande de niet pastorale activiteiten >extra muros van de broeders in de parochies legt de Gemeenschap door zijn prior haar projecten voor aan de verantwoordelijke instanties in de Kerken. De broeder die een pastoraat beoefent in een van de hervormde Kerken verbindt er zich toe om eerst de overheid van die Kerk te aanvaarden tijdens de duur van zijn ambt."
Deze tekst betekende helemaal niet dat de gemeenschap bij de ERF hoorde (Broeder Roger wenste dat trouwens niet). De synode beperkte zich om bij meerderheid van stemmen een korte motie goed te keuren: "De synode verheugt zich over de stand van zaken in de relatie tussen de Hervormde Franse Kerk en de gemeenschap van Taizé."
Broeder Roger kon zijn vreugde schriftelijk delen met dominee Visser’t Hooft. Deze normalisering liet de secretaris generaal van de COE toe om eindelijk naar Taizé te gaan. Er werd overeengekomen dat twee Broeders van de Gemeenschap drie maanden zouden gaan werken in de afdelingen van de COE ‘om beter de oecumene te doorgronden en begrijpen. Visser’t Hooft woonde ook een Raad van de Broeders bij waarop Broeder Roger meer zei dan hij zelf wenste, want hij schreef kort daarna om te vragen dat hij het aangehoorde zou verzwijgen. Visser’t Hooft stelde hem gerust: "Ik zou geen secretaris generaal van de oecumenische Raad gebleven zijn als ik niet had leren zwijgen over dingen die me vertrouwelijk werden verteld."
Van Roomse kant lagen de dingen moeilijker: de reserve van het Heilig Officie staken tot tweemaal toe stokken in de wielen van Taizé. Eerst was het in Milaan in december 1957. De jezuïeten van de stad hadden overwogen ‘de calvinistische dominee Schutz’ uit te nodigen. Steeds voorzichtig vroeg Mgr. Montini (nu aartsbisschop van de stad) de toestemming van het Heilig Officie. De secretaris van het Heilig Officie, Mgr. Pizzardo, eiste dat de tekst van de toespraak van dominee Schutz eerst werd voorgelegd aan Mgr. Montini. De toekomstige Paulus VI verkoos om de stichter van Taizé niet uit te nodigen.
Enkele maanden later, op 27 juni 1958, gaf de Congregatie van het Heilig Officie opdracht aan Mgr. Lebrun om de kerk van Taizé te sluiten voor de cultus en vroeg waarom het simultaneum was toegekend aan de Gemeenschap. De bisschop van Autun was hierover, tien jaar nadat hij een protestantse dienst in de oude Romaanse kerk had toegestaan, ten zeerste verrast. Toen hij zich naar Rome begaf om uitleg te verschaffen stelde hij vast dat het verslag in 1948 opgestuurd naar de nuntiatuur ergens in het Heilig Officie verloren was geraakt. Daarentegen stelde kardinaal Ottaviani, pro-Secretaris van het Heilig Officie, zich ‘heel welwillend en toegankelijk op’ schreef hij.
Johannes XXIII, de ‘Profeet’
Op 9 oktober 1958 stierf Pius XII. Ondanks de weerstand die hij tijdens zijn pontificaat had geboden tegen de oecumenische beweging konden Broeder Roger en Broeder Max alleen maar dankbaar zijn voor deze paus die hen tweemaal had ontvangen. Op 18 oktober bracht Broeder Roger kardinaal Gerlier op de hoogte dat de Gemeenschap doorlopend zou bidden gedurende heel het conclaaf. "We zullen de Heilige Geest aanroepen, want de keuze van de toekomstige paus is zo belangrijk voor Kerk en wereld."
In een ander schrijven verklaart hij nader: "[...] we moeten misschien ons hart voor God tot vrede brengen om diep in ons innerlijke te aanvaarden dat de keuze van de toekomstige paus niet zou overeenstemmen met onze diepste verlangens."
Wat hij vreesde kwam niet uit, integendeel. Op 28 oktober werd kardinaal Roncalli tot paus verkozen. Onder de naam Johannes XXIII doorbrak hij de lijst van de vele namen Pius die de geschiedenis van het pausdom gekenmerkt hadden met een autoritaire stijl en een starre doctrine.
Al daags na de verkiezing schreef Broeder Max naar kardinaal Gerlier in Rome waar hij aan het conclaaf had deelgenomen: "We zijn verheugd met die keuze [...]." Hij vertelde ook aan de kardinaal dat hij met Broeder Roger de bekroning van Johannes XXIII zou bijwonen en vroeg hem om voor hen een audiëntie bij de nieuwe paus aan de vragen.
De plechtige bekroning ging door op 4 november. In zijn homilie verklaarde de nieuwe paus: "Wat ons nauw aan het hart ligt, meer dan wat ook, is ons te tonen als de herder van de hele kudde. Alle andere geestelijke eigenschappen en menselijke onderscheidingen [...] kunnen het pastoraat verrijken en aanvullen, maar in geen opzicht vervangen."
Broeder Roger en Broeder Max werden door de nieuwe paus op 7 november ontvangen. Broeder Roger zal de onbevangenheid van Johannes XXIII tijdens die eerste ontmoeting niet vergeten: Zijn onthaal was uiterst eenvoudig, onbevangen. De paus klapte in de handen en zei: "Bravo! Bravo!" toen we over verzoening spraken. Hij vroeg ons terug te komen en om ermee door te gaan. De verleiding was wederzijds. Zijn persoonlijke secretaris, Mgr. Capovilla, getuigde: "Vanaf de eerste ontmoeting onthaalde paus Johannes Broeder Roger met open armen. Toen deze hem vroeg: "Heilige Vader, hoe komt het dat U ons vertrouwt?" antwoordde de paus: "U hebt onschuldige ogen."
Broeder Roger was niet alleen overvol van dit onderhoud. Aan pater Congar vertrouwde hij toe dat hij ook verrast werd: De paus had hem onwaarschijnlijke dingen gezegd, zelfs formeel ketters. Zo zei hij: "De katholieke Kerk bezit niet al de waarheid. We zullen samen moeten zoeken"
Terug thuis uit Rome schreef Broeder Roger naar Visser’t Hooft: "Het komt ons voor dat men begint in te zien dat de historische beweging onomkeerbaar is." Inderdaad is het tijdens dit verblijf in Rome dat Broeder Roger en Broeder Max in contact kwamen met Chileense bisschoppen: Mgr. Santos, bisschop van Valdivia, en Mgr. Larrain, bisschop van Talca die hen de sociale en economische kanten van de onderontwikkeling in Latijns Amerika deden ontdekken, zei de prior van Taizé.
Meer en meer was Taizé bezorgd over de sociale en demografische evolutie van de wereld. Meerdere Broeders van de Gemeenschap en Broeder Roger zelf waren benieuwd voor de economische en sociologische studies en statistieken, die toen verschenen als nieuwe instrumenten van kennis.
Aan deze zijde van de Hervorming
In Rome op 25 januari 1959 eindigde de Bidweek voor eenheid in de Kerk met een viering in de basiliek van Sint-Paulus-buiten-de-Muren. Na de dienst vergaderde hij met de aanwezige kardinalen en kondigde hij aan dat hij van plan was om het kerkelijk recht te hervormen, een synode van het bisdom Rome te houden en een oecumenisch concilie samen te roepen.
Deze laatste aankondiging maakte ophef. In de Kerkgeschiedenis hadden er slechts twintig oecumenische [universele] concilies plaats gehad, de laatste daarvan was het eerste Vaticaans concilie waarop het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid werd verkondigd. Dit concilie werd onderbroken door de bezetting van Rome in 1870. De verkondiging was ook "een vriendelijke en herhaalde uitnodiging aan Onze broeders van de afgescheurde christelijke Kerken om met ons dit festijn van genade en broederschap te delen, waarnaar zoveel zielen, over de hele wereld, snakken." Korte tijd nadien verklaarde Johannes XXIII, de relaties met andere christenen indachtig: "We willen geen historisch proces aanspannen, we zoeken niet wie ongelijk en wie gelijk heeft."
Broeder Roger was evenzeer verrast als geestdriftig: "Door [deze] enkele woorden, in het openbaar uitgesproken in januari 1959, heeft Johannes XXIII de situatie van de Contrareformatie omgedraaid." Hij was niet de enige die deze woorden vertaalde als een nieuw paradigma. De kwestie van de eenheid van de christenen zou een gemeenschapsplaats worden van de religieuze actualiteit. In die context kon Taizé, sinds zoveel jaren aanzien als een ‘parabel’ voorbestemd om ‘de eenheid in de Kerk te vermoeden’, niet vermijden om de aandacht te trekken. Voor de eerste keer schreef Le Monde een bijdrage over Taizé: "De protestantse gemeenschap van Taizé is een oecumenische voorpost." Roger Fesquet schreef dat en gebruikte de woorden van Roger Schutz die nu de benaming ‘monastiek’ aanvaarde en geen standpunt wou innemen ten overstaan van de Hervorming: "Door onze monastieke roeping hebben we bewust onze wortels verder dan de Hervorming geplant en een terugkeer naar de bron betracht. Tegen een monastieke haard zoals de onze die voortduring waarborgt, moeten de enthousiaste en de pessimistische golven kunnen breken op zoek naar christelijke eenheid."
Deze bijdrage lokte een reactie uit vanwege dominee Pierre Bourguet, voorzitter van de Nationale Raad van de hervormde Kerk in Frankrijk, die eraan herinnerde dat de Gemeenschap niet tot de ERF behoorde, en dat ‘de voorstellen en experimenten van Taizé, hoe eerbiedwaardig dan ook, slechts een gemeenschap binden die zich aanstelt als "interdenominationaal en internationaal."
Broeder Roger was niet onder de indruk van deze aarzeling. Het project van het oecumenisch concilie, door Johannes XXIII aangekondigd, en vooral de nieuwe geest die zich onder de katholieken verspreidde waren nieuwe gegevens. Aan de paus schreef de Gemeenschap over haar verwachting en hoop omtrent het toekomstig concilie een uitgebreid memorandum, dat aan Johannes XXIII werd overgemaakt. Daarin vroeg ze om de vereniging van niet katholieken met de Roomse Kerk niet meer weer te beduiden met ‘terugkeer’ maar met ‘opmars’ of ‘verwezenlijking’. Ook ‘een afdoende verklaring over scheiding van het stoffelijke en het geestelijke’, een verzaken van de Kerk ‘aan uiterlijke tekenen van rijkdom’ en een uitgebreide uitleg over ‘de rol van de hele Kerk, de bisschoppen en het concilie’ werden gevraagd. Het tweede Vaticaans concilie zal hieraan gedeeltelijk antwoorden, zoals later zal blijken.
Gods heden beleven
In de uitbreiding van de werkzaamheden schafte Taizé in 1959 een drukkerij aan met de bedoeling zelf de boeken van de prior en de andere Broeders uit te geven: de "Presses de Taizé" waren een feit. Het eerste gepubliceerde boek was van Broeder Roger onder de titel "Gods heden beleven." Het was zijn tweede werk na zijn meer persoonlijke "Inleiding tot het gemeenschapsleven."
In een eerste gedeelte stelt de prior ‘enkele eigenschappen van de hedendaagse wereld’ voor: demografische groei, technische ontwikkelingen, groei van de honger, bestaan van twee vijandige ideologische machten, verlangens van de jonge generatie. Daarna gaf hij ‘aanwijzingen’ om ‘de eenwording van ons christelijk geloof met de kern van het menselijk bestaan te bevorderen’. Evenveel formuleringen van sommige intuïties die kenmerken werden van de Gemeenschap van Taizé: ‘Ons bestaan vereenvoudigen’, ‘De mens begrijpen zoals hij is’, ‘Zwak zijn met de zwakken en kleinen in deze wereld’.
Een ander gedeelte over de eenheid van de christenen begon met een analyse van de te mijden ‘binnenwegen’: het confucianisme, het pragmatisme, het federalisme, het eschatologisme, het reunonisme, het sektarisme, het integrisme om de voorkeur te geven aan de dialoog, een helder opzet, het gebed, het geduld en de armoede van geest.
Het werk besloot met een uiteenzetting over de ‘drie grote tekenen die ons steeds herinneren aan de volmaaktheid van onze roeping’ en waardoor Taizé deelneemt aan ‘de grote familie’: celibaat, gemeenschap van goederen, aanvaarden van een overheid.
Broeder Roger gaf later toe dat dit boek nog te didactisch was. Nochtans, zei hij, ‘toen al wenste ik niet een ander met mijn raadgevingen te overrompelen, maar alles in het werk stellen om te vermijden dat richtlijnen het innerlijke leven zouden belemmeren’.
Kardinaal Gerlier werd gevraagd om een voorwoord te schrijven maar hij weigerde voorzichtig: "Ik zou vrezen dat deze publicatie bij ons of bij jullie reacties veroorzaakt die de gezamenlijke gediende zaak niet ten goede komt." Maar Broeder Roger mocht een lang citaat uit de brief van de kardinaal overnemen.
De teleurstelling kwam ook van protestantse zijde. In oktober 1959 zette Taizé een bijeenkomst op rond het aanstaande concilie. Protestantse dominees, leken en kardinaal Gerlier waren aanwezig. Dominee Boegner had beloofd om te komen, maar hij veranderde op het laatste moment van gedachte toen hij de secretaris generaal van de COE had ontmoet. Zijn ‘afwezigheid werd pijnlijk ervaren door de kardinaal en door ons’ schreef Broeder Roger.
Maar de katholieke pers gaf het boek een beter onthaal. Om beurten loofden pater Charles Boyer in de "Observatore Romano" en "La Croix," pater Evrard [een benedictijn] in "Témoignage chrétien" en pater Rouquette in het beroemde tijdschrift van de jezuïeten "Etudes" het boek van de prior van Taizé.
1960: Nieuwe pogingen
Begin 1960 telde de Gemeenschap een veertigtal broeders afkomstig uit verschillende Kerken van de Hervorming van hervormde of lutheraanse traditie. In dat jaar trad de eerste broeder van de anglicaanse traditie in de Gemeenschap. Meerdere nationaliteiten [Franse, Zwitserse, Duitse, Nederlandse...] waren vertegenwoordigd. Slechts de helft van de leden verbleef in Taizé, de andere zaten in kleine fraterniteiten in Marseille, Algiers en Ivoorkust gevestigd, waar ze leefden van de opbrengst van hun arbeid.: een ‘klein handvol mannen met weinig middelen die de Kerk op kruispunten van het leven in de wereld zetten’ zoals een onder hen schreef. Twee Broeders verzorgden een pastoraat in Valentigney in de streek van Montbéliard, en twee andere verbleven in het oecumenisch Centrum van Packard Manse nabij Boston, de eerste aanwezigheid van Taizé in de Verenigde Staten.
Dan heeft Broeder Roger beslist om, in overleg met sommige Broeders, de Gemeenschap te herstructureren: er werden ‘kringen’ gesticht in de gemeenschap. De prior vreesde: ‘Een te groot aantal kan zwaar wegen op het broederlijk leven.’ Er werd beslist om de Broeders in’ kleine kringen’ van vijf of zes leden op te splitsen. De gemeenschappelijke ruimte werd heringericht: Elke kring had een gemeenschappelijke eetzaal en persoonlijke kamers. Het kort Getijdengebed en de ‘kleine raad’ verzamelden dagelijks alle Broeders rond de prior. Voor het overige had de Gemeenschap meerdere centrale punten: in de kringen deelden de Broeders de maaltijden, wisselden gedachten uit en beleefden er de ‘broederlijke bijstand’. Maar het waren geen gemeenschappen in de Gemeenschap, waardoor ook werd beslist dat ‘de samenstelling van de kringen steeds werd herschikt.’
Daarna werden er ‘denkgroepen’ ingericht waaraan kleine groepjes Broeders deelnamen met ‘een andere samenstelling dan in de kringen’. Het kwam er op aan om ‘een groepsdynamiek’ te bevorderen om ‘communicatie en deelname van iedereen aan de gezamenlijke creatie’ aan te moedigen.
De inrichting met ‘kringen’ is vandaag nog altijd van kracht in de Gemeenschap, maar de ‘denkgroepen’ zijn verdwenen omdat ze waarschijnlijk niet noodzakelijk zijn. De kringen lieten en laten hereniging volgens verwantschap toe, terwijl ‘denkgroepen’ te transversaal waren om leefbaar te zijn.
Nog in 1960 stuurde de prior van Taizé de Gemeenschap op nieuwe wegen: achtereenvolgens de zending van Sheffield, de Bijeenkomsten van Cormantin en het inrichten van een colloquium tussen katholieke bisschoppen en protestantse dominees.
In de eerste maanden van het jaar kwam Mgr. Hunter [een anglicaans bisschop van Sheffield, een grote industriestad in het midden van Engeland] tot tweemaal toe op bezoek in Taizé. Hij nodigde Broeders uit om een week in zijn bisdom door te brengen. Eind juni gingen de prior, Max Thurian en zes andere Broeders er naartoe. ‘Het kwam erop aan om zoveel mogelijk het leven van Taizé naar Sheffield te brengen.’ Meerdere anglicaanse bisschoppen en priesters, dominees van andere geloofsstrekkingen en vele leken namen deel aan de ontmoetingen die doorgingen in het diocesaan Centrum van de stad. De Broeders leidden die werkvergaderingen alsook de gebedsstonden, die driemaal daags doorgingen, zoals in Taizé. De zittingen werden achtereenvolgens gewijd aan liturgie, eenheid (‘vooral met het rooms-katholiek geloof’) en aanwezigheid in de wereld. Alle toespraken werden door de Broeders gehouden en de daarop volgende discussies werden door hen geleid. Op de laatste dag kwam heel de clerus van Sheffield en omgeving in een uitgebreidere bijeenkomst samen.
Daarna gingen de broeders naar Londen waar Broeder Roger en Broeder Max gesprekken voerden met verschillende anglicaanse prominenten en die een grote conferentie in het Lambeth Palace (residentie van de aartsbisschop van Canterbury voorafgingen waaraan meer dan honderd twintig geestelijken, vooral anglicaanse bisschoppen en priesters, maar ook drie katholieke bisschoppen, een orthodox metropoliet et de voorzitter van de presbyteriaanse Kerk in Engeland) deelnamen. De prior en de onderprior van Taizé gaven elk een uiteenzetting.
Nadien in augustus opende de Gemeenschap een ‘centrum voor ontmoetingen’ in Cormantin op vier kilometer van Taizé, als gevolg van een beslissing van de jaarlijkse raad in 1959. Op een kleine afstand van de Gemeenschap werden er gebouwen opgetrokken, ruim genoeg om groepen op te vangen, maar met een zuinige inrichting. Het Centrum was bestemd om ‘sociologische studiedagen’ in te richten. Een grote uitdaging: evenals de Gemeenschap van Taizé bijdroeg tot de toenadering van de Kerken, wou ze nu ook haar steentje bijdragen aan de ‘gulle inspanningen voor een betere verdeling van de stoffelijke goederen, voor een grotere sociale rechtvaardigheid’, door de ‘sociologische handelswijze’ toe te passen, die enkel ‘in staat is om een situatie te ontleden die in vele opzichten onontwarbaar, zo niet hopeloos, lijkt door de diepe inmenging van verschillende factoren.’
Cormantin werd nooit het actieve middelpunt van de sociologische studies waarvan Broeder Roger droomde. Al vlug werd het een bijgebouw van Taizé. Al bleef de naam ‘Ontmoetingen van Cormantin’ in omloop, er werden geen ‘sociologische studiedagen’ ingericht, maar wel religieuze en oecumenische studiedagen.
De eerste na vier eeuwen verdeeldheid
Een ander initiatief had wel een aanzienlijke weerklank. De prior van Taizé wou van het dogma naar het pastoraat overschakelen, met de gedachte dat de ontmoetingen tussen protestantse en katholieke theologen nu ‘moesten vervolledigd worden door ontmoetingen rond pastoraatthema’s.’ Deze stap, meende hij, kon niet meer door theologen gezet worden, maar door degenen die een dagelijks pastoraat uitoefenden. Daarom begon hij in Taizé katholieke bisschoppen en protestantse dominees samen te brengen. Deze gedurfde onderneming ergerde sommige protestanten.
De verkiezing van Johannes XXIII en de verzoening met de ‘afgescheurde broeders’, een van de spillen van zijn pontificaat, lieten een warm onthaal van katholieke zijde doorschijnen, ondanks een vergissing van dominee Schutz die eerst verzuimde toelating aan het Heilig Officie te vragen.
Maar in de lente ging hij met Max Thurian naar Rome, werd er door kardinaal Ottaviani ontvangen op het Heilig Officie, vermelde de geplande bijeenkomst en verduidelijkte later per brief zijn voornemens. Op 12 april gaf kardinaal Ottaviani de gevraagde toestemming, niet zonder aarzelen: ‘ik zie geen enkel nadeel in het feit dat bisschoppen uitgenodigd worden om de [...] kwesties te behandelen waarover sprake in uw brief.’ De instemming getuigde van de nieuwe wind die begon te waaien in het Vaticaan. Kardinaal Ottaviani had nochtans aanbevolen ‘een grote voorzichtigheid tegenover de pers, gezien het kwaad dat een overhaastige publiciteit kan veroorzaken, te hanteren.’ Die raad werd gevolgd, zij het soms zeer onhandig.
Het centrale thema van de geplande ontmoeting was evangelisatie, ‘eerst op parochiaal vlak en daarna op wereldvlak’. De inhoud werd uitvoerig vastgelegd voor twee dagen en half (van maandag 26 september om 14.30 uur tot woensdagavond 28 september). Zes ‘groepen’ werden gevormd met elk twee katholieke bisschoppen, zeven of acht dominees en een of twee Broeders van Taizé. Deze ‘groepen’ zouden samen eten op toegewezen locaties, samenkomen voor ‘werkgroepen’ met aparte discussie en om beurt de eer genieten eenmalig uitgenodigd te worden aan de tafel van ‘Broeder prior’. ‘Voltallige zittingen’ zouden alle groepen bijeenbrengen voor gezamenlijke uitwisseling van de gesprekken. Een uitgewerkte vragenlijst werd aan de deelnemers gezonden om hen toe te laten de gesprekken voor te bereiden.
Enkele dagen voor de ontmoeting sprak Mgr. Lebrun met de prior van Taizé ‘om enkele praktische zaken te regelen’. Broeder Roger stelde voor dat de bisschoppen in de Gemeenschap zouden logeren; de bisschop van Autun weigerde en verschafte en liet hen onderdak zoeken in de omliggende kloosters. Hij kreeg ook de ‘garantie dat er geen enkele ex-priester onder de dominees was en dat er niet aan de bisschoppen zou voorgesteld worden om het Avondmaal bij te wonen.’
Broeder Roger had de secretaris van de COE, Visser’t Hooft, over de ontmoeting in Taizé ingelicht en hem gevraagd een ‘korte boodschap’ te sturen. ‘We zullen er een of twee hebben vanuit Rome’ voegde hij erbij. Visser’t Hooft wees het van de hand omdat hij dit eenzijdig initiatief van Taizé ongepast vond. Ondanks die weigering zond Broeder Roger hem tijdens de bijeenkomst een boodschap van genegenheid door alle deelnemers ondertekend, bisschoppen en priesters: "We stellen het op prijs, Mijnheer, als de onvermoeibare arbeider voor de eenheid der christenen die we kennen, onze broederlijke genegenheid uit te drukken."
De ontmoeting verliep in de beste sfeer, stelde Mgr. Charrière vast. Op het einde liet de gemeenschap een eenvoudige boodschap in de pers verschijnen: "Van 26 tot 28 september 1960 zijn rooms-katholieke bisschoppen en dominees van verscheidene protestantse geloofsstrekkingen voor een colloquium in Taizé samen gekomen. Ze hebben er de kwestie van de evangelisatie in de parochie en de wereld bekeken. Dit gebeurde voor het eerst sinds vier eeuwen verdeeldheid. De dominees konden hun vreugde en dank uitspreken om drie dagen te zijn samen gekomen en de zorg rond evangelisatie te delen. Ze noemden deze bijeenkomst een gebeurtenis en dankten de Heer van de Kerk die hen leidt naar de zichtbare eenheid."
Elf dagbladen drukten de mededeling af zonder er meer over te kunnen vertellen. Steeds bescheiden en voorstander van het geheim had de Gemeenschap noch het aantal nog de hoedanigheid van de deelnemers medegedeeld. Toen, twee maand later, in een ophefmakende bijdrage Robert Serrou in "Paris-Match" dit gebeuren weer aanhaalde, kon hij het geheim niet onthullen: "We hebben beloofd geen namen te noemen. [...] Wat gebeurde er? Wat werd er gezegd? Het is nog steeds een raadsel."
Uiteindelijk werden de namen van de deelnemers nooit geopenbaard. Alleen de korte boodschap aan Visser’t Hooft met alle handtekeningen laat toe de werkelijke draagwijdte van het gebeuren te schatten. Aan katholieke zijde: twee aartsbisschoppen [Aix-en-Provence en Toulouse] en zes bisschoppen [Autun, Fribourg, Mende, Saint-Claude, Digne en de hulpbisschop van Rouen]. Aan protestantse zijde: buiten de prior en de onderprior en een tiental Broeders van Taizé, een vijftigtal Franse en Zwitserse protestantse dominees. Er stond ook de naam van een anglicaans priester uit Sheffield [als gevolg van de ‘missie’ in juni] en van een vertegenwoordiger van de oecumenische gemeenschap Apapè.
Kardinaal Gerlier was op de uitnodiging niet ingegaan, maar had de suggestie van Broeder Roger aanvaard om later, op 18 oktober onder vier ogen in Taizé de voorzitter van protestantse Vereniging in Frankrijk, dominee Boegner, te ontmoeten. Na een Romereis van Roger Schutz en Max Thurian en een pauselijke audiëntie op 13 oktober werden sommige protestantse prominenten bang vanwege de samenloop van die ontmoeting en het colloquium eind september. Dit zorgde voor een pijnlijke crisis.
De wonde
De protestantse overheid waarmee de Gemeenschap verbonden was (hervormde Kerk in Frankrijk en protestantse Vereniging in Frankrijk) werd niet geraadpleegd over de inrichting van het colloquium. Het sensatiebericht in de pers ergerden te diep sommige gevoeligheden. Er volgde een vinnige briefwisseling tussen de prior van Taizé en dominee Bourguet, voorzitter van de hervormde Kerk in Frankrijk. Maar het moeilijkste moest nog komen.
Van 29 oktober tot 1 november ging de Xe algemene vergadering van het protestantisme door in Montbéliard. Voor het eerst werden, naast de zeven Kerken van de protestantse Vereniging in Frankrijk (FPF), ook de vertegenwoordigers van de buitenlandse protestantse bewegingen, van de protestantse leken en van de ‘interkerkelijke kringen’ uitgenodigd. Op die manier werd Broeder Roger uitgenodigd om aan de werkzaamheden deel te nemen, nog voor het herfstgebeuren.
|
|
|
|
|
|
|